Plan: | Bestemmingsplan Parallelweg 21a, De Krim |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00413-VG01 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van één woning aan de Parallelweg 21a in De Krim, gelegen in de gemeente Hardenberg (hierna: plangebied). Momenteel bevindt zich op dit perceel een schuur van circa 540 m², welke in gebruik is als bedrijfsruimte/opslagruimte voor diverse soorten bedrijvigheid.
Op basis van de geldende “Beheerverordening De Krim (herziening) is het plangebied voorzien van de bestemming 'Woongebied' met de aanduiding 'bedrijf'. De bedrijfsmatige invulling is in de toekomst niet meer aan de orde, daarbij verkeert het gebouw in relatief slechte staat en is het plangebied verrommeld.
Gelet op het vorenstaande is het wenselijk om het plangebied te voorzien van een duurzame vervolgfunctie. Het voornemen is om het plangebied te herontwikkelen waarbij de bestaande bebouwing binnen het plangebied wordt gesloopt en overtollige erfverharding gesaneerd. Hiervoor in de plaats komt een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende gebruiks- en bouwmogelijkheden van de “Beheersverordening De Krim (herziening)” van de gemeente Hardenberg. Op basis van de geldende beheersverordening is ter plaatse van het plangebied uitsluitend het bestaande aantal woningen toegestaan. Omdat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening ter plaatse geen woning aanwezig was, is ter het realiseren van een woning niet toegestaan.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw passend bestemmingsplan voor het plangebied te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders, waarbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan de Parallelweg 21a, in het noorden van het dorp De Krim. Het plangebied bestaat uit het perceel dat bij kadaster bekend staat als gemeente Gramsbergen, sectie I en nummer 1180 In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Parallelweg 21a, De Krim” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de Beheersverordening "De Krim (herziening)". Deze beheersverordening is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 29 september 2015 en het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg" (vastgesteld op 17 juli 2018). In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsregime weergegeven. De rode lijn geeft indicatief het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van de vigerende beheersverordening (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van de vigerende beheersverordening is de enkelbestemming 'Woongebied" met daarbinnen de aanduiding 'bedrijf' van toepassing. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.
'Woongebied'
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen en tuinen en erven, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer dan het bestaande aantal bedraagt.
Daarnaast zijn de gronden bedoeld voor bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven, dan wel bestaande bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf'.
'Waarde - Archeologie 3'
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Binnen het huidige planologische regime is op het perceel uitsluitend het bestaande aantal woningen toegestaan. Op basis van de geldende beheersverordening is ter plaatse van het plangebied uitsluitend het bestaande aantal woningen toegestaan. Omdat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening ter plaatse geen woning aanwezig was, is ter het realiseren van een woning niet toegestaan. Daarnaast is het wenselijk dat op het perceel de bedrijfsmatige mogelijkheden ter plaatse komen te vervallen.
Voorliggende bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridische planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en de bedrijfsmogelijkheden worden wegbestemd.
Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie weergeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Het plangebied ligt ten noorden van het dorp De Krim. In de directe omgeving van het plangebied is overwegend sprake van woonpercelen, een agrarisch bedrijfsperceel en agrarische cultuurgronden. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door woonpercelen en aan de oostzijde door een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel. Aan de noordzijde wordt het plan gebied begrensd door agrarische cultuurgronden en bospercelen en aan de zuidzijde door de infrastructuur van de Parallelweg en de vaart 'Lutter Hoofdwijk'.
Het plangebied bestaat uit een bedrijfspand en erfverharding welke gebruikt wordt als opslag voor auto's en andere bedrijfsmaterialen. Het bedrijfspand heeft gemetselde muren zonder spouw, een zadeldak met dakpannen en beschikt aan de voor- en achterzijde over een daklijst. Aan de westelijke zijde van het plangebied is een grondhoop gesitueerd (zie hiervoor ondermeer paragraaf 4.2), welke bij de realisatie van het planvoornemen gebruikt kan worden voor de egalisatie van het plangebied of voor de aanleg van de tuin/c.q. de landschappelijke inpassingsmaatregelen. Voor het overige zijn de gronden in het plangebied deels verhard middels bestrating.
In de luchtfoto in afbeelding 2.1 is met de rode stippellijn het plangebied weergegeven. In afbeelding 2.2. zijn straatbeelden opgenomen, vanaf de Parallelweg gezien.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Aanzichtsfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied (Bron: Google Maps) |
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één woning, welke zal worden gebouwd onder hoogwaardige architectuur, in het plangebied. De oude bedrijfsbebouwing (560 m²) wordt hierbij gesloopt om ruimte te maken voor de nieuwe woning. Tevens wordt een deel van de erfverharding (in de huidige situatie ruim 1920 m²) verwijderd en de bestaande grondhoop (zie paragraaf 4.2) verspreid over het perceel, voor de aanleg van de tuin en landschapsmaatregelen. Hierop wordt in navolgende paragraaf verder ingegaan.
Belangrijk uitgangspunt voor de gewenste ontwikkeling is de verbetering van de ruimtelijke- én stedenbouwkundige kwaliteit. Hiertoe worden forse investeringen in ruimtelijke kwaliteit gedaan, alsmede wordt de nieuwe bebouwing onder hoogstaande architectuur ontworpen. Daartoe zijn specifieke bouw- en goothoogtes in voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Vorenstaande komt tot uiting (betreft het landschappelijk inpassen van het nieuwe woonperceel) middels het opgestelde Inrichtingsplan. Een uitsnede van dit inpassingsplan is opgenomen in afbeelding 2.3., voor een uitgebreide uiteenzetting wordt verwezen naar de Bijlage 1.
![]() |
Afbeelding 2.3: Erfinrichting nieuwe situatie (Bron: Citadel Company) |
De nieuwe woning wordt met de voorgevel gelijk geplaatst aan de bestaande schuur. Deze staat iets naar achter ten opzichte van de directe buren hierdoor blijft de bestaande variatie in de rooilijn behouden. Behoud van deze variatie draagt bij aan het beeld van de organische groei van het ontginningslint. De woning is ook zoveel mogelijk richting de perceelsgrens aan de westzijde geplaatst waardoor er aan de oostzijde een doorzicht ontstaat naar het achtergelegen landschap. Concreet gaat het om een vrijstaande woning met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De woning wordt met de voorgevel gesitueerd richting de Parallelweg, en zal levensloopbestendig worden uitgevoerd. De woning zal bestaan uit een hoogwaardige hoofdmassa, waarbij wordt opgemerkt dat deze woning momenteel wordt ontworpen en ter zijner tijd aan welstand zal worden voorgelegd, ter beoordeling. Gebaseerd op de wensen van initiatiefnemer zijn voor deze woning specifieke bouw- en goothoogtes opgenomen in dit bestemmingsplan. Er is een goothoogte van maximaal 7,5 meter opgenomen (benodigd voor de beoogde woning) en een bouwhoogte van maximaal 10 meter, dit om de woning van initiatiefnemer mogelijk te maken. Dit is passend in de omgeving, bijjzonder langs de Parallelweg is immers de variatie in architectuur. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit agrarische opstallen en burgerwoningen met een agrarische uitstraling. Bijzonder zijn de in Groninger bouwstijl gebouwde boerderijen, met statige voorhuizen en veel versieringen. Ook voortuinen zijn soms meer opvallend ingevuld, met rode beuk, rhododendron, snoeivormen en soms een symmetrische opbouw. Opvallend is de plaatsing van bebouwing langs het kanaal. Alle bebouwing staat met de nokrichting overwegend haaks richting het kanaal.
Middels de situering van de woning (eveneens verankerd middels een bouwvlak op de plankaart) wordt zichtbaar hoe ondiep de lintbebouwing is en hoe deze grenst aan het open veenontginningslandschap. De open veenontginningen zijn overwegend grootschalige open gebieden met weinig opgaande beplanting en half transparante wegen met verspreide bebouwing en beplanting. Typisch voor deze lijnen zijn de doorzichten tussen de bebouwing. De footprint van de nieuwe woning (420 m²) is 130 m² kleiner dan de oorspronkelijke schuur wat de zichtrelatie met het landschap vergroot. Als gevolg van voorgenomen ontwikkelingen is het mogelijk een groot deel van de aanwezige verharding te verwijderen. In totaal gaat het om 1440 m² aan verharding welke wordt verwijderd. Dit zorgt voor een sterke vergroening van de kavel.
De groenstructuur om de kavel is op dit moment al vrij robuust. De grote bomen langs de Parallelweg en op de oostelijke grens met de buren dragen bij aan een volwassen groenbeeld. Er wordt daarom voor gekozen om de inrichting van de kavel zelf zo somber mogelijk te houden. Plantvakken alleen om de entree te accentueren en aan de zij- en achterkant van de kavel gazon. De openheid en rust die zo in het beeld ontstaat sluit goed aan bij de karakteristiek van de erven in het open veenontginningslandschap, zie hiervoor ook Bijlage 1 welke eveneens als voorwaardelijke verplichting in de regels is opgenomen.
Middels de verkleining van de footprint van het gebouw, het creëren van een doorzicht naar het veenontginningslandschap en de ontstening van het erf, wordt er voldoende ruimtelijke kwaliteit toegevoegd aan deze nieuw te ontwikkelen locatie. Geconcludeerd wordt dat de beoogde beouwing zich goed voegt bij de bebouwing in de omgeving.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet op het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
In voorliggend geval is het plangebied op basis van de geldende beheersverordening alleen het bestaande aantal woningen toegestaan binnen het plangebied, er is geen mogelijkheid om een woning toe te staan op basis van binnenplanse mogelijkheden. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van één woning en het planologisch wegbestemmen van de bedrijfsfunctie. Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval niet van toepassing.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het Rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voorliggende ontwikkeling ziet toe op de realisatie van een woning op een perceel waar momenteel een bedrijfsgebouw in de vorm van een loods/schuur van circa 540 m² staat. Met de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt deze bedrijfsmogelijkheid in een overwegende woonomgeving een plek in het bebouwingslint langs de Parallelweg ingevuld, op een wijze die zowel vanuit ruimtelijk als functioneel oogpunt passend is aan te merken. De ontwikkeling versterkt de leefbaarheid van de woonbuurt en daarnaast wordt er ingespeeld op de lokale behoefte naar woningen. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving, dit omdat de bestaande schuur wordt gesloopt.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat de planologische ontwikkeling aansluit bij artikel 2.1.3 zoals verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1,2,3 en 5)
Lid 1: in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2: in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (Of-, Waar- en Hoe-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Zoals blijkt uit de beschrijving in hoofdstuk 2 en het als Bijlage 1 bijgevoegde ruimtelijk kwaliteitsplan levert het planvoornemen een verbetering op voor de ruimtelijke kwaliteit verricht. De sanerings- en beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken, Middels de verkleining van de footprint van het gebouw, het creëren van een doorzicht naar het veenontginningslandschap en de ontstening van het erf, wordt er voldoende ruimtelijke kwaliteit toegevoegd aan deze nieuw te ontwikkelen locatie.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel
De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Het plangebied is reeds van een woonbestemming voorzien, echter is alleen ter plaatse het bestaande aantal woningen toegestaan. Ter plaatse is thans geen woning aanwezig, zodat toevoeging van een woning gepaard dient te gaan middels een bestemmingsplanherziening. Tegelijkertijd wordt de bedrijfsmogelijkheid wegbestemd. De nieuw te bouwen woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte.
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het hoofdzakelijk om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied zich ter plaatse van de rode ster bevindt.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
“Woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan deenergietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
In de geldende ontwikkelingsperspectieven is wonen een veelvoorkomende en passende functie. Het voornemen sluit aan op het perspectief en de huidige structuren en sluit aan bij de omliggende woningen. De beoogde woning brengt geen beperkingen met zich mee ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.5 waar nader in wordt gegaan op de milieu en omgevingsaspecten.
De gewenste ontwikkeling is dan ook passend binnen het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap en de stedelijke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De Stedelijke laag”
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu', zoals in afbeelding 3.3 is te zien. Het plangebied is met rode ster weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3 De 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van één woning, voornamelijk gelegen in het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. Met het realiseren van de beoogde woning wordt rekening gehouden met de omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. Wat betreft de bouwmogelijkheden wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de geldende beheersverordening. Tevens is een Inrichtingsplan is opgesteld om de beoogde woning op een zorgvuldige wijze in te passen in de het landschap.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Stedelijke laag'.
2. De “Natuurlijke laag”
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon. Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden', zoals in afbeelding 3.4 is te zien.
![]() |
Afbeelding 3.4 De 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.
Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn ingericht als bedrijfsperceel/bedrijfserf. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De sloop van het pand heeft geen gevolgen voor de kenmerken van het hoogveengebied. Ter plaatse van de beoogde woning wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Hiermee sluit het toekomstige woonperceel goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap.
Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
3. De “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.5 De Laag van het agrarisch cultuurlandschap” (Bron: Provincie Overijssel) |
"Veenkoloniaal landschap"
Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen. De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten.
De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing aan de Parallelweg 21a en de inpassing van de nieuwe kavel (zie Bijlage 1) worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van het landschapstype versterkt. Dit gebeurt door het plangebied in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woning, onder architectuur ontworpen (zie hiervoor paragraaf 2.2.1). Tenslotte is het van belang dat het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, de gronden ter plaatse van het plangebied zijn ingericht als bedrijfsperceel/bedrijfserf. Dit betekent dat de oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
4. De “Laag van de beleving”
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' beide aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 3.6 wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.6: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
“Donkerte”
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan de woonfunctie. Voor de hele kern De Krim is het aspect 'donkerte' van toepassing. In hoeverre hier daadwerkelijk sprake is van een kwaliteit valt, gezien het feit dat verlichting in woon- en werkgebieden noodzakelijk is vanuit het oogpunt van sociale en verkeersveiligheid, te betwijfelen. In geval van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zal het gebruik van kunstlicht echter zoveel mogelijk worden vermeden, danwel op effectieve wijze (gericht) worden toegepast. Goncludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio's. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat 'spelen met schalen'. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong.
Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.
De groei vasthouden
De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.
Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.
Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker
Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.
Ruimte als troefkaart
Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:
Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden
Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle. Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.
De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.
Hardenberg in Balans
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:
De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden. In dit geval ligt het projectgebied in het 'jong heide- en broekontginningslandschap'.
De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de 'regio van het gezonde leven'. In de dialoog 'bouw je eigen buurt' was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.
Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling 'Erven met kwaliteit' (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.
Ambities:
Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen is onder andere het gebied in Ane. Het gaat daarbij om het toevoegen van landschapselementen in de kleinschalige landschappen.
Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van de gemeente, namelijk kwaliteit toevoegen. Met voorgenomen ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd op een perceel welke reeds is voorzien van een woonbestemming en is gelegen in een overwegende woonomgeving (kern De Krim). Ter plaatse wordt eveneens een bedrijfsmogelijkheid wegbestemd. Het is daarbij positief vanuit ruimtelijk oogpunt dat de bestaande schuur wordt vervangen voor een woning, dit past immers goed op deze locatie en leidt tot verfraaing van het plangebied.
Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.
De welstandsnota 'Visie op beeldkwaliteit' is door de raad van de gemeente Hardenberg vastgesteld op 29 november 2011. Doelstelling van de Welstandsnota is een duidelijk en toetsbaar gemeentelijk welstandsbeleid.
De welstandsnota heeft vrijwel uitsluitend betrekking op de kernen en overige bebouwingsconcentraties. Locaties die niet binnen de grenzen van de welstandsnota zijn gelegen, veelal locaties in het buitengebied, dienen te worden getoetst aan de 'Welstandsnota Buitengebied’ (vastgesteld op 3 december 2013).
De ambitie van de welstandsnota voor de kernen en overige bebouwingsconcentraties is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente welstandsvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie onder). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.
Binnen de gemeente worden drie niveaus van welstand onderscheiden, dit betreffen:
Niveau 0 (laag):
Onder dit niveau vallen alle gebieden waarvoor het beleid gericht is op het handhaven van de aanwezige basiskwaliteit. Er is hierbij veel vrijheid voor de aanvrager zodanig dat het totaalbeeld van de woongebieden voor een ieder acceptabel blijft. Deze kwaliteiten worden niet meer door welstandbeleid beschermd maar door het bestemmingsplan en aanverwante instrumenten. De kwaliteiten van het openbaar gebied beïnvloeden met name de ruimtelijke kwaliteit. Deze gebieden zijn dus welstandsvrij. Er vindt geen welstandsbegeleiding of beoordeling plaats.
Niveau 1 (midden):
Onder dit niveau vallen alle gebieden die om een zorgvuldige beoordeling van de bouwkundige ingrepen vragen. Het accent ligt hier op het handhaven en respecteren van kenmerkende karakteristieken. De beoordeling is dan vooral gericht op het handhaven en versterken van de specifieke gebiedskwaliteiten.
Niveau 2 (hoog):
Dit niveau past bij gebieden die van grote betekenis zijn voor het totaalbeeld van de stad en het landschap. Deze gebieden hebben bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke, stedenbouwkundige of architectonische karakteristieken. Nieuwe ingrepen zullen met extra aandacht en zorg worden beoordeeld.
Het beleid is er op gericht om dit beeld te handhaven en te versterken. Alle beoordelingsaspecten tot in het detail maken onderdeel uit van de advisering.
Het plangebied is gelegen binnen een gebied waar welstandsniveau 1 van toepassing is.
De kanaaldorpen zijn ontstaan als de verdichte ontginningsbasis van de aangrenzende veengebieden. Het kanaal vormt in combinatie met de aangrenzende wegen de blauw/grijze drager van de belangrijkste gebouwen en functies en vormt tevens de belangrijkste openbare ruimte. Het achterliggende land is loodrecht op de linten ontgonnen in vaak diepe wijken. Dit, nog steeds herkenbare, ontginningspatroon bepaalt de richting van de bebouwing in de linten. In de bebouwingslinten is veel variatie aan bouwstijlen, detaillering, materiaal- en kleurgebruik. Hoofdzakelijk kleinschalige bebouwing wordt afgewisseld met grotere gebouwen zoals boerderijen, kerken, scholen en appartementen.
Er gelden voor welstandscriteria 1 diverse algemene welstandscriteria, waaronder:
Daarnaast gelden in voorliggend geval, vanwege de ligging in het deelgebied waterstructuur, de volgende aanvullende criteria:
In voorliggend geval is er nog geen definitief ontwerp van de nieuwe woning aanwezig. Wel wordt de woning onder hoogstaande architectuur momenteel ontworpen. Bij het ontwerpen van de woning wordt rekening gehouden met de geldende welstandscriteria. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het bouwplan worden getoetst aan de welstandsnota.
Het Programma Wonen legt de focus op de woonambities voor de hele gemeente Hardenberg. Voor een groot deel van deze ambities is dit het juiste schaalniveau, omdat veel opgaven in alle kernen van de gemeente spelen. Maar de gemeente ziet ook duidelijke verschillen tussen de kernen in de gemeente Hardenberg. Dat is te zien in de diversiteit aan inwonersaantallen, maar ook in het verschil naar samenstelling van huishoudens en woningvoorraad van kernen. Dat maakt dat sommige opgaven (denk aan vergrijzing, aanpak particuliere woningvoorraad, druk op de sociale huurmarkt) per kern sterk kunnen verschillen.
Daarom geeft het slot van het Programma Wonen al een eerste voorzet voor een integrale, gebiedsgerichte uitwerking. Het streven is om deze aanzet de komende jaren verder uit te werken naar een gebiedsvisie voor het wonen per (deel)gebied in de gemeente. In samenspraak met de plaatselijke belangen wordt maatwerk per kern geleverd.
De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.
Doel van woningbouw in de grote kernen (Balkbrug, Bergentheim, Gramsbergen, Slagharen) is om door groei van het aantal woningen de bevolking op peil te houden. Ook in de grote kernen is het particulier initiatief en het draagvlak binnen de kern voor de gemeente het uitgangspunt om voorzieningen te ondersteunen De gemeente levert hier een grotere inspanning, omdat deze voorzieningen een functie hebben voor het omliggende gebied en daarmee een groter draagvlak hebben om kwaliteit te kunnen leveren. Bundeling en samenwerking zijn voor voorzieningen in de grote kernen van belang om kwaliteit en duurzaamheid te kunnen waarborgen. Niet alle grote kernen hoeven dezelfde voorzieningen te hebben.
Uitruil en samenwerking tussen kernen kan ook een hulpmiddel zijn om voorzieningen te behouden of te versterken. Een actieve bevolking is hierbij het uitgangspunt. De gemeente kan samenwerking tijdelijk ondersteunen en eventueel op gang brengen. Voor het publieke belang levert de gemeente een – niet financiële – inspanning om aanwezige voorzieningen met een ruim draagvlak in stand te houden.
Doelstellingen zijn onder meer:
De realisatie van de woning draagt bij aan het bouwen voor lokale behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Voorgenomen ontwikkeling zorgt in de algemeenheid dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verbeterd, temeer omdat een bedrijfsfunctie wordt wegbestemd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij het gestelde in het Programma Wonen 2019 - 2025.
De beleidsnota 'Buurtschappennota' (vastgesteld d.d. 2 december 2014) van de gemeente Hardenberg biedt de kaders voor de voorgenomen ontwikkeling. Deze buurtschappennota is opgesteld met als doel om binnen de gestelde kaders nieuwbouw op onbebouwde plekken in enkele buurtschappen te stimuleren en daarmee de leefbaarheid van de aangewezen gebieden te vergroten. De nota biedt ruimte om te kunnen voldoen aan de lokale behoefte naar woningen. De Krim (waaronder specifiek onderhavig plangebied) is één van deze aangewezen gebieden.
Een belangrijke voorwaarde om medewerking vanuit de gemeente te verkrijgen is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is dan ook een ruimtelijk kwaliteitsplan uitgewerkt. Hiermee wordt het initiatief op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. Dit wordt beschreven in paragraaf 2.2. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is volledig opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.
De Buurtschappennota geeft een visie op bouwmogelijkheden in Schuinesloot (inclusief De Belt), Rheezerveen, Hoogenweg, Radewijk, Ane en de Krim. Deze visie is gewenst omdat de gemeenteraad in april 2009 heeft gevraagd om onderzoek te doen naar mogelijkheden voor woningbouw in deze vijf buurtschappen om zo te kunnen voldoen aan de aanhoudende lokale vraag. In 2014 is daar het dorp De Krim aan toegevoegd. De meest actuele Buurtschappennota is vastgesteld op 2 december 2014.
De vijf buurtschappen en De Krim bezitten elk afzonderlijke kenmerken, kwaliteiten en identiteiten. Deze komen voort uit de ontstaansgeschiedenis van de oorspronkelijke nederzettingen. De ruimtelijke kwaliteiten bepalen hoe in dit verband met buurtschappen en dorpen kan worden omgegaan. Verbetering van ruimtelijke kwaliteit is het criterium, om eventuele bebouwing wel of juist niet toe te staan.
Een belangrijk aspect is de afbakening van het plangebied. Uitsluitend binnen het plangebied kunnen theoretische bouwlocaties mogelijk worden gemaakt.
Een belangrijk uitgangspunt, bij de bepaling van het plangebied, is dat het moet gaan om aaneengesloten bebouwing aan hoofdwegen. Zijwegen maken geen deel uit van het plangebied. Hiermee kan een begin van kernvorming worden voorkomen. Het moet gaan om een concentratie van bebouwing. Een uitzondering hierop is Schuinesloot, omdat hier al kernvorming heeft plaatsgevonden. Een bebouwingslint eindigt wanneer er sprake is van een zone of gebied, zonder duidelijk waarneembare bebouwing, met een lengte van 200 meter of meer. Het uitgangspunt is dat bij deze afstand visueel wordt aangenomen dat het lint eindigt en overgaat in onbebouwd landelijk gebied. Een belangrijk aspect in deze context is ook dat een lintbebouwing eindigt wanneer een woonlint overgaat in een agrarisch lint met agrarische (loonwerk) bedrijven. Het is immers niet de bedoeling om tussen agrarische bedrijven “belemmerende” woningbouwlocaties mogelijk te maken. Dit in verband met milieuwetgeving, maar ook uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Voor de Krim is het volgende gesteld:
Het plangebied is afgebakend. Binnen deze afbakening is de Buurtschappennota van toepassing. De locatie is gelegen in het afgebakende gebied in de Krim. Dat blijkt uit onderstaande uitsnede uit de Buurtschappennota, weergegeven in afbeelding 3.7 middels de rode ster.
![]() |
Afbeelding 3.7: Uitsnede van de Buurtschappennota - Deelgebied: De Krim (Bron: Gemeente Hardenberg) |
Formeel gesproken is geen sprake van een lege plek, het plangebied is immers reeds bebouwd met bedrijfsbebouwing. Formeel gezien kan de Buurtschappenota daarom niet worden toegepast op het planvoornemen. Echter zijn in het verleden reeds vaker woningen toegevoegd in het lint aan de Parallelweg, tevens wordt het plangebied goed landschappelijk ingepast en stedenbouwkundig verfraaid, door het vervangen van de schuur voor een woning. Daarom is het voor de gemeente Hardenberg aanvaardbaar en vanuit ruimtelijk spoor gezien wenselijk om op deze locatie een woning in het lint toe te voegen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief past binnen de gedachtes van de Buurtschappennota.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de doelstellingen uit het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit Milieu effectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In dit geval wordt op de plek van het voormalige erf een nieuwe woning gerealiseerd. Hieronder wordt ingegaan op de geluidsaspecten industrie-, railverkeers- en wegverkeerslawaai.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de invloed van individuele bedrijven op het plangebied.
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszones van de volgende 50 km/uur wegen:
Door BJZ.nu is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen. De geluidbelasting als gevolg van de Drentseweg bedraagt hoogstens 31 dB (inclusief reductie). De geluidbelasting als gevolg van de Beukenlaan bedraagt hoogstens 39 dB (inclusief reductie). De geluidbelasting als gevolg van de Parallelweg bedraagt hoogstens 45 dB (inclusief reductie). Met deze waarden wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting als gevolg van de N377 bedraagt hoogstens 53 dB (inclusief reductie). Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, maar wel aan de wettelijke toegestane waarde van 63 dB.
De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er kan dan ook een hogere waarde LDEN van 53 dB voor de te realiseren woning worden verleend met betrekking tot de geluidbelasting van de N377.
Met het nemen van gevelmaatregelen met een geluidwering van minimaal 25 dB wordt ter plaatse van de te realiseren woning aan de binnenwaarde van 33 dB voldaan. Met het naleven van bovenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning, tevens is de beoogde locatie van de woning, zoals is doorgerekend in het onderzoek, op de plankaart verankerd middels een bouwvlak. Zo wordt voorkomen dat de woning in de toekomst dichter op de weg wordt gebouwd.
Het aspect geluid in het kader van de Wgh vormt (mits een hogere waarde-procedure wordt doorlopen en een hogere waarde wordt verleend) geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725 en NEN 5740.
Plangebied
In het kader van de beoogde nieuwbouw is binnen het plangebied door Dumea Milieu een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. De belangrijkste conclusie uit deze onderzoeken zijn hieronder opgenomen.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.
Gehele locatie
In de bovengrondmengmonsters BM1 en BM2 zijn lichte verhogingen PAK 10 VROM aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM3 en in het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
Gehele locatie
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters MM1, MM2 en MM3 is analytisch geen asbest aangetoond.
Conclusie
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Grondhoop op het perceel
In februari 2023 door Sigma Bouw & Milieu circa 359 m³ grond gekeurd conform de Regeling bodemkwaliteit op een terrein aan de Parallelweg nr. 21A te De Krim (gemeente Hardenberg), dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Aanleiding tot het uitvoeren van de partijkeuring vormt het plan om het betreffende gronddepot elders op het perceel in te zetten, voor het egaliseren van het perceel, de aanleg van de tuin en/of het treffen van de landschappelijke inpassingsmaatregelen. Het Besluit Bodemkwaliteit [lit. 1] stelt op basis van een generiek of gebiedsspecifiek toetsingskader beperkingen aan de toepassingsmogelijkheden van grond.
Doel van dit onderzoek vormt, in het kader van de verwerking, inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de partij grond. De hergebruiksmogelijkheden zijn op basis van de milieuhygiënische criteria uit het Besluit bodemkwaliteit vastgesteld.
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn op de schil van het depot geen afwijkingen waargenomen. In het opgeboorde materiaal zijn geen afwijkingen waargenomen. In de grond zijn op basis van zintuiglijke waarnemingen geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het BoToVa toetsingsoordeel voor de partij D01 betreft: natuur en landbouw. Uit de toetsing van PFAS blijkt dat voor de som PFOA en som PFOS de toepassingsnorm voor landbouw/natuur niet wordt overschreden.
De grondhoop belemmert het voornemen dan ook niet, en kan op eigen terrein worden gebruikt.
De bodemkwaliteit en de grondhoop in het plangebied vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet).
Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met een blauwe ster weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de rode ster betreft het plangebied. (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Verder blijkt dat het plangebied nabij een buisleiding (N-525-60) ligt, de aangegeven buisleiding in afbeelding 4.1 ten zuiden van het plangebied betreft een leiding van de Gasunie, en de afstand van de leiding tot aan de woning bedraagt circa 50 meter.
De risicocontour van het PR 10-6/jaar bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert geen beperkingen op. De bewuste leiding heeft een werkdruk van 40 bar en een diameter van 159 mm (6,26 inch). Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens (aandachtsgebied groepsrisico) op 70 meter. Bij deze gasleiding ligt de 100% letaliteitsgrens op 40 meter afstand.
De woning bevindt zich met circa 50 meter afstand net binnen de 1%-letaliteitsafstand maar buiten de 100%-letaliteitsafstand. Daarbij betreft het voornemen slechts één enkele woning, waarbij gesteld kan worden dat (ten opzichte van de bestaande bedrijvigheid in het plangebied) de personendichtheid niet substantieel zal toenemen en daarmee het groepsrisico ook niet.
Verder wordt opgemerkt dat de toekomstige bewoners van de beoogde woning aangemerkt worden als zelfredzame mensen die het plangebied zelfstandig in diverse richtingen kunnen ontvluchten. Daarnaast is het plangebied van diverse manieren benaderbaar en is er ter plaatse voldoende ruimte aanwezig voor het opstellen van blusmaterieel. In voorliggend geval brengt de ligging van het plangebied in een aandachtsgebied geen beperkingen met zich mee. Een groepsrisicoberekening is daarom niet noodzakelijk en er hoeft geen nader onderzoek naar externe veiligheid plaats te vinden.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het bebouwingslint van De Krim, waar sprake is van menging van functies, zowel infrastructuur als woningen als verspreidliggende (agrarische) bedrijvigheid. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
In dit geval wordt een woning gerealiseerd aan de Parallelweg 21a. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. In voorliggend geval zijn in de omgeving voornamelijk woningen of lichte bedrijvigheid zoals detailhandel of dienstverlening aanwezig, dan wel horeca of sport. Voor dit soort functies geldt in gemengd gebied gemiddeld een richtafstand van 0 tot 30 meter (milieucategorie 1 en 3.1).
In voorliggend geval wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de ruime afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Opgemerkt wordt dat naast de hiervoor genoemde functies in de omgeving van het plangebied ook agrarische bedrijven (melkveehouderijen) aanwezig zijn. Bij veehouderijen zijn niet de adviesafstanden op basis van de VNG-uitgave bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige bedrijven. Daarom wordt hier het aspect ‘geur’ buiten beschouwing gelaten, in paragraaf 4.6 zal hier nader op in worden gegaan.
Indien het aspect ‘geur’ buiten beschouwing wordt gelaten geldt een grootste richtafstand van 10 meter (in gemengd gebied) voor het aspect geluid en stof. De dichtsbijzijnde veehouderij (‘het fokken en houden van rundvee’) betreft de ten oosten gelegen Parallelweg 22. Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde veehouderij met VA-dieren ligt op circa van 16 meter vanaf de positie van de beoogde woning en op een afstand van circa 4 meter vanaf het plangebied, met deze laatstgenoemde afstand wordt niet voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Echter wordt de beoogde woning op een afstand van circa 16 meter van het bouwvlak behorend bij het naastgelegen agrarisch bedrijf gerealiseerd, dit zal in de regels en op de plankaart worden verankerd. Gelet hierop wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter voor de aspecten geluid en stof.
Voor wat betreft de overige vormen van bedrijvigheid wordt in alle gevallen voldaan aan de richtafstanden. Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gesitueerd als de hiervoor genoemde functies en vormen geen belemmering. Er mag derhalve van worden uitgegaan dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende functies niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuactiviteiten van veehouderijen met dierenverblijven. De Wgv kent twee categorieën: dieren met een geuremissiefactor, waarvoor een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object geldt, en dieren waarvoor een minimale afstand geldt.
Bij een gemeentelijke verordening kunnen andere maximale geurbelastingen en minimale afstanden worden vastgesteld. Van deze mogelijkheid heeft de gemeenteraad in 2009 gebruik gemaakt. Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden, waarbij een gebiedsindeling in acht is genomen. Voor de locatie van de beoogde woning geldt een norm van 14 Ou[E]/m3.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde "gebiedsvisie".
De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en vaste afstanden aangepast. In de verordening gaat het om afstand tussen veehouderij tot de gevel van een geurgevoelig object, deze moet minimaal 25 meter bedragen. Bij nieuwe stallen geldt de minimale afstand van 50 meter.
Omdat wat betreft het agrarische bedrijf, welke aan de oostelijke zijde van het plangebied is gelegen, niet aan de vaste richtafstand van 50 meter wordt voldaan, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning. Ook moet beoordeeld worden of omliggende agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Door BJZ.nu is een geuronderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. De belangrijkste conclusie uit deze onderzoeken zijn hieronder opgenomen.
De te realiseren woning is maatgevend voor de naastgelegen veehouderij met VA-dieren aan de Parallelweg 22. Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde veehouderij (aan de Parallelweg 22) met VA-dieren ligt op circa van 16 meter van de beoogde woning. Met deze afstand wordt niet voldaan aan de vaste afstand van 50 meter voor nieuwe geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom zoals vastgesteld in de geurverordening van de gemeente Hardenberg. De afstand van de gevel van de te realiseren woning en het emissiepunt van de dichtsbijzijnde stal bedraagt echter 93 meter. Hiermee blijft er voor de veehouderij ook voldoende ruimte om binnen het bouwvlak uit te breiden en wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter voor veehouderijen met VA-dieren.
Voor de overige veehouderijen is de te realiseren woning niet maatgevend.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. In het geuronderzoek is zowel gekeken naar de voor- als naar de achtergrondgeurbelasting.
Beoordeling woon- en leefklimaat
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Het woon- en leefklimaat is qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied volgens de berekening en de gegevens uit tabel 1 van het onderzoek als ‘goed te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 1,87 OUE/m3. Volgens tabel 1 in het onderzoek is het woon- en leefklimaat qua achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied te kwalificeren als ‘goed’.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘goed.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Mantingerzand” is gelegen op een afstand van ruim 12 kilometer. In dit geval kan op basis van de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in combinatie met de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (ruim 12 km) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten dat sprake is van significant negatieve effecten op natura 2000-gebieden. Een stikstofonderzoek naar de aanleg- en/of gebruiksfase van de woning kan dan ook achterwege blijven.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 2,6 kilometer afstand. Het plangebied ligt daarmee niet in of in de directe nabijheid van het NNN, waarmee kan worden geconcludeerd dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woning, hierbij is sprake van de sloop van de bestaande bebouwing. Daarom is een quickscan ecologie uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 5.
Quickscan ecologie
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor beschermde soorten die niet op de vrijstellingslijst (bijlage 3) van de provincie staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Omdat de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen niet op voorhand is uit te sluiten, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden om vast te stellen of deze soorten de bebouwing in het plangebied gebruiken als nestgelegenheid. Daarnaast geldt dat werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten en het verstoren van vogels dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Vleermuizen bezetten mogelijk een vaste rust- of voortplantingsplaats in de bebouwing in het plangebied, en gebruiken de beplanting als (niet essentieel) foerageergebied. Om de voorgenomen werkzaamheden te kunnen uitvoeren zullen de gebouwen moeten worden onderzocht op de functionele waarden (verblijfplaats) van het gebied voor vleermuizen om overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Er worden geen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied verwacht, het naleven van de zorgplicht wordt hierbij als voldoende geacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Nader onderzoek vleermuizen en huismussen
In de periode april-september 2022 is de bebouwing aan de Parallelweg 21a in De Krim onderzocht op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen. Uit het onderzoek (opgenomen in Bijlage 8) kwam naar voren dat vleermuizen geen zomer-, paar- of kraamverblijfplaats bezetten in de te slopen bebouwing. Ook zijn er geen nestplaatsen van huismussen aangetroffen in de bebouwing. Het uitgevoerde onderzoek voldoet aan het vleermuisprotocol 2021 en de soortenstandaard Huismus.
Het slopen van de bebouwing in het plangebied leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Nader ecologisch soortgericht onderzoek heeft dit aangetoond.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied is geheel gelegen binnen een gebied met een middelhoge archeologische verwachting, eveneens vastgelegd op de verbeelding van het vigerende planologische regime. Voor gebieden met een dergelijke verwachtingswaarde geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er bodemingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 40 centimeter beneden het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 275 m².
In voorliggend geval zijn binnen het plangebied de grond reeds geroerd vanwege de bestaande bebouwing, welke zal worden gesloopt. Daarom kan gesteld worden dat de gronden ter plaatse van de te bouwen woning reeds geroerd zijn en dat daarom archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele gemeentelijke monumenten, waaronder de woning aan de Parallelweg 19. Ook is er een bunker uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig in het bos gelegen ten noordwesten van het plangebied. De ontwikkeling brengt geen negatieve effecten (bijv. ontnemen van een zichtlijn) ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van het bouwwerk met zich mee. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend planvoornemen.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Voor wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten bij de Nota parkeernormering van de gemeente Hardenberg. De parkeernormering is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg".
De nieuwe woning moet, op basis van de uitgangspunten van de gemeentelijke parkeernormen, beschikken over 2,4 parkeerplaatsen. In totaal is er sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 3 parkeerplaatsen. Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan ruimschoots op het eigen erf worden gerealiseerd (zie afbeelding 2.3).
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering oplevert voor het voorliggend voornemen.
Met voorgenomen ontwikkeling wordt slechts één woning toegevoegd. Er zal ten gevolge van de bouwwerkzaamheden van deze woning tijdelijk sprake zijn van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Echter wordt er ook een bestaand bedrijfspand met bijhorende verkeersgeneratie gesloopt en planologisch gezien wegbestemd. In de toekomstige gebruiksfase van deze woning zal dan ook geen sprake zijn van een toename, maar juist van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Tenslotte zijn de Parallelweg en omliggende wegen van voldoende omvang om de verkeersbewegingen in de toekomst eenvoudig en veilig af wikkelen. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 12 kilometer afstand van het plangebied. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van een stikstofdepositie met negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
In voorliggend geval is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingstraject. De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het realiseren van één woning binnen de kern De Krim. Gelet op de aard en omvang van het plan is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is er een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en wijzigt het gebruik van het plangebied door de realisatie van één woning en wordt een bestaande bedrijfsmogelijkheid wegbestemd, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Voorts is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Afvalwater afkomstig van de beoogde nieuwe woning wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Ten aanzien van het hemelwater is het uitgangspunt om dit ter borgen op het eigen terren, de afvoer van het hemelwater wordt niet aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar zal ter plaatse worden geïnfiltreerd.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel;
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels;
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Artikel 8 Overige regels;
In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
'Woongebied' (Artikel 3)
Het plangebied is, cf. geldende regime 'Beheersverordening De Krim (herziening)', bestemd als 'Woongebied'. De met deze bestemming aangegeven gronden in dit plangebied (hiervoor wordt verwezen naar de plankaart) zijn bedoeld voor wonen, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen, tuinen en erven met daaraan ondergeschikt een bed and breakfast. Binnen deze bestemming mag uitsluitend één woning, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken worden gebouwd.
In de bouwregels (welke zijn opgebouwd uit zowel de bestaande beheersverordening, alsmede uit bestemmingsregels voor soortgelijke bestemmingsplannen in de gemeente Hardenberg) is bepaald dat de woning vrijstaand gebouwd dient te worden, binnen een bouwvlak. Tevens is een bouwvlak opgenomen als gevolg van de uitkomsten van het akoestische onderzoek. Het aantal woningen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan één. De goot- en bouwhoogte zijn specifiek toegespitst op de beoogde woning (zie de beschrijving in paragraaf 2.2) bedragen niet meer dan respectievelijk 7,5 m (goothoogte) en 10 meter (bouwhoogte). Deze specifieke goot- en bouwhoogtes zijn opgenomen omdat initiatiefnemer voornemens is een hoogwaardige, onder architectuur zijnde woning te bouwen. Daartoe zijn deze maatvoeringen noodzakelijk.
De gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de toegestane functies en bijbehorende bouwwerken mag maximaal 60 m2 bedragen.
Daarbij dient het voornemen gepaard te gaan met een landschappelijke inpassing, daartoe is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, welke als voorwaardelijke verplichting in de specifieke gebruiksregels is opgenomen en is aangeduid middels een aanduiding 'specifieke vorm van wonen-voorwaardelijke verplichting' op de plankaart.
'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 4)
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven dat dit plan in het ruimtelijk beleid past. De provincie kan instemmen met de plannen.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de korte procedure. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er géén zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan kan dan ook ongewijzigd door de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg worden vastgesteld.