direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gramsbergen, woningbouw Goordijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het voormalige Sima-terrein aan de Goordijk in Gramsbergen (hierna: plangebied). Het plangebied ligt al enige tijd braak.

Gezocht is naar een passende nieuwe functie voor deze unieke locatie, gelegen aan de noordrand van de kern Gramsbergen. Deze passende functie is gevonden in het realiseren van 16 grondgebonden woningen. Het gaat hierbij om een mix van rijwoningen en vrijstaande woningen.

Opgemerkt wordt dat binnen het plangebied een bestaande (bedrijfs)woning met bijhorende bebouwing en erf aanwezig is. Deze gronden zijn meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een passende woonbestemming.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Gramsbergen” en de "Beheersverordening Gramsbergen". De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door ter plaatse van het plangebied een nieuw bestemmingsplan van te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de kern Gramsbergen. De indicatieve begrenzing van het plangebied wordt met de rode contour weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK Viewer)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Gramsbergen, woningbouw Goordijk” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het "Bestemmingsplan Gramsbergen" en de "Beheersverordening Gramsbergen". Het "Bestemmingsplan Gramsbergen" is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld in 2007. De beheersverordening is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 19 maart 2013. Daarnaast ligt het plangebied binnen het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg", dat op 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg is vastgesteld.

In afbeelding 1.2 en 1.3 is respectievelijk een uitsnede van de verbeelding van het "Bestemmingsplan Gramsbergen" en de "Beheersverordening Gramsbergen" weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldende beheersverordening (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Bestemmingen

Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan en de geldende beheersverordening de bestemmingen 'Woongebied', 'Bedrijfsgebied', 'Verkeersgebied railverkeer' en 'Groenvoorzieningen'. Verder is de aanduiding 'waterstaatsdoeleinden' van toepassing. Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen en aanduiding.

Bedrijfsgebied

De voor 'Bedrijfsgebied' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor lichte industrie, groothandel-, reparatie-, verhuur-. bouwnijverheid- en installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn op een afstand van 30 meter van aangrenzende woongebieden.

In de bouwregels is onder andere bepaald dat gebouw de rooilijn niet mogen overschrijden. Verder mag het aantal dienstwoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw.

Woongebied

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepen, verkeer en verblijf, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

Voor zover de gronden zijn aangegeven met 'waterstaatsdoeleinden' zijn een dijklichaam en toegangswegen tevens in de bestemming begrepen.

In bouwregels is onder andere bepaald dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. Omdat binnen het plangebied geen woningen aanwezig zijn binnen de bestemming 'Woongebied' zijn hier geen woningen toegestaan.

Verkeersgebied railverkeer

De voor 'Verkeersgebied railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor personen- en goederenvervoer per rail en groenvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Groenvoorzieningen

De voor 'Groenvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterpartijen, fiets- en voetpaden en speelvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5

De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Ten plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 275 m2 en waarbij gronden 40 cm of dieper worden geroerd.

Ten plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 2.500 m2 en waarbij gronden 50 cm of dieper worden geroerd.

1.4.3 Strijdigheid

Het voornemen gaat uit van het realiseren van 16 grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de ter plaatse geldende bestemmingen. Hiertoe ontbreken de bouw- en gebruiksregels.

Om de voorgenomen ontwikkeling (planologisch) mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. In deze plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de kern Gramsbergen. De functionele structuur van de omgeving is gemengd van aard, te weten wonen, bedrijvigheid, horeca en woondoeleinden. Kenmerkende structuurdrager betreft het kanaal Almelo-de Haandrik aan de zuidoostzijde.

Het plangebied zelf bestaat grotendeels uit een braakliggend terrein. Verder is binnen het plangebied een voormalige bedrijfswoning met bijhorende bebouwing en erf aanwezig.

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door woonpercelen. Aan de oostzijde loopt een spoorweg (spoorlijn Mariënberg - Emmen) met daarachter het kanaal Almelo-De Haandrik. Aan de noodzijde wordt het plangebied begrensd door de Goordijk. Ten noordoosten van het plangebied is sprake van grasland.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied is met rode lijn aangeduid. In afbeelding 2.2 zijn straatbeelden opgenomen van de huidige situatie. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK Viewer)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: De Erfontwikkelaar)  

2.2 Gewenste ontwikkeling

2.2.1 Stedenbouwkundig plan

Het voornemen is om binnen het plangebied een kleinschalige woonbuurt te realiseren met ruimte voor 16 grondgebonden woningen. Het gaat hierbij om zes rijwoningen en tien vrijstaande woningen. In het kader van voorgenomen ontwikkeling is door De Erfontwikkelaar een stedenbouwkundig plan opgesteld. het volledige stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de belangrijkste uitgangspunten benoemd.

Het plangebied ligt op een markant punt aan de noordzijde van Gramsbergen. Met het herontwikkelen van deze locatie moet gekeken worden hoe dit op een verantwoorde manier kan. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 6 tussen/hoek huurwoningen, ieder met een eigen berging;
  • 10 vrijstaande woningen;
  • Voldoende parkeerplaatsen;
  • Ruimte om te keren;
  • Groene aankleding die aansluit op de omgeving;
  • Zicht vanaf de Vecht, spoor en het kanaal op de woningen;
  • Uniformiteit;
  • Stuk van het terrein inrichting met groen en een wandelaansluiting op de Goordijk.
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0006.png"  
Afbeelding 2.2: Uitgangspunten stedenbouwkundig plan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

De woningen worden rondom één erf gepositioneerd. Op dit erf is ruimte om te keren en parkeren en hier wordt een rondgang aangelegd. Door het stedenbouwkundig zo in te richten wordt voorkomen dat auto's rond moeten rijden en er een onnodige verkeersdruk op de Goordijk ten noorden van het plangebied ontstaat. Wel kan er middels een wandelpad een rondje gemaakt worden.

Middels een rust- en uitkijkpunt wordt een verbijzondering aangelegd. De woningen zijn vanuit de omgeving te zien. Aan de zuidzijde komt een grondwal van maximaal 2,5 meter hoog. De woningen zijn daarmee vanaf het kanaal en spoor te zien.

Aan de noordzijde schermt de Goordijk het gebied af. Het is niet wenselijk dat er ten noorden enige afscherming komt in de vorm van schuttingen of iets dergelijks. Enkele groepen streekeigen struiken zijn voldoende om de privacy te waarborgen. Binnen het erf zullen groene parkeerplekken aangelegd worden. Middels een lage muur (langs de voortuinen bij de beoogde rijwoningen) wordt een subtiele afscherming voorzien. Als afscherming van de vrijstaande woningen is gekozen voor een beukenhaag. Dit geeft het geheel een uniform beeld. Middels een bomengroep ontstaat een groen binnenerf. In het binnenerf wordt ten behoeve van de waterhuishouding een wadi aangelegd.

In afbeelding 2.2 is het stedenbouwkundig plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0007.png"  
Afbeelding 2.2: Impressie gewenste invulling (Bron: De Erfontwikkelaar)  

2.2.2 Beeldkwaliteit

Om de toekomstige bouwplannen in dit bestemmingsplan op de gewenste beeldkwaliteit te kunnen toetsen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota.

In het beeldkwaliteitsplan wordt het plangebied opgedeeld in drie deelgebieden, namelijk 'de rijwoningen', 'de vrijstaande woningen' en 'de buitenruimte'. Per deelgebied zijn beeldkwaliteitscriteria opgenomen. Kortheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0008.png"  
Afbeelding 2.3: Deelgebieden beeldkwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • a. 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • b. 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van het toevoegen van 16 woningen. Gelet op de eerder genoemde jurisprudentie wordt geconcludeerd dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • indien het bestemmingsplan/ ruimtelijke onderbouwing die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat is het verzorgingsgebied?

Er is sprake van een wisselende aantrekkingskracht van Hardenberg op inwoners van regiogemeenten. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat dit in de komende jaren zal veranderen. Per saldo groeit het aantal inwoners binnen de gemeente. Met name de laatste stijgt het aantal inwoners door toename van de binnenlandse migratie door instroom vanuit andere Nederlandse gemeenten.

De groei van het aantal woningen is mede gericht op een instroom vanuit de regio, om gezamenlijk met de regio de grote woningvraag op te vangen.

Met name de instroom vanuit de grensgemeenten is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Daarnaast valt op dat de instroom vanuit Randstedelijke provincies redelijk constant was, maar dat deze in 2020 is toegenomen ten opzichte van de jaren daarvoor. Mogelijk dat corona hierbij een rol speelt; de afstand tussen werk en woonplaats is vanwege het thuiswerken voor steeds meer mensen minder belangrijk.

De gemeente Hardenberg maakt, samen met Ommen en Dalfsen, deel uit van de bestuurlijke regio West-Overijssel subregio Vechtdal. Naast de kern Hardenberg richten een paar voorzieningendorpen zich, naast de autonome woningvraag, ook op de vraag vanuit de regio.

Het plan is met name bedoeld om te voorzien in de woningbehoefte van lokale bevolking in de gemeente Hardenberg en dan specifiek voor woningzoekenden uit Gramsbergen.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Algemeen

Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in nieuwe woningen in Hardenberg. Het plangebied biedt ruimte voor 16 woningen. De gemeente beschikt over een eigen actueel Programma Wonen, dat is opgesteld voor de periode 2019-2025. In het programma wordt met name op de kwalitatieve behoefte ingegaan. De meest actuele kwantitatieve woningbouwbehoefte is in de Regionale Woonagenda West-Overijssel vastgelegd. Deze woonagenda is in het voorjaar van 2021 vastgesteld. De regionale Woondeal is vastgesteld in december 2022 en vult de Woonagenda aan met nieuwe afspraken over de kwantitatieve en kwalitatieve opgave tot en met 2030 (zie hiervoor 3.2.5). Hierna wordt op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte ingegaan.

Kwantitatieve behoefte

De actuele woningbehoefte is in beeld gebracht in het woningmarktonderzoek van mei 2022, uitgevoerd door Companen. In de gemeente Hardenberg is sprake van een stabiele toenemende bevolkingsontwikkeling. De komende jaren blijft de bevolking van de gemeente Hardenberg groeien. Uiteraard zal het aantal ouderen toenemen door de vergrijzing, maar het aantal gezinnen blijft in

de komende jaren stabiel. Daarnaast is sprake van een toename van de instroom van vestigers. In de afgelopen jaren is het aantal vestigers in de gemeente toegenomen. Deze vestigers spelen een belangrijke rol in de groei van de bevolking. De meeste vestigers komen uit de naastgelegen gemeenten en Zwolle. De instroom vanuit de Randstedelijke provincies is beperkt maar nam de afgelopen jaren wel toe (van 9% in 2015 naar 15% in 2020). Vestigers lijken zich in de afgelopen jaren iets meer op de bestaande voorraad te richten dan op de nieuwbouw. Het aandeel vestigers in de nieuwbouw is in 2020 wel sterk toegenomen en ligt voor het eerst op een vergelijkbaar niveau als in de bestaande bouw.

In Nederland zijn tot en met 2030 in totaal 900.000 woningen nodig. Minimaal 42.300 van deze

woningen moeten worden gerealiseerd in provincie Overijssel. In de regionale Woondeal West-Overijssel (december 2022) is afgesproken dat West-Overijssel zich, in samenwerking met corporaties en marktpartijen, inzet voor de realisatie van minimaal 28.200 woningen tot en met 2030. Zie hiervoor ook tabel 1.

In de regionale woonagenda West-Overijssel is de ambitie opgenomen om tot en met 2030 40.000 woningen toe te voegen. Die ambitie blijft als ambitie overeind. In de Woondeal hebben de provincie en de West-Overijsselse gemeenten met het Rijk afspraken gemaakt over 28.200 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0009.png"  

Op basis van de Woondeal West-Overijssel 2022 in het programma wonen de kwantitatieve woningbehoefte worden bepaald. In de regionale Woondeal West-Overijssel (2022) is bepaald dat de opgave (basisinspanning) in West-Overijssel tot 2030 bestaat uit minimaal 28.200 woningen. Daarnaast geldt er een extra ambitie van circa 12.000 waarmee de totale opgave uitkomt op circa 40.000 woningen. De totale plancapaciteit in West-Overijssel tot en met 2030 (harde en zachte plannen) bestaat uit 34.100 woningen. Met een netto plancapaciteit van 34.100 voldoet West-Overijssel ruimschoots aan de opgave om tot en met 2030 28.200 woningen toe te voegen. Hiervan zijn reeds 11.010 (peildatum december 2022) plannen hard. Door de komende jaren wordt ingezet op het hard maken van plannen. De zachte plancapaciteit betreft de plannen die nog niet concreet opgenomen zijn in de programmering.

De gemeente Hardenberg is één van de weinige gemeenten in de omgeving die groeit. Nieuwbouw is noodzakelijk om aan de regionale en lokale woningvraag te kunnen voldoen. Uit de woonvisie blijkt dat er volgens de prognose tussen 2019-2029 behoefte is aan ruim 1.600 nieuwe woningen.

Daarnaast wordt gesteld dat de capaciteit nog verder zal moeten groeien om aan de regionale doelstellingen te kunnen voldoen, die hoger ligt dan de behoefte zoals geschetst in de woonvisie en welke meer recent is.

Omdat Hardenberg als groeigemeente wordt aangemerkt, is het aannemelijk om te stellen dat een aanzienlijk deel van de regionale behoefte in de gemeente Hardenberg dient te worden gerealiseerd. Er is dus ruimte om de plancapaciteit te verhogen.

Hiermee wordt geconcludeerd dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte

Kwalitatief gezien wordt met de bouw van vrijstaande woningen en rijwoningen (koop) invulling gegeven aan de concrete woningbehoefte in Gramsbergen, zoals die blijkt uit het woningmarktonderzoek van mei 2022.

In de gemeentelijke woonvisie wordt met name op de kwalitatieve behoefte in gegaan. Gramsbergen is in deze visie aangemerkt als een middelgrote kern. Voor deze kernen geldt dat in de particuliere sector de nadruk ligt op tweekappers en vrijstaande woningen. Voorliggend plan sluit hier op aan door het mogelijk maken van vrijstaande woningen. Tot slot biedt het bestemmingsplan ruimte voor zes rijwoningen waarmee ook kleinere huishoudens en starters bediend kunnen worden.

In mei 2022 heeft de gemeente Hardenberg een woonwensenonderzoek gehouden onder de gehele bevolking. Hieruit blijkt dat de huishoudens die verhuisgeneigd zijn, vooral op zoek zijn naar eengezinswoningen en de ouderen voor een groot deel naar seniorenwoningen (levensloopbestendige woningen). In de woonvisie wordt deze wens vertaald naar een productie van woningen die senioren-geschikt zijn, in en om het centrum van de stad Hardenberg. Daarnaast is er ook zeker een groeiende behoefte aan betaalbare koopwoningen zowel in de grotere als in de kleine kernen. Voor de grote behoefte aan eengezinswoningen is binnen bestaand stedelijk gebied weinig tot geen ruimte meer beschikbaar.

Ligt de stedelijke ontwikkeling is bestaand stedelijk gebied?

Met voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe invulling gegeven aan een braakliggend terrein in de kern Gramsbergen. Planologisch gezien zijn hier reeds stedelijke functies toegestaan. Daarmee is in voorliggend geval sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie ladder van duurzame verstedelijking

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder van duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0010.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied ligt in de kern Gramsbergen en is reeds voorzien van bestemmingen die stedelijke functies mogelijk maken. Hiermee is sprake van bestaand bebouwd gebied en daarmee een ontwikkeling die aansluit bij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:

  • Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
  • Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.
  • Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
  • Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
  • Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.

In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek wat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel

De voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van maximaal 16 woningen. Zoals in 3.4.2 wordt geconcludeerd is er sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte naar de beoogde woningen. Opgemerkt wordt dat de woningbouwaantallen zijn vastgelegd in een bestuursakkoord en dat hierover overeenstemming is met buurgemeenten en provincie Overijssel. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Voor het overige zijn er in het kader van de “generieke beleidskeuzes” geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

3.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied indicatief met rode omlijning is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0011.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).


Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"

In dit geval gaat het om herbestemming van een braakliggend terrein waarbij gebouwd wordt voor de lokale behoefte aan wonen. Dit past binnen het ontwikkelingsperspectief. Binnen het plangebied zal in voldoende mate rekening gehouden worden met de hedendaagse eisen op het gebied van duurzaamheid. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat het plangebied bestaand stedelijk gebied betreft. Daarmee is het niet gelegen in het buitengebied en zijn de voorgenoemde lagen niet meer relevant.

1. De “Stedelijke Laag”

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

Het aan het plangebied is aangeduid met het gebiedstype 'Bedrijventerrein'. Het aangrenzend gebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu', zoals in afbeelding 3.3 is te zien. Het plangebied zal in de toekomst ook van deze laag deel uitmaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0012.png"  
Afbeelding 3.3: De 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

“Bedrijventerrein”

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.

"Woonwijken 1955-nu"

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag”

De gewenste ontwikkeling voorziet in woningbouw, die zich in aard, maat en karakter voegt de bestaande kern Gramsbergen. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan voorziet in een vervolgfunctie die passend is in de omgeving en bijdraagt aan het voorzien in voldoende woningen in Gramsbergen.

2. De Laag van beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van de beleving” aangeduid met het gebiedskenmerk ‘Stads- en dorpsfronten’. Afbeelding 4.4 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van de beleving”. Het plangebied is weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0013.png"  
Afbeelding 3.4: De 'laag van de beleving' (Bron: Provincie Overijssel)  

“Stads- en dorpsfronten”

De kwaliteit van het stads- of dorpsfront (veelal aan het water) is dat een deel van het stedelijk of dorps areaal direct aan het landschap grenst. Vanuit het landschap of vanaf het water is er een vrij zicht op de duidelijk gedefinieerde rand van het stedelijk gebied met een herkenbare kwaliteit. Vanuit de stad of het dorp is er vanaf een weg, kade of boulevard direct contact met het landschap. Monumentale gebouwen en nieuwbouw met allure en bijzondere architectuur bepalen voor een groot deel het herkenbare beeld.

Toetsing van het initiatief aan de "Laag van de beleving"

Met voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe passende functie toegekend aan een braakliggend terrein aan de rand van Gramsbergen. Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie paragraaf 2.2 en Bijlage 1). De beoogde bebouwing voegt zich in aard, maat en karakter bij de aangrenzende bebouwing van Gramsbergen. Daarnaast wordt met voorgenomen ontwikkeling kwaliteit en bebouwing met allure mogelijk gemaakt, waarmee de noordelijke entree van Gramsbergen wordt versterkt.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gebiedskenmerk ‘Stads- en dorpsfronten’.

3.2.5 Woondeal West Overijssel

Op 21 december 2022 is de regionale woondeal West Overijssel getekend. De woondeal gaat over meerdere onderdelen, maar in het kort samengevat in ieder geval over de doelstellingen van deze regio West-Overijssel om de komende jaren tot de bouw van voldoende passende woningen te komen, waarmee het woningtekort in deze regio kan worden opgelost.

West-Overijssel zet zich, in samenwerking met corporaties en marktpartijen, in voor de realisatie van

minimaal 28.200 woningen tot en met 2030.

Voor nieuwe woningbouwplannen (plannen waarvan de ruimtelijke procedure op het moment van het sluiten van deze Woondeal nog moet starten) streeft de gemeente naar een verdeling van 30% sociale huur, 40% middenhuur en betaalbare koop en 30% dure woningen. Dit is een inspanningsverplichting. Het streven geldt op gemeente- en regionaal niveau, dus niet bij elk afzonderlijk plan en wordt op regionaal niveau gemonitord. Partijen spannen zich hier gezamenlijk voor in. Lokaal maatwerk is mogelijk, rekening houdend met de specifieke gemeentelijke situatie en de aantoonbare behoefte.

Planspecifiek

De opgave/ambitie van de gemeente Hardenberg sluit kwantitatief aan bij de opgave vanuit de woondeal. De autonome opgave binnen West Overijssel is 28.200 woningen t/m 2030. De gemeenten zetten in op een opgave/ambitie van 40.000 woningen. De opgave vanuit de gemeente Hardenberg met 3.360 tot en met 3031 (volgt uit gemeentelijk woningbehoefteonderzoek 2022) sluit hierop aan. Voor een autonome groei is in de kern Gramsbergen behoefte aan 60 woningen. Voor regionale behoefte gaat het om 70 woningen. Dus t/m 2031 is de opgave 130 woningen. Hiervan zijn al 103 woningen gerealiseerd of maken onderdeel uit van harde plancapaciteit. Hiermee is dus nog sprake van een woningbehoefte van 27 woningen in de kern Gramsbergen. Hier wordt met dit bestemmingsplan deels invulling aan gegeven.

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de woondeal.

3.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De conclusie is dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonagenda West Overijssel 2021-2025
3.3.1.1 Algemeen

De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor de periode 2021-2025 krijgen die afspraken vorm in twee regionale Woonagenda’s: een voor West-Overijssel en een voor Twente. In voorliggend geval is de Woonagenda West-Overijssel van belang. In deze Woonagenda schetsen gemeenten (Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle) en de provincie Overijssel de gezamenlijke inzet, gevoed met inbreng van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners zoals bouwers, ontwikkelaars en woningcorporaties. De Woonagenda is het kader en kompas op de woningmarkt.

De visie op de woningmarkt in West Overijssel wordt in de woonagenda als volgt puntsgewijs omschreven:

  • 1. een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen
  • 2. een toekomstbestendige leefomgeving: sterke steden en vitale kernen en buitengebied
  • 3. een duurzaam en circulair woningbestand.
3.3.1.2 Capaciteit en woningbehoefte

Basis van de regionale aanpak is dat gemeenten zich inzetten om te voorzien in de lokale behoefte, zoveel mogelijk adaptief programmeren, binnen de bandbreedtes van de langetermijn-woningbehoefteprognoses. Er is ruim baan voor de lokale woningbehoefte en tekorten. Gemeenten nemen de verantwoordelijkheid om hun woningbouwprogramma daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten op de huidige en de te verwachten toekomstige woningvraag. In onderstaande afbeelding is de opgave voor West-Overijssel per gemeente weergeven. Het betreft de harde en zachte plancapaciteit en extra opgave/ambitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0014.png"  
Afbeelding 3.5: Harde en zachte plancapaciteit najaar 2020 en woningbouwopgave West-Overijssel tot 2030  

In de regionale woonvisie is aangegeven dat in de regio op dit moment onvoldoende plancapaciteit is om de groei van 35.000-40.000 huishoudens tot 2030 op te vangen. Dat betekent dat regiobreed op zoek wordt gegaan naar geschikte locaties en strategieën voor het toevoegen van 9.000 - 14.000 woningen extra plancapaciteit na 2025. Regionaal gezien is er daarmee sprake van een kwantitatieve behoefte.

3.3.1.3 Sleutelprojecten

Om het regionale woningbouwprogramma in kwantiteit en kwaliteit kracht bij te zetten zijn regionale sleutelprojecten aangewezen. Voor Hardenberg is dit de binnenstad. Hier ligt een opgave in herstructurering, versterken van het centrumgebied, wonen-zorg en een mix van wonen-werk- en voorzieningen. Het gaat om 250 woningen.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Regionale woonagenda West-Overijssel.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van 16 woningen in de kern Gramsbergen. Het gaat om een mix van vrijstaande koopwoningen (10) en rijwoningen voor de verhuur (6), De ontwikkeling is niet aan te merken als een sleutelproject, maar draagt wel in belangrijke mate bij aan de ambities in de Regionale woonagenda West-Overijssel om tot 2030 in voldoende woningen te voorzien.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.4.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.
3.4.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit de bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente Hardenberg in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.4.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg voor elkaar' met bijbehorend subthema 'aantrekkelijk wonen' relevant, aangezien deze ingaat op woningbouw.

Hardenberg voor elkaar: aantrekkelijk wonen

Aantrekkelijk wonen

Het aantal huishoudens in West-Overijssel groeit tot 2030 tot 35.000-40.000. Deels is deze groei autonoom (bevolkingsgroei en afname grootte huishoudens). Voor het andere deel komt dit door de inhaalvraag en de overloop vanuit steden in het westen en de randen van het land. De regio West-Overijssel heeft onvoldoende plancapaciteit om deze huishoudens allemaal te huisvesten. Er is behoefte aan nieuwe woningen. De gemeente Hardenberg wil tenminste 1.000 woningen (extra) bouwen om de groei van de regionale woningbehoefte te helpen opvangen.

De gemeente kan veel woonkwaliteit bieden voor een relatief lage prijs. Om aantrekkelijk en klaar voor de toekomst te blijven is maatwerk per kern belangrijk. Hierna worden de ambities behorend bij dit subthema benoemd:

  • de gemeente wil, naast de eigen inwoners, minimaal 1.000 nieuwe huishoudens een plaats geven;
  • de gemeente wil jongeren vasthouden of naar de gemeente laten terugkeren;
  • we verleiden hoger opgeleiden met jonge gezinnen om in de gemeente te komen wonen en werken;
  • de gemeente speelt flexibel in op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen (adaptieve aanpak). De gemeente werkt kleinschalig en levert maatwerk per kern;
  • de gemeente zoekt meer mogelijkheden voor wonen in het landelijk gebied en in de kleine kernen;
  • de gemeente zoekt naar mogelijkheid voor huisvesting van tijdelijke werknemers uit het buitenland.

De belangrijkste opgaven betreffen:

  • samen met het onderwijs en bedrijfsleven starten met een marketingcampagne om mensen naar de gemeente te trekken. Doel is het vasthouden van de bevolkingsgroei en daarmee ons voorzieningenniveau in stand te kunnen houden;
  • de gemeente breidt de woningvoorraad uit en verbeterd deze. De woningvoorraad ziet er de komende 5-10 jaar als volgt uit:
    • 1. Tot 2035 zijn tenminste 3.500 woningen nodig. 3.000 daarvan wil de gemeente bouwen voor 2030. Dit betekent dat er van 2022 tot 2026 jaarlijks 300 nieuwe woningen nodig zijn.
    • 2. in en rond de centra maakt de gemeente het woningaanbod diverser;
    • 3. in de uitleggebieden bouwt de gemeente vooral voor de overloop van de regio Zwolle (startende huishoudens) en op een enkele locatie voor de hogere inkomens;
    • 4. de gemeente wil goed inspelen op de marktvraag, zowel qua aantal als type woning. Daarom zorgt de gemeente voortdurend voor voldoende nieuwe woonbestemmingen in de bestemmingsplannen;
    • 5. samen met woningcorporaties gaat de gemeente voor tijdelijke uitbreiding, verduurzaming en transformatie van minimaal 300 sociale huurwoningen tot 2023;
    • 6. de gemeente stimuleert woningeigenaren om te investeren in duurzaamheid en levensloopbestendigheid;
    • 7. het woningbouwprogramma is gebaseerd op leefbaarheid, ook op de langere termijn.
    • 8. in samenspraak met ontwikkelaars en consumenten richt de gemeente zich vooral op kleine woningbouwprojecten. Zo kan goed ingespeeld worden op woontrends.
    • 9. De gemeente verbeterd de woonkwaliteit door woningen te renoveren. Zo ontstaat een diverse woningvoorraad die levensloopgeschikt en energiezuinig is. Om een tijdelijke piek in de woningbehoefte tot 2025-2030 op te vangen is gestart met het versnellen van de nieuwbouw.
  • samen met de (dorps)gemeenschappen werkt de gemeente aan kaders voor nieuwe woningbouwontwikkelingen en aanpassingen van de bestaande woningvoorraad.
3.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling past binnen de ambitie om aan nieuwe huishoudens een plaats te geven. Door de ontwikkeling wordt het voor de lokale (Gramsberger) bevolking (starters/doorstromers/gezinnen/senioren) mogelijk om in de eigen kern te blijven wonen. Zoals in de Programma Wonen (par. 3.4.2) is aangeven, is het wenselijk om tot 2035 3.500 woningen te bouwen, waarvan 3.000 tot 2030 en tussen 2022 en 2026 jaarlijks 300 woningen. Door voorgenomen ontwikkeling wordt hier aan bijgedragen. Het past tevens in het aansluitende streven om voldoende woonbestemmingen in bestemmingsplannen op te nemen. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de ambities zoals verwoord in de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.4.2 Programma Wonen
3.4.2.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast.

3.4.2.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.4.2.3 Speerpunten middelgrote kernen

Gramsbergen wordt aangemerkt als middelgrote kern (2.500 tot 5.000 inwoners). Voor de middelgrote kernen geldt dat de kwalitatieve behoefte in de particuliere sector met name ligt op 2-onder-1-kap en vrijstaande woningen. Ook betreft één van de afspraken dat samen met corporaties gekeken wordt naar locaties voor met name senioren en jongeren.

3.4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Programma Wonen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 16 grondgebonden woningen in Gramsbergen.

Nieuwbouw is noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Uit de woonvisie blijkt dat er volgens de prognose tussen 2019-2029 behoefte is aan ruim 1.600 nieuwe woningen binnen de gemeente Hardenberg. De harde plancapaciteit tot 2030 bedraagt slechts 726 woningen. De zachte plancapaciteit bedraagt 1.753 woningen. Het is dus noodzakelijk om een groot deel van de zachte plancapaciteit om te zetten naar harde plancapaciteit. Daarnaast wordt gesteld dat de capaciteit nog verder zal moeten groeien om aan de regionale doelstellingen te kunnen voldoen, die hoger ligt dan de behoefte zoals geschetst in de woonvisie en welke meer recent is.

Gezien Hardenberg als groeigemeente wordt aangemerkt, is het aannemelijk om te stellen dat een aanzienlijk deel van de regionale behoefte in de gemeente Hardenberg dient te worden gerealiseerd. Er is dus ruimte op de plancapaciteit te verhogen.

De gemeente heeft dit ook aangegeven in haar recente omgevingsvisie 'Mijn Landstad Hardenberg'. De ambitie betreft het uitbreiden van de woningvoorraad. Tot 2035 zijn tenminste 3.500 woningen nodig. 3.000 daarvan wil de gemeente bouwen voor 2030. Dit betekent dat er van 2022 tot 2026 jaarlijks 300 nieuwe woningen nodig zijn. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voor een beperkt deel voorzien in deze behoefte.

In de gemeentelijke woonvisie wordt met name op de kwalitatieve behoefte in gegaan. Gramsbergen is in deze visie aangemerkt als een middelgrote kern. Voor deze kernen geldt dat in de particuliere sector de nadruk ligt op tweekappers en vrijstaande woningen. Voorliggend plan sluit hier op aan door het mogelijk maken van vrijstaande woningen. Tot slot biedt het bestemmingsplan ruimte voor zes rijwoningen waarmee ook kleinere huishoudens en starters bediend kunnen worden.

Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen het gemeentelijk 'Programma Wonen'.

3.4.3 Welstandsnota
3.4.3.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.

Het plangebied ligt in een gebied dat aangemerkt is als welstandsniveau 0. Hiervoor geldt dat de basisstructuur met bijbehorende bebouwingskarakteristiek dient te worden gehandhaafd.

3.4.3.2 Toetsing van het initiatief aan 'Welstandsnota'

Toetsing van de definitieve bouwplannen aan de Welstandsnota vindt plaats bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van welstand.

3.4.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit m.e.r., verkeer & parkeren en trillingshinder.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Voorliggend plan voorziet in de bouw van maximaal 16 woningen. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

4.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Er wordt daarom niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van individuele bedrijven.

4.1.2.2 Weg- en railverkeerslawaai

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerlawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze plantoelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten. Opgemerkt wordt dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de beoogde en noodzakelijke grondwal (zie Bijlage 1 van de regels) tussen de woningen en het spoor.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Coevorderweg bedraagt, inclusief 5 dB reductie, hoogstens 46 dB. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Doorbraakweg bedraagt, inclusief 5 dB reductie, hoogstens 38 dB. Met deze waarden wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

De geluidbelasting ten gevolge van het railverkeerslawaai bedraagt hoogstens 65 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 55 dB, maar wel aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. De bronmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Met het verlengen van de grondwal met 10 meter parallel aan de westzijde van woning 1 is het mogelijk om de geluidbelasting op woning 1 te verlagen en de maximale geluidbelasting te verminderen van 65 dB naar 63 dB. Deze maatregel zal dan ook worden uitgevoerd. Met een gevelwering van hoogstens 30 dB kan voor iedere gevel aan de binnenwaarde worden voldaan. Er kan dan ook een hogere waarde worden verleend van maximaal 63 dB voor de spoorweg Zwolle-Emmen.

Ten tijde van de vergunningaanvraag dient een bouwakoestisch rapport te worden toegevoegd die aantoont dat wordt voldaan aan het binnenniveau uit het Bouwbesluit.

Met het nemen van de benodigde gevelmaatregelen en het verlengen van de grondwal is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.3 Conclusie

Met inachtneming van het aanleggen van de grondwal overeenkomstig de in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan en het verkrijgen van een hogere waarde inzake railverkeerlawaai, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.2.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn verwerkt in de volgende rapportages:

Terreindeel NS (Vastgoed 4737, 739 en Rail Infratrust 4738, 740)

  • NAVOS-onderzoek, Gemeente Hardenberg, locatie Goordijk 29, kenmerk NAVOScode 075.02, DHV ruimte en mobiliteit, 16 juli 2004;
  • Verkennend bodemonderzoek, Balans Hardenberg, Royal Haskoning BV, kenmerk 9R5055, 19 december 2005;
  • Nader bodemonderzoek voormalige stortplaats Goordijk Gramsbergen, Oranjewoud BV, kenmerk 165093/02, 12 maart 2007

Terreindeel Profextru BV (SIMA terrein 4589)

  • Verkennend bodemonderzoek Goordijk 29 te Gramsbergen, Tauw BV, kenmerk R3349659.P02/NVH, 19 mei 1994;
  • Verkennend bodemonderzoek Goordijk 29 te Gramsbergen, Tauw BV, kenmerk 4310783, 28 november 2003;
  • Nader bodemonderzoek voormalige stortplaats Goordijk Gramsbergen, Oranjewoud BV, kenmerk 165093/02, 12 maart 2007.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bodem matig tot sterk verontreinigd was met zware metalen en PAK’s. In het nadere onderzoek is de aard en omvang van de verontreiniging verder uitgezocht. Het blijkt te gaan om een immobiele verontreiniging met zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). Plaatselijk is asbest boven de interventiewaarde van 100 mg/kg aangetroffen.

In 2010 is door Arcadis NV een saneringsonderzoek uitgevoerd waarbij de mogelijkheden voor aanpak van dit geval van ernstige bodemverontreiniging (WBB geval 1) zijn verkend.

Dit heeft geleid tot de conclusie dat een gedeeltelijke afgraving en sanering tot de gewenste eindkwaliteit leidt. Vervolgens is in 2011, in opdracht van Stichting Bodemsanering NS (SBNS) te Utrecht, de grondsanering uitgevoerd. Het werk heeft plaatsgevonden in de periode van 29 maart tot en met 28 september 2011

De saneringsdoelstelling is uitgewerkt tot het door ontgraving binnen de perceelgrenzen realiseren van een geschikte leeflaag met een dikte van 1,0 meter voor het gebruik wonen met tuin.

In totaal is 8.740 ton verontreinigde grond en stortmateriaal voor verwerking afgevoerd naar VAR mineralen te Wilp. In het saneringsplan met addendum was uitgegaan van 5.310 m³ (circa 9.000 ton) te ontgraven grond en stortmateriaal. Het verschil in de geraamde en ontgraven hoeveelheden is toe te schrijven aan de verschillen tussen de werkelijke maaiveldhoogte en de vaste maaiveldhoogte voor de sanering (+10,21 m NAP). Voor de ontgraven grond is in totaal 6.550 m³ schoon zand en 3.349 m³ teelaarde aangevoerd.

De verontreiniging is aan de noord- en de zuidoostzijde en bij de woning huisnr. 27 ontgraven tot op de perceelgrenzen. Op een aantal perceelgrenzen is verontreiniging in gehalten boven de maximale waarden voor de bodemkwaliteitsklassen Industrie achtergebleven. De overige putwanden voldoen aan de terugsaneerwaarde. Alle restverontreinigingen bij putwanden en - bodems zijn gescheiden van de aanvullingen middels geotextiel als signaallaag.

Bij de uitvoering van de sanering is geen grondwater onttrokken. Vanwege de aanwezigheid van restverontreinigingen en een leeflaag zijn gebruiksbeperkingen en nazorg aan de orde. Hiervoor is een nazorgplan opgesteld.

Ter plaatse van de saneringslocatie is de bodem vanaf 1,0 m -mv. tot boven de interventiewaarde verontreinigd zware metalen en asbest (immobiel). De verontreiniging is geïsoleerd middels een leeflaagsanering waarbij de verontreinigde grond is afgedekt met 1,0 meter schone grond. Tussen de schone deklaag en de verontreiniging is een signaallaag bestaande uit geotextiel aangebracht. Ter plaatse van de saneringslocatie zijn geen blootstellingsrisico’s. Er is sprake van een stationaire verontreinigingssituatie en een stabiele eindsituatie. Bij een normaal gebruik van de locatie wordt niet verwacht dat onderhoud dan wel vervanging van de leeflaag noodzakelijk is.

Vanwege het achterblijven van verontreiniging in de bodem van deze locatie gelden de volgende gebruiksbeperkingen:

  • de aangebrachte aanvulgrond ter plaatse van de verontreiniging dient in tact te blijven. De aanvulgrond fungeert als een isolatielaag, waardoor geen contactmogelijkheden mogelijk zijn;
  • alle werkzaamheden die de nazorg kunnen beïnvloeden dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de uitvoeringsorganisatie;
  • indien de verontreinigingen civieltechnisch bereikbaar wordt als gevolg van bijvoorbeeld herinrichting dan dient de verontreiniging gesaneerd te worden;
  • graafwerkzaamheden mag alleen plaatsvinden na goedkeuring van de uitvoeringsorganisatie en het Bevoegd Gezag Wbb.

Voor verdere details over de uitgevoerde grondsanering en het nazorgplan wordt verwezen naar Bijlage 4.

4.2.3 Conclusie

Met inachtneming van het naleven van het nazorgplan vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Tot slot wordt opgemerkt dat op basis van het geldende bestemmingsplan al woningen (bedrijfswoningen) zijn toegestaan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de blauwe contour indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0015.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Zoals is te zien in afbeelding 4.1 zijn er nabij het plangebied wel een aantal risicovolle inrichtingen/functies aanwezig. Hierna wordt nader ingegaan op de betreffende inrichtingen/functies.

Hoge Holt 4a - Loko Gramsbergen b.v.

Binnen deze inrichting is volgens de Risicokaart sprake van een opslagplaats van irriterende en corrosieve vloeistoffen. Daarnaast zijn er procesbaden aanwezig voor verzinkerij. In beide gevallen geldt een groepsrisicoafstand van 25 meter. De afstand tussen de betreffende inrichting en het plangebied bedraagt circa 80 meter. Gelet op het vorenstaande vormt deze inrichting geen risico voor de voorgenomen ontwikkeling. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Spoorweg - Mariënberg-Coevorden

Ten aanzien van de naast het plangebied gelegen spoorweg 'Mariënberg-Coevorden' is door AVIV een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de spoorweg zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeving door woonpercelen en er is geen sprake van functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies. Daarbij dient opgemerkt te worden dat vanuit planologisch oogpunt ter plaatse van het plangebied de bedrijfsbestemming komt te vervallen. Vanuit planologisch oogpunt wordt dan ook geconcludeerd dat er sprake is van een verbetering van het woon- en leefklimaat.

4.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). Reguliere woningen zijn aan te merken als milieugevoelige objecten.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn uitsluitend milieucategorie 1 of 2 bedrijven/functies toegestaan/aanwezig. De maximale richtafstand voor dergelijke bedrijven/functies bedraagt 30 meter. Binnen een straal van 30 meter rondom het plangebied zijn milieubelastende bedrijven/functies aanwezig.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Bij een gemeentelijke verordening kunnen andere maximale geurbelastingen en minimale afstanden worden vastgesteld. Van deze mogelijkheid heeft de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg in 2009 gebruik gemaakt. Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden, waarbij een gebiedsindeling in acht is genomen.

In de geurverordening zijn in artikel 3 waarden voor geurbelasting opgenomen. Voor de kern Gramsbergen is een waarde van 4 OuE/m3 aangegeven.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een geuronderzoek uitgevoerd. Het volledige geuronderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.

De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn.

Tussen het plangebied en de getoetste veehouderijen bevinden zich meerdere geurgevoelige objecten. Het plan is dan ook niet maatgevend voor de veehouderijen in de omgeving, waardoor er geen sprake is aantasting van de planologische rechten.

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de dominante veehouderij aan de De Meene 2 bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 1,2 OUE/m3 ter plaatse van het plangebied. Het woon- en leefklimaat is qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied als 'goed' te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,921 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat is qua achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied te kwalificeren als 'goed'.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'goed'.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5 kilometer afstand van het plangebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.

Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.

Uit de berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 65 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand van de locatie tot het NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 8 van deze toelichting.

4.7.3.2 Situatie plangebied

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor beschermde soorten die niet op de vrijstellingslijst van de provincie staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Vogels

Van de in het plangebied verwachte soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren, vernielen en/of beschadigen van vogelnesten dienen daarom buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten verstoord, beschadigd en/of vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Grondgebonden zoogdieren

Mits geen grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Vleermuizen

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood, geen vaste rust- of verblijfplaats beschadigd of vernield, essentieel foerageergebied aangetast of een lijnvormig element onderbroken welke ten behoeve van een vliegroute gebruikt kan worden

Amfibieën

Door het ontbreken van de rust- en voortplantingsplaats wordt er geen beschermd leefgebied van amfibieën vernield of verstoord. Nader onderzoek wordt niet als noodzakelijk geacht.

Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

4.7.4 Conclusie

Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart geldt voor het grootste gedeelte van het plangebied geen archeologische onderzoeksplicht (zie afbeelding 4.2). Voor een beperkt deel zijn 'Archeologie 3' en 'Archeologie 5' van toepassing. Deze archeologische verwachtingswaarden zijn vastgesteld in dubbelbestemmingen in de ter plaatse geldende "Beheersverordening Gramsbergen".

Voor 'Archeologie 3' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 275 m2 en waarbij gronden 40 cm of dieper worden geroerd.

Voor 'Archeologie 5' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 2.500 m2 en waarbij gronden 50 cm of dieper worden geroerd.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling in beginsel niet voorziet in grondroerende werkzaamheden ter plaatse van de gronden waar voorgenoemde archeologische verwachtingswaarden van toepassing zijn is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden zijn de ter plaatse geldende archeologische dubbelbestemmingen overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0016.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.8.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen monumenten. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van maximaal 8 woningen. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 4.7.2.1 en Bijlage 7) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierin is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente Hardenberg is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende. Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten: "weinig stedelijk gebied" voor de gehele gemeente.

De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot, waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten: centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als rest bebouwde kom.

4.10.2 Parkeren

In voorliggend geval gaat het om de realisatie van maximaal 10 vrijstaande koopwoningen en 6 tussen/hoekwoningen (huur).

Op basis van vorenstaande uitgangspunten geldt de volgende parkeernorm:

  • Koop, huis, vrijstaand: parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning;
  • Huur, huis, vrije sector: parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning;

Gelet op het vorenstaande is er sprake van een totale parkeerbehoefte van afgerond (1,9*10+1,6*6=) 29 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de toekomstige parkeerbehoefte.

Op basis van het stedenbouwkundig plan wordt voorzien in ten minste 31 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van 29 parkeerplaatsen.

Ten aanzien van de bestaande vrijstaande woning binnen het plangebied wordt opgemerkt dat het parkeren in de huidige situatie reeds plaatsvindt op eigen terrein. Hier is ruim voldoende ruimte voor 1,9 parkeerplaatsen. Dit blijft in de toekomstige situatie ongewijzigd.

Door een bepaling omtrent parkeren op te nemen in de regels is dit ook juridisch geborgd (zie regels artikel 9.3).

4.10.3 Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn eveneens de kencijfers uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW gehanteerd. Hierbij is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie in beeld gebracht. Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de bestaande vrijstaande woning binnen het plangebied het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend voorziet in een bestemmingswijziging van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit zorgt niet voor een toename van de verkeersgeneratie. Hierna wordt uitsluitend ingegaan op de verkeersgeneratie behorend bij de beoogde woningen.

Functie   Aantal   Verkeersgeneratie per woning   Totale verkeersgeneratie  
Koop, huis, vrijstaand   10   8,2   82  
Huur, huis, vrije sector   6   7,4   44,4  

Gelet op het vorenstaande bedraagt de totale verkeersgeneratie voor de toekomstige woningen afgerond 127 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Echter zijn er in de huidige (planologische) situatie reeds bedrijfsfuncties aanwezig/toegestaan. Het is daarom van belang om ook de verkeersgeneratie van de bestaande (planologische) situatie in beeld te brengen. In de bestaande situatie is ter plaatse bedrijvigheid toegestaan. Ingevolge de bouwregels van het "Bestemmingsplan Gramsbergen" mag de bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt. Omdat de voorheen aanwezige bebouwing reeds is gesloopt, wordt uitgegaan van een bebouwingspercentage van 50%.

Het bouwperceel heeft een oppervlakte van circa 7.400 m2. Daarbij is het bouwperceel in de huidige situatie reeds deels bebouwd met de bestaande (bedrijfs)woning en bijhorende bebouwing (circa 150 m2). Planologisch gezien is het toegestaan om ter plaatse (7.400*50%-150=) 3.550 m2 bvo aan bedrijfsgebouwen te realiseren.

Voor wat betreft de toegestane functies staat het "Bestemmingsplan Gramsbergen" lichte industrie, groothandel-, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven toe. In voorliggend geval wordt aangesloten op de functie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief' zoals opgenomen in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW.

Functie   Aantal   Verkeersgeneratie per 100 m2 bvo   Totale verkeersgeneratie  
Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief   3.550 m2 bvo   10   355  

In totaal is er in de bestaande (planologische) situatie sprake van een verkeersgeneratie van afgerond 355 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Resume

Wanneer wordt gekeken naar de gehele ontwikkeling is er planologisch gezien per saldo sprake van een (forse) afname van (355-127=) 228 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Gesteld wordt dat de Goorseweg en omliggende wegen in voldoende mate zijn ingericht om de toekomstige verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen. Gelet hierop vormt het aspect verkeer geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.11 Trillingshinder

4.11.1 Algemeen

De Meet- en beoordelingsrichtlijn B, "Hinder voor personen in gebouwen" (SBR-B) bevat richtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingshinder voor personen. De richtlijn maakt onderscheid in de functie van het gebouw en de aard van de trillingsbron en onderscheid in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties. In de Richtlijn vindt de beoordeling plaats door middel van A1, A2 en A3:

  • A1 is de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
  • A2 is de bovenste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
  • A3 is de streefwaarde voor de trillingssterkte Vper.

Voor de hoogte van de streefwaarden geldt in algemene zin dat A3 < A1 < A2. Er wordt voldaan aan de streefwaarden indien:

  • De waarden van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A1, of;
  • De waarde van de maximale trillingssterkte van een ruimte (Vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor de ruimte (Vper) kleiner is dan A3.

Voor de beoordeling van de trillingen door railverkeer in nieuwe situaties (o.a. nieuwbouw langs spoor) dienen volgens de SBR richtlijn deel B de streefwaarden uit onderstaande tabel aangehouden te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01_0017.png"  

In geval van voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke trillingshinder ter plaatse van het plangebied. De resultaten en de conclusies van het onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting.

4.11.2 Situatie plangebied

De gebouwfunctie van het te bouwen object is ‘wonen’. Hierdoor moet de streefwaarde in eerste instantie voldoen aan 0,1 mm/sec. om te voldoen aan de eisen van de SBR-B richtlijn. Zoals te zien is de VeffMax in de meetperiode 0.25 mm/sec.

Hiermee wordt dus niet voldaan aan de A1 streefwaarde (nachtperiode) en moeten wij gaan kijken naar de A2 grenswaarde (nachtperiode). Deze A2 zoals te zien in de tabel is 0.2 mm/sec.(nachtperiode) Hiermee wordt dus voldaan aan de grenswaarde en moeten we kijken naar de Vper, de A3 waarde.

Zoals uit de meetresultaten blijkt is de Vper 0.01 mm/sec. Hiermee wordt dus voldaan aan de gestelde A3 grenswaarde van 0.05 mm/sec. in de SBR-B Richtlijn.

Hiermee wordt dus voldaan aan de streefwaarden gesteld door de SBR-B Richtlijn en is de nieuwe situatie acceptabel en kan de nieuwbouw plaatsvinden.

4.11.3 Conclusie

Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Vechtstromen is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'normale procedure' van toepassing is. In het kader daarvan is telefonisch en schriftelijk contact geweest met het Waterschap om de plannen nader af te stemmen. Uit dit contact is gebleken dat, gezien de beperkte omvang van het voornemen en de geringe kans op forse overstromingen, het Waterschap kan instemmen met voorliggend planvoornemen. De normale procedure is hiermee positief afgerond.

Algemeen

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Gramsbergen. De locatie bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied. In de nabijheid van deze locatie is het kanaal Almelo-De Haandrik aanwezig

Grondwater

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig en het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.

Afvalwater 

De nieuwe woningen zullen worden aangesloten op het gemeentelijke riool.

Hemelwater 

Het hemelwater zal ter plaatse van het plangebied worden opgenomen en geïnfiltreerd, hiervoor zal een wadi wordt aangelegd centraal in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel worden de overige regels beschreven, waaronder de afstemming met de welstand, APV en de verplichting om voldoende parkeerplaatsen aan te leggen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.

Artikel 3 Groen

De gronden in het noordoosten van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, voet-/fietspaden, recreatief medegebruik, agrarisch medegebruik en voorzieningen van algemeen nut.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 4 Woongebied

Alle gronden binnen het plangebied die niet zijn voorzien van de bestemming 'Groen', zijn voorzien van de bestemming 'Woongebied'.

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen. Daarnaast zijn de gronden tevens bestemd voor:

  • a. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen ontsluitingswegen en in- en uitritten;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor

  • hoofdgebouwen;
  • gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • bijgebouwen en overkappingen;
  • bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

Hoofdgebouwen

Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande en aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Op de verbeelding is per bouwvlak door middel van een aanduiding aangegeven welk type woning is toegestaan.

Een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Hierbij is tevens met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven hoeveel woningen zijn toegestaan. Daarnaast is op de verbeelding per bouwvlak de maximum goot- en bouwhoogte vastgelegd.

De voorgevel van een woning moet naar een openbare weg gekeerde zijde worden gesitueerd. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 1 m.

Gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen in maximale inhoudsmaat en bouwhoogte vastgesteld. De inhoud mag niet meer dan 30 m3 bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

Bijgebouwen en overkappingen

De bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.

De goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt.

De bijgebouwen en overkappingen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Ten aanzien van deze bepaling is voor de bestaande woning binnen het plangebied een bepaling opgenomen dat bestaande bijgebouwen en overkappingen die voor de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw zijn gesitueerd, zijn toegestaan.

De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m², mits het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer dan 60% bedraagt, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan). De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

Deze dubbelbestemmingen zijn conform de "Beheersverordening Gramsbergen" overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Tevens zijn in de gemeentelijke kosten opgenomen in de overeenkomst, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd is. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie Overijssel toegezonden.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar het waterschap Vechtstromen toegezonden.

8.2 Inspraak

Initiatiefnemer heeft de omgeving geïnformeerd inzake voorliggende plannen. Een ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan kan daarmee achterwege blijven.

8.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld na afloop van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.