direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hardenberg Centrum, De Spinde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied de Spinde ligt aan de zuidkant van het centrumgebied van Hardenberg naast het gemeentehuis. Binnen het gebied staan een kantoorgebouw, winkelpanden en een woongebouw. De bebouwing in het gebied is verouderd, waardoor het wenselijk is het gebied te herontwikkelen naar een aantrekkelijk gebied om te wonen en werken.

Verder heeft woningcorporatie Vechtdal Wonen plannen om de Spindeflat aan de zuidzijde uit te breiden met circa 16 appartementen.

Met de herontwikkeling wordt met maximaal 80 woonappartementen een flinke impuls gegeven aan woningbouw in het Centrum van Hardenberg. Daarnaast wordt het winkelcentrum van Hardenberg door de herontwikkeling compacter, waarmee wordt ingespeeld op het afnemend aantal fysieke winkels in de komende jaren. Het nieuwe programma bestaat uit circa 800 m2 maatschappelijke/commerciële ruimten. Ook wordt met vergroening en duurzame energievoorziening een bijdrage geleverd aan de klimaatdoelen.

Omdat deze voorgenomen herontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Spinde in het centrumgebied van Hardenberg. De indicatieve begrenzing van het plangebied wordt met de rode omlijning weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK Viewer)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Hardenberg Centrum, De Spinde” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Hardenberg Centrum". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 2 juli 2013. Daarnaast ligt het plangebied binnen bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', dat op 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg is vastgesteld.

In afbeelding 1.2 is de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Bestemmingen

Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Centrum', welke gedeeltelijk is voorzien van de aanduidingen 'wonen', 'horeca tot en met horecacategorie 2' en 'specifieke vorm van dienstverlening - baliefunctie. Tevens geldt in het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor detailhandel (waaronder geen supermarkt wordt verstaan), dienstverlening met baliefunctie ter plaatse van de betreffende aanduiding, horeca van categorie 1 en horeca-activiteiten behorend tot categorie 2. Voor wonen geldt dat woningen uitsluitend op de eerste verdieping en de verdiepingen daarboven zijn toegestaan en het aantal (dienst)woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is wonen ook op de begane grond toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

1.4.3 Strijdigheid

Het voornemen gaat uit van een herontwikkeling naar maximaal 60 woonappartementen en circa 700 m2 maatschappelijke/commerciële ruimten. Daarnaast wordt de bestaande Spindeflat uitgebreidt met 14 appartementen. Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat wonen op de begane grond niet is toegestaan en het bestaande aantal woningen niet mag toenemen. Daarnaast zijn maatschappelijke en commerciële functies niet overal toegestaan. Verder past de nieuwe bebouwing qua situering en hoogte niet binnen de bouwregels van het geldende bestemmingsplan.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Het winkelgebied de Spinde ligt aan de zuidzijde van het kernwinkelgebied van Hardenberg. De functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door centrumfuncties in de vorm van winkels (Scapino en enkele kleinere zaken) en dienstverlening (voormalig Rabobankkantoor). Zoals in de inleiding reeds aangegeven ligt het plangebied naast (ten noorden van) het gemeentehuis.

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Spinde (straat) met ten zuiden daarvan het gemeentehuis en Stephanuspark. Aan de west, noord en oostzijde wordt het plangebied begrensd door respectievelijk de Bruchterweg, de Sallandsestraat en de Admiraal Helfrichstraat.

Het plangebied is bebouwd met het voormalige kantoorgebouw van de Rabobank (3 bouwlagen) een winkelplint langs de Sallandsestraat bestaande uit één bouwlaag en de Spindeflat.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode lijn aangeduid. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. In afbeelding 2.2 en 2.4 zijn straatbeelden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK Viewer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied gezien vanuit het Stephanuspark (Bron: Alcedo natuurprojecten)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Straat huidige situatie Spindeflat gezien van de Admiraal Helfrichstraat (Bron: Google Streetview)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Straatbeeld huidige situatie achterzijde winkelplint gezien vanaf Sallandsestraat (Bron:Google Streetview)  

2.2 Gewenste ontwikkeling

2.2.1 Visie centrum

De afgelopen jaren lag de focus van de centrumontwikkeling in Hardenberg op het maken van een nieuw winkelhart. Het kernwinkelgebied ligt rond het nieuwe Marktplein. De gehele openbare ruimte in het kernwinkelgebied werd opnieuw heringericht.

Rondom het centrum zijn grote parkeervoorzieningen aangelegd. Het centrum is zo vanuit alle windrichtingen goed bereikbaar. Bezoekers uit de regio kunnen gemakkelijk parkeren om vervolgens de stad in te gaan. Het nieuwe Marktplein dat in 2008 geopend werd gaf het centrum van Hardenberg een flinke impuls. Het winkelbestand werd flink uitgebreid. Nieuwe winkelformules kwamen naar Hardenberg.

De laatste jaren verandert het retaillandschap in Nederland. Dat merkt ook de gemeente Hardenberg. Om daar op in te spelen, stelde de Hardenbergse gemeenteraad in 2017 een nieuwe detailhandelsvisie vast. De visie richt zich op het compacter maken van winkelgebieden.

2.2.2 Uitgangspunten herontwikkeling De Spinde

Anno 2021 ziet de gemeente nieuwe opgaven langs de rand van het centrum. In de zone tussen het gemeentehuis richting de Haven en de zone ten noorden van het centrum langs de Vecht liggen uitdagingen en kansen. Het gaat om publieke en private ontwikkelingen met als gemeenschappelijke factor dat ze het centrum krachtiger maken. Deze gebiedsontwikkeling wil de gemeente organisch en adaptief vormgeven. Ook benutten deze projecten de kansen die de ligging langs de Vecht bieden. De ontwikkelopgaven worden momenteel uitgewerkt in een ruimtelijke visie. Project de Spinde fungeert als vliegwiel voor een grotere ontwikkeling.

Ook met project De Spinde wordt het centrum van Hardenberg compacter gemaakt. De gemeente Hardenberg en Herstructureringsmaatschappij Overijssel (HMO) veranderen de Spinde van een gedateerd winkelgebied in een plek waar wonen, werken en voorzieningen samenkomen.

Het plan voor De Spinde bediend meerdere doelen van de gemeente Hardenberg. Deze worden hieronder puntsgewijs benoemd

Compacter centrum

De ambitie is om ca 2.500 m2 retailbestemming uit de markt te halen. Het verplaatsen van winkels naar de juiste plek in het centrum wordt gestimuleerd.

Vergroten toegankelijkheid en bereikbaarheid

  • De route van het gemeentehuis naar de entree van het winkelgebied (Fortuinstraat) moet krachtiger worden. Dit komt onder andere vanwege hoogteverschillen in het gebied.
  • In het nieuwe plan wordt een heldere routing gecreëerd en komen de gebouwen op hetzelfde niveau te liggen.

Klimaatadaptie

  • Klimaatadaptie krijgt nadrukkelijk een plek in het plan. Niet alleen in de openbare ruimte maar ook in het vastgoed. Uit de uitgevoerde klimaatstresstesten is gebleken dat in het gebied rond het gemeentehuis problemen kunnen ontstaan bij hevige regenval.
  • Het creëren van een robuust waterbergingssysteem kan een oplossing bieden voor het probleem. Dit wordt meegenomen in de nieuwe openbare ruimte.
  • De ambitie is om het Spindepark krachtiger neer te zetten door meer groen terug te laten komen. In de beplanting wordt rekening gehouden met biodiversiteit.
  • Daar waar gebouwen platte daken krijgen wordt gestuurd op een groen (toegankelijk) dak. Dit kan wellicht door collectieve daktuinen te maken. In de huidige situatie zijn alle platte daken voorzien van dakleer wat onnodig zorgt voor temperatuurstijging richting de naastgelegen appartementen. Verticaal groen lijkt ook kansrijk en zal bij de vervolgfase nader onderzocht worden op haalbaarheid.

Duurzaamheid

  • Duurzaamheid zit deels verpakt in klimaatadaptieve maatregelen.
  • Er wordt onderzocht of voor de parkeeroplossing ook mogelijkheden zijn voor deelmobiliteit.
  • Zowel voor de openbare ruimte als het vastgoed worden de ontwikkelingen ten aanzien van circulair bouwen, inrichten en ontwerpen nadrukkelijk gevolgd. Bij de verdere planuitwerking wordt onderzocht in hoeverre circulariteit een plek kan krijgen.
  • In het vastgoed worden voorzieningen voor vleermuizen en stadsvogels geïntegreerd.

Divers woonaanbod

  • In het programma wonen 2019-2025 staat aangegeven dat in en rond het centrum van Hardenberg nieuwbouw wordt gerealiseerd dat complementair is aan de huidige woningvoorraad. Dit is noodzakelijk vanwege de demografische ontwikkelingen en de veranderende wooncultuur.
  • De planopzet kent vier nieuwe bouwblokken met ca. 60 appartementen waarbij twee blokken een commerciële plint krijgen om overdag ook levendigheid in het gebied te krijgen (in principe geen retail meer). Daarnaast wordt de Spindeflat door woningcorporatie Vechtdal Wonen uitgebreid met 16 appartementen.
  • Het woonprogramma gaat uit van een mix van huur en koop. Daarbij wordt rekening gehouden met een deel sociale huur en mogelijk ook 'vrije markt' huur.
  • De omvang van de appartementen bedraagt in hoofdzaak tussen 70-85 m2. Daarmee vormen de appartementen een goed alternatief voor de wat grotere en duurdere appartementen die momenteel langs de Vecht worden gerealiseerd. Hiermee wordt een mogelijkheid geboden om ook andere doelgroepen in Hardenberg te huisvesten en aan het centrum te binden.
  • Bijkomend voordeel van het diverse bouwprogramma is dat het plan sneller in zijn geheel kan worden ontwikkeld en gebouwd. De gemeente constateert dat het wonen in het centrum van Hardenberg trekkracht heeft op de regio. Door deze ontwikkeling wil de gemeente meer mensen (vanuit de regio) binden aan het centrum van Hardenberg. Deze mensen zijn niet alleen bewoners maar ook consument. Dit is goed voor de vitaliteit van het centrum.

2.2.3 Het plan

Zoals hiervoor reeds beschreven worden na sloop van de bestaande bebouwing in het gebied vier bouwvolumes van elke vier bouwlagen in het gebied gerealiseerd. In de twee meest noordelijk gelegen blokken aan de Bruchterweg en Sallandsestraat wordt op de begane grond maximaal 800 m2 aan commerciële en maatschappelijke functies voorzien. Op de verdiepingen (en in één blok op de begane grond) worden circa 60 woonappartementen gerealiseerd. Het zuidelijke blok aan de Bruchterweg bestaat volledig uit woonfuncties. Hieronder is een uitsnede van situatietekening van de ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.5: Nieuwe situatie De Spinde (Bron: Bureau Maan/BKpunt architectuur)  

Naast de drie nieuw te bouwen volumes wil woningcorporatie Vechtdal Wonen de Spindeflat aan de zuidkant uitbreiden met 16 woonappartementen. Het totaal aantal woningen komt uit op maximaal 80. Voor de uitbreiding van de Spindeflat zijn nog geen tekeningen uitgewerkt.

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierin is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente Hardenberg is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende. Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten: "weinig stedelijk gebied" voor de gehele gemeente.

De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot, waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten: centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als centrum.

2.3.2 Parkeren

In voorliggend geval is conform de gemeentelijke parkeernota voor de circa 60 appartementen in de nieuwe bebouwing een parkeernorm van één parkeerplaats per woning gehanteerd. Voor de uitbreiding van de Spindeflat (16 nieuwe huurappartementen) is een parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per woning gehanteerd.

De parkeerbehoefte van de circa 60 appartementen en de 16 nieuwe appartementen bij de Spindeflat wordt ingevuld in de parkeergarage onder het naastgelegen gemeentehuis. In deze parkeergarage is een ruime overcapaciteit, die met deze ontwikkeling passend ingevuld kan worden. Bewoners sluiten hiervoor een abonnement af.

Voor de commerciële en maatschappelijke functies geldt dat werknemers en bezoekers kunnen parkeren in de omgeving van het plangebied. Dat is mogelijk, omdat er ten opzichte van de huidige situatie minder bvo aan commerciële/maatschappelijke ruimten in het plangebied terugkomen (zie ook paragraaf 3.1.2.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering oplevert voor het voorliggende plan.

2.3.3 Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn eveneens de kencijfers uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW gehanteert. Hierbij is uitgegaan van de minimale verkeersgeneratie. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie globaal in beeld gebracht hierbij wordt uitgegaan van maximaal 80 woningen.

Functie   Aantal   Verkeersgeneratie per woning/100 m2 bvo   Totale verkeersgeneratie  
Appartementen midden   80   5,8   464  
Commerciële/maatschappelijke ruimte   800 m2   11,7   93,6  
Totaal       557,6  

De omliggende infrastructuur in het centrumgebied van Hardenberg is reeds berekend en ingericht op centrum- en woonfuncties. In de huidige situatie zijn binnen het plangebied commerciële en detailhandelfuncties met een footprint van circa 2.500 m2 aanwezig. De verwachting is dat er per saldo geen of slechts een geringe toename van de verkeersgeneratie voortkomt uit het plan.

De capaciteit van omliggende wegenstructuur is voldoende voor het afwikkelen van de toekomstige verkeersbewegingen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • a. 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • b. 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Voor stedelijke voorzieningen geldt dat een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2 in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)).

Hierna wordt op de ladder ingegaan ten aanzien van zowel wonen als de commerciële en maatschappelijke functies.

Commerciele en maatschappelijke functies

Voor wat betreft de commerciële/en maatschappelijke ruimten wordt gesteld dat er qua ruimtebeslag sprake is van een afname. De voormalige Rabobank en winkelfuncties worden gesloopt, deze bebouwing heeft een footprint van circa 2500 m2. Alleen de voormalige Rabobank bestaat uit meerdere verdiepingen (3). In de nieuwe situatie komt er maximaal 800 m2 commerciële/maatschappelijke ruimte terug.

Wel is er sprake is van een functiewijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De detailhandelsfunctie komt in principe niet meer terug. Uitsluitend ter plaatse van de Scapino is de detailhandelsfunctie nog toegestaan, omdat deze functie voorlopig nog blijft bestaan. Verder staat het plan geen functies toe die in het geldende bestemmingsplan nog niet mogelijk waren. Voor wat betreft de commerciële/maatschappelijke ruimten is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wonen

Voorliggend bestemmingsplan betreft het realiseren van maximaal 80 woningen. Hoewel in het geldende bestemmingsplan, dat wonen op de verdiepingen van de commerciële ruimten toestaat, geen maximum aantal woningen is aangegeven zijn er in werkelijkheid geen woonfuncties boven de winkels en het kantoor aanwezig. Er is daarmee sprake van een toename van 80 woningen. Gelet op de eerder genoemde jurisprudentie wordt geconcludeerd dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Er is sprake van een beperkte aantrekkingskracht van Hardenberg op inwoners van regiogemeenten. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat dit in de komende jaren zal veranderen. Dit komt mede door de geografische ligging van de gemeente Hardenberg, aangezien de bereikbaarheid door de grote afstand tot de A28 beperkt is. Daarnaast is veel werkgelegenheid in de gemeente lokaal.

De gemeente Hardenberg maakt, samen met Ommen en Dalfsen, deel uit van de bestuurlijke regio West-Overijssel subregio Vechtdal. Vanwege de beperkte hoeveelheid verhuisbewegingen tussen Hardenberg en Ommen en Dalfsen kan worden geconcludeerd dat de gemeente Hardenberg als relevante marktregio aan te merken is.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Algemeen

Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in maximaal 80 woningen in het stadcentrum van Hardenberg. De gemeente beschikt over een eigen actueel Programma Wonen, welke is opgesteld voor de periode 2019-2025. In het programma wordt zowel op de kwalitatieve als de kwantitatieve woningbouwbehoefte ingegaan. De woningbouwbehoefte is in het woningbouwprogramma vastgelegd. Daarnaast is in het voorjaar van 2021 de Regionale Woonagenda West-Overijssel vastgesteld. Hierin is de woningbouwopgave ook voor Hardenberg geactualiseerd. In de woonagenda is herstructurering van de binnenstad van Hardenberg als sleutelproject aangewezen.

Kwantitatieve behoefte

Op basis van de prognoses van de provincie Overijssel is in het programma wonen de kwantitatieve woningbehoefte worden bepaald. Deze prognoses vormen de onderlegger voor woningbouwafspraken in de provincie Overijssel. Omdat er fluctuaties zijn in de jaarlijkse ramingen van Primos heeft de Provincie Overijssel ervoor gekozen om deze te middelen. Voor de woningbouwopgave mag met een bandbreedte van plus en min 10% van deze groei afgeweken worden. Op basis van deze methodiek ligt de woningbehoefte in Hardenberg tussen de 1.385 en 1.680 woningen in de periode tot en met 2026. De jaarlijkse woningbehoefte ligt daarmee tussen de 140 en 170 woningen.

Bij een laddertoets is het van belang dat de harde plancapaciteit overeenkomt met de woningbehoefte. Oftewel, de harde plancapaciteit mag de kwantitatieve behoefte niet overschrijden. In tabel 1 is de netto woonvraag voor de komende tijd afgezet tegen het aantal directe bouwtitels. De volledige harde plancapaciteit, inclusief plannen met een uitwerkingsplicht is hierin opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0008.png"  
Tabel 2: Plancapaciteit gemeente Hardenberg (Bron: RWP 2017)  

Uit tabel 2 blijkt dat er in de periode 2017 t/m 2026 ruimte is voor circa 135 tot 430 woningen in Hardenberg.

In de Regionale Woonagenda 2021-2025 is de herstructurering van de binnenstad van Hardenberg als sleutelproject aangewezen. Er moeten 250 woningen worden gebouwd. De herontwikkeling van de Spindelocatie met maximaal 80 woningen draagt hier in belangrijke mate in bij. Hiermee is de gewenste ontwikkeling passend binnen het woningbouwprogramma en de regionale woonagenda en wordt er voorzien in een kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte

Het Programma Wonen van de gemeente Hardenberg stelt het volgende ten aanzien van de kwalitatieve opgave sociale huur voor de hoofdkernen Hardenberg en Dedemsvaart:

  • meer levensloopgeschikte woningen (voor meerdere doelgroepen aantrekkelijk; jong en oud);
  • betere mix huur- en koopwoningen;
  • betaalbare appartementen in de particuliere sector;
  • kleinschalige en grootschalige zorg.

Gelet op het bovenstaande is er sprake van een vraag naar appartementen. In paragraaf 3.4.3 wordt hier verder op ingegaan. Voorliggend plan voorziet in de woningbehoefte waarbij het gaat om appartementen in zowel de koop- als huursector. De beoogde woningen zijn dan ook geschikt voor een brede doelgroep waaronder 1- en 2-persoonshuishoudens, kleine gezinnen en senioren. Daarmee wordt in woningtypen voorzien waar nu en in de nabije toekomst behoefte aan is. Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling passend is binnen de kwalitatieve woningbehoefte.

Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied ligt binnen de kern Hardenberg en is overwegend voorzien van een bestemming op basis waarvan stedelijke functies (wonen, verkeer en stedelijk groen) zijn toegestaan. Daarmee is in voorliggend geval sprake van stedelijk gebied.

Conclusie ladder van duurzame verstedelijking

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder van duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name artikel 2.1.3, artikel 2.2.2 en artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebied ligt in het centrumgebied van Hardenberg. Op basis van het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied een bestemming (centrumbestemming) op basis waarvan stedelijke functies zijn toegestaan. Daarnaast is het plangebied ook op basis van het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’ aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel

De voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van maximaal 80 woningen. Zoals in 3.1.2 en 3.4.3 wordt geconcludeerd is er sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte naar de beoogde woningen.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.4.2 Kernwinkelgebieden

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.4.2 van de Omgevingsvisie Overijssel

In voorliggend plan wordt geen nieuwe detailhandel gerealiseerd. De bestaande detailhandel ter plaatse van de Scapino mag worden gecontinueerd, maar voor de rest van het plangebied is de functie detailhandel uitgesloten. Op deze wijze wordt het winkelgebied van Hardenberg compacter gemaakt. Dit is in lijn met de trend in het retaillandschap in Nederland en de gemeentelijke detailhandelsvisie.

3.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Binnensteden en (historische) dorpskernen buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied indicatief met rode cirkel is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Binnensteden en (historische) dorpskernen buiten de stedelijke netwerken

De binnensteden en dorpskernen leggen de basis voor de identiteit van de steden en dorpen. Behoud en gebruik van het aanwezige historisch erfgoed draagt bij aan versterking van de identiteit en de toeristische aantrekkingskracht. In dorpskernen en binnensteden buiten de stedelijke netwerken is ruimte voor een multifunctioneel milieu gebaseerd op voorzieningen (winkels, cultuur etcetera). Er wordt gestuurd op concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden.


Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Binnensteden en (historische) dorpskernen buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor een multifunctioneel milieu met voorzieningen en wordt gestuurd op concentratie van de detailhandel in de kernwinkelgebieden. Met de voorgenomen transformatie van het gebied wordt een dergelijk multifunctioneel milieu met commerciele, maatschappelijke en woonfuncties gecreëerd. Tevens wordt het kernwinkelgebied van Hardenberg iets compacter gemaakt.

Het voornemen sluit daarmee goed aan op de ambities binnen het perspectief en sluit qua ontwerp goed aan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag”, "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" en "Laag van beleving" wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er op het plangebied geen kenmerken vanuit deze specifieke lagen van toepassing zijn.

1. De “Stedelijke Laag”

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Historische centra binnensteden', zoals in afbeelding 3.3 is te zien. Het plangebied is met rode cirkel indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.3 De 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

Historische centra, binnensteden

De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra, binnensteden en landstadjes herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt.

Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

Toetsing van het initiatief aan de Stedelijke laag”

De gewenste ontwikkeling draagt bij aan de herstructurering van een deel van het centrumgebied van Hardenberg. Bij de ontwikkeling van het bouwplan is rekening gehouden met het bestaande patroon van wegen en openbare ruimten. Het plan draagt door toevoeging van maximaal 80 woningen in het centrumgebied bij aan de leefbaarheid van het centrumgebied. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de 'Stedelijke laag'.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonagenda Westoverijssel 2021-2025
3.3.1.1 Algemeen

De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor de periode 2021-2025 krijgen die afspraken vorm in twee regionale Woonagenda’s: een voor West-Overijssel en een voor Twente. In voorliggend geval is de Woonagenda West-Overijssel van belang. In deze Woonagenda schetsen gemeenten (Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle) en de provincie Overijssel de gezamenlijke inzet, gevoed met inbreng van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners zoals bouwers, ontwikkelaars en woningcorporaties. De Woonagenda is het kader en kompas op dewoningmarkt.

De visie op de woningmarkt in Westoverijssel wordt in de woonagenda als volgt puntsgewijs omschreven:

  • 1. een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen
  • 2. een toekomstbestendige leefomgeving: sterke steden en vitale kernen en buitengebied
  • 3. een duurzaam en circulair woningbestand.

3.3.1.2 Capaciteit en woningbehoefte

Basis van de regionale aanpak is dat gemeenten zich inzetten om te voorzien in de lokale behoefte, zoveel mogelijk adaptief programmeren, binnen de bandbreedtes van de langetermijn-woningbehoefteprognoses. Er is ruim baan voor de lokale woningbehoefte en tekorten. Gemeenten nemen de verantwoordelijkheid om hun woningbouwprogramma daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten op de huidige en de te verwachten toekomstige woningvraag. In onderstaande afbeelding is de opgave voor West-Overijssel per gemeente weergeven. Het betreft de harde en zachte plancapaciteit en extra opgave/ambitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.4: Harde en zachte plancapaciteit najaar 2020 en woningbouwopgave West-Overijssel tot 2030  

3.3.1.3 Sleutelprojecten

Om het regionale woningbouwprogramma in kwantiteit en kwaliteit kracht bij te zetten zijn regionale sleutelprojecten aangewezen. Voor Hardenberg is dit de binnenstad. Hier ligt een opgave in herstructurering, versterken van het centrumgebied, wonen-zorg en een mix van wonen-werk- en voorzieningen. Het gaat om 250 woningen.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Regionale woonagenda West-Overijssel.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 80 woningen in de binnenstad van Hardenberg. Het gaat om een herstructurering van de Spindelocatie met zowel appartementen in zowel de huur- als koopsector. Daarnaast worden de woningen in verschillende segmenten gebouwd, te weten sociaal, middelduur en duur. De ontwikkeling is kan worden aangemerkt als een sleutelproject is draagt in belangrijke mate bij aan de ambities zoals gesteld in de Regionale woonagenda West-Overijssel.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Masterplan (plus) gemeente Hardenberg
3.4.1.1 Algemeen

In het Masterplan Plus Centrum Hardenberg (Adecs, november 2005) heeft de gemeente enkele belangrijke kaders vastgelegd voor de ruimtelijke ontwikkeling van Hardenberg Centrum. De hoofddoelstelling is: “het verbeteren van de kwaliteit van wonen, winkelen, werken en recreëren”. Dit is vertaald in de volgende uitgangspunten:

  • 1. Concentreren van winkels en voorzieningen in het centrum en het streven naar een winkelcircuit.
  • 2. Het versterken van de ruimtelijke identiteit van het centrum ten opzichte van andere identiteiten van de omliggende gebieden, het historisch centrum goed tot zijn recht laten komen en het vergroten van het kenmerkende onderscheid tussen de deelgebieden in het centrum.
  • 3. Het ontwikkelen van bijzondere recreatieve, maatschappelijke en sociaal-culturele functies van de omgeving van het gemeentehuis tot aan de noordzijde van de Vecht, bijvoorbeeld via concentratie langs uiteinden van de as gemeentehuis-Voorveghter.
  • 4. Het uitbreiden van de woningvoorraad in het centrumgebied, evenals het gedeeltelijk slopen en renoveren van de voorraad.
  • 5. De Vecht als groen/blauwe corridor met relaties richting het centrum.
  • 6. Het versterken van de entrees en toegangen naar het centrum van Hardenberg.
  • 7. In het centrum staan bereikbaarheid en leefbaarheid centraal.
  • 8. Het stationsgebied wordt een aantrekkelijk en goed bereikbaar woon-en werkgebied met een sterke ruimtelijke relatie met het centrum van Hardenberg.
  • 9. Duurzaamheid geldt als uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen in het centrumgebied.
3.4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Masterplan (Plus) gemeente Hardenberg

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de algemene uitgangspunten 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 9. Er wordt voorzien in maximaal 80 woningen en circa 800 m2 commerciele/maatschappelijke ruimten. De woningvooraad in het centrum wordt uitgebreid met appartementen wat de leefbaarheid ten goede komt. Jongeren zijn als doelgroep meegenomen in het masterplan. Met het realiseren van de appartementen wordt onder meer voor deze doelgroep gebouwd, evenals voor 1- en 2 persoonshuishoudens, gezinnen en senioren. Qua bebouwing wordt aangesloten bij de omgeving en wordt de entree van de zuidzijde van het centrumgebied qua ruimtelijke uitstraling versterkt. Gelet op het hiervoor beschrevene wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het Masterplan.

3.4.2 Detailhandelsstructuurvisie Hardenberg
3.4.2.1 Algemeen

De detailhandel verandert snel en structureel. Deze dynamiek in het winkellandschap is ook merkbaar in de gemeente Hardenberg. Omzetten en bezoekersaantallen lopen terug en de leegstand is toegenomen. Maar Hardenberg staat niet stil, integendeel, er wordt volop gewerkt aan compacte en aantrekkelijke winkelvoorzieningen, zowel in de grote als in de kleinere kernen. Eind november 2015 tekende Hardenberg de ’retaildeal’ met het ministerie van Economische Zaken, in september 2015 werd het actieplan centrum Hardenberg gepresenteerd. Een van de benoemde acties in de actieplannen is het opstellen van een detailhandelsstructuurvisie (vastgesteld op 4 juli 2017). De vorige detailhandelsstructuurvisie dateerde uit 2002 en was sterk achterhaald gezien de ontwikkelingen in de branche. De nieuwe visie moet het antwoord zijn op het realiseren van compacte centrumgebieden.

De verschillende winkelgebieden in de gemeente Hardenberg hebben elk een eigen profiel en functie. De afstanden tussen de diverse kernen zijn soms vrij groot. Naast een economische functie, hebben de (centrum)winkelgebieden ook een belangrijke maatschappelijke functie (leefbaarheid). De belangrijkste uitdaging voor de gemeente Hardenberg is inzicht te krijgen in een toekomstbestendige detailhandelsstructuur en acties en maatregelen niet alleen voor de overheid, maar ook voor ondernemers en eigenaren, om die structuur gezamenlijk te realiseren. De kansrijke (delen van) winkelgebieden moeten elkaar aanvullen en een optimale spreiding over de gemeente hebben. Centrumgebieden moeten worden gecompactiseerd en kansarme locaties/delen zullen moeten worden getransformeerd naar andersoortige functies. Het onderscheidend vermogen (branding) vormt hierbij een belangrijk aspect.

3.4.2.2 Opgaven Hardenberg

De volgende opgaven voor de kern Hardenberg liggen voor als (beleids)uitgangspunten voor de toekomst:

  • Concentreren van het shopmilieu in het kernwinkelgebied;
  • Verplaatsen recreatieve winkels naar het kernwinkelgebied;
  • Routing verbeteren door circuitvorming te realiseren: tweezijdige bewinkeling en versterking van de functionele invulling van de Kruissteeg en Smederijstraat;
  • Marktplein: horecaconcentratie, spectaculair object/element;
  • Versterken met een verscluster nabij een supermarkt (bijvoorbeeld: Smederijstraat of Admiraal Helfrichstraat-Noord)
  • Transformatieopgave voor de locaties De Spinde en Europaweg / Bruchterweg;
  • Inzetten op functieverbreding in het centrumgebied met nieuwe functies, werken en wonen in de deelgebieden buiten het kernwinkelgebied;
  • Versterken relatie met toerisme/cultuur;
  • Het DNA van Hardenberg in het centrum zichtbaar maken waar de bewoners trots op zijn: historie, groene omgeving, Vecht, lokale gebruiken, producten, helden en symbolen, noaberschap / religie, bedrijven / werkgelegenheid e.d.);
  • Openbare ruimte optimaliseren, verblijfsklimaat verhogen (functioneel en ruimtelijk);
  • Verkeer: onderzoek laten verrichten naar de verkeerscirculatie in en rond het centrum en evaluatie van de parkeerregulering.

3.4.2.3 Toetsing initiatief aan de detailhandelsstructuurvisie Hardenberg

Zoals in paragraaf 2.2.2 reeds is beschreven past het initiatief naadloos in de ambities voor het winkelgebied van Hardenberg zoals geformuleerd in de detailhandelsstructuurvisie.

3.4.3 Programma Wonen
3.4.3.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.4.3.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.4.3.3 Huren in Hardenberg

Ongeveer één derde van de woningvoorraad bestaat uit huurwoningen. Het gaat veelal om sociale huur in bezit van onze woningcorporaties (circa 5.000 woningen, 25% van de totale voorraad). Op dit moment is in de grotere kernen van de gemeente nog een sterke vraag naar sociale huurwoningen. De komende jaren wordt in deze vraag voorzien met een toevoeging van 250 tot 300 sociale huurwoningen tot 2025. Als gevolg van de demografische ontwikkelingen en strengere toewijzingseisen voor de sociale huur, lijkt op lange termijn een omvang van ongeveer 5.000 woningen voldoende om te voorzien in de kwantitatieve vraag. De kwalitatieve opgave in deze sector is des te groter. Een tijdelijke groei van het aantal sociale huurwoningen is noodzakelijk om de toegenomen druk op de huursector te verminderen en om de kwalitatieve opgave te kunnen verwezenlijken.

3.4.3.4 Agenda Wonen

De Agenda Wonen vormt de praktische uitwerking van het Programma Wonen. In deze uitvoeringsagenda staan alle concrete acties en afspraken genoemd die de komende twee jaar worden uitgevoerd om een eerste flinke stap te zetten de lange termijn ambities uit het Programma Wonen te bewerkstelligen.

Ten aanzien van huurwoningen in Hardenberg worden 300 woningen opgenomen in de periode 2019-2025. Hiervoor wordt beschikbare plancapaciteit gereserveerd. Tot 2022 wordt ingezet op het realiseren van 150 sociale huurwoningen.

3.4.3.5 Toetsing van het initiatief aan het Programma Wonen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 80 woningen. Het gaat om appartementen in zowel de huur- als koopsector. Daarnaast worden de woningen in verschillende segmenten gebouwd, te weten sociaal, middelduur en duur. De ontwikkeling is kwantitatief passend binnen de woonvisie die uitgaat van het bouwen van ruim 1.600 nieuwe woningen in de komende 10 jaar. Kwalitatief is de ontwikkeling eveneens passend aangezien het realiseren van sociale huurappartementen specifiek in het Programma Wonen genoemd worden als speerpunten. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het 'Programma Wonen'.

3.4.4 Welstandsnota
3.4.4.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.

Voor het plangebied geldt welstandsniveau 2. Criteria ter plaatse van welstandsniveau 2 zijn onder meer:

  • De verschijningsvorm dient de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving te versterken;
  • De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving;
  • Iederen gevel heeft zijn eigen identiteit, maar is passend in het straatbeeld;
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel;
  • De gevelcompositie en de plaats, afmetingen en verhoudingen van gevelelementen zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd;
  • Uitgangspunt is het kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen overheerst;
  • In het centrum is het gebruik van goedkoop uitziende materialen zoals volkern platen, kunststoffen en dergelijke niet toegestaan;

3.4.4.2 Toetsing van het initiatief aan 'Welstandsnota'

Toetsing van de definitieve bouwplannen aan de Welstandsnota vindt plaats bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van welstand.

3.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Voorliggend plan voorziet in de bouw van maximaal 80 woningen. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. De andere functies betreffen geen geluidsgevoelige functies in het kader van de Wgh.

4.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Er wordt daarom niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.1.2.2 Railverkeerlawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand (ca. 600 meter) van het plangebied ligt.

4.1.2.3 Wegverkeerslawaai

Omdat het plangebied zich bevindt binnen de wettelijke geluidszone van de Lage Doelen, Bruchterweg, Europaweg en Witte de Withstraat is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieronder worden de onderzoeksresulten besproken. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 1

Wat betreft de Europaweg, Lage Doelen en de Admiraal Helfrichstraat wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan.

De geluidbelasting als gevolg van de Bruchterweg bedraagt maximaal 57 dB. De geluidbelasting als gevolg van de Witte de Withstraat bedraagt maximaal 49 dB. Hiermee wordt voor deze wegen niet aan de voorkeurswaarde voldaan. Wel wordt aan de maximaal toegestane waarde van 63 dB voldaan.

Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er dienen gelijktijdig met het bestemmingsplan hogere waarden van maximaal 57 dB (Bruchterweg) en 49 dB (Witte de Withstraat) te worden vastgesteld. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt hoogstens 62 dB. Met het realiseren van gevelmaatregelen met een gevelwering van 29 dB wordt een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd.

Met het vaststellen van de benodigde hogere waarden en het nemen van gevelmaatregelen met een gevelwering van maximaal 29 dB is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren appartementen.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan, mits de hogere waarden worden verleend en de vereiste gevelmaatregelen worden uitgevoerd. Deze hogere waarden worden gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan vastgesteld.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.2.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied is een vooronderzoek uitgevoerd en is tevens gestart met veldwerkzaamheden. Verdeeld over de locatie zijn meerdere boringen gezet. In een aantal boringen is onder de bestratring een laag gebroken puin van meer dan 0.8 m-mv aangetroffen. Deze boringen konden hierdoor handmatig niet worden doorgezet. Op andere plaatsen zijn boringen vanwege puin in de ondergrond, tussen 0.5-1.0 m-mv gestaakt (vanwege handmatig ondoordringbare lagen).

Vanwege de aanwezigheid van puin is tevens een onderzoek naar asbest in grond en puin volgens NEN-5707 resp. NEN-5897 noodzakelijk. Gezien de diepte (>1 m-mv) waarop puin werd aangetroffen wordt door Sigma geadviseerd om dit onderzoek middels een minigraver uit te voeren. Het gebied wordt momenteel echter druk bezocht. Verder onderzoeken met behulp van een mini-graver zou tijdelijke overlast geven en betekenen dat alles weer netjes moet worden hersteld. Praktisch gezien is daarom gekozen het onderzoek vlak voor of na sloop uit te voeren.

Op basis van het reeds uitgevoerde vooronderzoek is gebleken dat er geen ernstige verontreiniging wordt verwacht, waardoor de haalbaarheid van het bestemmingsplan in gevaar kan komen.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem moet vlak voor of na sloop nog nader worden onderzocht. Op basis van het reeds uitgevoerde vooronderzoek is gebleken dat er geen ernstige verontreiniging wordt verwacht. Het aspect bodem lijkt hiermee geen onoverkomenlijke belemmering te vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de rode cirkel indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00365-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat er geen risicobronnen nabij het plangebied aanwezig zijn.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Het plangebied ligt in het centrumgebied van Hardenberg dat wordt gekenmerkt door diverse centrumfuncties. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'. Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:

  • 1. stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • 2. horecaconcentratiegebieden;
  • 3. zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • 4. (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De 'Staat van Bedrijven (SvB) - functiemenging' bevat geen richtafstanden, maar categorieën A, B en C, die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijke relevante milieucategorieën:

  • A. activiteiten die zo weinig milieubelastend voor de omgeving zijn, dat ze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding van wonen en bedrijven zijn hiervoor voldoende;
  • B. activiteiten in gemengd gebied met een zodanige milieubelasting voor de omgeving, dat ze bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats moeten vinden;
  • C. activiteiten die door hun verkeer aantrekkende werking op een goede ontsluiting op de hoofdinfrastructuur zijn aangewezen.

4.5.3 Beoordeling
4.5.3.1 Algemeen

In voorliggend geval ligt het plangebied in het centrum van Hardenberg. Het plangebied wordt daarmee geclassificeerd als 'functiemengingsgebied'. Er kan dan ook niet met richtafstanden worden gewerkt. Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de functie toe? (interne werking).

4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het voornamelijk om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Een commerciele en maatschappelijke functies vallen volgens de lijst 'SvB – functiemenging' onder categorie A of B. Voor categorie A geldt dat deze zodanig weinig milieubelastend zijn dat ze aanpandig aan de woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding van wonen en bedrijven zijn hiervoor voldoende. Voor categorie B geldt dat deze bouwkundig dienen te worden afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies.

De commerciele/maatschappelijke ruimten worden naast of onder de geplande appartementen voorzien. Door een bouwkundig afgescheiding is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De functie ‘wonen’ is verder niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

Het bestemmingsplan maakt milieugevoelig functies mogelijk, namelijk maximaal 80 woningen gemaakt. In voorgaande subparagraaf is reeds ingegaan op de afscheiding tussen de centrumfuncties en woningen in het plangebied zelf. Omliggende centrumfuncties liggen overal op meer dan 10 meter afstand aan de overzijde van de wegen die het plangebied omringen. Gelet op het feit dat er sprake is van een functiemengingsgebied vormt de omliggende bedrijvigheid tevens geen belemmering voor het woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende functies niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) heeft besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 7,5 kilometer. Daarnaast ligt het gebied 'Engbertsdijkvenen' op circa 9,5 kilometer. Om de gevolgen van de gewenste ontwikkeling wat betreft stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een Aeriusberekening door BJZ.nu uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen ten noordoosten van het plangebied aan de andere zijde van het stadscentrum langs de Vecht. De afstand bedraagt circa 550 meter. Gelet op deze afstand en de tussenliggende stedelijke functies zijn geen negatieve effecten op het NNN te verwachten. Geconcludeerd wordt dan ook geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.6.3 Soortenbescherming
4.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.6.3.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggende ontwikkeling is door Alcedo Natuurprojecten een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.

Op basis van de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

  • Er zijn op de onderzochte locatie geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen;
  • Het is uit te sluiten dat er vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn;
  • Vanwege de voorgenomen plannen gaan er geen foerageerplaatsen van vleermuizen verloren;
  • Vanwege de voorgenomen plannen worden er geen migratiecorridors van veermuizen doorsneden;


Op basis van de quickscan wordt het volgende geadviseerd:

  • Voer de werkzaamheden uit buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli);
  • Omdat tijdens deze scan gebleken is dat de omgeving van de onderzochte locatie niet rijk is aan soorten als huismus en ongeschikt voor vleermuizen verdient het aanbeveling voor deze soorten voorzieningen aan te brengen in de nieuwbouw. Bij voorkeur door het plaatsen of inbouwen van nestkasten. Zodoende kan de biodiversiteit ter plaatse verder worden vergroot;
4.6.4 Conclusie

Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten.

4.7 Archeologie & cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Situatie plangebied

Uit vooronderzoek is gebleken dat voor het plangebied in de periode 2005/2006 reeds een archeologisch bureau- en karterend booronderzoek is uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de kans op archeologische vondsten laag is en nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. In Bijlage 4 is het advies van de regio-archeoloog uit 2010 opgenomen.

Het plangebied kan worden vrijgegeven voor het aspect archeologie.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.7.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.8.2 Situatie plangebied
4.8.2.1 Passende beoordeling

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van maximaal 80 woningen en circa 800 m2 commerciele/maatschappelijke. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 4.6.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.8.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater.

Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'normale procedure' van toepassing is. Dit houdt in dat de RO adviseur van het waterschap is betrokken bij de planvorming. Het waterschap heeft op basis van de ambities die in het bestemmingsplan worden aangegeven omtrent afname van de hoeveelheid verharding en nadrukkelijke aandacht voor klimaatadaptatie in zowel de ruimte als in de gebouwen een positief advies gegeven. Vanwege het globale karakter van het bestemmingsplan wordt het waterschap graag betrokken bij de concrete uitwerking van het waterhuishoudingsplan voor het plan gebied.

De hoeveelheid verharding binnen het plangebied neemt ten opzichte van de huidige situatie substantieel af. Momenteel heeft de bestaande bebouwing een footprint van circa 2.500 m2. De nieuwe bebouwing heeft een footprint van circa 1.670 m2. Klimaatadaptie krijgt echter nadrukkelijk een plek in het plan. Niet alleen in de openbare ruimte maar ook in het vastgoed. Uit de uitgevoerde klimaatstresstesten is gebleken dat in het gebied rond het gemeentehuis problemen kunnen ontstaan bij hevige regenval. Het creëren van een robuust waterbergingssysteem kan een oplossing bieden voor het probleem. Dit wordt meegenomen in de uitwerking van de nieuwe openbare ruimte.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden de overige regels beschreven, waaronder de afstemming met de welstand en APV, uitsluiting van seksinrichtingen en de verplichting om voldoende parkeerplaatsen aan te leggen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.

Artikel 3 Centrum

Het gehele plangebied is bestemd als Centrum.

Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wonen en bijbehorende aan huis verbonden beroepen, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca tot categorie I en detailhandel ter plaatse van de hiervoor op de verbeelding opgenomen aanduidingen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de bijbehorende verkeers- en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningenen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen gebouwen en overkappingen, gebouwen en overkappingen ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Binnen deze bestemming zijn maximaal 80 woningen toegestaan bovenop de reeds aanwezige woningen in de Spindeflat. De bouwregels zijn flexibel opgezet. Gebouwen en overkappingen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd. De bouwhoogte bedraagt maximaal 20 meter. Afwijkend hierop is voor de uitbreiding van de Spindeflat een bouwhoogte van 23,5 meter toegestaan aansluitend bij de bestaande bouwhoogte van de Spindeflat.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Tevens zijn in de gemeentelijke kosten opgenomen in de overeenkomst, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd is. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg naar het waterschap Vechstromen toegezonden. Het waterschap heeft een positief advies gegeven. Verwezen wordt naar paragraaf 5.2.2.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval is gelet op aard van de ontwikkeling en de ligging in het centrumgebied een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 24 december 2020 tot 3 februari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 4 inspraakreactie ingekomen. Deze inspraakreacties hebben niet geleid tot een aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 juni tot 4 augustus 2021 voor één ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn vier zienswijzen ingediend. Eén van de zienswijzen is ingetrokken. De drie overblijvende zienswijzen leiden niet tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.