direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Engeland 9 Ane en Kilseweg 1 Holtheme
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bouwbedrijf Zweers is gesitueerd op de locatie Engeland 9 in Ane. In de huidige situatie worden bouwmaterialen deels buiten opgeslagen. De buitenopslag van bouwmaterialen is niet wenselijk en daarom wenst de initiatiefnemer een bedrijfsloods op het perceel, waar buitenopslag plaats vindt, te realiseren. Om de bouw van deze loods mogelijk te maken wordt een opslagloods op de locatie Kilseweg 1 te Holtheme verplaatst. De opslagloods heeft een oppervlakte van 1.049 m2.

Ter plaatse van het bedrijfsperceel op de locatie Engeland 9 is nog een uitbreiding van bebouwing toegestaan. Voor het overige oppervlakte moet een compensatie plaatsvinden. In de beleidsnotitie 'Erven met Kwaliteit' is geregeld dat ter compensatie landschapontsierende bebouwing dient te worden gesloopt.

Beide locaties worden middels een ruimtelijk kwaliteitsplan landschappelijk ingepast.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit twee locaties te weten Kilseweg 1 te Holteme en Engeland 9 te Ane. Beide locaties zijn gelegen in het buitengebied van gemeente Hardenberg.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Hardenberg en Gramsbergen weergegeven. In afbeelding 1.2 zijn de locaties Kilseweg 1 en Engeland 9 indicatief met rode contour weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt hier en in het vervolg van dit plan verwezen naar de bij dit plan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in de omgeving (Bron: plattekaart.nl)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van de locatie Kilseweg 1 te Holteme (links) en Engeland 9 te Ane ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Engeland 9 Ane en Kilseweg 1 Holtheme" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hardenberg", "Buitengebied Hardenberg, herziening regels", “Facetherziening parkeren Hardenberg” en "Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven". Deze bestemmingsplannen zijn door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op respectievelijk 1 oktober 2013, 26 september 2016, 17 juli 2018 en 21 juni 2022. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg“ locatie Kilseweg 1, Holtheme (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4: Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg", locatie Engeland 9, Ane (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” heeft het plangebied (zowel de locatie Kilseweg 1 alsook de locatie Engeland 9) de enkelbestemming 'Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor bedrijven die aangeduid zijn als categorie 1 of 2 zoals opgenomen in bijlage 8 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Op basis van de 'Facetherziening parkeren Hardenberg' gelden er regels omtrent parkeren, laden en lossen.

1.4.3 Strijdigheid

Hoewel het gebruik van de betreffende gronden voor bedrijfsmatige opslagdoeleinden is toegestaan zijn gebouwen echter niet toegestaan op het huidige buitenopslagterrein. Voor het bedrijf zijn twee bestemmingsvlakken opgenomen en in het bestemmingsvlak, waarin ook het opslagterrein is gelegen, zijn geen bouwmogelijkheden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders door het plangebied te voorzien van passende bestemmingen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

2.1.1 Kilseweg 1, Holtheme

De locatie Kilseweg 1 te Holtheme bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, op circa 2 kilometer ten noordoosten van de kern Gramsbergen. De omgeving kenmerk zich door agrarische cultuurgrond met daarin verspreid liggende woonfuncties en agrarische bedrijven. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Kilseweg en de Overijsselse Vecht en aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrenst door een woonbestemming. De overige zijden van het plangebied worden begrensd door agrarische cultuurgronden.

In de huidige situatie is diverse bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning op de locatie aanwezig. Op de locatie is er sprake van een loods die erg dicht op de achtergevel van het woonhuis staat. Voor deze loods op deze plek is geen herinvulling c.q. nieuwe functie voorzien en daarom is het plan om de loods te verplaatsen.

In afbeelding 2.1 is via een luchtfoto de ligging van de locatie Kilseweg 1 en de te slopen loods (gele contour) indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto locatie Kilseweg 1 te Holteme (Bron: PDOK)  
2.1.2 Engeland 9, Ane

De locatie Engeland 9 te Ane bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, op circa 1,7 kilometer van de kern Ane. Het bedrijventerrein behorende bij het hier aanwezige bouwbedrijf wordt door de Kleinebuulsdijk, dat een openbare weg is, opgesplitst in twee delen. Aan de noordoostzijde van de Kleinbuulsdijk zijn verschillende bedrijfsgebouwen aanwezig. Dit betreft een totaal oppervlakte van 1.950 m2. Binnen de bedrijfsbestemming is, ten westen van de bedrijfsbebouwing, een bijgebouw van de naastgelegen woning aanwezig.

Het terrein dat gelegen is direct aan de zuidwestzijde van de Kleinbuulsdijk is in gebruik als buitenopslagterrein. De buitenopslag bestaat voornamelijk uit bouwmaterialen en materialen voor het bouwbedrijf. Op dit perceel is tevens de bedrijfswoning van de eigenaar van het bouwbedrijf gevestigd. Op de naastgelegen grond, nabij het bijgebouw van de bedrijfswoning, zijn zonnepanelen aanwezig. In afbeelding 2.2 is middels een luchtfoto de ligging van de locatie Engeland 9 in de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto locatie Engeland 9 te Ane (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

Initiatiefnemer is voornemens om een bestaande loods te verplaatsen op het perceel behorende bij het bouwbedrijf aan de Engeland 9 in Ane. Het betreft het perceel dat nu fungeert als buitenopslagterrein voor het bouwbedrijf.

Initiatiefnemer wenst de loods op de locatie Kilseweg 1 te verplaatsen. De nieuwe loods wordt gesitueerd tussen de huidige loods van het bouwbedrijf aan de noordoostkant en de bedrijfswoning van de eigenaar van het bouwbedrijf aan de zuidwestkant.

In afbeelding 3.1 is de te verplaatsen loods (Kilseweg 1) en de gewenste locatie op het perceel Engeland 9 inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.1: De te verplaatsen loods (links Engeland 9, rechts Kilseweg 1) (Bron: Eelerwoude)  

3.1.2 Erfinrichting en landschappelijke inpassing

Een belangrijk onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is de inpassing van de locaties Kilseweg 1 en Engeland 9 in het landschap. Door Eelerwoude is in voorliggend geval een landschappelijk inpassingsplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

Hieronder wordt per locatie kort samengevat wat de landschapsmaatregelen zijn.

3.1.2.1 Kilseweg 1, Holtheme

Door de sloop van de loods op het erf aan de Kilseweg 1 komt een groot achtererf vrij waar een nieuwe invulling voor nodig is. Het erf ligt aan de rand van het essen- en hoevenlandschap in het Vechtdal. De erven zijn veelal compact van opzet.

In de gewenste situatie wordt op het achtererf een fruitboomgaard gerealiseerd. Tussen het erf van de woning en het achterliggende bedrijf wordt een halfverhard boerenpad aangelegd. Zo ontstaat er verbinding tussen de woning en het bedrijf. De halfverharding zorgt voor infiltratie van het water in de bodem.

In het midden van het erf wordt een gazon/speelgras aangelegd. Dit gedeelte fungeert tevens als tuin van de woning. Achter de bedrijfsbebouwing wordt een bosplantsoen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.2: Landschappelijk inpassingsplan Kilseweg 1, Holtheme (Bron: Eelerwoude)  
3.1.2.2 Engeland 9, Ane

De inpassing van de loods op de locatie Engeland 9 gaat uit van de bestaande situatie met een groene omzooming. Het landschappelijk inpassingsplan ziet toe op een verbreding van de groene omzooming tot minimaal 4,7 meter en tot tenminste 8 meter breed langs de doorgaande weg.

Het erf ligt in het essen- en hoevelandschap. De erven zijn compact van opzet en veelal omsloten met houtsingels, geriefbosjes en erfgroen. Vanuit het beleid 'Erven met kwaliteit' is het wenselijk dat wordt aangesloten bij bestaande erven. Door het uitbreiden en versterken van de landschappelijke singels wordt hier op ingespeeld. Er wordt zoveel mogelijk kwaliteit toegevoegd aan de randen van het erf. De huidige houtsingels worden versterkt met inheemse soorten om de biodiversiteit te verhogen.

Ten noordoosten van het bedrijf wordt een nieuwe houtsingel aangelegd om een betere landschappelijke inpassing te creëren en de biodiversiteit toe te voegen. Voor een goede bereikbaarheid van de loods blijft de huidige verharding gehandhaafd. De schutting bij de bedrijfswoning wordt verlaagd. De bomenstructuur/-laan langs Engeland wordt ook versterkt door de aanplant van enkele extra bomen. Tot slot worden de bestaande zonnepanelen, welke gevestigd op de grond ten westen van de bedrijfswoning, verplaatst naar het dak van de nieuwe loods.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.3: Landschappelijk inpassingsplan Engeland 9, Ane (Bron: Eelerwoude)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

In de toenmalige Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
4.1.2.2 Toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'

Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (201310814/1/R1):

12.6. Het betoog van Lunchroom Deli en andere dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat is voorzien in een functiewijziging binnen de bestaande bebouwing, kan niet slagen. In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden.”

Echter in een recentere uitspraak (201311211/1/R3) van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: “Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteitendeels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt.”

Het onderstreepte “zodanige functiewijziging” suggereert dat er functiewijzigingen – zonder enige toename van bebouwing – kunnen zijn die wel “zodanig” zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwestedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging “sec” die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als “zodanige functiewijziging”, zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat:

  • er in dit specifieke geval sprake is van het verplaatsen van een loods binnen het buitengebied van de gemeente Hardenberg;
  • er geen sprake is van onevenredige leegstand elders als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling;
  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte, omdat het gaat om het verplaatsen van bebouwing;
  • er sprake is van een ontwikkeling die in het kader van een ‘goede ruimtelijke ontwikkeling’ aanvaardbaar is;

wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld, deze zijn beide in 2018 geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 leden 1 en 2

In voorliggend bestemmingsplan wordt een loods verplaatst binnen het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Hierbij is geen sprake van een uitbreiding van bebouwing in de gemeente Hardenberg.

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van extra ruimtebeslag en tevens het bestaande erf wordt benut. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

lid 1:

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

lid 2:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

lid 3:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd

lid 5:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 leden 1, 2, 3 en 5

Zoals blijkt uit paragraaf 3.1.2 wordt het plangebied landschappelijk ingepast conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Daarnaast wordt de huidige buitenopslag opgeruimd en inpandig opgeslagen in de beoogde loods. Het voornemen gaat daarmee gepaard met een kwaliteitsimpuls. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied.

Gelet hierop wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.6 lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

lid 1. Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen -met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5.- voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 lid 1

De ontwikkeling ziet toe op het verplaatsen van een loods in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Het landschappelijk inpassen van het perceel Kilseweg 1;
    • 1. realisatie van een fruitboomgaard;
    • 2. de aanleg van halfverharding wat zorgt voor infiltratie van water in de bodem;
    • 3. de aanleg van een gazon;
    • 4. de aanleg van een bosplantsoen achter de bedrijfsbebouwing
  • Het landschappelijk inpassen van het perceel Engeland 9;
    • 1. verbreding van bestaande groene omzooming om het perceel;
    • 2. het versterken van huidige houtsingels met inheemse soorten om de biodiversiteit te verhogen;
    • 3. aanleg van nieuwe houtsingel ten noordoosten van het bedrijf;
    • 4. het verhogen van de biodiversiteit;
    • 5. het versterken van de bomenstructuur/-laan door de aanplant van enkele extra bomen;
    • 6. het verplaatsen van de zonnepanelen naar het dak van de nieuwe loods.

Samengevat worden geen extra vierkante meters in het buitengebied van de gemeente Hardenberg mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in het landschappelijk inpassen van beide locaties. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

De ontwikkeling op de locatie Kilseweg 1 bestaat enkel uit het slopen van een loods. In de beoogde situatie blijft de bestemming ongewijzigd en wordt dit ingericht als erf. De locatie Kilseweg 1 wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

De locatie Engeland 9 kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. De locatie Engeland 9 is indicatief met rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het “Ontwikkelingsperspectief”

In de huidige situatie is een bouwbedrijf gevestigd op de locatie Engeland 9 in Ane. De beoogde loods wordt op dit perceel gesitueerd. Er is geen sprake van een uitbreiding van de bestaande bedrijfsbestemming. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw worden in de beoogde situatie niet meer beperkt.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijk initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie niet ligt in het stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' buiten beschouwing gelaten worden aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen is.

1. De 'Natuurlijke laag'

De locatie Engeland 9 is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de natuurlijke laag opgenomen. Het plangebied is met het rode kader indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag”

In de beoogde situatie wordt het perceel op de locatie Engeland 9 landschappelijk ingepast conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. De ontwikkeling draagt hierbij mee aan de kenmerken van het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben ideeën over schoonheid nooit een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie Engeland 9 is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de laag van het agrarisch cultuurlandschap opgenomen. Het plangebied is met het rode kader indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.4: Uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Zoals blijkt uit Hoofdstuk 3 en het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan wordt het plangebied landschappelijk ingepast conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Het voornemen draagt bij aan de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
4.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

4.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

4.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

4.3.1.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het plangebied in een agrarisch ontwikkelingsgebied. Dit zijn de open heide- en veenontginningen waarin vaak de wijkenstructuur nog in het landschap is te vinden. Ontwikkelingen in deze gebieden dragen bij aan een vitale, veerkrachtige landbouw, ook van meer grootschalige agrarische functies. Het gebied biedt mogelijkheden voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

4.3.1.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.

Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen is onder andere het gebied in Radewijk. Het gaat daarbij om het toevoegen van landschapselementen in de kleinschalige landschappen.

4.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief draagt om twee manieren bij aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dat gebeurt enerzijds door het verplaatsen van de loods naar een locatie in het buitengebied waar buitenopslag en verrommeling wordt voorkomen en anderzijds door het landschappelijk inpassen van beide locaties in het buitengebied van gemeente Hardenberg.

De landschappelijke inpassing van de beide locaties ziet er als volgt uit:

  • Het landschappelijk inpassen van het perceel Kilseweg 1;
    • 1. realisatie van een fruitboomgaard;
    • 2. de aanleg van halfverharding wat zorgt voor infiltratie van water in de bodem;
    • 3. de aanleg van een gazon;
    • 4. de aanleg van een bosplantsoen achter de bedrijfsbebouwing
  • Het landschappelijk inpassen van het perceel Engeland 9;
    • 1. de verbreding van bestaande groene omzooming om het perceel;
    • 2. het versterken van huidige houtsingels met inheemse soorten om de biodiversiteit te verhogen;
    • 3. aanleg van nieuwe houtsingel ten noordoosten van het bedrijf;
    • 4. het verhogen van de biodiversiteit;
    • 5. het versterken van de bomenstructuur/-laan door de aanplant van enkele extra bomen;
    • 6. het verplaatsen van (een gedeelte) van de zonnepanelen naar het dak van de nieuwe loods.

Tot slot geldt voor de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten dat specifiek benoemd is dat het beleid 'Erven met kwaliteit' bijdraagt aan een versterking van deze kwaliteiten. Onderhavige ontwikkeling is daar een voorbeeld van. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

4.3.2 Beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'
4.3.2.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de gehouden evaluatie van het rood voor rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.

4.3.2.2 Gebiedsgerichte benadering

Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is gelegd in de visienota Buitengebied.

De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.

Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood voor nieuwe woningen. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.

Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.

4.3.2.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

4.3.2.4 Andere ontwikkelingsmogelijkheden

De te slopen landschapontsierende gebouwen kunnen worden ingezet voor andere ontwikkelingen dan woningbouw. Een loods ten behoeve van een bouwbedrijf wordt gezien als een gebiedsvreemde ontwikkeling. Hierbij gelden de volgende sloopverhoudingen.

Oppervlakte extra te bouwen   Bouw/sloopverhouding gebiedsvreemde ontwikkeling  
  Met asbest   Zonder asbest  
tot 100 m2   1:2   1:3  
tot 500 m2   1:3   1:4  
> 500 m2   1:4   1:5  


In het bestemmingsvlak van het bouwbedrijf aan Engeland 9 in Ane aan de noordoostzijde van de Kleinebuulsdijk zijn er voor het bouwbedrijf nog bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan. Omdat hier 1.950 m2 aan bedrijfsbebouwing staat zou hier nog 490 m2 (=25% uitbreiding) extra toegestaan kunnen worden. Deze bouwmogelijkheid wordt in onderhavig bestemmingsplan wegbestemd en deze vierkante meters worden ingezet voor de realisatie van de opslagloods aan de andere kant van de Kleinebuulsdijk. Voor het verplaatsen van de loods moet nog 559 m2 (1.049 - 490 m2) aan compensatie plaatsvinden. Onderstaand de aangepaste berekening van de oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing dat gesloopt moet worden:

Oppervlakte   Met asbest   Zonder asbest  
Eerste 100 m2   200 m2 (1:2)   300 m2 (1:3)  
Volgende 400 m2   1.200 m2 (1:3)   1.600 m2 (1:4)  
Resterende 59 m2   236 m2 (1:4)   295 m2 (1:5)  
Totaal:   1.436 m2   2.195 m2  

Conform de bedoelingen van het beleid, kan het oppervlakte van de bestaande loods (1.049 m2) afgetrokken worden van het totaal van de compensatieberekening, mits de loods aan de Kilseweg 1 te Holtheme niet herbouwd kan worden. Deze bouwmogelijkheid wordt in onderhavig bestemmingsplan wegbestemd. Na aftrek van de vierkante meters van de bestaande loods blijft er nog (1.436 - 1.049) 387 m2 (met asbest) of (2.195 - 1.049) 1.146 m2 (zonder asbest) over aan te slopen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing. Dit te slopen oppervlakte wordt gesloopt op de locatie Vliermansweg 2 te Ane. Het nog te slopen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan. De sloop van landschapsontsierende bebouwing is op deze manier in het bestemmingsplan geborgd.

4.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In voorliggend geval wordt op de locatie Kilseweg 1 een loods gesloopt. Op de locatie Engeland 9 wordt een loods van 1.049 m2 toegevoegd. Gezien de bouwmogelijkheid van 490 m2 (uitbreiding op grond van het vigerende bestemmingsplan) en het nog te slopen oppervlakte op de locatie Vliermansweg 2 te Ane in het buitengebied van gemeente Hardenberg van 387 m2 (met asbest) of 1.146 m2 (zonder asbest) kan de gewenste loods worden gerealiseerd.

Voor beide locaties is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie hiervoor ook Bijlage 1.

De landschappelijke inpassing van de beide locaties ziet er als volgt uit:

  • Het landschappelijk inpassen van het perceel Kilseweg 1;
    • 1. realisatie van een fruitboomgaard;
    • 2. de aanleg van halfverharding wat zorgt voor infiltratie van water in de bodem;
    • 3. de aanleg van een gazon;
    • 4. de aanleg van een bosplantsoen achter de bedrijfsbebouwing
  • Het landschappelijk inpassen van het perceel Engeland 9;
    • 1. de verbreding van bestaande groene omzooming om het perceel;
    • 2. het versterken van huidige houtsingels met inheemse soorten om de biodiversiteit te verhogen;
    • 3. aanleg van nieuwe houtsingel ten noordoosten van het bedrijf;
    • 4. het verhogen van de biodiversiteit;
    • 5. het versterken van de bomenstructuur/-laan door de aanplant van enkele extra bomen;
    • 6. het verplaatsen van de zonnepanelen naar het dak van de nieuwe loods.

Hierbij is de locatie aan een landschappelijke en stedenbouwkundige toets onderworpen. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat er ter plaatse van de locatie sprake is van een milieutechnisch wenselijke situatie (zie Hoofdstuk 5).

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'.

4.3.3 Visienota Buitengebied Hardenberg
4.3.3.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
4.3.3.2 Thematische benadering

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is het thema 'economie en infrastructuur' van belang. Hierna wordt op dit thema ingegaan.

Economie en infrastructuur

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'economie en infrastructuur' is gericht op:

  • Bevordering economisch belang van de gemeente ten opzichte van de corridors A28 en A37 en de Vecht;
  • Capaciteitsverruiming van het Kanaal Almelo-de Haandrik ten behoeve van de beroepsvaart;
  • Bevordering van de recreatievaart op het kanaal Almelo-De Haandrik en de Vecht;
  • Versterken van de recreatieve- en toeristische sector;
  • Opwaardering van de N34 tot stroomweg;
  • Het realiseren van economische zones langs de N34 en de N343;
  • Het bieden van mogelijkheden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen;
  • Het verbeteren van de treinverbinding Twente-Drenthe.
4.3.3.3 Gebiedsgerichte benadering - Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk
4.3.3.3.1 Algemeen

De locatie Engeland 9 ligt binnen het gebied 'Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk'. Hierna wordt op het betreffende relevante gebied nader ingegaan.

4.3.3.3.2 Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk

Voor het gebied Collendoorn geldt als landschapstype: Essen- en kampenlandschap. Kenmerkend zijn de kleinschaligheid, singels en bijzondere objecten: Lutteres. De functies betreft een mix van wonen, landbouw en recreatie. De ontwikkelingsrichting betreft gemengd gebied.

In afbeelding 4.5 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven. Het plangebied is met een gele ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.5 Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Onderhavig voornemen voorziet in de sloop van een loods op de locatie Kilseweg 1 en de herbouw van de loods op de locatie Engeland 9 te Ane. Door de realisatie van de loods op de locatie Engeland 9 wordt de buitenopslag verwijderd en verrommeling van het buitengebied voorkomen. Deze ontwikkeling draagt bij aan de hoofddoelen van de visienota, die gericht zijn op het vergroten van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit.

Wat betreft de gebiedsgerichte benadering geldt dat er sprake is van een adequate landschappelijke inpassing, aansluitend bij de kenmerken en karakteristieken van het daar voorkomende landschap. Hiervoor is voor beide locaties een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie hiervoor paragraaf 3.1 en Bijlage 1 zodat de ontwikkeling op een adequate wijze wordt ingepast in het landschap. De omliggende gebiedskenmerken zijn hierbij leidend geweest. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. Met het initiatief wordt aangesloten bij het perspectief om op duurzaam en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende functies.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

4.3.4 LIK (Landschap Identiteit Kaart)
4.3.4.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Noordelijke stadsrandzone Hardenberg' (Essen- en hoevenlandschap).

4.3.4.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen. Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid.

4.3.4.3 Ontwikkelingsvisie Noordelijke stadsrandzone Hardenberg

Dit deelgebied richt zich onder andere op de volgende punten:

  • verbeteren landschappelijke inpassing van de wijk Marslanden;
  • ontwikkeling ruiterroute;
  • herstel oude beplantingspatronen door vrijwillige kavelruil;
  • verbetering landschappelijke inpassing erven;
  • ruimte voor multifunctionele / verbrede landbouw;
4.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het landschappelijk inpassen van het plangebied. Er sprake is van een landschappelijke inpassing conform de daar voorkomende gebiedskenmerken. Bij het opstellen van de ruimtelijke kwaliteitsplan is rekening gehouden met de uitgangspunten van het LIK. Samenvattend wordt dan ook gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de LIK.

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectrapportage, de waterparagraaf en hoogspanningsleidingen.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Een aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het bedrijf op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt doorgaans aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het verplaatsen van een loods van de locatie Kilseweg 1 naar de locatie Engeland 9.

Kilseweg 1

Op het perceel Kilseweg 1 wordt een loods gesloopt. De bestemming 'Bedrijf' blijft ongewijzigd, een bodemonderzoek is daarom niet benodigd.

Engeland 9

In de huidige situatie is de grond verhard en wordt deze gebruikt voor de opslag van stenen en bouwmaterialen. Er is geen sprake van opslag van materialen welke vloeistoffen lekken of opslag van andere zaken waardoor de grond verdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiningen. Voordat de grond in gebruik is genomen als opslagterrein had de grond geen functie en was er enkel halfverharding aanwezig.

In de beoogde situatie wordt de nieuwe loods op de locatie Engeland 9 gebruikt voor opslag van materiaal van het bouwbedrijf. De grond wordt niet afgevoerd maar hergeruikt als ondergrond onder de nieuwe bestrating. In de beoogde loods en op het perceel wordt geen verblijfsfunctie gecreëerd. Bodemonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In voorliggende situatie worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Daarbij wordt opgemerkt dat er voorbeelden zijn gegeven van categorieën die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan luchtverontreiniging. In verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project "niet in betekenende mate bijdraagt" aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Hierin is het plangebied aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00442-VG01_0015.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart Engeland 9, Ane (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Op de locatie Kilseweg 1 wordt een loods gesloopt. Omdat hier verder geen ontwikkeling plaats vindt wordt dit perceel buiten beschouwing gelaten.

Op de locatie Engeland 9 wordt een nieuwe loods gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat met onderhavig voornemen geen sprake is van een toename van personendichtheid op de locatie Engeland 9. Belemmeringen zijn niet te verwachten.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Situatie plangebied
5.5.2.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de realisatie van een loods op de locatie Engeland 9 te Ane. De loods wordt gerealiseerd binnen de huidige bedrijfsbestemming. De afstand vanaf de bedrijfsbestemming tot de omliggende woningen blijft ongewijzigd.

Gelet op het vorenstaande resulteert de voorgenomen ontwikkeling niet in een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

In voorliggend geval is er geen sprake van het toevoegen van nieuwe milieugevoelige functies. Van aantasting van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven is daarom geen sprake.

5.5.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een niet-concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.1.2 Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde 'gebiedsvisie'. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odour) en afstanden aangepast.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Op basis van de geurverordening geldt een maximale geurbelasting van 14 OUE/m3.

5.6.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt geen nieuw geurgevoelig object gerealiseerd. Het voornemen ziet toe op het realiseren van een loods voor opslag van materieel ter plaatse van een bestaande bedrijfsbestemming.

Hierdoor wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een ontwikkeling dat resulteert in een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Nederlands Natuurnetwerk. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.

De locatie Engeland 9 bevindt zich op circa 10,3 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. De locatie Kilseweg 1 bevindt zich op 14,1 kilometer van het dichtstbijzinde Nederlandse stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen'.

Om de eventuele stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling te onderzoeken is door BJZ.nu een AERIUS-berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Hierna wordt het rekenresultaat besproken.

Resultaten AERIUS-berekening

Uit de berekening is gebleken dat voor de realisatiefase en gebruiksfase geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar op Natura 2000-gebieden. Hiermee is een significant negatief effect uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom m.b.t. stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbeschreming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.

5.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 50 meter afstand van de locatie Kilseweg 1 en op circa 1,2 kilometer afstand van de locatie Engeland 9. Gezien de aard en omvang van het voornemen en de onderlinge afstand tot het NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.7.2 Soortenbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.

Onderzoeksresultaten beide locaties

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.


Soortbescherming (beide deelgebieden)

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Verschillende beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vogels en vleermuizen benutten het plangebied als foerageergebied, en mogelijk bezetten verschillende beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vogels er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats.


Bezette vogelnesten zijn beschermd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot verstoren, beschadigen of vernielen van een vogelnest, dienen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Van de in het plangebied nestelende vogels, is de nestplaats niet bezet.


Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd amfibie en grondgebonden zoogdier gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd amfibie en grondgebonden zoogdier gedood. Voor de beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermd dieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden mogen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier (opzettelijk) gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden.


De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Er

hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft haar archeologiebeleid vastgelegd in het Beleidsplan Archeologie gemeente Hardenberg. De archeologische verwachtingswaarden zijn daarnaast doorvertaald in het bestemmingsplan voor het buitengebied van Hardenberg.

Op basis van het geldend bestemmingsplan, is de locatie Engeland 9 gedeeltelijk voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De locatie Kilseweg 1 is tevens gelegen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Op de locatie Engeland 9 wordt een nieuwe loods gebouwd. De dubbelbestemming ligt gedeeltelijk ter plaatse van de beoogde loods. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt dat een rapport moet worden overlegd indien het geroerde oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van 50 cm of meer heeft. In de beoogde situatie wordt het geroerde oppervlakte ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' niet met meer dan 500 m2 overschreden.

Gelet op het vorenstaande is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
  • Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op respectievelijk 10,3 en 14,1 kilometer afstand van de locaties Engeland 9 en Kilseweg 1. Zoals in 5.7.1 reeds is beschreven, zorgt de voorgenomen ontwikkeling niet in een toename van activiteiten die resulteren in een stikstofemissie.

Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de directe eindbestemming 'Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap'. De binnen het plangebied geplande ontwikkeling voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Water

5.10.1 Vigerend beleid
5.10.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.10.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.10.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.10.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort;
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd;
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.

5.10.2 Waterparagraaf
5.10.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.10.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hierna wordt op de overige wateraspecten ingegaan:

Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. De locatie bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied.

Grondwater

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig en het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.

Hemelwater

Het schoonhemelwater wordt zoveel mogelijk in het plangebied geïnfiltreerd.

Afvalwater

Het afvalwater wordt net als in de huidige situatie afgevoerd naar de gemeentelijke riolering.

5.11 Verkeer en parkeren

5.11.1 Algemeen

Bij het opstellen van een ruimtelijke plan moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Hierbij wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde aangehouden.

De gemeente Hardenberg heeft, mede op basis van de bovengenoemde CROW uitgave, een eigen parkeerbeleid in de vorm van de 'Parkeernormennota 2017'. De gemeente Hardenberg hanteert de minimum parkeernormen uit het CROW. Verder voert de gemeente een vraagvolgend parkeerbeleid. Om te voorkomen dat parkeerbehoefte van ontwikkelingen volledig op de openbare ruimte wordt afgewenteld, zijn ontwikkelaars verplicht om parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkeling te realiseren. Omgekeerd moet het, mede vanuit de wens de openbare ruimte duurzaam te ontwikkelen, niet noodzakelijk zijn normatieve parkeercapaciteit te realiseren, als er sprake is van een overschot aan openbare parkeerruimte in de nabijheid van een nieuwe ontwikkeling.

5.11.2 Uitgangspunten

Qua stedelijkheidsgraad wordt in voorliggend geval als uitgangspunt 'weinig stedelijk' gehanteerd en wat betreft stedelijke zone geldt 'buitengebied' als uitgangspunt.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het verwijderen van een loods op de locatie Kilseweg 1 en het toevoegen van een loods van 1.049 m2 op de locatie Engeland 9. Op de locatie Kilseweg 1 is sprake van een verbetering van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie door de afname van bebouwing en daarmee ook een afname in de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Tevens ontstaat op het achtererf meer ruimte voor het parkeren.

Om de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie op de locatie Engeland 9 te bepalen is is daarom uitgegaan van de volgende functie:

  • Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief.

Voor de beoogde loods, welke gebruikt zal worden voor opslag, wordt aangesloten op de parkeer- en verkeerscijfers van 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'

5.11.3 Parkeerbehoefte Engeland 9, Ane

In de parkeernormennota 2017 van de gemeente Hardenberg staat beschreven dat mag worden uitgegaan van de minimale parkeernormen. In de onderstaande tabel is de parkeerbehoefte ter plaatse van het plangebied weergegeven:

Functie   Parkeernorm   Aantal   Totale parkeerbehoefte  
Bedrijf arbeidsextensief/
bezoekersextensief  
0,8 per 100 m2 bvo   1.049 m2   8,39  
Totaal       9 parkeerplaatsen  

Gelet op het vorenstaande is ter plaatse van het plangebied sprake van een extra parkeerbehoefte van afgerond 9 parkeerplaatsen. Gelet op de toekomstige erfinrichting (zie ook afbeelding 3.1) alsook de bestaande verharding ter plaatse kan de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie eenvoudig op het terrein van het bedrijfsperceel worden ondervangen.

Daarbij wordt opgemerkt dat in de feitelijke situatie de parkeerbehoefte aanzienlijk lager wordt ingeschat. In de praktijk gaat het voornamelijk om het halen of brengen van materialen van het bouwbedrijf. De parkeerbehoefte zal daarom in de praktijk minder zijn

5.11.4 Verkeersgeneratie en ontsluiting Engeland 9, Ane

Op basis van de uitgangspunten als benoemd in paragraaf 5.11.2, ontstaat er qua verkeersgeneratie het volgende beeld:

Functie   Verkeersgeneratie   Aantal   Totale verkeersgeneratie  
Bedrijf arbeidsextensief/
bezoekersextensief  
4,8 per 100 m2 bvo   1.049 m2   50,3  
Totaal       51  

Gelet op het vorenstaande, voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een verkeersgeneratie van 51 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Op voorhand wordt gesteld dat de infrastructuur rondom het plangebied de berekende verkeersgeneratie eenvoudig kan afwikkelen. Daarnaast wordt eveneens opgemerkt dat de verkeersgeneratie naar verwachting lager zal zijn. Dit doordat de opslagruimte (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief) wordt beschouwd als functie met een eigen verkeersgeneratie. Belemmeringen zijn niet te verwachten.

5.11.5 Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt gesteld dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opbouw van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen ten aanzien van uitsluiting van besluit-m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten en gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (vastgesteld op 2 december 2014).

'Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap'

Beide locaties zijn voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap'. Voor de locatie Engeland 9 zijn beide bestemmingsvlakken is de bedrijfsbebouwing gemaximeerd met een maximum oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. Voor het perceel ten noordoosten geldt een maximum oppervlakte van 1.950 m2. Voor het bedrijfsperceel ten zuidwesten geldt een maximum oppervlakte van 1.049 m2. Voor de nieuwe loods is de aanduiding 'maximum goothoogte: 4,5m' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is de afwijkende goothoogte van 4,5 meter toegestaan.

Op de locatie Kilseweg 1 is een bouwvlak opgenomen. Bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwvlak is om de huidige bebouwing (min de te slopen loods) heen gelegd. Daarmee is er geen ruimte voor het toevoegen van nieuwe bedrijfsgebouwen ter plaatse.

In de regels zijn voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van de erfinrichtingsplannen en sloop opgenomen.

'Wonen - Essen- en hoevenlandschap'

Ter plaatse van het plangebied ligt een bijgebouw van de naastgelegen woning Kleinbuulsedijk 1 te Ane. In onderhavig bestemmingsplan wordt het bijgebouw ter plaatse van de bedrijfsbestemming bestemd overeenkomstig de huidige situatie.

Het bijgebouw is middels een relatieteken gekoppeld aan de woonbestemming op de Kleinbuulsedijk 1 te Ane. Ter plaatse van het bijgebouw is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel' opgenomen.

'Waarde - Archeologie 4'

Een gedeelte van de gronden op de locatie Engeland 9 te Ane en de gronden ter plaatse van de locatie Kilseweg 1 in Holtheme zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie geeft als beoordeling dat het ontwerpplan past in het ruimtelijk beleid en er daamee geen aanleiding is voor een zienswijze.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets blijkt dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het waterschap heeft een positief advies gegeven.

8.2 Inspraak

Geen inspraak.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.