direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00438-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hardenberg heeft al enkele jaren plannen om het bedrijventerrein Broeklanden-Zuid aan de zuidzijde uit te breiden. Het was oorspronkelijk het plan om het gehele gebied van 38 hectare in één bestemmingsplan juridisch-planologisch te regelen. In 2018-2019 is echter op basis van een behoefteraming besloten om het bedrijventerrein op te splitsen in twee ontwikkelfases, fase 2 en 3. Voor fase 2 is in 2019 het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' vastgesteld en deze is volop in ontwikkeling.

De bedrijfskavels binnen fase 2 zijn bijna allemaal verkocht of gereserveerd en worden momenteel gerealiseerd. Op het bestaande bedrijventerrein is nu weinig ruimte voor nieuwe bedrijven, terwijl hier wel vraag naar is vanuit de markt. Voor de economische ontwikkeling van Hardenberg is zowel op de korte als op de lange termijn behoefte aan ruimte voor nieuwe bedrijvigheid. In het vigerende bestemmingsplan is in de landschappelijke inpassing rekening gehouden met een toekomstige uitbreiding. Echter, om het gebruik van de gronden agrarisch voort te kunnen zetten zijn de gronden bestemd met een agrarische bestemming.

Hierdoor is de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein in strijd met het geldende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van 'Broeklanden-Zuid fase 3' juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

In ditzelfde bestemmingsplan ('Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid'), zijn twee losse woonpercelen. Deze gronden en opstal zijn in eigendom van de gemeente Hardenberg. Met de huidige gebruikers zijn tijdelijke afspraken gemaakt, omdat de gemeente Hardenberg voornemens is deze twee bedrijfsbestemmingen weg te bestemmen. Door het wegbestemming wordt ,met name vanuit akoestische aspect ruimte creëert voor het bedrijventerrein. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de agrarisch gronden ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein Broeklanden-Zuid fase 2. Globaal wordt het gebied begrensd door:

  • Broeklanden-Zuid fase 2;
  • Kanaalweg-Oost;
  • Broekdijk;
  • Kuilenweg.

De twee bedrijfsbestemmingen zijn gelegen aan de Kuilenweg 1 en Kuilenweg 4. In figuur 1.1 is de (globale) ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00438-VG01_0001.png" Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Pdok, bewerking Rho Adviseurs)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' dat is vastgesteld op 12 februari 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg. In het bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Agrarisch met waarden - besloten veenontginningslandschap'. Het betreft onbebouwde agrarische gronden die zijn bestemd ten behoeve van agrarisch grondgebruik. Binnen deze bestemming zijn geen (bedrijfs)gebouwen toegestaan.

De twee bedrijfspercelen zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' met de functieaanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 2', waarbinnen uitsluitend bedrijven in de categorie 1 en 2 uit de staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoningen is de functieaanduiding 'Bedrijfswoning' opgenomen.

In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00438-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho Adviseurs)

De uitbreiding van het bedrijventerrein past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Tevens is de gemeente voornemens de twee woningen aan de Kuilenweg 1 en 4 te slopen en daarvoor in de plaats groen en agrarisch gebruik mogelijk te maken. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de planontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Tenslotte geldt voor het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', dat op 17 juli 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg en regels bevat over het parkeren en laden en lossen op eigen terrein. De regels uit het facetplan zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie voor het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische en milieutechnische aspecten van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt de planologisch-juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Broeklanden zuid fase 2 en 3

2.1.1 Algemeen

Broeklanden-Zuid

Het plangebied wordt onderdeel van het bedrijventerrein Broeklanden-Zuid. Broeklanden-Zuid ligt tussen het kanaal Almelo-De Haandrik, de Broeklandenweg, de Duitslandweg, het Veldpad, de Kuilenweg en de Broekdijk. Broeklanden-Zuid bestaat uit 2 fases, namelijk fase 2 en 3. Fase 1 is de noordoost hoek van Broeklanden Zuid (Moderna en Salomons) en volledig gerealiseerd.

Voor fase 2 is in 2019 het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' opgesteld en deze is volop in ontwikkeling. De bedrijfskavels binnen fase 2 zijn bijna allemaal verkocht of gereserveerd en worden momenteel gerealiseerd. Voor het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' is een uitgebreid stedenbouwkundig plan en inpassingsplan opgesteld. In deze plannen is rekening gehouden met de uitbreiding Broeklanden-Zuid fase 2. In de volgende paragraaf wordt dan ook de inpassing van het gehele bedrijventerrein Broeklanden-Zuid beschreven.

2.1.2 Inpassing

Behalve met het realiseren van de eerste bedrijfskavels, is de gemeente Hardenberg begonnen met het uitvoeren van de landschappelijke inpassing van Broeklanden-Zuid. Deze inpassing, is in het geldende bestemmingsplan toegestaan. Met dit bestemmingsplan worden geen aanpassingen voorgesteld. Rondom het gehele bedrijventerrein (fase 2 en 3), in een gebied van bijna 19 hectare, wordt een groene schil gerealiseerd. Tevens wordt in dit groengebied circa 100.000 m3 ruimte vrijgemaakt ten behoeve van waterberging. Met deze derde en laatste fase wordt aan de zuidzijde een extra strook gereserveerd voor een groene landschappelijke inpassing.

Groen- en waterstructuur

De kaarsrechte landbouwgronden aan de randen van het plangebied veranderen door de ontwikkeling van Broeklanden in forse groenblauwe zones. Laanbeplanting aan één zijde van de weg zorgt voor een groene aankleding van het bedrijventerrein. De bestaande bomensingel langs de Kuilenweg blijft behouden. Beplanting aan de oost-, zuid- en westzijde zorgen samen met de oeverinrichting van de waterpartijen voor afscherming van de 'achterkanten' van het bedrijventerrein en voor een geleidelijke overgang naar de omgeving. De gehele groene zone aan de westzijde wordt robuust vormgegeven, om een goede afscherming te kunnen creëren tussen de woningen aan de overzijde van het kanaal.

Waterstructuur

Binnen de groenstructuur wordt een robuust watersysteem gerealiseerd, waarbij tevens rekening wordt gehouden met een ruimtereservering voor voldoende waterbergend vermogen. In het stedenbouwkundig plan zijn op twee locaties grote bergingsmogelijkheden opgenomen: één in het westen en één in het oosten. Het idee is dat het water in twee vergelijkbare delen afgevoerd en geborgen kan worden.

De centrale watergang heeft een belangrijke functie voor de waterafvoer. Daarnaast vormt de watergang een van de weinige mogelijkheden om differentiatie of verbijzondering aan te kunnen brengen aan het bedrijventerrein, waardoor de aantrekkelijkheid van het terrein versterkt wordt.

Landschappelijke structuur

De hoofdstructuur van Broeklanden-Zuid sluit aan op het onderliggende landschap, zodat de herkenbaarheid van deze historische landschappelijke laag gehandhaafd blijft. Ingezet wordt op inpassing in het landschap. De bestaande landschappelijke elementen, zoals de verkavelingsrichting, waterlopen, et cetera, vormen het ruimtelijk casco van het plan. De oriëntatie/rooilijn van de bebouwing wordt gerelateerd aan de huidige verkavelingsrichting.

Behalve een bergende functie heeft het water langs de Duitslandweg ook een stedenbouwkundige functie ter geleiding van de zichtzone. De geprojecteerde watergang zal aansluiten op de waterpartijen bij Broeklanden en Kop van Broeklanden. De navolgende afbeelding bevat een suggestie voor het profiel van de watergang en aanliggende bermen. Een verdere kwantitatieve en technische uitwerking van de waterstructuur is opgenomen in bijlage 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00438-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Stedenbouwkundig ontwerp bedrijventerrein Broeklanden-Zuid (donkerpaarse kavels),

met een doorkijk naar een mogelijk toekomstige ontwikkeling van de gronden ten zuiden van het bedrijventerrein (lichtpaarse kavels) (SAB, 5 oktober 2018)

Aanvullend op dit stedenbouwkundig ontwerp uit 2018 is besloten om aan de zuidzijde van het bedrijventerrein een extra groene zone, van 4.700m² op te nemen. Deze zone wordt van de 'uitgeefbare' gronden gehaald, en geeft het bedrijventerrein een extra groene uitstraling, waarbij de randen grenzend aan het buitengebied door de robuuste groen- en blauwstructuur een representatieve uitstraling verzorgen. In het beeldkwaliteitsplan, zie paragraaf 2.3 en bijlage 1 zijn richtlijnen en ambities opgenomen over deze zone.

2.2 Kuilenweg 1 en Kuilenweg 4

In het geldende bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' zijn de percelen Kuilenweg 1 en Kuilenweg 4 reeds bestemd met de bestemming 'Bedrijf'. Deze twee percelen zijn in het bezit van de gemeente Hardenberg en worden momenteel tijdelijk bewoond. Met onderhavig plan is ervoor gekozen deze locaties op termijn te slopen. De Kuilenweg 1 en 4 gaan mee in de groen- en waterstructuur die rondom het bedrijventerrein wordt aangelegd. Voor de Kuilenweg 4 wordt het nog wel mogelijk gemaakt om de bestaande agrarische bedrijfsvoering die hier plaatsvindt te handhaven.

2.3 Beeldkwaliteitsplan

Voor het geldende bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De uitgangspunten van dit beeldkwaliteitsplan zijn ook van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. In het beeldkwaliteitsplan zijn op detailniveau de beeldkwaliteitseisen voor de gebouwen, erven, erfscheidingen en reclame-uitingen voor fase 2 beschreven. Op fase 3 zijn deze eisen ook van toepassing. Omdat in het beeldkwaliteitsplan fase 3 niet is opgenomen. Is beeldkwaliteitsplan voor fase 2 is in een eigen document vertaald naar fase 3. zie hiervoor bijlage 1.

Aanvragen voor omgevingsvergunningen binnen de grenzen van het bedrijventerrein zullen worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan. Voor onderhavig plangebied moet worden aangesloten op 'Zone 2 regulier gebied'. Daarnaast wordt het nieuwe beeldkwaliteitsplan (bijlage 1) een derde zone 'Broekdijk' aan de beeldregie toegevoegd.

Het stedenbouwkundig plan vormt het raamwerk voor de verkaveling in het plangebied. De planstructuur is hierin gebaseerd op traditionele patronen en vertaalt zich in een overzichtelijk industriegebied. Het plangebied heeft een eenvoudige verkaveling, passend bij de eenvoud van het ontginningslandschap. De verkaveling van het plangebied reageert op het landschap en op de verkaveling in het tegenovergelegen bedrijventerrein.

Het industriegebied 'Broeklanden-Zuid' kent twee zones, waaraan verschillende eisen van

beeldkwaliteit worden toegekend. Dit zijn de kavels van de belangrijke stedenbouwkundige rand aan de Duitslandweg en de kavels in het reguliere gebied.

De kavels in het reguliere gebied zijn door een forse groene rand niet of nauwelijks zichtbaar vanaf de Duitslandweg of vanuit het landelijk gebied. De ambities voor beeldkwaliteit zijn hier minder hoog. Functionele architectuur met zorgvuldige erfafscheidingen is hier het uitgangspunt. De verkaveling is flexibel. Hierdoor kan het voorkomen dat bouwwerken in verschillende zones gepositioneerd zijn. In dat geval is het hoogste niveau van beeldregie leidend.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de minister vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. De NOVI geeft richting en helpt bij het kiezen voor slimme combinaties van functies en bij het vaststellen van specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. De NOVI helpt om hier nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, wat zeggen wil dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid, gemaakt moeten worden. De NOVI richt zich op vier opgaven:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie;
  • 2. Duurzaam, economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor de natuur.


In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op het land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners goed betrokken worden bij en invloed hebben op het gebruik en waar dit mogelijk is, meeprofiteren in de opbrengsten.


De aanleg van zonneparken in het landschap moet zoveel mogelijk worden beperkt. Het Rijk plaatst bij voorkeur zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt om goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en wereldwijd, ook op defensieterrein. Ingezet wordt op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat de economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Daarbij wordt ingezet op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Vooral in steden en stedelijke regio's zijn nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt om optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een lichamelijke beperking.


Gestreefd wordt naar een toename van de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid. Dit betekent dat het voorafgaand aan de keuze voor nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daaraan stellen en welke extra maatregelen genomen moeten worden wanneer voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen wordt ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Voorliggend bestemmingsplan speelt in op het thema 'Duurzaam economisch groeipotentieel'. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk en goed zijn afgestemd op de vraag van bedrijven, om zo de economische vitaliteit en kwaliteit en de aantrekkelijkheid van stad en land te versterken.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (Rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Op grond van de Ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:

  • 1. Nagegaan moet worden of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling;
  • 2. Indien het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden onderbouwd waarom daadwerkelijk voldoende vraag is naar deze ontwikkeling;
  • 3. Indien voldoende vraag is naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de vraag worden beantwoord of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) kan worden gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De laddertoets is alleen van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 Bro wordt 'een stedelijke ontwikkeling' gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen minimale ondergrens vastgesteld. Hiervoor biedt de jurisprudentie meer duidelijkheid; in beginsel vanaf 12 extra woningen en/of een ruimtebeslag van 400-500 m². Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt, of indien er naar aard en omvang een zodanige functiewijziging plaatsvindt dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Voor de voorgenomen ontwikkelingen wordt voor de uitbreiding van het bedrijventerrein van 12 hectare mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat het nieuwe bestemmingsplan ladderplichtig is. Gemotiveerd dient te worden dat er behoefte is aan de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een extra motivering vereist. In artikel 1.1.1 Bro wordt 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

In de provinciale verordening is het plangebied aangewezen als 'Bedrijventerreinen (nieuwe situatie)', zie hiervoor paragraaf 3.2.2. Hierdoor kan worden gesteld dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied van Hardenberg. Ruimtelijk gezien is dit ook een logische afronding van de bestaande bedrijventerreinen

3.1.2.1 Onderbouwing

Behoefte

De gemeente Hardenberg maakt plannen voor de ontwikkeling van de bedrijventerreinen Broeklanden Zuid 3, Heemserpoort en Rollepaal Oost. Voor de drie plannen worden door de gemeente drie nieuwe bestemmingsplannen opgesteld. Onderdeel van deze bestemmingsplannen is een onderbouwing van het plan aan de hand van de criteria uit de wettelijk verankerde Ladder voor duurzame verstedelijking. In dit kader is voor de drie bedrijventerreinen, waaronder de onderhavige ontwikkeling, een laddertoets opgesteld. Dit rapport is opgenomen in bijlage 2.

Onder regie van de provincie Overijssel worden op dit moment nieuwe regionale programmeringsafspraken gemaakt met de gemeenten in de regio West-Overijssel, waar de gemeente Hardenberg deel van uitmaakt, over de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. Dat proces bevindt zich in de afrondende fase tijdens de oplevering van dit bestemmingsplan en de laddertoets.

De nieuwe regionale programmeringsafspraken zijn onder andere gericht op het kwantitatief en kwalitatief in evenwicht houden van vraag en aanbod van bedrijfsgrond in de regio. In de afspraken zijn, op basis van de actuele provinciale behoefteraming bedrijventerreinen, de voorgenomen ontwikkelingen door de gemeenten als 'groen', 'oranje' of 'rood' aangeduid.

De voorgenomen ontwikkeling van Broeklanden Zuid 3 heeft in de regionale programmeringsafspraken de status 'groen'. Er is dus sprake van regionale afstemming.

In de laddertoets wordt voor Broeklanden Zuid 3 het volgende geconcludeerd:

  • Broeklanden Zuid 3 moet ruimte bieden aan alle soorten bedrijven met een kavelomvang groter dan 1 hectare, inclusief 'XL-bedrijven' met een kavelomvang groter dan 3 hectare die zich op bovenregionaal niveau oriënteren voor een vestigingslocatie. Concreet hebben al vier bedrijven met een individuele omvang groter dan 3 hectare en een totale gezamenlijke omvang van ongeveer 24,5 hectare netto bedrijventerrein de intentie uitgesproken om zich te vestigen op Broeklanden Zuid 3.
  • Er wordt verwacht dat Broeklanden Zuid 3 een subregionale marktregio zal bedienen. Dit omvat bedrijven die gevestigd zijn in de gemeente Hardenberg, maar ook bedrijven uit andere gemeenten in het Overijsselse Vechtdal, de interprovinciale Dutch Tech Zone (samenwerking tussen Hardenberg, Coevorden, Emmen en Hoogeveen) of de nabijgelegen Noord-Twentse gemeente Twenterand. Voor kleinere bedrijven (kleiner dan 3 hectare) zal dit beperkt blijven tot de gemeenten Hardenberg, Dalfsen, Ommen, Twenterand en Coevorden.
  • De verwachting binnen de marktregio van Broeklanden Zuid 3 is een totale grootschalige vraag (groter dan 3 hectare in Overijssel, groter dan 2 hectare in Drenthe) van 171 hectare (laag) tot 322 hectare (hoog) tot en met 2040. Dit omvat de grootschalige vraag die is geschat voor de regio's West-Overijssel, Zuidwest-Drenthe en Zuidoost-Drenthe. Binnen deze kaders zijn provinciale en regionale ruimtelijk-economische keuzes, beschikbaarheid van aanbod, goede acquisitie en/of toevalstreffers grotendeels bepalend voor de mate waarin deze vraag daadwerkelijk wordt gefaciliteerd in of rondom Hardenberg. Voor het kleinere vraagsegment (groter dan 1 hectare) wordt een vraag van 17 hectare (laag) tot 80 hectare (hoog) tot en met 2040 verwacht.
  • Tegenover deze vraag staat een grootschalig aanbod van 207,2 hectare en een aanbod in het kleinere segment van 56,9 hectare. Dit resulteert in een behoefte van -/- 36 hectare (laag) tot 115 hectare (hoog) in het grotere segment, exclusief mogelijk nog enkele tientallen hectares aan aanvullende vraag. Voor het kleinere segment leidt dit tot een behoefte van -/- 30 hectare (laag) tot 23 hectare (hoog).
  • Hieruit kan geconcludeerd worden dat er voldoende behoefte is voor de ontwikkeling van Broeklanden Zuid 3 (13,0 hectare). Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het met name belangrijk dat deze ontwikkeling ook een plek krijgt in de regionale programmering en dat er, mede op die manier, afstemming plaatsvindt met buurgemeenten. Gezien de andere ontwikkelingen, met name de voorgenomen ontwikkeling van Heemserpoort, en de concrete lokale interesse, verwachten we dat Broeklanden Zuid 3 de meeste waarde kan toevoegen, voornamelijk voor bedrijven in het grootschalige segment.

Op basis van de laddertoets, zie bijlage 2, kan geconcludeerd worden dat er voldoende behoefte is en dat de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen om in de toelichting op een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen díe nationale ruimtelijke belangen die via het stellen van regels aan de inhoud of de toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten), beschermd kunnen worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt richt zich op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Daarbij gaat het om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Een van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken, is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor onderwerpen waarvoor de provincie er waarde aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van de Europese Unie, het Rijk of de provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater of droge voeten te kunnen garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking' gehanteerd. Deze Overijsselse Ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze aan de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te waarborgen zien op reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Indien in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toetsing aan de ontwikkelingsperspectieven plaats. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat op welke plek ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, worden ze consistent vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, of hier behoefte aan is, waar deze past in de ontwikkelingsvisie en hoe deze uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00438-VG01_0004.png"

Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel, ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging van de in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name de artikelen 2.1.3 en artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag vanwege bouwen en verharden op de groene omgeving leggen, voorzien bestemmingsplannen alleen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied en deze ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt zou kunnen worden gemaakt door bijvoorbeeld herstructurering of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als 'de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen, voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro'.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied is onderdeel van de kern Hardenberg. De uitbreidingslocatie is een logische keuze die aansluit op het bestaande bedrijventerrein Broeklanden-Zuid. Op basis van de omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als 'Bedrijventerreinen (nieuwe situatie)'.

Voor de locatie wordt al jaren beoogd deze te ontwikkelen ten behoeve van het bedrijventerrein. Met de ontwikkeling wordt voorzien in een stedenbouwkundige passende afronding van het bedrijventerrein Broeklanden Zuid. Tenslotte is het redelijkerwijs (gezien de omvang) niet te verwachten of wenselijk dat de behoefte binnen de bestaande kern wordt opgevangen. Hiermee kan worden gesproken van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en is het bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.3.2 Realisatie nieuw bedrijventerrein

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen, zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek bedrijventerreinen, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor afspraken bedrijventerreinen van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de afspraken bedrijventerreinen.
  • 4. De behoefte aan nieuw bedrijventerrein zoals bedoeld in lid 1 wordt geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende afspraken bedrijventerrein zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuw bedrijventerrein niet past binnen geldende afspraken bedrijventerreinen of wanneer er voor de gemeente geen afspraken bedrijventerreinen gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In paragraaf 3.1.2 is de behoefte op basis van de Ladder van duurzame verstedelijking gemotiveerd. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen de gemaakte afspraken met de regio.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie, waarin zij haar visie voor de komende twintig jaren heeft uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld in samenwerking met vele stakeholders uit diverse sectoren en heet 'Landstad Hardenberg'. In de visie wordt de functie van de hele regio verder uitgebouwd.

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben de blik naar buiten en zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel, dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dit vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. 'Of-of-denken' maakt plaats voor 'en-en-denken'. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s, omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt hier op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken, zijn vier uitgangspunten opgesteld:

  • Groei vasthouden en doortrekken;
  • Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • Ruimte als troefkaart;
  • Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

Deze visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling:

  • Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg knooppunt' relevant.

Het thema 'Hardenberg knooppunt' is onderverdeeld in vier verschillende paragrafen:

  • Een vitale economie, nu en in de toekomst;
  • Onze arbeidsmarkt: toekomstgericht en regionaal;
  • Naar een nieuwe economie;
  • Mobiliteit.

In voorliggend geval is vooral de paragraaf 'Een vitale economie' van belang.

Een vitale economie

Door de strategische ligging is Hardenberg een logistieke hotspot; een scharnier- en zwaartepunt voor vervoersstromen in het noordoosten van het land. De gemeente participeert in de Euroterminal Emmen-Coevorden-Hardenberg, een schakel in het vervoer van containers uit Duitsland per spoor naar Rotterdam.

Productiestructuur afhankelijk van bedrijventerreinen

De bedrijvendynamiek is naar verhouding beperkt. Zowel het aantal faillissementen als het aantal startende ondernemers is lager dan gemiddeld. Het huidige midden- en kleinbedrijf is belangrijk voor een vitale economie, zowel nu als voor de toekomst. Ook het aantrekken van nieuwe ondernemingen is van belang. Hardenberg is vooral een gemeente van agrarische productieruimte en bedrijventerreinen, minder van kantoorlocaties. Groeiende bedrijven hebben daardoor vaak een grote ruimtebehoefte.

De afgelopen jaren zijn er veel hectares aan bedrijventerrein bijgekomen. In de afgelopen twintig jaar gaf de gemeente jaarlijks gemiddeld zes hectare bedrijventerrein uit; in een paar piekjaren was dit veel meer. Gelet op de economische structuur, de bedrijvendynamiek en de gemeentelijke ambitie zal dit de komende jaren zo blijven.

De Nederlandse economie verandert. Trends als de circulaire economie en smart-industry zorgen voor een toenemende ruimtevraag. Externe investeerders overwegen een vestiging in Hardenberg. Hun ruimtevraag is vaak aanzienlijk. Daarom moet ook in de toekomst voldoende uitgeefbaar bedrijventerrein en voldoende zachte plancapaciteit zijn. De gemeente wil daarom tijdig inspelen op de actuele, kwalitatieve vraag vanuit de markt.

Een van opgaven zoals opgenomen in de omgevingsvisie luidt als volgt:

'We moeten voortdurend blijven beschikken over voldoende goede werklocaties'.

De bestaande voorraad moet aan de eisen van de tijd blijven voldoen. Voor nieuwe

vraag is nieuwe ruimte nodig. Op korte termijn zetten we zachte plancapaciteit om naar

harde plancapaciteit. Dit staat in de 'bestuursovereenkomst programmering

bedrijventerreinen West-Overijssel 2019-2022'. Het gaat om:

  • 15 hectare woon-werkkavels in Heemserpoort, Hardenberg;
  • 12 hectare zware bedrijvigheid in Broeklanden II (Zuid), Hardenberg;
  • 10 hectare in Dedemsvaart (nader uit te werken).

Binnen de omgevingsvisie is duurzaamheid en dan met name energietransitie en klimaatadapatie een groot thema waar de gemeente Hardenberg de aankomende jaar op inzet.

Energietransitie

In de omgevingsvisie staan meerdere ambities en opgaven beschreven. Hiermee wil gemeente Hardenberg in 2030 voldoen aan de landelijke opgave om de CO2-uitstoot met 49% terug te brengen. Het Klimaatakkoord gaat voor 2050 uit van een afname van de CO2-uitstoot van 95%. Dit betekent dat Hardenberg in 2050 een duurzame en fossielvrije energievoorziening heeft.

Klimaatadaptatie

Bij maatregelen om effecten van klimaatverandering tegen te gaan heeft elke partij zijn eigen rol.

Dit verschilt per soort maatregel:

  • Droogte heeft vooral veel invloed op landbouw en natuur. Het waterschap is hierbij aan zet. Indien de benodigde maatregelen om extra ruimtebeslag vragen, speelt de gemeente een rol bij de afwegingen hierover;
  • Hittestress wordt vooral op lokaal niveau aangepakt. De gemeente betrekt inwoners bij keuzes rondom de inrichting van de buitenruimte. Inwoners worden aangemoedigd zelf actie te ondernemen, bijvoorbeeld door het vergroenen van de tuin (operatie Steenbreek);
  • Bij het tegengaan van wateroverlast binnen de bebouwde kom onderneemt de gemeente zelf actie, zo nodig samen met het waterschap. In het landelijk gebied neemt het waterschap initiatief;
  • Bij hoge waterstanden in de Vecht nemen overstromingsrisico’s toe. De dijken langs de Vecht zijn nu zo hoog en sterk dat het minder dan eens per 200 jaar tot een overstroming zou mogen leiden. Vanuit het Deltaprogramma (hoogwaterbeschermingsprogramma) houdt het waterschap de sterkte en hoogte van de dijken in de gaten. Elke 12 jaar worden de dijken getoetst en als het nodig is verbeterd. Zo ‘groeien’ de dijken mee met de klimaatontwikkeling.
3.3.1.1 Toetsing Omgevingsvisie

Onderhavige ontwikkeling past bij de ambitie om tijdig in te spelen op de actuele, kwalitatieve vraag van de markt naar meer bedrijventerreinen. In de omgevingsvisie is onderhavige locatie dan ook opgenomen om het 'zachte plan' om te zetten naar een harde plancapaciteit. In het kader van duurzaamheid is besloten het nieuwe bedrijventerrein niet aan te sluiten op gas. Tevens wordt binnen de planregels ruimte geboden voor duurzame energieopwekking en voor de opslag hiervan.

Onderhavig plan borduurt voort op het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid'. Net zoals op het bestaande bedrijventerrein Broeklanden-Zuid, wordt in Broeklanden-Zuid fase 3 parkmanagement ingevoerd. Bij de verkoop van grond verplicht de gemeente deelname aan parkmanagement. Uitgangspunt hierbij is dat parkmanagement van, voor en door de ondernemers wordt vormgegeven.Met als doel het realiseren van gezamenlijke beheer en onderhoud voor een duurzame inrichting van het park (bedrijventerrein).

Bij nieuwvestiging van bedrijven of bij aanvragen voor omgevingsvergunningen op het gebied van

bijvoorbeeld milieu of bouwen, zal de gemeente het betrokken bedrijf actief informeren over duurzame bouwmogelijkheden, mogelijkheden tot duurzame bedrijfsvoering, energiebesparing, energieopwekking en eventuele andere duurzaamheidsaspecten.

Zoals beschreven in paragraaf 2.1 is voor het 'moederplan' een robuuste groenstructuur en watersysteem gerealiseerd, waarbij tevens rekening is gehouden met een ruimtereservering voor voldoende waterbergend vermogen. In het stedenbouwkundig plan zijn op twee locatie grote bergingsmogelijkheden opgenomen: één in het westen en één in het oosten. Het idee is dat het water in twee vergelijkbare delen afgevoerd en geborgen kan worden. Met onderhavig plan aan de zuidzijde van het plangebied een extra groene zone met opgaand groen gerealiseerd. Hierdoor wordt de landschappelijk inpassing extra versterkt.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief hiermee naadloos aansluit op de ambities zoals verwoord in de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Bedrijventerreinenvisie 2010

In mei 2010 heeft de gemeente Hardenberg een bedrijventerreinenvisie vastgesteld. Bij het opstellen van deze visie is gebruikgemaakt van de geschetste kaders uit het landelijke, provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van bedrijventerreinen. De visie beschrijft dat vanaf 2000 de werkgelegenheid sterk is gestegen, waardoor nieuwe bedrijventerreinen noodzakelijk zijn. Het economisch profiel van Hardenberg kent veel bedrijven uit de maakindustrie en productie die geconcentreerd in de kernen van Hardenberg en Dedemsvaart aanwezig zijn.

Hardenberg is het stedelijk centrum van Noordoost-Overijssel. De gemeente Hardenberg heeft dan ook een belangrijke streekfunctie en een relatief groot verzorgingsgebied. Dit is onder andere bereikt door de proactieve houding van het gemeentebestuur en de ondernemersvriendelijke opstelling. De gemeente doet er alles aan om in de toekomst deze streekfunctie te behouden. Het gaat daarbij om het geheel van wonen, werken en voorzieningen. In het huidige collegeprogramma vertaalt dit zich voor bedrijvigheid in:

  • het realiseren van een zo aantrekkelijk mogelijk ondernemersklimaat voor ondernemers;
  • zorgen voor voldoende bedrijventerreinen zodat aan iedere vraag kan worden voldaan. De vraag moet daarbij wel passen binnen de aard en schaal en het profiel van de Hardenbergse economie.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn daarbij heel belangrijk, zowel bij nieuwe als bestaande terrein.

3.3.3 Regionale Energiestrategie

De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 van West-Overijssel is tot stand gekomen na een intensief samenwerkingsproces waarbij gemeenten, provincie en waterschappen de bijdrage aan de energietransitie hebben vastgesteld. Hierbij hebben zij zich intensief laten adviseren door de netbedrijven Enexis, Coteq/Cogas en RENDO. Binnen het plangebied zijn in de RES geen zoekgebieden voor wind en zonne-energie aangewezen. Wel ligt het plangebied nabij een 5-kilometerzonezoekgebied 'Wind'. Het plangebied ligt buiten dit zoekgebied. In dit bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk hier rekening mee te houden.

In de RES 2.0 wordt vooral gewerkt aan de uitvoering van de RES 1.0. Er wordt gekeken naar wat in 2030 gerealiseerd moet zijn en op basis hiervan wordt bepaald wat gereed moet zijn op 1 juli 2023. Dit is het moment dat de RES 2.0 wordt ingediend bij de NPRES. De RES 2.0 dient op hoofdlijnen twee doelen: monitoring van de voortgang van de ambities enerzijds, anderzijds het verder uitwerken van vraagstukken en opgaven.

3.3.4 Waterplan Hardenberg

Het water in Hardenberg staat niet op zichzelf. Het water (zowel aan het oppervlak als in de grond) is onderdeel van grotere watersystemen, beginnend in Duitsland en eindigend in het Zwarte Water. Het is daarom van belang te weten welke knelpunten en kansen op dit stroomgebiedniveau spelen en welke consequenties dit voor het watersysteem in Hardenberg heeft. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid bij deze uitvoering zijn het niet afwentelen op benedenstroomse gebieden (bijvoorbeeld dat het overtollige water in buurgemeenten niet tot extra problemen mag leiden) en het principe van water ‘vasthouden - bergen - afvoeren’.

Bij water gaat het niet alleen om de hoeveelheid water, maar ook om schoon water. Ook hiervoor geldt dat gemeente Hardenberg niet alleen in staat is om het water (weer) schoon te krijgen. Veel van de vervuiling in het water komt vanuit Duitsland en vanuit Drenthe naar Hardenberg toe. Dit vraagt om internationale oplossingen. De gemeente Hardenberg draagt ook bij aan de watervervuiling en zal moeten bijdragen aan het verminderen ervan.

Het plangebied grenst aan een bestaand bedrijventerrein en ligt volgens de provinciale verordening in de bebouwde kom. Echter, gezien het huidige gebruik van het gebied 'Agrarisch' kan het gebied worden getypeerd als ‘Buitengebied’. Het buitengebied is doorgaans relatief hooggelegen. In vrijwel het gehele gebied treedt infiltratie van regenwater op. Dit regenwater komt na verloop weer als kwelwater naar boven in het Vechtdal. In de afgelopen twee eeuwen is het drainagestelsel ten behoeve van de landbouw enorm uitgebreid met kanalen, sloten en vaarten. Een deel van het kanalensysteem heeft een transportfunctie (zoals het kanaal Almelo-De Haandrik).

3.3.4.1 Toetsing Waterplan Hardenberg

Het beleid van hogere overheden werkt door in het beleid van lagere overheden. Op basis van dit beleid zijn de uitgangspunten voor de toekomstige waterhuishouding in het plangebied beschreven. Bij de ontwikkeling van het huidige bedrijventerrein Broeklanden-Zuid is een waterberging voorzien. In het ontwerp is langs de randen van het terrein ruimte gereserveerd voor waterberging. Voor de inhoudelijke behandeling hiervan wordt verwezen naar de waterparagraaf (paragraaf 4.8).

3.3.5 Beleidsplan archeologie

Met de per 1 september 2007 van kracht geworden Wet op de archeologische monumentenzorg wordt een eigen verantwoordelijkheid van gemeenten ten aanzien van archeologie verwacht. De gemeente Hardenberg wil de besluitvorming zoveel mogelijk zelf ter hand nemen, om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van mogelijke interventies van het Rijk of de provincie.

Het gaat de gemeente Hardenberg om een zeer zorgvuldige omgang met het bodemarchief. Die omvang vindt echter niet meer plaats in een isolement van besluitvorming door alleen archeologen, maar in een arena waarbij ook gekeken wordt naar de realisatie van de planvorming, het voorkomen van mogelijke vertraging, de kosten van een opgraving, benuttingsmogelijkheden en andere aspecten. Kortom: besluitvorming over de omgang met het Hardenbergse bodemarchief in maatschappelijke context met een duidelijke bestuurlijke, en dus ook politieke verantwoordelijkheid.

Vanaf 30 juni 2009 geldt het 'Beleidsplan Archeologie' van de gemeente Hardenberg samen met de bijbehorende 'Archeologische Beleidskaart'. Op deze kaart staan aangegeven:

  • de Rijksmonumenten: hierop is de monumentenverordening van toepassing.
  • waardering van het gemeentelijk grondgebied op basis van de verwachtingswaarde archeologie: bij een 'Waarde - Archeologie 1 t/m 5' op de kaart dient op de plankaart een archeologische bestemming of aanduiding te worden opgenomen met bijbehorende bestemmingsplanregels. Voor deze gebieden geldt een hoge of middelhoge verwachtingswaarde van de archeologie.

3.3.5.1 Toetsing beleidsplan archeologie

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie met betrekking tot het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijk archeologiebeleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieueffectrapportage/m.e.r.-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-merplichtig, project-merplichtig of merbeoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit mer-drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Op basis van categorie D11.3 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is het vaststellen van een bestemmingsplan voor de aanleg van een bedrijventerrein van 75 hectare of meer een mer-beoordelingsplichtig besluit. Het voornemen betreft de realisatie van bedrijventerrein Noord III met een oppervlak van 12 hectare. Het gebied wordt een regulier bedrijventerrein. Uitgangspunt is dat daar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 mogen worden gevestigd. De ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarde van 75 hectare. Dit betekent dat geen sprake is van een mer-beoordeling, maar van een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling'.

Vanaf 7 juli 2017 kan dit niet meer in de vorm van een paragraaf in de toelichting, maar moet door

de initiatiefnemer een 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. Dit is alleen niet aan de orde indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is.

Bij dit bestemmingsplan is geen ‘aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling’ opgesteld.

De gemeente is zelf initiatiefnemer via de verkoop van de gronden. De milieuaspecten

zijn in dit hoofdstuk uitgebreid onderzocht.

4.2 Bodem

In algemene zin geldt dat bij nieuwe ontwikkelingen onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Onderzoek

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan bijgevoegd.

De onderzoekslocatie is onbebouwd en grotendeels onverhard (braak). Er liggen diverse grond- en zanddepots op het terrein. Deze depots zijn afkomstig van de aanleg van met name waterpartijen

binnen en nabij de onderzoekslocatie. Het te onderzoeken terrein is momenteel deels in gebruik

als landbouwgrond.

Het verkennend bodemonderzoek dient inzicht te geven in de milieukundige kwaliteit van de bodem. Voorafgaand aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 'Aanleiding A: opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van het uit te voeren bodemonderzoek'. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd. Mogelijk zijn er van nature verhoogde

chroom- en arseengehalten aanwezig in de bodem.

In totaal zijn tijdens het veldwerk 184 boringen verricht, waarvan er 53 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er zijn 30 diepe boringen afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer tot matig fijn, zwak tot matig ziltig zand. Plaatselijk zijn er sterkzandige leemlagen aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. In de ondergrond van de boringen 6 en 7 zijn leemlagen aanwezig. Dit heeft vermoedelijk veroorzaakt dat op kavels 7 en 8 water op het maaiveld is blijven staan. Het freatische grondwater in de peilbuizen is aangetroffen op gemiddeld 0.8 m-mv.

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd.

Verkennend bodemonderzoek

  • de bovengrond (BG I tot met BG XIV en A - BG I en A- BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG I tot en met OG IV en OG XI tot en met OG XIV en A - OG I en A - OG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond OG X is licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, lood en zink;
  • heranalyse ondergrond OG X: OG X is niet verontreinigd met zware metalen;
  • het grondwater (PB 1 tot en met PB 27 en PB A1, PB A2 en PB A3) is plaatselijk zeer licht tot sterk verontreinigd met arseen, barium, cadmium, chroom, koper, nikkel en zink. Het matig verhoogde kopergehalte in PB 8 wordt gezien als plaatselijk verhoogde achtergrondwaarde. De matig tot sterk verhoogde arseengehalten worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.

PFAS-onderzoek

De gehalten aan PFAS in de mengmonsters MM-01, MM-02, MM-03, MM-04, MM-05, MM-06,

MM-07 en MM-A overschrijden de achtergrondwaarden uit het 'Handelingskader voor

hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' niet.

Aanbevelingen

Bovenstaande betekent dat de hypothese 'grootschalig onverdachte locatie' dient te worden verworpen, aangezien overschrijdingen van de achtergrond-, streef-, tussen- en interventiewaarden zijn aangetoond.

In de ondergrond OG X en in alle grondwatermonsters zijn enkele zeer lichte tot sterke

verontreinigingen aangetoond. Voor mogelijke verklaringen wordt verwezen

naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de mengmonsters van de bovengrond en van de ondergrond

(met uitzondering van OG X, tweede meting) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Om eventueel meetfouten uit te sluiten, is de ondergrond OG X opnieuw geanalyseerd. Uit de tweede analyse blijkt dat OG X niet verontreinigd is met zware metalen. Aangezien de monsters, welke zijn opgenomen in de ondergrond OG X, zintuiglijk schoon zijn en gelijkwaardig zijn aan de overige ondergrondse monsters, worden de analyseresultaten van de tweede meting meer representatief geacht. De licht verhoogde gehalten tijdens de eerste meting berusten mogelijk op een meetfout.

De plaatselijk matig tot sterk verhoogde gehalten met arseen en koper in het

grondwater worden beschouwd als natuurlijk of plaatselijk verhoogde achtergrondwaarden. Het is dan ook niet noodzakelijk om over te gaan tot een nader grondwateronderzoek.

In de ondergrond zijn plaatselijk leem- of zandige leemlagen aangetroffen. Dit kan mogelijk invloed hebben op de toekomstige infiltratievoorzieningen ten behoeve van het afkoppelen van het hemelwater.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen het voorgenomen initiatief, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (industrie en retentiegebied).

4.3 Bedrijven en milieuzonering

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient erop toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), anderzijds tussen functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet niet onnodig groot zijn, omwille van efficiënt ruimtegebruik. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen, sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering 2009' worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

  • VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009);
  • Wet milieubeheer.

Een richtafstand uit de VNG-handreiking kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft niet een gevoelige functie. Er wordt namelijk een bedrijventerrein mogelijk gemaakt waar bedrijven t/m milieucategorie 3.2 zich kunnen vestigen. Het gaat om een locatie in het buitengebied. Het gebiedstype 'rustig buitengebied' is dus van toepassing.

Voor bedrijven in de milieucategorie 3.2 geldt een maximale richtafstand van 100 meter. Rond het bedrijventerrein zijn verschillende gevoelige functies gevestigd, die allemaal woningen betreffen. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen ten westen van het bedrijventerrein. De afstand tussen de woonbestemming en het bedrijventerrein bedraagt minimaal 105 meter. De richtafstand van 100 meter wordt daarmee niet overschreden. De andere woningen zijn gelegen op grotere afstand en vormen geen belemmering voor het beoogde bedrijventerrein. Hiermee wordt aangenomen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van deze gevoelige functies.

Andersom is er geen sprake van een belemmering voor de beoogde nieuwe functie. De omliggende woningen liggen op zodanige afstand dat de voorgeschreven richtafstand niet wordt overschreden en de toekomstige bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt aangenomen dat het bedrijventerrein niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden en dat bij de omliggende gevoelige functies sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In de planregels van het bestemmingsplan is een binnenplanse afwijking opgenomen. Met deze afwijking is het mogelijk om met een omgevingsvergunning een bedrijf met een hogere categorie toe te staan. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het desbetreffende bedrijf wordt nader getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, rond spoorwegen en rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken), moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Situatie plangebied

In het voorliggende geval is sprake van de realisatie van een bedrijventerrein. Het wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn niet van belang, aangezien er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd. Er hoeft niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.

In paragraaf 4.3 (Bedrijven en milieuzonering) is reeds nader ingegaan op de (akoestische) invloed van het bedrijventerrein op omliggende geluidsgevoelige objecten.

Het bestaande bedrijventerrein Broeklanden-Zuid is een gezoneerd industrieterrein conform de Wet geluidhinder (Wgh) Voor dit bedrijventerrein is rondom het bedrijventerrein een geluidszone vastgelegd. Daarbij is rekening gehouden met de gefaseerde ontwikkeling van het bedrijventerrein Broeklanden. Voor onderhavig bestemmingsplan is het niet noodzakelijk deze geluidscontour aan te passen. Onderhavige uitbreiding is namelijk al meegenomen in het onderzoek op basis waarvan de 50 dB(A) geluidcontour in 2019 is vastgelegd (zie bijlage 3).

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is nogmaals beoordeeld of de beoogde uitbreiding past binnen de geluidcontour. Het nieuwe onderzoek is als bijlage 4 in de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Geconstateerd wordt dat met de ontwikkeling van het Broeklanden Zuid fase 3 de invulling van 'Broeklanden-Zuid' wordt afgerond. Voor dit deelgebied is de resterende geluidverkaveling van fase 1 door de omgevingsdienst te Zwolle gecontroleerd op inpasbaarheid binnen de in fase 2 (2019) vastgestelde 50 dB(A) geluidcontour en de vastgestelde hogere grenswaarden op woningen gelegen binnen de zone.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het deelgebied 'Broeklanden-Zuid' fase drie past binnen het zonebeheersmodel en de van kracht zijnde hogere grenswaarden en de 50 dB(A) geluidcontour niet worden overschreden.

Wat betreft het bronvermogen voor milieucategorie 4, welke uitsluitend bij afwijking kan worden toegestaan, geldt dat wanneer een afwijkingsvoorwaarde is opgenomen moet worden aangetoond dat aan het berekende bronvermogen kan worden voldaan.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over externe veiligheid om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de Atlas van de Leefomgeving geraadpleegd. In navolgende figuur 4.1 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00438-VG01_0005.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (blauwe ster) (bron: Atlas Leefomgeving)

Situatie plangebied

Risico relevante inrichtingen

Uit de Atlas volgt dat op circa 500 meter ten noordwesten van het plangebied een inrichting is gevestigd. Het plangebied bevindt zich buiten de risicocontour van het plaatsgebonden risico. Verder bevindt zich circa 650 meter ten noorden van het plangebied een inrichting, Ook in dit geval is het plangebied niet in de risicocontour gelegen. Tot slot ligt nog een inrichting op circa 1,4 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Het plangebied is niet gelegen binnen de risicocontour van deze inrichting. Gelet op de bereikbaarheid van het bedrijventerrein, wordt aangenomen dat bij eventuele rampen de hulpdiensten het plangebied goed kunnen bereiken. Daarnaast worden de aanwezigen personen geacht zichzelf in veiligheid te kunnen brengen door het plangebied te ontvluchten.

Uit de Atlas volgt dat in directe omgeving van het plangebied geen andere risicovolle inrichtingen zijn gesitueerd.

Tot slot wordt met de beoogde ontwikkeling geen nieuwe risicovolle inrichting en gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Weg vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn geen (water)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel ligt op circa 1,1 kilometer ten westen van het plangebied een spoorlijn die is aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gezien de grote afstand tot het plangebied worden geen belemmeringen verwacht.

Buisleidingen

Uit de Atlas blijkt dat op circa 1,7 kilometer ten westen van het plangebied een buisleiding aanwezig is. Het gaat hier om een ondergrondse hogedruk gastransportleiding van Gasunie. Het plangebied ligt op zodanige afstand van de buisleiding, dat deze geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Conclusie

Het project is in overeenstemming met de wet- en regelgeving over externe veiligheid.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de wijze waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt.

Situatie plangebied

Het plangebied ligt volgens het vigerende bestemmingsplan op de grens van een veenontginningslandschap en een heideontginnigslandschap. Dit type landschap kan worden gekarakteriseerd als een vlak, grootschalig en rechtlijnig gebied met half-transparante linten van bebouwing en boombeplantingen. De bebouwing en beplanting is geconcentreerd aan de ontginningsbasis. Ten behoeve van turfwinning zijn kanalen gegraven, die nu deels zijn gedempt.

De hoofdstructuur van Broeklanden-Zuid sluit aan op het onderliggende landschap, zodat de herkenbaarheid van deze historische landschappelijke laag gehandhaafd blijft. Er is ingezet op inpassing in het landschap. De bestaande landschappelijke elementen zoals de verkavelingsrichting, de waterlopen, et cetera, worden gerespecteerd. De oriëntatie/rooilijn van de bebouwing wordt gerelateerd aan de huidige verkavelingsrichting.

Conclusie

Er is geen sprake van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.7 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:

  • 1. Monumentenwet 1988;
  • 2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • 3. Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • 4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • 5. Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970;
  • 6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen.

De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de oude regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod op beschadigen, het vernielen van een rijksmonument of de bescherming van stads- en dorpsgezichten, geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Situatie plangebied

Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Bij de totstandkoming van het vigerende bestemmingsplan is reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele gebied is vervolgens vrijgegeven door middel van een selectiebesluit van het bevoegd gezag. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Water

Voor het geldende bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' is een uitgebreide waterparagraaf opgesteld. In het daarbij behorende stedenbouwkundig plan wordt op hoofdlijnen ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten binnen het gehele plan 'Bedrijventerrein Broeklanden-Zuid', waar dit bestemmingsplan onderdeel van is. De memo is als bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan. De uitgangspunten voor de waterhuishouding zijn sindsdien niet gewijzigd. De uitgangspunten van de memo gelden dus ook voor dit bestemmingsplan.

Op basis van deze uitgangspunten is voor het gehele bedrijventerrein (inclusief onderhavig plan) in samenspraak met het waterschap Vechtstromen een-waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit plan is opgenomen in bijlage 7. Op dit moment wordt het waterhuishoudkundig plan gerealiseerd.

Omdat onderhavig plan onderdeel is van het waterhuishoudkundig plan, is het niet noodzakelijk het aspect water in dit bestemmingsplan verder uit te werken.

4.8.1 Doorwerking in dit bestemmingsplan

De groenblauwe zone heeft in het geldende bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' de bestemming ‘Groen-Waterberging’ gekregen. De voormalige bedrijfsbestemming worden in dit bestemmingsplan eveneens voorzien van de bestemming 'Groen-Waterberging' om op die manier de waterbergende functie van dit gebied planologisch veilig te stellen.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm Luchtkwaliteitseisen wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang, daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Situatie plangebied

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie

Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk nu het onderhavige initiatief kan worden aangemerkt als NIBM-project. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Ecologie

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in hun natuurgebieden. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningsregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen, zij de ruimte en tijd moet krijgen een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied verbinden. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.10.1 Gebiedsbescherming

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebieden) van belang.

Tijdens de bureaustudie, die is opgenomen in de natuurtoets, zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die direct betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied valt niet onder de EHS/NNN of Natura 2000 en is niet aangewezen als ganzenfoerageergebied of weidevogelgebied. Echter, doordat het onduidelijk is welke werkzaamheden exact in het plangebied gaan plaatsvinden, is het niet uit te sluiten dat stikstofdepositie een effect gaat hebben op het op circa 4 km afstand gelegen Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen '.

Stikstofdepositie 
Om te berekenen hoe hoog de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied zal zijn als gevolg van de ontwikkeling, is met de AERIUS-calculator een berekening uitgevoerd. Deze berekening is bijgevoegd in bijlage 8.

Zoals eerder beschreven in deze toelichting wordt het bedrijventerrein in de basis niet aangesloten op het gas, het bedrijventerrein zal hierdoor emissiearm zijn. Zekerheidshalve zijn in de stikstofdepositieberekening twee varianten onderzocht, namelijk een bedrijventerrein aangesloten op het gas en een variant van een bedrijventerrein die niet is aangesloten op het gas.

Dat neemt niet weg dat individuele bedrijven met een gasvraag een verzoek kunnen doen om een aansluiting. In die gevallen zullen de bedrijven door middel van een stikstof berekening moeten aantonen dat er geen gevolgen zijn op de relevante gebieden. Om dit te borgen zijn in de planregels regels opgenomen.

Uit de stikstofdepositieberekening blijkt dat de gebruiksfase van het bedrijventerrein in de stikstof arme variant niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden ten opzichte van de referentiesituatie (bemest bouwland).

Bij de aanlegfase van het bedrijventerrein wordt niet een toename in de stikstofdepositie op enige Natura 2000-gebied verwacht. Daarom kan worden gesteld dat het bestemmingsplan inpasbaar is vanuit het aspect stikstofdepositie, mits wordt gekozen voor de duurzame variant.

4.10.2 Soortenbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod op het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaats. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Voor het geldende bestemmingsplan 'Broeklanden-Zuid' zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd. Onderhavig plangebied was onderdeel van deze onderzoeken. Uit deze onderzoeken blijkt dat met betrekking tot soortenbescherming het plan in enige mate zal leiden tot de verstoring van diverse algemene soorten die momenteel in het plangebied verblijven. Van de op grond van Wet natuurbescherming beschermde soorten blijkt geen sprake te zijn van verstoring van beschermde soorten.

Geconcludeerd wordt dat sprake is van een neutraal milieueffect voor wat betreft gebiedsbescherming en een neutraal effect voor wat betreft soortenbescherming. Er is geen sprake van een relevant negatief effect.

Sinds het uitvoeren van deze onderzoeken is het gebied volop in ontwikkeling ten behoeve van het bedrijventerrein. Het plangebied zelf is in gebruik ten behoeve van landbouw. Gezien het intensieve gebruik van deze gronden worden vaste verblijfplaatsen en essentieel leefgebied zodoende niet verwacht in het plangebied.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Onderhavig plangebied wordt ontsloten via het aangrenzende bedrijventerrein Broeklanden-Zuid fase 2. Ten behoeve van dit bedrijventerrein is een nieuwe infrastructuur aangelegd.

Het bedrijventerrein Broeklanden-Zuid en onderhavig plangebied worden in het noorden aangesloten op de Duitslandweg ter hoogte van de rotondes richting de Zwedenweg en de Denemarkenweg. De aansluitingen in het noorden zijn beschikbaar voor alle typen van gemotoriseerd verkeer. Vanuit de rotondes ‘prikken’ twee interne ontsluitingswegen het plangebied in en vormen zij samen een lus. Door de afstand tussen de twee rotondes ontstaat er voldoende maat voor een flexibele verkaveling.

Het fietsverkeer kan gebruik blijven maken van de ongelijkvloerse fietsverbinding, gerealiseerd aan de noordzijde van de Duitslandweg, die een verbinding maakt met het vrij liggende fietspad langs de Duitslandweg. Fietsers behouden daardoor de mogelijkheid om vanaf de Kanaalweg-Oost onder het viaduct door te fietsen en via deze verbinding het fietspad langs de Duitslandweg te bereiken, en vice versa. In het zuiden wordt het plangebied ontsloten op de Broekdijk. De ontsluiting op de Broekdijk is alleen bedoeld voor autoverkeer en fietsers.

De ontsluiting aan de noordzijde en op de Broekdijk zijn reeds gerealiseerd.

Toekomstige verkeersintensiteiten

Door de aanleg van het bedrijventerrein is sprake van een toename van het aantal

verkeersbewegingen op de omliggende wegen. Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kencijfers voor verkeersgeneratie per type werkmilieu uit CROW publicatie 381, tabel A8. Voor de te onderzoeken functies (hoogwaardige maakindustrie ) is aansluiting gezocht bij respectievelijk de werkmilieus voor 'hoogwaardig bedrijventerrein'. Voor het bepalen van verkeersgeneratie is gekeken naar zowel de totale verkeersintensiteiten per etmaal als naar de voertuigverdeling.

Werkmilieu   netto (ha)   Licht (mvt/etmaal)   midden (mvt/etmaal)   Zwaar (mvt/etmaal)   Totaal (mvt/etmaal)  
Hoogwaardig bedrijventerrein   12   2.088   196   212   2.496  

De huidige verkeersbewegingen in het plangebied worden gevormd door enkele agrarische bedrijfsactiviteiten. De toename van de extra verkeersbewegingen op de omliggende wegen (met name de Duitslandweg) kan binnen het huidige verkeersbeeld en -profiel op deze wegen worden verwerkt.

4.11.2 Parkeren

Op grond van de gemeentelijke Parkeernormennota Hardenberg (17 juli 2018) moet de parkeerbehoefte in beginsel op eigen terrein worden opgevangen. In de nota zijn voor verschillende functies parkeernormen opgenomen. Deze normen variëren afhankelijk van het gebied waarbinnen het plangebied ligt. In de Parkeernormennota is uitgegaan van één stedelijkheidsgraad (weinig stedelijk gebied) voor de gehele gemeente Hardenberg. De planlocatie ligt binnen de toekomstige bebouwde kom. Er is geen sprake van een ‘centrum’ of van een ‘schil van een centrum’. Voor het gebiedstype wordt derhalve uitgegaan van ‘rest bebouwde kom'.

In de Parkeernormennota is voor de parkeernormen aansluiting gezocht bij CROW. De parkeernormen variëren in deze publicatie op basis van de concrete functie van het bedrijf. Zo

gelden voor arbeidsintensieve bedrijven hogere parkeernormen per 100 m2 bruto-vloeroppervlak dan voor bijvoorbeeld arbeidsextensieve bedrijven. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat aanvragen voor omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan de actuele beleidsregels waarin parkeernormen zijn vastgelegd. Op dit moment vormt de genoemde Parkeernormennota Hardenberg dus het actuele toetsingskader. Gezien de omvang van de uit te geven kavels is het mogelijk om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Opzet en toelichting regels

De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op de regeling uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'. Hierbij geldt dat de regeling voor het plangebied is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden.

De regels van het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid fase 3' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven over wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
5.2.2.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.2.2.2 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid fase 3' komen verschillende enkelbestemmingen voor. De gronden krijgen de bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Groen-Waterberging'. Er zijn geen dubbelbestemmingen opgenomen.

Hieronder volgt een beschrijving van de in het plan opgenomen bestemmingen.

Bedrijventerrein

De belangrijkste bestemming in dit bestemmingsplan is de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ is een maximale milieucategorie toegestaan. Bij afwijking is het mogelijk om bedrijven uit een hogere milieucategorie toe te staan. Gezien de beleidsmatige taakstelling voor het bedrijventerrein zijn bijvoorbeeld bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (grote lawaaimakers) toegestaan. Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen kunnen bij afwijking worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

Voor gebouwen geldt dat deze de rooilijn niet mogen overschrijden. Voor gebouwen geldt een maximum bouwhoogte die op de verbeelding is aangeduid met de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’. Het bebouwingspercentage dat geldt voor een bouwperceel is op de verbeelding opgenomen met de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

Groen

De bestemming 'Groen-' is opgenomen ten behoeve van het structurele groen dat aanwezig is in het plangebied. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

Groen-Waterberging

De bestemming 'Groen-Waterberging' is opgenomen ten behoeve van het structurele groen dat aanwezig is in het plangebied en de waterberging. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Wel is binnen deze bestemming grondgebonden agrarisch gebruik toegestaan, alsmede het behoud en beheer van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden. Dit is alleen mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'Agrarisch'.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.2.3.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels. Mogelijkheden om af te wijken van het bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen en procedureregels worden behandeld.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
5.2.4.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.2.4.2 Slotregel

Tenslotte wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

In aanloop van dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad een grondexploitatie vastgesteld. De kosten die gemaakt moeten worden voor de aankoop van de gronden en plankosten worden hierdoor gedekt.

Grondexploitatie

Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.

De gronden in het plangebied zijn door de gemeente Meppel aangekocht. Het kostenverhaal vindt plaats via de gronduitgifte.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De resultaten uit de bestemmingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.

6.2.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval is geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

6.2.2 Vooroverleg

Een conceptversie van het ontwerp-bestemmingsplan is door de provincie beoordeeld. De provincie heeft aangegeven het plan in te kunnen stemmen.

Voor het gehele bedrijventerrein (inclusief onderhavig plan) is in samenspraak met het waterschap Vechtstromen een-waterhuishoudkundig plan opgesteld.Het waterschap is meegenomen in de inrichting van het gebied.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid fase 3' heeft vanaf 19 oktober 20123 gedurende zes weken ter inzage gelegen.

De terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplan en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is bekendgemaakt in het gemeenteblad, het huis-aan-huisblad De Toren en op de gemeentelijke website. Het bestemmingsplan kon digitaal worden ingezien op de website www.ruimtelijkeplannen.nl en op papier, na afspraak, bij de Publieksdienst in het gemeentehuis in Hardenberg.

Er is één zienswijze ontvangen. De zienswijze is binnen de daarvoor gestelde termijn ingekomen en dus tijdig ingediend. De zienswijze is in de notitie zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De 'Notitie over de zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan 'Hardenberg, bedrijventerrein Broeklanden-Zuid fase 3'' is als bijlage 9 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
De zienswijze geeft geen aanleiding tot (ambtelijke) aanpassingen van de verbeelding of planregels.

6.2.4 Vastgesteld bestemmingsplan

Het plan is door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen de vaststelling is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.