direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Bruchterbeekweg 18 Brucht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van Bruchterbeekweg 18 te Brucht (hierna: 'initiatiefnemer') wil de ter plaatse aanwezige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing slopen en in ruil daarvoor een 'compensatiewoning' bouwen. Hiervoor wordt een beroep gedaan op de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' van de gemeente Hardenberg (zie 2.3.3), waarin de 'rood-voor-rood-regeling' is uitgewerkt. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het gewenst zowel de compensatiewoning als de voormalige bedrijfswoning buiten het bestaande erf te herbouwen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de voormalige bedrijfswoning in een slechte bouwkundige staat verkeert. Beide woningen worden teruggebouwd in het bebouwingslint van de Bruchterbeekweg. Dit is vanuit stedenbouwkundig oogpunt een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. De plaatsing in het bebouwingslint zorgt er bovendien voor dat de afstand tot de co-vergistingsinstallatie aan de Duitslandweg 1 te Brucht wordt vergroot, wat tot een verbetering van het woon- en leefklimaat leidt. Afbeelding 1.1 brengt het huidige en nieuw erf in beeld (hierna: 'plangebied'). Het huidige erf wordt na sloop en vervangende nieuwbouw in gebruik genomen als agrarisch perceel. Ook alle erfverharding wordt op deze plek gesaneerd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de toepassing van rood-voor-rood op beide locaties mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0001.jpg"
Afbeelding 1.1 Slooplocatie en nieuwbouwlocatie (bron: De Erfontwikkelaar)

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoostkant van de kern Hardenberg, in het buurtschap Brucht. De locatie met de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing ligt op een afstand van circa 160 m van de Bruchterbeekweg en daarmee 'vrij' in het landschap. Het gaat om kadastraal perceel 'gemeente Ambt-Hardenberg, sectie AB, nummer 949'. Aan de noordoostkant van dit perceel liggen de bedrijfsgronden van bovengenoemde co-vergistingsinstallatie (circa 75 m). Verder noordelijk bevindt zich het industrieterrein 'Bruchterweg-Nieuwe Haven' (circa 500 m). De nieuwbouwlocatie ligt in het lint van de Bruchterbeekweg en te midden van burgerwoningen en agrarische gronden. Het gaat om kadastraal perceel 'gemeente Ambt-Hardenberg, sectie AB, nummer 816'. Op dit moment wordt deze locatie gebruikt als akkerland. Rondom het perceel is opgaande beplanting aanwezig, zowel langs de overzijde van de Bruchterbeekweg als op de erfgrens van naburige percelen (zie afbeelding 1.1).

1.3 Planologisch-juridisch kader

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' (vastgesteld d.d. 2 december 2014) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels' (vastgesteld d.d. 26 september 2016). Voor het huidige erf geldt de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' (alleen het zuidoostelijke deel) en de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie'. Voor het nieuwe erf geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Tevens is voor dit erf de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' van toepassing, die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Hardenberg, geluidzone bedrijventerrein Broeklanden-Zuid' (vastgesteld d.d. 12 februari 2019). Tenslotte geldt voor beide erven het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' (vastgesteld d.d. 17 juli 2018). Het bestemmingsplan bevat wijzigingsbevoegdheden, maar daarmee kan de beoogde ontwikkeling niet worden gerealiseerd. Daarom wordt het bestemmingsplan herzien.


afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0002.jpg"
Afbeelding 1.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie binnen het plangebied en laat zien hoe deze na de sloop en sanering wordt (her)ingericht. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving, onder meer op het gebied van bodem, ecologie en water. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

In de 'Nationale Omgevingsvisie - Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (NOVI, september 2020) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI gaat uit van 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel; sterke en gezonde steden en regio's; een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Naast deze prioriteiten zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waaronder 'zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'. De ambitie is om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de woningvoorraad en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio's met bevolkingsdaling te behouden. De gebouwde omgeving moet in 2050 zoveel mogelijk CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief zijn ingericht.
Voor het maken van afwegingen met betrekking tot de nationale belangen zijn 3 afwegingsprincipes geformuleerd: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.
Dit planvoornemen heeft geen direct raakvlak met de 21 nationale belangen uit de NOVI. In algemene zin wordt door de vervangende nieuwbouw aangesloten bij het streven om de kwaliteit van de woningvoorraad op peil te houden. Daarnaast worden de afwegingsprincipes in acht genomen. Zo wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de karakteristieken van het plaatselijke landschap (zie Hoofdstuk 3). Tevens wordt afwenteling van hemelwater voorkomen (zie 4.7).

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 lid 1 en 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Dit artikel is op 1 juli 2017 gewijzigd. In de bijbehorende Nota van Toelichting is aangegeven dat ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals rood-voor-rood-projecten, niet beschouwd worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ‘ladder’. Dit betekent dat de ‘laddertoets’ niet van toepassing is op onderhavig planvoornemen.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit planvoornemen.

2.1.4 Conclusie

Het planvoornemen sluit aan bij de NOVI en past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang noch van een inperkende werking op grond van het Barro. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met het ruimtelijk beleid van het Rijk.

2.2 Provincie

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 (geactualiseerd d.d. 6 juni 2023) is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving en heeft een wettelijke basis in de Omgevingswet. In de Omgevingsvisie gaat de provincie uit van negen centrale beleidsambities. Eén daarvan is ‘woonomgeving’. Alle beleidsambities worden benaderd vanuit de drie ‘rode draden’: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. Of de provincie een initiatief ondersteunt hangt af van haar ‘generieke beleidskeuzes’. Waar initiatieven zijn toegestaan wordt bepaald door de ‘ontwikkelingsperspectieven’. Hoe deze initiatieven vorm moeten krijgen is afhankelijk van de ‘gebiedskenmerken’. Afbeelding 2.1 vat deze werkwijze schematisch samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

De Omgevingsvisie zet met de beleidsambitie 'woonomgeving' in op "goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst". Dit kan worden bereikt door een passend en flexibel aanbod te creëren van woonmilieus die voorzien in de actuele vraag (kwalitatief en kwantitatief). Goed en plezierig wonen vraagt tevens om de beschikbaarheid en bereikbaarheid van (boven)regionale voorzieningen. Woningbouw wordt geconcentreerd in de Stedelijke Netwerken. Voor de Groene Omgeving geldt dat woningbouw alleen is toegestaan als deze een meerwaarde oplevert voor de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, water- en natuuropgaven. "Op (voormalige) agrarische erven is - onder voorwaarden - ruimte voor aanvullende woon- en werkmilieus waarvoor aantoonbaar een marktvraag is en de Stedelijke Omgeving geen ruimte biedt", aldus de Omgevingsvisie. Ook voor deze transitielocaties geldt dat ze actief moeten bijdragen aan behoud en versterking van natuur, landschap, cultuurhistorie en andere opgaven in de Groene Omgeving. Op deze zogeheten 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO) wordt in 2.2.2 nader ingegaan.

Toetsing Plangebied
Er zijn zestien kaarten bij de Omgevingsvisie opgenomen. Deze geven voor het plangebied het volgende aan:

  • 1. Rode draden en beleidsambities: Thema's duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit.
  • 2. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes (Of): N.v.t.
  • 3. Ontwikkelingsperspectieven (Waar): Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap.
  • 4. Gebiedskenmerken Natuurlijke laag (Hoe): Dekzandvlakte en ruggen.
  • 5. Gebiedskenmerken Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Hoe): Jong heide- en broekontginningslandschap.
  • 6. Gebiedskenmerken Stedelijke laag (Hoe): N.v.t.
  • 7. Gebiedskenmerken Laag van de beleving (Hoe): N.v.t.
  • 8. Woonomgeving: Verspreide woonbebouwing.
  • 9. Economie en vestigingsklimaat: Landbouw.
  • 10. Natuur: N.v.t.
  • 11. Mobiliteit: N.v.t.
  • 12. Veiligheid en gezondheid: N.v.t.
  • 13. Energie: Gebieden met ruimte voor windenergie (onder voorwaarden), geothermie en WKO.
  • 14. Ondergrond: N.v.t

In 2.2.2 komt aan bod hoe binnen het plangebied met deze provinciale waarden wordt omgegaan.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

In de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (geconsolideerd d.d. 16 november 2022) is het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel 2017 juridisch geborgd. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De drie criteria ‘realisatie door partnerschap’, ‘effectiviteit’ (decentraal wat kan, centraal wat moet en ruimte voor partners) en ‘doelmatigheid’ (deregulering en helderheid) zijn het uitgangspunt. Dit betekent onder andere dat de regels zoveel mogelijk partijen (gemeenten, waterschappen, ondernemers en bewoners) in staat moeten stellen om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Ook regelt de verordening niet meer dan strikt noodzakelijk is (de provinciale belangen en wettelijke verplichtingen). Wat elders geregeld is, bijvoorbeeld in sectorale wet- en regelgeving, is niet geregeld in de verordening.

Toetsing plangebied
Evenals bij de Omgevingsvisie, zijn bij de Omgevingsverordening diverse kaarten opgenomen. Deze geven voor het plangebied het volgende aan:

  • 1. Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit: Thema's duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit.
  • 2. Gebiedskenmerken Natuurlijke laag (Hoe): Dekzandvlakte en ruggen.
  • 3. Gebiedskenmerken Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Hoe): Jong heide- en broekontginningslandschap.
  • 4. Gebiedskenmerken Stedelijke laag (Hoe): N.v.t.
  • 5. Gebiedskenmerken Laag van de beleving (Hoe): N.v.t.
  • 6. Nationale Landschappen in Overijssel: N.v.t.
  • 7. Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)): N.v.t.
  • 8. Natura 2000-herstelmaatregelen: Vrijstelling van de vergunningplicht voor gebiedsbescherming voor de uitvoering van Natura 2000-herstelmaatregelen.
  • 9. Deelgebieden NNN (voorheen EHS): N.v.t.
  • 10. Glastuinbouwlocaties: Glastuinbouw niet toegestaan.
  • 11. Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming: N.v.t.
  • 12. Watergebiedsreserveringen: N.v.t.
  • 13. Windturbines: Windturbines onder voorwaarden toegestaan.
  • 14. Recreatie: Mogelijkheden voor nieuwe recreatiewoningen onder voorwaarden.
  • 15. Externe veiligheid: N.v.t.
  • 16. Waterkeringen en peilbesluiten: Regionale verdringingsreeks onttrekking Twentekanalen/Overijsselse Vecht.
  • 17. Provinciale wegen en vaarwegbeheer: N.v.t.
  • 18. Luchthavens: N.v.t.
  • 19. Tijdelijke geitenstop: Verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen.

Om te bepalen of een initiatief past binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal (zie afbeelding 2.1):

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

In het navolgende wordt onderhavig planvoornemen getoetst aan de drie stappen van dit uitvoeringsmodel.

Stap 1: Of - generieke beleidskeuzes
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling met extra ruimtebeslag. Door toepassing van de rood-voor-rood-regeling neemt het bebouwde en verharde oppervlak per saldo af (zie Hoofdstuk 3). Dit betekent dat voldaan wordt aan de provinciale eisen voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Lid 2
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

Lid 3
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Lid 5
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Lid 1
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de regels van artikel 2.1.5 en 2.1.6 doordat sprake is van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit cq. van een kwaliteitsimpuls voor de Groene Omgeving. Deze kwaliteitsimpuls wordt bereikt door:

  • Het slopen van circa 420 m2 aan gedateerde en landschapsontsierende bebouwing binnen het plangebied. Ook de vervallen bedrijfswoning/boerderij (circa 150 m2) wordt gesloopt.
  • De sanering van 550 m2 aan (half)verharding.
  • De sloop van 596 m2 aan asbesthoudende landschapsontsierende bebouwing op twee externe locaties (zie 2.3.3).
  • Het 'teruggeven' van een solitair liggend agrarisch bouwperceel aan de Groene Omgeving.
  • De realisatie van vervangende nieuwbouw die qua aard en schaal passend is binnen de Groene Omgeving en het plaatselijke bebouwingslint.
  • Het creëren van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de kenmerken van het heideontginningslandschap versterkt worden.

Zie verder Bijlage 1 en Hoofdstuk 3 voor het ruimtelijk kwaliteitsplan, waarin de ruimtelijke kwaliteitsimpuls nader onderbouwd is. In het navolgende van deze paragraaf wordt op de overige aspecten van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ingegaan.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

In 2.3 wordt ingegaan op de woningbouwbehoefte binnen de gemeente Hardenberg. Daaruit blijkt dat sprake is van een grote opgave tot 2040 (1.000 extra woningen), waarin ook voor de kleine kernen en het landelijk gebied een belangrijke rol is weggelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0004.jpg"
Afbeelding 2.2 Ontwikkelingsperspectieven (Waar) (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

Stap 2: Waar - ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied is onderdeel van het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (zie afbeelding 2.2). Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Dit bestemmingsplan draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Er is sprake van een kwaliteitsimpuls voor de Groene Omgeving (zie stap 1 voor de details). Voor dit ontwikkelingsperspectief is verder van belang dat de woningen geen belemmering vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van (bestaande) agrarische bedrijven. Dit komt in Hoofdstuk 4 aan bod.

Stap 3: Hoe - gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken van de provincie Overijssel zijn weergegeven op vier 'lagenkaarten'. De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' zijn niet relevant voor het plangebied. Dat geldt wel voor de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap', die hierna besproken worden.

Natuurlijke laag
Het plangebied is op de kaart 'Natuurlijke laag' aangeduid als 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie afbeelding 2.3). De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van het oppervlak van de provincie Overijssel. Het is een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen enerzijds hoog en droog gebied en anderzijds laag en nat gebied. Veel dekzandgebieden zijn in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap (zie hierna). Kenmerkend reliëf is in de loop der tijd op veel plaatsen vervlakt, met name door egalisaties binnen de landbouw. De ambitie voor de dekzandgronden is: "de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen."

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0005.jpg"
Afbeelding 2.3 Natuurlijke laag (Hoe) (bron: Omgevingsverordening Overijssel 2017)

Voor de herinrichting van het plangebied wordt aangesloten bij de cultuurhistorische karakteristieken van het plaatselijke landschap. Dit betekent onder meer dat de aanwezige hoogteverschillen en waterstructuur behouden blijven en dat de bestaande verkavelingsrichting gerespecteerd wordt. Daarnaast wordt er voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woonerven gebruik gemaakt van streekeigen beplanting. Zie hiervoor Hoofdstuk 3, waarin het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt toegelicht.

Laag van het agrarische cultuurlandschap
Het plangebied is op de kaart 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningslandschap' (zie afbeelding 2.4). De natte en droge heidegronden binnen de provincie waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot de jaren zestig van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling. Ten opzichte van het essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidingslandschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0006.jpg"
Afbeelding 2.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Hoe) (bron: Omgevingsverordening Overijssel 2017)

Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de agrarische ontginningslandschappen moeten bijdragen aan "behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen". Op dit punt wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan, die als Bijlage 1 is opgenomen. In dit plan zijn de cultuurhistorische karakteristieken van het ontginngslandschap als uitgangspunt voor de herinrichting van het plangebied genomen (zie verder Hoofdstuk 3). Deze herinrichting is juridisch geborgd in dit bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting. Dit wordt toegelicht in 3.3.

2.2.3 Conclusie

Woningbouw is binnen de Groene Omgeving alleen toegestaan als deze een kwaliteitsimpuls oplevert. Uit het voorgaande is gebleken dat dit het geval is voor het plangebied. De vervangende nieuwbouw leidt tot een afname van (versteend) ruimtebeslag en is een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit, omdat landschapsontsierende bebouwing verdwijnt en de nieuwe woonerven de karakteristieken van het jonge heide- en broekontginningslandschap benadrukken en versterken. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

De Omgevingsvisie Landstad Hardenberg (vastgesteld d.d. 6 juli 2021) is richtinggevend voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Hardenberg. Er zijn vier uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. De groei vasthouden en doortrekken (onder meer 1.000 extra woningen tot 2040);
  • 2. Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker (het bevorderen van brede welvaart);
  • 3. Ruimte als troefkaart (leefbaarheid bevorderen door onder meer het versterken van natuur en landschap, het verbeteren van het woon- en leefmilieu en het zorgen voor een passend woningaanbod);
  • 4. Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

Het platteland staat voor een transformatie. In het vergezicht voor 2040 is onder meer te lezen: "Ons platteland is in 2040 verrijkt met nieuwe functies. Dit is uitgekiend ingepast in de omgeving. Van leegstand is geen sprake. Vrijkomende agrarische bebouwing vindt snel een andere bestemming met soms ook spannende nieuwe functies. Elke nieuwe functie versterkt de kwaliteiten van de leefomgeving en de identiteit van het omliggende gebied. ‘Erven met kwaliteit’ is een begrip geworden." Naast functieverandering zet de Omgevingsvisie in op een versterking van zowel traditionele, moderne als experimentele landbouwbedrijven.

De landschapstypen van de gemeente zijn de 'natuurlijke dragers' voor ontwikkelingen in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen moeten voortbouwen op de kenmerken van deze landschapstypen. Het plangebied is ingedeeld bij het 'besloten heideontginningslandschap'. Eén van de ambities voor het landelijk gebied is: "We zorgen voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing". Bij dit hergebruik is aandacht nodig voor een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Dit wordt geborgd door toepassing van de Landschap-Identiteit-Kaarten en de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' (ze 2.3.2 en 2.3.3).

Er is behoefte aan nieuwe woningen. De gemeente wil tenminste 1.000 woningen (extra) bouwen om de groei van de regionale woningbehoefte op te vangen. Eén van de ambities is om meer mogelijkheden voor wonen in het landelijk gebied en in de kleine kernen te benutten. "We zijn ons hierbij bewust van de lokale kwaliteiten en combineren dit met gebiedsgerichte investeringen in het landschap", aldus de Omgevingsvisie.

2.3.2 Landschap-Identiteit-Kaarten

De gemeente Hardenberg voert regie op de ontwikkeling van het buitengbied middels Lanschap-Identiteit-Kaarten (LIK). Het doel van de LIK is het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is onderdeel van de 'LIK Rheeze - Diffelen en Omgeving' (december 2011). Binnen deze LIK zijn drie landschapstypen aanwezig. Het plangebied valt onder het 'besloten heideontginningslandschap'. Dit is weergegeven in afbeelding 2.5. Het 'besloten landschap rondom Brucht-Bergentheim' wordt als één van de sterke punten van dit landschapstype benoemd. Ook de landbouwfunctie in dit gebied wordt positief gewaardeerd. Voor het gehele landschapstype geldt als kwaliteit voor erven: ligging langs de weg; rechthoekige opzet in de verkavelingsrichting met kopgevel naar de weg; de aanwezigheid van erfbeplanting. In het ruimtelijk kwaliteitsplan, dat is opgenomen als Bijlage 1, is voor de nieuwe woonerven bij deze uitgangspunten aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0007.jpg"
Afbeelding 2.5 Landschapstypen 'LIK Rheeze - Diffelen en Omgeving'

2.3.3 Erven met kwaliteit

In de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' (vastgesteld d.d. 28 januari 2020) is het rood-voor-rood-beleid van de gemeente uitgewerkt. De doelstelling van het beleid is: "de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen." Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, waaronder het volume, de uitstraling en situering op een erf. Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloederd en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend. Dit laatste is het geval voor de bestaande bebouwing binnen het plangebied. Het betreft hier voormalige agrarische bedrijfsbebouwing waaraan een woonbestemming is toegekend en die door zijn zeer slechte staat van onderhoud, niet meer geschikt is voor het gebruik als woning (of voor hergebruik als agrarisch bedrijf). Op dit moment maakt de bebouwing een verloederde indruk. Zie hiervoor de fotoreportage in Bijlage 5.

Voor de toepassing van het beleid 'Erven met kwaliteit' geldt het uitgangspunt dat per locatie alle landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en alle bijbehorende erfverhardingen, mestplaten, kuilvoersilo’s e.d. worden opgeruimd. Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing, omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd en daarom niet blijvend wordt gesaneerd.

De landschapsontsierende bebouwing moet blijvend worden gesloopt. Dat houdt in dat de mogelijkheid tot herbouw wordt wegbestemd. Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijk kwaliteitsplan worden gemaakt. De uitvoering van dit kwaliteitsplan moet als voorwaarde in het bestemmingsplan worden opgenomen. Tenslotte stelt de beleidsnotitie als voorwaarde dat de milieuvergunning voor het betrokken agrarische bedrijf binnen twaalf maanden na afronding van de planologische procedure wordt ingetrokken.

De minimale sloopoppervlakte aan landschapsontsierende gebouwen voor de bouw van een woning bedraagt 850 m2 met asbest en 1.000 m2 zonder asbest. Hiervoor mag één compensatiewoning gebouwd worden. Het uitgangspunt is herbouw op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap.

Bij de transformatie van het erf is het van belang dat de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur van de omgeving goed in beeld worden gebracht. Met het ontwerpen van het nieuwe erf moet hierop worden ingespeeld. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat het nieuwe erf passend is en een toegevoegde waarde heeft voor zijn omgeving en dat de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0008.jpg"
Afbeelding 2.6 Sloopopgave i.r.t. beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' (bron: De Erfontwikkelaar)

De herinrichting van het plangebied voldoet aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'. Er wordt minimaal 866 m2 aan landschapsontsierende en asbesthoudende bebouwing gesloopt. Zie hiervoor afbeelding 2.6, waaruit blijkt dat er gebruik wordt gemaakt van 'sloopmeters' van twee externe locaties (voor deze locaties worden afonderlijke bestemmingsplanprocedures doorlopen). Ook alle erfverharding binnen het plangebied wordt conform de beleidsnotitie gesaneerd. Dat geeft het recht op de bouw van één compensatiewoning. Deze woning wordt, evenals de bedrijfswoning, buiten het agrarische bouwperceel teruggebouwd. Verplaatsing van de voormalige bedrijfswoning is gewenst, omdat de plaatsing in het bebouwingslint van de Bruchterweg vanuit stedenbouwkundig oogpunt een verbetering oplevert. Tevens ontstaat hierdoor een grotere afstand tot de co-vergistingsinstallatie aan de Duitslandweg 1 te Brucht, wat een verbetering van het woon- en leefklimaat betekent (zie 4.3). Voor het nieuwe woonperceel is de één-erfgedachte gehanteerd (met gescheiden oprit). Tevens wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing, door in het bebouwingslint te bouwen. Een en ander is uitgewerkt in het ruimtelijk kwaliteitsplan, dat als Bijlage 1 is opgenomen. Er is geen milieuvergunning meer van toepassing voor het plangebied. Tenslotte geldt dat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing reeds is wegbestemd. In voorliggend bestemmingsplan wordt ook de woonbestemming van deze bebouwing verwijderd, zodat herbouw op deze plek onmogelijk wordt. Daarnaast is een voorwaardelijke bepaling opgenomen die de uitvoering en instandhouding van het ruimtelijk kwaliteitsplan borgt. Daarmee wordt aan alle bepalingen van de beleidsnotitie voldaan.

2.3.4 Welstandsnota Buitengebied

In de Welstandsnota Buitengebied (vastgesteld d.d. 3 december 2013) is het plangebied ingedeeld bij de 'heideontginningen' met ambitieniveau 1. Dit is weergegeven in afbeelding 2.7. Onder ambitieniveau 1 vallen alle gebieden die om een zorgvuldige beoordeling van de bouwkundige ingrepen vragen. "Het accent ligt hier op het handhaven en respecteren van of reageren op kenmerkende karakteristieken. De beoordeling is vooral gericht op het handhaven en waar mogelijk versterken van de specifieke gebiedskwaliteiten", aldus de Welstandsnota. Voor de heideontgingen zijn specifieke criteria van toepassing voor de erfstructuur, hoofdvorm, gevels, materiaal, kleurgebruik en detaillering, reclame, erfafscheidingen en utilitaire bouwwerken. Op dit punt wordt verwezen naar bladzijde 19 e.v. van de Welstandsnota. Er zijn nog geen woningontwerpen voor het plangebied opgesteld. Deze zullen te zijner tijd aan de criteria voor de 'heideontginningen' getoetst worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0009.jpg"
Afbeelding 2.7 Ambitiekaart Welstandsnota Buitengebied

2.3.5 Conclusie

Het planvoornemen sluit aan bij het streven van de Omgevingsvisie om vorm te geven aan de transformatie waarvoor platteland zich tot 2040 gesteld ziet. Vrijkomende agrarische bebouwing kan worden in gezet voor woningbouw, mits dit in overeenstemming is met de LIK, de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' en de Welstandsnota Buitengebied. Uit het het voorgaande is gebleken dat het planvoornemen daarmee in overeenstemming is en dus past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een erf met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Bruchterbeekweg 18 te Brucht en een agrarisch perceel, ten zuiden daarvan, die als woonerf wordt ingericht. Afbeelding 3.1 geeft een goede indruk van de huidige situatie binnen het voormalige agrarische bedrijfsperceel. Er is een bedrijfswoning/boerderij van circa 145 m2 aanwezig en drie vrijstaande bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van circa 419 m2. Rondom de bebouwing is opgaand groen aanwezig. Een deel van het erf is verhard met bestrating. Het oppervlakte aan (half)verharding bedraagt 550 m2. Het voormalige agrarische erf, met toegangsweg, heeft een oppervlak van 7.570 m2.
De bebouwing binnen het plangebied verkeert in een dermate slechte staat van onderhoud, dat deze geheel gesloopt moet worden. Dat geldt niet alleen voor de bijgebouwen, maar ook voor de bedrijfswoning/boerderij. Renovatie en/of gedeeltelijke herbouw is niet economisch rendabel. Zoals aangegeven in 2.3.3 leidt de verplaatsing van de voormalige bedrijfswoning naar het bebouwingslint van de Bruchterweg tot een stedenbouwkundige verbetering en een verbetering van het woon- en leefklimaat, vanwege de grotere afstand tot de nabijgelegen co-vergistingsinstallatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0010.jpg"
Afbeelding 3.1 Huidige situatie (bron: Erfontwikkelaar)

3.2 Toekomstige situatie

Erfontwikkelaar b.v. heeft een ruimtelijk kwalteitsplan voor het plangebied opgesteld. Dit plan is tot stand gekomen op basis van een cultuurhistorische en landschappelijke analyse. Ook is getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid. De kern van het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt gevormd door een erfinrichtingstekening, die als afbeelding 3.2 in deze paragraaf is opgenomen. Zie Bijlage 1 voor de tekening in groot formaat. De navolgende tekst geldt als samenvatting van het ruimtelijk kwaliteitsplan en is daar grotendeels direct aan ontleend. Daarin wordt alleen op het nieuwe woonerf ingegaan. Voor het huidige erf met de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing geldt dat deze volledig gesaneerd wordt (inclusief erfverharding). De aanwezige bomen blijven behouden. Na de sloop en sanering wordt het erf opnieuw in landbouwkundig gebruik genomen.

Ontstaan van het landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van het besloten heideontginningslandschap. Veelal staan de woningen of boerderijen uitgelijnd aan de Bruchterbeekweg. Ofschoon deze beek gekanaliseerd is, is het landschap grotendeels gelijk gebleven. De opstrekkende verkaveling herinnert aan het van oorsprong veel opener landschap. Tweede helft 20e eeuw is er aan de zuidzijde van de Bruchterbeekweg een waterwinningbedrijf gerealiseerd. Hiermee is ook bos aangeplant. Het landschap is hiermee verdicht.
Aan de noordzijde is ook in de tweede helft van de 20e eeuw industrieterrein aangelegd. De Bruchterbeekweg wordt daarnaast doorsneden door het kanaal Almelo-de Haandrik, de Twenteweg en de spoorlijn Coevorden-Zwolle. Daarmee kent het gebied een eigen identiteit.
De verscheidenheid aan woningtypen kan als kwaliteit gezien worden. Veelal staan er op de erven schuren die bij de woningen horen. Het gebied kent maar enkele (agrarische-) bedrijven. De meeste erven hebben een woonfunctie.
De erven in de omgeving kenmerken zich door de sterke relatie met het landschap. De erven kennen veelal een groene rand in de vorm van houtsingels/hagen of bomen. De meeste erven liggen direct aan de Bruchterbeekweg. Enkele erven liggen meer naar het noorden (waarschijnlijk omdat dit hogere zandruggen in het landschap waren). Op de historische kaart van 1900 is te zien dat de wegen toen dwars door het gebied liepen (noord-zuid).

Bebouwing langs de Bruchterbeekweg
Indien het bouwen op de slooplocatie niet wenselijk is kan gekozen worden om de compensatiewoninge elders te realiseren. Bijvoorbeeld als onderdeel van een lintbebouwing. Lintbebouwing is een langgestrekte strook bebouwing die binnen de gemeente Hardenberg met name in de veenontginningen en in mindere mate in de heideontginningen voorkomen.
In 2014 is de buurtschappennota geschreven. Hier wordt uitgebreid ingegaan op bouwen in het lint. Door een verantwoorde en optimale benutting van bestaande lintbebouwingen en bebouwingsstructuren, kan de eventuele realisatie van nieuwe uitleggebieden voor planmatige woningbouw enigszins worden beperkt. Dit verbetert in algemene zin de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt ook bepaald door de bouwmassa van eventuele nieuwe woonbebouwing. Het uitgangspunt is dat vrijstaande woningen moeten worden gebouwd, in landelijke bouwstijl met dominante kapvormen, (1/3 deel staande gevel en 2/3 dakvlak, ofwel het agrarisch silhouet). Rijenbouw of hoogbouw is niet acceptabel.
Dit uitgangspunt zal ook binnen het plangebied toe te passen zijn. Kijken we naar de Bruchterbeekweg dan valt op dat vanaf het noorden er een lintbebouwing is ontstaan van met name boerderijen. Daarnaast zijn er enkele woningen later gebouwd. Deze nieuwere woningen kennen eveneens een divers maar landelijk beeld dat aansluit op het uitgangpunt vanuit de buurtschappennota.
De landschapsidentiteitskaart geeft als kwaliteit aan:

  • erven aan de weg
  • rechthoekige erven
  • in de verkavelingsrichting
  • met kopgevel naar de weg
  • erfbeplanting

De erven langs de Bruchterbeekweg kenmerken zich door een eenduidige opbouw van een bescheiden siertuin aan de straatzijde en naast de woningen. De oostzijde is meer groen ingericht met bomen/struweel. De woningen staan niet op gelijke afstand van de weg. In verband met geluid kunnen de woningen niet meer zo dicht op de weg gebouwd worden als van oorsprong bedoeld was. De verschillende afstand tussen de woningen en de Bruchterbeekweg kan als kwaliteit gezien worden.

Inpassing kavels
Vanuit de landschapsidentiteitskaarten wordt de rechtlijnige verkaveling als een kwaliteit gezien. Daarbij staan de woningen gelijk of haaks op de Bruchterbeekweg.
Kenmerkend zijn de sobere erven met groen tussen de kavels in de vorm van hagen en bomen. Daarbij krijgen beide kavels ieder een eigen ontsluiting en is er op het erf ruimte om te keren en te parkeren (De noordelijke kavel behoudt de bestaande inrit).
De woningen worden getoetst aan de welstandsnota en kunnen een maximale inhoud van 750 m3 krijgen. Binnen het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een grotere woning (tot 1000 m3) te bouwen. Echter is dit afhankelijk van het concrete bouwplan van de woning en de landschappelijke inpassing.
Op beide erven kan eveneens een bijgebouw van maximaal 100 m2 komen. Deze moet ‘achter’ de voorgevel van de woning staan en mag apart of inpandig worden uitgevoerd.
Er is rekening gehouden met het zicht van de buren op nummer 20. Door de woningen achter deze woning te bouwen behoudt men het vrije uitzicht. De nieuwe woningen komen hiermee ook in het 'ritme' van bebouwing.
Het erf wordt ingepast middels een bomenrij aan de oostzijde van het erf. Op het erf worden (fruit)bomen geplant. De onderlinge afscheiding bestaat uit een streekeigen haag van maximaal 2 (m) hoog. De tuin van de noordelijke kavel krijgt eveneens een lage haag. De zuidelijke kavel zal geen haag als afscherming kennen. Hiermee blijft de diversiteit behouden en wordt voorkomen dat er een te eenvormig rijtje huizen ontstaat (dit is te stedelijk). Voor de ziudelijke woning wordt een boomgaard aangelegd. Daarmee presenteren beide woningen zich als één erf in het landschap. Tussen het erf op nr. 20 en het 'nieuwe erf' blijft een doorkijk aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0011.jpg"
Afbeelding 3.2 Erfinrichtingsplan (bron: Erfontwikkelaar)

Verkeer en parkeren
Beide kavels worden ontsloten via de nieuwe ontsluitingsweg op de Bruchterbeekweg (zie afbeelding 3.2). Vanaf dit ontsluitingspunt is er goed zicht op de Bruchterbeekweg (en vice versa). Vanwege de relatief lage verkeersintensiteiten op deze weg en het snelheidsregime van 60 km/uur, worden er geen knelpunten met betrekking tot de verkeersveiligheid verwacht.

Op grond van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (versie 2018) moet voor een woning binnen het buitengebied (niet stedelijk) rekening worden gehouden met een verkeersgeneratie van 7,8-8,6 motorvoertuigen per weekdagetmaal. De parkeerbehoefte binnen dit type woonmilieu is geraamd op 2-2,8 parkeerplaatsen per woning. De toevoeging van maximaal 8,6 motorvoertuigen per weekdagetmaal kan goed worden opgevangen door de Bruchterbeekweg, dat lage verkeersintensiteiten heeft en vooral lokaal bestemmingsverkeer accommodeert. Uit afbeelding 3.2 blijkt dat er binnen het plangebied voldoende ruimte is om de geraamde parkeerbehoefte te kunnen opvangen. Daarmee wordt tevens voldaan aan de regels van het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' (vastgesteld d.d. 17 juli 2018).

3.3 Juridische vormgeving

3.3.1 Algemeen

In artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening zijn voorschriften over de inhoud van het bestemmingsplan opgenomen. Het eerste lid van dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast [stelt], waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven." Een bestemmingsplan bestaat - conform paragraaf 3.1 Besluit ruimtelijke ordening - uit drie delen:

  • 1. Een verbeelding van het plangebied waarin de bestemmingen van alle gronden zijn aangewezen.
  • 2. De regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming de doeleinden worden genoemd. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Beide zijn opgezet volgens de landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012).
  • 3. Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting, waarin onder meer de keuze van de bestemmingen en de uitvoerbaarheid zijn verantwoord.

Het bestemmingsplan wordt langs elektronische weg via www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar gesteld.

3.3.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' (onherroepelijk 13 mei 2009).

Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012.

Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Het plan gaat uit van de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap;
  • Wonen - Besloten heideontginngslandschap;
  • Waarde - Archeologie 5.

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap
Deze bestemming is toegekend aan het huidige erf met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Bruchterbeekweg 18 te Brucht. De woonbestemming, die op dit moment geldt, is daarmee dus wegbestemd. De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en de instandhouding van de gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap, zoals vastgelegd in de 'LIK Rheeze-Diffelen en Omgeving'. Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wonen - Besloten heideontginngslandschap
Deze bestemming heeft betrekking op de woonpercelen in het bebouwingslint van de Bruchterweg. De woningen mogen een maximale inhoud van 750 m3 krijgen. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m2. Verder geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m respectievelijk 10 m.
In de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginngslandschap' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen uit het ruimtelijk kwaliteitsplan. Ook voor de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is een dergelijke verplichting opgenomen. De woningen mogen pas als zodanig gebruikt worden, nadat de bebouwing gesloopt is.

Waarde - Archeologie 5
Deze dubbelbestemming is bedoeld voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Bij grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 is archeologisch onderzoek nodig. Op dit punt wordt verwezen naar 4.9, waarin het planvoornemen getoetst wordt aan deze dubbelbestemming. Daaruit blijkt dat er geen onderzoek nodig is.

Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

ANTI-DUBBELTELREGEL
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE BOUWREGELS
De algemene bouwregels (Artikel 7) bevatten voorschriften voor de afstand van geluid- en geurgevoelige objecten ten opzichte van de weg en omliggende agrarische bouwpercelen.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS/AANDUIDINGSREGELS
In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval wel en niet strijdig zijn met de bestemmingen.
Er is een algemene aanduidingsregel ´Geluidzone - industrie' opgenomen (artikel 9). Zowel het voormalige agrarische erf als de nieuwe woonpercelen liggen binnen de geluidzone van aangrenzende industrieterreinen. Binnen deze zone mogen geen geluidgevoelige gebouwen worden opgericht. Hiervan kan worden afgeweken als de geluidsbelasting op de gevel niet hoger is dan de geldende grenswaarde of een verkregen hogere waarde. Op dit punt wordt verwezen naar 4.3, waaruit blijkt dat voor de woningen een hogere waarde nodig is. De woningen perken de geluidruimte van de betreffende industrieterreinen niet in.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS/WIJZIGINGSREGELS
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 10) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn en moet zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd worden.
In de algemene wijzigingsregels (artikel 11) is opgenomen dat de regels ten behoeve van archeologische waarden, de waterwinning Bruchterveld en bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen gewijzigd kunnen worden.

OVERIGE REGELS
In de overige regels (artikel 12) zijn de onder meer parkeerregels uit de 'Facetherziening parkeren Hardenberg' (vastgesteld d.d. 17 juli 2018) overgenomen.

Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt. Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Er is een plicht om een milieueffectrapport op te stellen voor de activiteiten en gevallen van de C-lijst van het Besluit m.e.r. Er is een plicht om te beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld als de activiteit valt onder de kolom 'activiteiten' van de D-lijst van de bijlage van het Besluit m.e.r. De activiteit valt in beginsel onder categorie D11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op de kenmerken van de activiteit (de bouw van twee woningen), de plaats van de activiteit (in een bebouwingslint) en de kenmerken van de potentiële effecten (alleen visuele kenmerken) hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. Dit betekent dat er geen m.e.r.-beoordeling nodig is. Er geldt wel een vergewisplicht, waarvoor een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' moet worden doorlopen. Onderhavig hoofdstuk geldt als (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Uit de beschreven omgevingsaspecten blijkt dat de beoogde woningbouw niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.2 Wet geluidhinder

Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, kan akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied en valt binnen de zone van de Bruchterbeekweg (buitenstedelijk; 1 rijstrook; 60 km/uur). Voor de locatie van de nieuwe woningen moet beoordeeld worden of aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel voldaan kan worden. Beide woningen worden op een minimale afstand van 18 m van de weg gebouwd. Gelet op deze ruime afstand en het karakter van de Bruchterbeekweg (die primair lokale woonpercelen ontsluit), is het niet aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dan wel dat de maximale binnenwaarde van 33 dB gehaald wordt.
De beoogde vervangende nieuwbouw binnen het plangebied leidt evenmin tot indirecte hinder. De bouw van de compensatiewoning leidt tot 8,6 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal voor het woonmilieu 'landelijk wonen' op grond van 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, december 2018). Dit geringe aantal heeft een verwaarloosbaar effect op de gevelbelasting van omliggende woningen.

Industrielawaai
Het huidige woonerf aan de Bruchterbeekweg 18 te Brucht, ligt binnen de geluidzone van de gezamenlijk gezoneerde industrieterreinen Bruchterweg, Nieuwe Haven en Broeklanden. Het nieuwe erf ligt buiten deze geluidzone, maar ligt wel binnen de geluidzone van bedrijventerrein Broeklanden-Zuid. Noorman Bouw & Milieuadvies heeft deze nieuwe situatie akoestisch beoordeeld en komt tot de conclusie dat voor de nieuwe woningen een hogere waardeprocedure doorlopen moet worden (Letmaal = 54 dB(A)). Het woon- en leefklimaat wordt - gelet op het binnenniveau van maximaal 35 dB(A) - als acceptabel beschouwd. Nadere maatregelen ter beperking van de geluidsbelasting zijn niet nodig. De vast te stellen hogere waarde heeft geen gevolgen voor de bedrijven op het geluidgezoneerde bedrijventerrein, aangezien er al rekening is gehouden met een groeiruimte van 1,5 dB(A) voor mogelijke toekomstige ontwikkelingen en uitbreidingen van bedrijven op dit terrein. Zie verder Bijlage 2 voor de details van de akoestische beoordeling.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In de omgeving van het plangebied liggen twee agrarische bedrijven (melkrundveehouderij/akkerbouw), een categorie 1-2 bedrijf (voormalige waterwinning) en een co-vergistingsinstallatie. De omgeving van het plangebied is het best te typeren als een rustige woonomgeving. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-brochure onverkort geleden.

In tabel 4.1 is aangegeven welke richtafstanden voor bovengenoemde bedrijven gelden en wat de minimale afstand tot het plangebied is. Uitgegaan is van de afstand tussen de bestemmingsgrens van de inrichting en de grens van het plangebied (worst case). Daaruit blijkt dat het plangebied alleen binnen de richtafstand voor 'geur' en 'geluid' van de co-vergistingsinstallatie is gelegen. Het gaat hier om het erf met de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Het nieuwe erf voor de twee woningen komt op een afstand van circa 200 m te liggen. Dat betekent dat in de nieuwe situatie de woningen buiten de richtafstanden van de co-vergistingsinstallatie zijn gelegen.

Bedrijven   Locatie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Afstand plangebied  
Melkrundveehouderij   Bruchterbeekweg 12   100 m   30 m   30 m   0 m   140 m  
Akkerbouwbedrijf   Bruchterbeekweg 26   10 m   10 m   30 m   10 m   240 m  
Categorie 1-2 bedrijf (voorm. waterwinning)   Bruchterbeekweg ong.   30 m   30 m   30 m   30 m   200 m  
Co-vergistingsinstallatie   Duitslandweg 1   100 m   50 m   100 m   30 m   40 m  

Tabel 4.1 Richtafstanden i.r.t. het plangebied

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het planvoornemen leidt, zoals aangeven in 4.2, tot een beperkte verkeersaantrekkende werking. Op grond van de Wet milieubeheer is sprake van een project dat 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt bevestigd door de NIBM-berekening die in afbeelding 4.1 is opgenomen. Nader onderzoek is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0012.png"
Afbeelding 4.1 NIBM-berekening (bron: infomil)

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (2021) blijkt tevens dat de achtergrondniveaus binnen het plangebied voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) onder de wettelijke grenswaarden liggen. Dit is weergegeven in tabel 4.2. Aangenomen mag worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Concentratie   Norm   Waarde plangebied  
NO2   40 µg/m3   9,7 µg/m3  
PM2,5   25 µg/m3   7,9 µg/m3  
PM10   40 µg/m3   14,1 µg/m3  

Tabel 4.2 Luchtkwaliteit plangebied (bron: RIVM)

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.


Het plangebied ligt niet binnen de risicoafstanden van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, van andere gevaarlijke inrichtingen, van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of van aardgastransportleidingen. Zie hiervoor afbeelding 4.2. Nader onderzoek naar externe veiligheid wordt niet noodzakelijk geacht.


afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00435-VG01_0013.png"
Afbeelding 4.2 Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

4.6 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) beoogt een effectieve bescherming te bieden voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Aan de ene kant bevat de wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor bodem en grondwater. In de tweede plaats is de wet gericht op de aanpak en sanering (of beheer) van bestaande verontreinigingen. Door bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' te toetsen aan de Wbb, kan voorkomen worden dat de woning gebouwd wordt op verontreinigde grond. De Wbb is de wettelijke grondslag voor enkele besluiten en regelingen. Eén daarvan is het Besluit Bodemkwaliteit.
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Er is een verkennend bodemonderzoek NEN 5740, 5707 en 5897 uitgevoerd door Dumea Milieu. Zowel voor het huidige als nieuwe erf zijn in de grond en het grondwater geen concentraties boven de tussenwaarde aangetroffen. Er is daarmee geen reden voor het uitvoeren van nader onderzoek. Ook voor wat betreft de onderdelen abest in de bodem en asbest in puin, bestaat een noodzaak tot het uitvoeren van nader onderzoek. Zie Bijlage 3 voor de details van het onderzoek.

4.7 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in de 'Watervisie 2050' en het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027'.

Plangebied
De inrichting van het plangebied is toegelicht in Hoofdstuk 3. Alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ter plaatse van Bruchterbeekweg 18 te Brucht worden gesloopt. Het gaat om een bebouwd oppervlak van circa 420 m2. Ook de erfverharding wordt volledig gesaneerd. Er is op dit moment 550 m2 aan erfverharding aanwezig. In ruil voor de sloop/sanering worden twee woningen teruggebouwd op het agrarische perceel ten zuiden van het huidige erf. Deze woningen hebben een maximale maatvoering van 750 m3. Het oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt ten hoogste 100 m2. Het totale bebouwde oppervlakte per woning zal circa 300 m2 bedragen. Daarnaast wordt uitgegaan van maximaal 100 m2 aan erfverharding. Het totale verharde oppervlakte binnen het plangebied bedraagt daarmee circa 800 m2. Dit betekent een afname van circa 170 m2 ten opzichte van de huidige situatie. Er komt dus meer ruimte voor infiltratie van het hemelwater.
Er worden geen sloten gedempt of aangelegd. Voor de nieuwbouw wordt gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen. Uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater wordt zo voorkomen.
Het bestemmingsplan heeft zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht geen (negatief) effect op de waterhuishouding.

Watertoets
Op 18 juni 2022 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Daaruit volgt dat de 'normale procedure' van toepassing is (zie het 'watertoetsdocument' in Bijlage 4).

4.8 Ecologie

Quickscan
In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre er natuurwaarden in het geding zijn. Het plangebied is bezocht door een ecoloog van DoornEco en beoordeeld op het voorkomen van natuurwaarden. Er is door de ecoloog zowel naar soortbescherming als gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in het rapport 'Ecologische quickscan Bruchterbeekweg 18 Brucht' (7 juni 2022), die is opgenomen als Bijlage 5. In het rapport wordt het volgende geconcludeerd:

  • "Er zijn geen conflicten te verwachten ten aanzien van het NatuurNetwerk Nederland.
  • Afgezien van een eventueel (tijdelijk) stikstofeffect zijn effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten (zie verderop).
  • Op het terrein is in één van de te kappen bomen een oude kraaiennest aanwezig. Diverse vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen maken zelf geen nest, maar zijn afhankelijk van dit soort oude kraaiennesten om tot broeden te kunnen komen. Deze boom staat niet op de erfgrens en dus is kap van deze boom beoogd. Dit nest zou met de beoogde planvorming permanent verdwijnen.
  • Tijdens het veldbezoek is bonte vliegenvanger vastgesteld binnen het plangebied. Dit betreft een soort met in Overijssel jaarrond beschermd functioneel leefgebied. Daarnaast zijn enkele spechtengaten aanwezig, waardoor ook enkele andere vogelsoorten van deze lijst voor kunnen komen. Het terrein wordt omgezet in regulier intensief agrarisch gebied, dit biedt geen geschikt leefgebied voor deze soorten. De nieuwe erfinrichting kan op de lange termijn de bestaande functionaliteit overnemen, maar hier gaat nog minimaal enkele tientallen jaren over heen.
  • De woning is geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Met de beoogde sloop van deze woning verdwijnt een jaarrond geschikte verblijfplaats (alle functies). De bedrijfsgebouwen die ook gesloopt worden zijn potentieel geschikt als tussen- of zomerverblijfplaats. Nieuwbouw is standaard niet toegankelijk voor vleermuizen, waardoor sprake zou kunnen zijn van een permanent verlies aan verblijfplaatsen.
  • In de elzen en een berk bevinden zich boomholten die geschikt zijn als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. Met de beoogde kap van de bomen om het voormalig erf om te kunnen zetten tot agrarisch perceel, zouden hiermee één of meer verblijfplaatsen permanent kunnen verdwijnen.
  • De planlocatie is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Aangezien de locatie een beperkte omvang heeft, zal er geen sprake zijn van essentieel leefgebied.
  • (Kleine) Marterachtigen en egel zijn niet vrijgesteld in Overijssel en zouden op het terrein kunnen voorkomen. Het kleinschalige plangebied en de bedrijfsgebouwen bieden veel dekking en is hierdoor zeer geschikt als leefgebied. Bovendien zijn er diverse holletjes van muizen aanwezig, die zowel een rol kunnen spelen in de voedselvoorziening en als verblijfplaats. De nieuwe erfinrichting kan deze functionaliteit overnemen, maar hier is dan nog een aanvullende ontwerpslag voor nodig om tot een ecologisch hoogwaardiger leefgebied te kunnen komen."

Nader onderzoek
Aanvankelijk was het de bedoeling om de bomen op het bestaande erf te kappen. Daarmee kon dit erf in de toekomst op efficiënte manier als gras- en/of akkerland ingezet worden. Uit het overleg met de provincie over het erfinrichtingsplan is naar voren gekomen dat deze bomen behouden moet blijven. Daarmee blijven eventueel aanwezige nestplaatsen en verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen eveneens behouden (zie 3.3 over de juridische verankering van het erfinrichtingsplan). Op dit punt is dan ook geen nader onderzoek meer nodig. Er is wel onderzoek nodig naar gebouwbewonende vleermuizen, kleine marterachtigen en egel. Alecedo Natuurproject heeft dit nadere onderzoek in september 2023 uitgevoerd. Alecedo komt tot de volgende conclusies:

  • Vleermuizen: Op de onderzochte locatie zijn drie soorten vleermuizen aangetroffen, maar deze lijken de omgeving van de boerderij met name te benutten als foerageergebied. Van enige binding met de bebouwing is vooralsnog geen sprake.
    Het voornemen bestaat om de nieuwbouw in te richten met inbouwvoorzieningen voor vleermuizen.
  • Egel en kleine marterachtigen: Op de onderzochte locatie zijn geen zichtwaarnemingen gedaan of andere waarnemingen die duiden op de aanwezigheid van deze soorten.
    Het voornemen bestaat om in het nieuwbouwplan lijnvormige groenstructuren (heggen, houtwallen) op te nemen waardoor egels en kleine marterachtigen kunnen migreren en een functioneel leefgebied geboden krijgen.
  • Het tot nu toe uitgevoerde onderzoek geeft nog geen aanleiding om op termijn een ontheffing in het kader van de Wnb aan te vragen. Mocht het nog uit te voeren voorjaarsonderzoek (vleermuizen) daar wel aanleiding toe geven, dan ligt het, mede door de hierboven genoemde compensatieplannen, in de lijn der verwachting dat hiervoor een ontheffing verkregen kan worden.

Het onderzoeksrapport van Alecedo is opgenomen als Bijlage 6.

Stikstof
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbertering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, de zogeheten 'bouwvrijstelling'. De Raad van State heeft onlangs geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europees natuurbeschermingsrecht (ABRvS, 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159). Dit betekent dat zowel voor de realisatie- als gebruiksfase de stikstofbelasting in kaart moet worden gebracht.

Realisatiefase
De stikstofberekening voor de realisatiefase is opgenomen als Bijlage 7. Voorafgaand aan het Aeriusrapport is een verantwoording opgenomen van de werktuigen en het bouwverkeer dat tijdens deze fase ingezet wordt. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar binnen Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase
Voor deze gebruiksfase is alleen de toename in verkeersbewegingen van belang, aangezien de nieuwe woningen gasloos gebouwd worden. Het gaat om een toename van 8,6 motorvoertuigen per etmaal. Daar staat tegenover dat de huidige bedrijfswoning/boerderij op dit moment gasgestookt verwarmd wordt. Als er al sprake is van een toename in stikstofuitstoot, dan is die zeer beperkt. Het is niet aannemelijk dat een dergelijk beperkte toename leidt tot een depositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar binnen Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van een Aeriusberekening voor deze fase is niet noodzakelijk.

Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het bestemmingsplan qua 'ecologie' uitvoerbaar is.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' (zie 1.3) is aan een klein deel van de slooplocatie de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ toegekend. De locatie van de nieuwe woningen ligt geheel binnen deze dubbelbestemming. De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ schrijft bij bodemingrepen met een oppervlakte van 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer, archeologisch onderzoek voor. De sloop- en bouwactiviteiten binnen het bestemmingsplan beslaan een kleiner oppervlak. Er wordt 420 m2 aan bebouwing en 550 m2 aan erfverharding binnen het plangebied verwijderd. Het bebouwingsoppervlak voor de nieuwbouw bedraagt circa 600 m2 (incl. bijgebouwen). Er wordt dus ten hoogste 1570 m2 aan grond geroerd. Archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van diverse beleidsnota's (zie Hoofdstuk 2) en door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse. Een en ander is verwerkt in het ruimtelijk kwaliteitsplan, die is opgenomen als Bijlage 1 en die de basis vormt voor de bestemmingsregeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van onderhavig planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De vaststelling van een exploitatieplan is verplicht voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Besloten kan worden geen exploitatieplan vast te stellen als:

  • a. het totaal der exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • b. er geen bepaalde verhaalbare kosten zijn;
  • c. de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen;
  • d. het verhaal van kosten anderszins verzekerd is.

In dit geval zijn meerdere uitzonderingen van toepassing. Over kosten in verband met eventuele planschade is een overeenkomst gesloten. De begeleidingskosten van het plan worden via de leges verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 21 december 2023 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.