direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Hofsteeweg 2-4 Collendoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Hofsteeweg 2-4 in Collendoorn is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Het perceel is aangekocht door de gemeente Hardenberg. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Eén bedrijfswoning is in de bestaande schuur gesitueerd. Daarnaast zijn er twee landschapsontsierende schuren aanwezig met een oppervlakte van 1.557 m2. Er ligt nog een agrarische bestemming op het perceel.

Het plan is om de bestemming te herzien naar een woonbestemming. De bestaande bedrijfswoning en de karakteristieke schuur aan de weg blijven bestaan. De landschapsontsierende schuren worden gesloopt en vervangen door één rood-voor-rood woning. De bestaande bedrijfswoning die in de schuur is gesitueerd wordt ook nieuw teruggebouwd.

Ten behoeve van het plan is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierin is verwoord en verbeeld op welke wijze de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.

Om de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is deze bestemmingsplanherziening opgesteld.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel Hofsteeweg 2-4 in Collendoorn (kadastraal: gemeente Hardenberg, sectie O, perceel 3692 (deels)). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Voor het plangebied gelden de volgende juridisch-planologische regelingen:

  • bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg (vastgesteld 2 december 2014);
  • gerechtelijke uitspraak Buitengebied Hardenberg 13-05-2015 (vastgesteld 27 mei 2015);
  • bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, herziening regels (vastgesteld 26 september 2016);
  • bestemmingsplan Facetherziening parkeren Hardenberg (vastgesteld 17 juli 2018).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' met een bouwvlak. Het plangebied heeft verder de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4'.

De herontwikkeling van het perceel is niet mogelijk binnen de geldende planologische kaders. Om deze reden wordt deze bestemmingsplanherziening opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie aan de Hofsteeweg is gelegen ten noorden van de stad Hardenberg en ten oosten van de nieuwbouwwijk de Marslanden. Via de Eugenboersdijk is de Hofsteeweg direct ontsloten op de nabij gelegen N34. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied. Het is landelijk en open van karakter, gelegen op een hogere dekzandrug (Collendoorner Es). Er is veel zicht op de omgeving. De bolling van de open es is zichtbaar vanuit meerdere invalshoeken in de omgeving. De N34 vormt een barrière tussen de locatie en het Vechtdal. Op ongeveer 500 meter afstand bevindt zich aan de oostzijde het Engelandse bos.

Erf

Het huidige erf heeft twee inritten haaks op de Hofsteeweg. De agrarische bebouwing staat in het verlengde van de inritten gepositioneerd. Er is een breed voorerf parallel aan de Hofsteeweg dat doorloopt langs de huidige woonboerderij. Er is een overgang naar de voor- en zijtuin en een doorloop naar een struinpad richting de nabijgelegen boerderij. Aan de Hofsteeweg heeft het erf geen heldere begrenzing. De oude stal en boomgroepen vormen de ruimtelijke begrenzing. Hierdoor oogt het kleinschalig, compact en besloten.

Achter de schuren, grenzend aan het landschap is een functioneel deel met kuilvloerplaten, stelconplaten etc. Deze prikken het landschap in; er is geen landschappelijke afbakening.

Bebouwing

De bestaande situatie is een agrarisch bouwperceel met twee bedrijfswoningen en twee grote agrarische schuren met een oppervlakte van 1.557 m2. In de jaren ‘80 en ‘90 vonden grootschalige uitbreidingen van het agrarische bedrijf plaats en heeft de locatie haar huidige vorm gekregen. De oorspronkelijk boerderijwoning is gericht op het landschap langs de Eugenboersdijk. De woning, opgetrokken in metselwerk, heeft een eenvoudige rechthoekige vorm en een lage goot met zadeldak van rode dakpannen. De woning is aangebouwd aan en staat haaks op een traditionele schuur met lagere goot en deels rieten dak. Direct aan deze schuur grenst een andere schuur van minder ruimtelijke kwaliteit. De oude stal met houten geveldelen en oorspronkelijke stalinrichting gelegen aan de Hofsteeweg is bijzonder om te zien, maar heeft wel achterstallig onderhoud. Naast de boerderij van de woning bevinden zich een oorspronkelijk bakhuisje, een tuinhuis en een tuinschuur.

2.2 Toekomstige situatie

Voor de herontwikkeling van het plangebied is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1). Uniek aan de planlocatie is de ligging aan de flank van de es. Een nieuwe opzet geeft de mogelijkheid hier sterk op te anticiperen en de rand van de es goed te definiëren. Hieronder worden de denkstappen beschreven om te komen tot een hoofdopzet voor het erfinrichtingsplan.

Op de flank van de es

De es blijft open en krijgt een zone 'Waarde - Es' die de ‘organische’ vorm van landschap volgt (beschermingsregeling). De erven (huidig en nieuw) bevinden zich aan de flank van de es in een meer besloten zone met het bestaande eikenbosje en met houtsingels. De zogenaamde esrand. De huidige hoogtes blijven gehandhaafd, de es blijft in zijn huidige staat. Er is doorkijk door de besloten zone vanaf de Hofsteeweg, het nieuwe erf en de N34 op de es. Dit zorgt voor een afwisselend landschapsbeeld. Ook de nieuwe woningen oriënteren zich op de open es om de beleving met het landschap te versterken.

Eén erf-gedachte

Er is een centraal gemeenschappelijk erf aan de es. Dit is op de volgende wijze opgebouwd:

  • Het erf is kleinschalig en bestaat uit een clustering van gebouwen;
  • De hoofdbebouwing (nokrichting) is altijd verschillend georiënteerd ten opzichte van elkaar;
  • Er is een ‘groene’ gezamenlijke inrit, dit betekent brede grasbermen met (de berm met de bestaande eikenbomen) aan weerszijden;
  • Het erf bestaat uit een verhard functioneel deel en een mandelige tuin tussen de nieuwe woningen die gericht is op de es. Door de tuin tussen de twee woningen is de relatie tussen erf en es fysiek aanwezig;
  • Er zijn geen harde kavellijnen rondom. Elke erfgrens heeft een andere passende afbakening. De bebouwingscluster heeft hierdoor een gevarieerd, kleinschalig en landschappelijk aanzicht van meerdere invalshoeken;
  • De landschapsontsierende bebouwing wordt weggehaald;
  • De hiërarchie in de bebouwing wordt als volgt: hoofdgebouw (oorspronkelijke boerderij), twee nieuwe ondergeschikte erfwoningen en bijgebouwen bij voorkeur los van de woning, zoals bijvoorbeeld een kapschuur;
  • De nieuwe bebouwing wordt in samenhang ontworpen. Voor het uiterlijk van de nieuwe bebouwing wordt verwezen naar de Welstandsnota Buitengebied, 1.3 Essen-Hoevelandschap van de gemeente Hardenberg. De Welstandsnota is samen met dit ruimtelijk kwaliteitsplan van toepassing.

Kavel en bouwvlak volgen het landschap

De twee nieuwe percelen krijgen elk een omvang van ca. 4.500 m2 inclusief mandelig erf en tuin. De ligging van de nieuwe percelen volgt de organische lijn van de esrand, de lijn van het oude struinpad en houdt rekening met doorzichten vanaf de Hofsteeweg en N34. Een aanzet tot spinragstructuur in plaats van lineaire functionele verkaveling. Het is wenselijk om het kaveldeel grenzend aan het landschap van de es op een ‘zachte en transparante’ manier te maken (bijvoorbeeld met lage beplanting of een eenvoudig houten hekwerk < 1 m).

In het mandelige gebied, het erf en de tuin tussen de woningen, worden geen harde kavelgrenzen aangelegd. Met een gezamenlijke inrichting worden privézones afgebakend. Bijvoorbeeld door het toepassen van lage (gemengde) hagen van gebiedseigen beplanting, zoals beukenhaag en meidoornhaag. Ook variëren in verharding behoort tot de mogelijkheden om de privézone af te bakenen van het mandelige erf. Bijvoorbeeld de gezamenlijke erfverharding in zandkleurige tint (halfverharding) en de strook verharding langs de woning in gebakken klinkers.

Het bouwvlak biedt ruimte om de woning naar wens te oriënteren, maar dwingt door de schuine zijden wel een bepaalde oriëntatie op het landschap af. In samenhang met de positionering van de woning kunnen ook de bijgebouwen binnen het bouwvlak gepositioneerd worden.

Relatie met het landschap

Met de ontwikkeling van de nieuwe bebouwingscluster op het erf zal de flank van de es meer besloten worden. Het oude struinpad wordt versterkt door enkele bomen langs de route te planten. Het doorzicht naar de es vanaf de Hofsteeweg kan behouden blijven. Het oostelijke perceel grenst met één lange zijde aan de Hofsteeweg. Hier moet een ‘zachte’ begrenzing toegepast worden, bijvoorbeeld een gemengde struweelhaag.

Het mandelige erf wordt ingericht met gebiedseigen soorten. De struinroute, oude schuur en het bakhuisje worden in stand gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Erfinrichtingsplan toekomstige situatie

Erfinrichtingsplan

In het erfinrichtingsplan zijn de condities gegeven waarbinnen een plan voor de nieuwbouw gemaakt kan worden. Er worden kaderstellende elementen meegegeven, zoals de zone 'Waarde - Es', kavels, bouwvlak en mandelig gebied met erf en tuin. Ook worden er essentiële waarden benoemd, waar niet zonder meer van afgeweken mag worden. Dit zijn: de zachte lage erfgrenzen in de middenzone en aan de esrand, het versterken van de struinroute met enkele bomen, de struweelhaag aan de Hofsteeweg (optioneel) en het in stand houden van het bakhuisje, struinroute en oude stal. Ook het toepassen van gebiedseigen beplanting en het gebruiken van natuurlijke materialen en kleurtinten voor verharding/ meubilair hoort daarbij. Deze zijn benoemd in de legenda.

Binnen deze kaders en waardevolle elementen kan vrijheid gezocht worden voor de bouw van een eigen woning op een gemeenschappelijk en gezamenlijk vorm te geven erf.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

STEDELIJKE ONTWIKKELING

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Met dit bestemmingsplan wordt één nieuwe woning toegevoegd. Bij dit aantal is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing op het plan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in deze toelichting aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en -verordening

De 'Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019' is op 13 november 2019 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 december 2019 van kracht. Deze visie gaat over de inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in de provincie. De bijbehorende 'Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019' is een vertaling van de Omgevingsvisie in bindende regels voor derden. Het navolgende beleid is van toepassing op het plangebied.

Uitvoeringsmodel (of, waar, hoe)

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0004.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0005.png"

Figuur 3.1 Ontwikkelingsperspectief

Het plangebied ligt in de Groene Omgeving, in het Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel, continu en beleefbaar watersysteem.

Het plangebied is daarnaast aangeduid als verdwenen landgoed. Initiatieven in de Groene Omgeving wil de provincie verbinden aan versterking van de bestaande landgoederenstructuur in Overijssel. Met name in de stadsrandgebieden is ruimte voor nieuwe landgoederen en/of de landgoedaanpak; (restanten van) verdwenen landgoederen kunnen hierbij een bron van inspiratie zijn.

Hoe – gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving.

  • Natuurlijke laag - zandgebieden - beekdalen en natte laagtes

In de natuurlijke laag bevindt het plangebied zich in de beekdalen en natte laagtes . De norm is hier dat het waterpeil niet lager is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0006.png"

Figuur 3.2 Natuurlijke laag

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap - zandgebieden - oude hoevenlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap bevindt het plangebied zich in het oude hoevenlandschap . De norm is hier dat de essen en esjes een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting, open es(je), beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0007.png"

Figuur 3.3 Laag van het agrarisch cultuurlandschap

  • Stedelijke laag

Het bestemmingsplan ligt in het buitengebied van Hardenberg. In de stedelijke laag zijn voor het plangebied geen aanduidingen opgenomen. Deze laag is niet relevant voor het plangebied.

  • Laag van de beleving

In de laag van de beleving zijn voor het plangebied geen aanduidingen opgenomen. Deze laag is niet relevant voor het plangebied.

Afweging

De locatie betreft een voormalig agrarisch perceel aan de rand van Hardenberg. De landschapsontsierende schuren op het perceel worden gesloopt en vervangen door één rood-voor-rood woning. De karakteristieke bebouwing blijft behouden. In paragraaf 2.2 en het ruimtelijk kwaliteitsplan is onderbouwd dat met de herontwikkeling sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsperspectief en de gebiedskenmerken. De ontwikkeling vormt daarbij geen belemmering voor agrarische functies in de omgeving van het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

LIK en Ontwikkelingsvisie Reestdal

Het plangebied ligt in het essen- en hoevenlandschap langs de Vecht. De gemeente heeft voor het plangebied en omgeving een landschapidentiteitskaart (LIK) en daar aan verbonden ontwikkelingsvisie 'Noordelijke stadsrandzone Hardenberg' opgesteld. De identiteitskaart beschrijft de landschappelijke kenmerken van het gebied, waarbij is aangesloten bij het omliggende het essen- en hoevenlandschap:

  • Grootschalige en grillige verkaveling van de essen;
  • Open, bolle essen en kleinschalig landschap;
  • Onregelmatig erfopbouw met losse strooiing gebouwen en grote bomen op het erf;
  • Kronkelige wegen;
  • Wegbeplanting, houtwallen op de randen van de essen.

In de ontwikkelingsvisie 'Noordelijke stadsrandzone Hardenberg' is vervolgens het ontwikkelingsperspectief van het gebied uiteengezet. Voor het essen- en hoevenlandschap zijn de kernwoorden: diverse functies, wonen, (verbrede) landbouw. De ontwikkelingsvisie richt zich op:

  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer), bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB voor nieuwe kleinschalige bedrijvigheid;
  • Dagrecreatief medegebruik van landbouwgronden.

De visie voor het thema wonen omvat:

  • Nieuwe woonfuncties na bedrijfsbeëindiging;
  • splitsing voormalige boerderijen (meerdere wooneenheden);
  • versterken stedelijk (Marslanden) naar landelijk gebied in de vorm van incidentele woningbouw.

Wat het landschap richt de gemeente zich op het behoud van de openheid van essen en een verbeterde landschappelijke inpassing van de wijk Marslanden.

Erven met kwaliteit

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. De beleidsnotitie vervangt de beleidsnotitie 'Rood voor rood met gesloten beurs'. Het doel van 'Erven met kwaliteit' is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied door de sloop van landschapsontsierende gebouwen. Om de sloop daarvan te stimuleren, worden verschillende ontwikkelingsmogelijkheden geboden, zoals woningbouw of economische ontwikkelingen.

Voor de toepassing van het beleid geldt het uitgangspunt dat per locatie alle landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en alle bijbehorende erfverhardingen, mestplaten, kuilvoersilo’s e.d. worden opgeruimd.

Op de ontwikkelingen die Erven met kwaliteit mogelijk maakt is het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente van toepassing. Dat houdt in dat van geval tot geval moet worden bepaald of er sprake is van een goede balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de investering in ruimtelijke kwaliteit. Concreet komt het erop neer dat de aanvrager een ruimtelijke kwaliteitsplan moet (laten) opstellen waarin wordt aangegeven op welke manier de nieuwe ontwikkeling (sloop, nieuwbouw woning of andere ontwikkeling) wordt ingepast in zijn omgeving.

De minimale sloopoppervlakte aan landschapsontsierende gebouwen voor de bouw van een woning bedraagt 850 m2 met asbest en 1.000 m2 zonder asbest. Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie.

Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota Buitengebied vastgesteld. In het ruimtelijk kwaliteitsplan zijn welstandscriteria opgenomen ten behoeve van de onderlinge samenhang van de bebouwing, die voor wat het plangebied betreft de welstandseisen uit de welstandsnota vervangen. De welstandscriteria uit de Welstandsnota Buitengebied (1.3 Essen-Hoevelandschap) die zijn opgesteld ten behoeve van het uiterlijk van de bebouwing blijven van kracht. Via deze criteria wordt er gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsplan functioneert daarmee ook als een beeldkwaliteitsplan met een gebiedsgericht welstandskader en dient, samen met de Welstandsnota Buitengebied, als toetsingskader voor omgevingsvergunningen.

Afweging

Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar een nieuw erf met één extra woning, waarbij alle landschapsontsierende bebouwing (ruim 1.500 m2) wordt gesloopt. In het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een verantwoorde ontwikkeling die voldoet aan wet- en regelgeving. Middels het ruimtelijk kwaliteitsplan is geborgd dat er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. De ontwikkeling past daarmee binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de belangen van natuur en milieu, cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden bij het plan zijn betrokken. Dit hoofdstuk van de toelichting gaat in op de doorwerking van deze aspecten in het bestemmingsplan.

4.1 Erfgoed

Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Op grond van het gemeentelijke archeologiebeleid ligt in het plangebied een AMK-terrein van zeer hoge en hoge waarde (Waarde - Archeologie 1). Archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m. Een deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting (Waarde - Archeologie 4). Hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart Hardenberg

Voor het plan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor het hele plangebied een hoge kans is op archeologische waarden uit de periode steentijd tot Romeinse tijd en voor resten die behoren tot een boerderijhoeve uit de middeleeuwen tot nieuwe tijd.

In vervolg op het bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). In plangebied Hofsteeweg 2-4 te Collendoorn ligt een plaggenbodem die in het algemeen redelijk bewaard gebleven is. Wel zijn op het huidige erf lokaal grote verstoringen aanwezig met name van mestputten onder de stallen. Het onderzoek heeft enkele vondsten van scherven aardewerk opgeleverd uit de tijd van de voormalige havezathe. Ook is in het westen van het plangebied een oudere scherf gevonden die dateert uit de ijzertijd of romeinse tijd. Buiten het AMK-terrein van de havezathe zijn geen vondsten gedaan die dateren uit de middeleeuwen of eerdere periodes.

  • Archeologisch verwachtingsmodel

Op de delen van het terrein die niet sterk verstoord zijn door met name kelders zullen archeologische resten van de havezathe bewaard gebleven zijn. De oudere scherf aardewerk vormt een aanwijzing voor bewoning van het gebied ruim voor de havezathe. Mogelijk zijn geassocieerd met deze scherf ook archeologische grondsporen aanwezig. Voor het oostelijke deel van het plangebied dat buiten het AMK-terrein valt heeft het onderzoek geen aanwijzingen voor archeologische resten opgeleverd en kan de archeologische verwachting naar beneden toe worden bijgesteld.

  • Selectie-advies

Geadviseerd wordt om binnen de grenzen van het AMK-terrein geen graafwerk te ondernemen behalve op de plekken waar onderkelderde stallen staan. Op basis van de veldresultaten lijkt archeologische begeleiding van sloopwerk van stallen niet zinvol. Het advies is om de westelijke van de twee te bouwen woningen te plaatsen binnen de grenzen van de huidige ligboxenstal. Geadviseerd wordt verder de oostelijke woning zonder beperkingen of nader archeologisch onderzoek te bouwen in het onderzochte gebied oostelijk van het AMK-terrein.

Als toch bodemingrepen nodig zijn binnen het AMK-terrein buiten de locaties van onderkelderde stallen, dan is het advies nader archeologisch onderzoek. Indien mogelijk dient dit te worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuven waarvoor een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk is. De gemeente beslist echter dat het uitgraven van de bouwkuipen binnen het AMK-terrein hoe dan ook archeologisch begeleid moet worden.

Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waarden van het plangebied is uitgebreid ingegaan in de planbeschrijving in Hoofdstuk 2 en in het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1.

4.2 Bodem

Kader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

Voor bodem is een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) uitgevoerd (Bijlage 4). De uitkomsten hiervan worden te zijner tijd verwerkt in het plan. Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging. De grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten plaatselijk enkele stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk streefwaarde. De licht verhoogd gemeten chemische verontreinigingen in de grond en het grondwater overschrijden de tussenwaarde echter niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Daarnaast is een onderzoek asbest (conform NEN 5707) uitgevoerd (Bijlage 5). De bovengrond ter plaatse van één inspectiegat (G17) bevat een verhoogd gehalte asbest ten opzichte van het criterium voor nader onderzoek (>50 mg/kg droge stof) en de interventiewaarde (100 mg/kg droge stof). De verontreiniging met asbest wordt gesaneerd. Voorafgaand aan de sanering wordt een BUS-melding gedaan bij het bevoegde gezag (provincie Overijssel). De sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.

4.3 Ecologie

Kader

Ten aanzien van het aspect ecologie is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 6) en een nader onderzoek naar steenmarter en kerkuil (Bijlage 7). Daarnaast is een berekening stikstofdepositie uitgevoerd (Bijlage 8). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Soortenbescherming

Uit de ecologische inventarisatie komt naar voren dat in de te slopen bebouwing binnen het plangebied mogelijk jaarrond beschermde nest- of verblijfplaatsen van steenmarter en kerkuil aanwezig zijn. Om aan te tonen dan wel uit te sluiten dat nest- of verblijfplaatsen aanwezig zijn, is nader ecologisch onderzoek uitgevoerd.

Uit het nadere onderzoek is gebleken dat de te slopen bebouwing in het plangebied geen functie heeft als vaste rust- of verblijfplaats voor steenmarter. Wel is het zeer aannemelijk dat ze af en toe in het plangebied foerageren en dat een steenmarter een verblijfplaats heeft op de zolder van Hofsteeweg 2. Deze waarschijnlijke verblijfplaats bevindt zich in de te behouden woning en wordt niet aangetast. Het plangebied zal door de plannen niet volledig ongeschikt als foerageergebied worden voor steenmarter.

Uit de drie bezoeken voor kerkuil komt naar voren dat binnen het plangebied geen nest van kerkuil aanwezig is. De waarnemingen van steeds één uil het plangebied verlatend, grofweg vanuit de omgeving vanaf schuur 1, wijzen er echter wel op dat er in het plangebied een vaste rustplek (roestplaats) van een solitaire kerkuil aanwezig is. Naar alle waarschijnlijkheid zit de vaste rustplaats van deze uil in de goot onder de open nok van de bestaande schuur die vooralsnog niet gesloopt zal gaan worden. Mocht sloop van deze schuur aan de orde zijn zal naar alle waarschijnlijkheid ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig zijn, dan wel door middel van onderzoek moeten worden aangetoond dat op dat moment geen rustplaats meer aanwezig is.

Gebiedsbescherming

NATURA 2000

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het plangebied ligt op een afstand van circa 10,5 kilometer ten zuiden van een in het kader van de Wnb beschermd gebied, te weten Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. Het plangebied ligt daarmee op ruime afstand van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen.

Het plangebied is gescheiden van de Natura 2000-gebieden door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Over grote afstand kan in potentie sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij aanleg en gebruik sprake is van een depositie van 0.00 mol N/ha/jaar op relevante Natura 2000-gebieden.

Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie niet nodig. Ten aanzien van andere aspecten treden als gevolg van het plan geen negatieve effecten op voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten van Wnb beschermde gebieden

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) is gelegen op circa 570 meter ten oosten van het plangebied. Tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN liggen voornamelijk agrarische gebieden en wegen.

Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggend gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen plan negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten.

Een nadere analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve effecten op het NNN en is ook op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.4 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Onderzoek

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00349-VG01_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart

BUISLEIDINGEN

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.

INRICHTINGEN

In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.

SPOOR, WEG EN WATER

In of nabij het plangebied bevinden zich geen wegen en spoor- of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroutes.

Conclusie

Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes ligt. In het plangebied wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De hoeveelheid personen in het gebied neemt hierdoor beperkt toe. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt gezien de kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling niet noodzakelijk geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Geluidhinder

Kader

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, dan wel die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen een zone (waaronder woningen) dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De in de nabijheid van het plangebied gelegen N34, Eugenboersdijk en Hofsteeweg kennen een maximum snelheid van respectievelijk 100, 60 en 60 km/uur en zijn gelegen in buitenstedelijk gebied. Deze wegen kennen derhalve een zone van 250 m. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing ligt binnen de zones van deze wegen en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek

Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 9). Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de N34 en Eugenboersdijk. Geconcludeerd mag worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Geur

Kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Onderzoek

Op basis van de Wgv is op woningen die in kader van rood-voor-rood worden gebouwd op een voormalige agrarische bedrijfsbestemming de geurnorm niet van toepassing. Wel geldt de aan te houden vaste afstand van 50 meter voor woningen gelegen buiten de bebouwde kom. Aan de afstand wordt ruim voldaan. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op een afstand van minimaal 300 meter van het plangebied (melkrundveehouderij op Het Holt 3). Tussen het plangebied en de agrarische bedrijven bevinden zich bestaande geurgevoelige objecten, in de vorm van woningen.

Daarnaast is het van belang om te beoordelen of er ter plaatse van de nieuwe woningen in het plan sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat. Daarbij kan de geurnorm van de Wgv wel gebruikt worden als een toetsingskader. Het dichtstbij gelegen bedrijf met dieren waarvoor geuremissiefactoren en geurnormen gelden betreft een pluimveebedrijf op het adres Eugenboersdijk 9 op 550 meter van het plan. Gezien deze afstand is het voldoende aannemelijk dat de geurbelasting onder de geurnorm voor geurgevoelige gebouwen buiten de bebouwde kom blijft.

Het bestemmingsplan biedt ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan niet de mogelijkheid om nieuwe geurgevoelige objecten op kleinere afstand van omliggende veehouderijen te realiseren. Veehouderijen worden dus ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan niet verder in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

Kader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van één extra woning. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekeken of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

In de directe omgeving zijn geen industriële emissiebronnen aanwezig die van betekenis zijn op het plangebied. Voor de fijnstofuitstoot van het pluimveebedrijf op het adres Eugenboersdijk 9 kan met gebruik van een extrapolatie van de tabel uit de Vuistregel voor veehouderijen bepaald worden dat bij een de afstand van 550 meter tot het plangebied sprake is van 'niet in betekenende mate'.

Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het RIVM (geodata.rivm.nl/gcn), zijn met vierkante kilometervakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Uit deze kaart blijkt dat in het vierkante kilometervak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.8 Milieuzonering

Kader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van de bestemming tot de gevel van de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkel woonpercelen. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven bevinden zich op een afstand van minimaal 300 m van het plangebied. Het gaat hier om akkerbouw- en niet-intensieve veebedrijven waarvoor een grootste afstand van 100 m geldt. Aan zowel wettelijke- als VNG-richtafstanden wordt voldaan. De agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden door dit bestemmingsplan. De agrarische functies vormen ook geen belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

Voor een inschatting van de verkeersgeneratie van het plan is CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) aangehouden. Het plangebied bevindt zich op grond van de publicatie in het buitengebied van een weinig stedelijk gebied.

Het plan is om één nieuwe vrijstaan koopwoning te realiseren. De gemiddelde verkeersgeneratie voor dit woningtype is 8,2. Het plangebied wordt ontsloten op de Hofsteeweg. De weg kan de extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan aan. Er ontstaan op verkeerskundig gebied geen belemmeringen.

Parkeren

Voor het parkeren is ook de CROW-publicatie als uitgangspunt genomen (koop, huis, vrijstaand, buitengebied, weinig stedelijk gebied). Voor vrijstaande woningen wordt een gemiddelde van 2,4 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woning gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig.

4.10 Water

Kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Onderzoek

Voor het bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd (Bijlage 10). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van het watertoetsproces van waterschap Vechtstromen moet worden doorlopen. In kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen:

Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om de bovenzijde begane-grondvloer tenminste 30 centimeter boven de weg aan te leggen.

Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. Het waterschap adviseert voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter.

Uit informatie blijkt dat binnen het plangebied een drukriolering ligt. Dit betekent dat alleen huishoudelijk afvalwater hier op mag worden aangesloten. Regenwater dient binnen het plangebied worden opgelost. Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van regenwater (daken) en infiltreren in de bodem de voorkeur. Dit mag uiteraard niet leiden tot wateroverlast naar aanliggende percelen. Schoon regenwater van daken mag geloosd worden op het oppervlaktewater.

Bij de uitwerking van het plan wordt met de opmerkingen van het waterschap rekening gehouden.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 of meer woningen. Het plan maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk. Gezien de geringe omvang van het plan is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het plan geen significante effecten op de omgeving heeft.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.

5.2 Bestemmingsregels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen wordt een bestemming onderscheiden. Aan deze bestemming zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Voor de voorkomende bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap

In voorgaande bestemmingsplannen had het plangebied in zijn geheel de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap'. Bij vaststelling van dit bestemmingsplan heeft slechts een klein deel van de gronden deze bestemming. Omdat in deze bestemming ook geen bouwvlak meer is opgenomen, zijn de meeste bouwwerken niet zondermeer mogelijk. Gebouwen zijn in zijn geheel niet mogelijk. Behalve dat het bouwvlak verdwijnt, zijn de regels identiek aan het voorheen geldende bestemmingsplan.

Wonen - Essen- en hoevenlandschap

Deze bestemming voorziet in het mogelijk maken van de nieuw geplande woningen en de reeds bestaande woning. Deze bestemming sluit grotendeels aan bij de woonbestemming in het bestemmingsplan van het buitengebied. Ten aanzien van de bouwregels zijn echter een aantal wijzigingen aangebracht. Gronden met deze bestemming 'Wonen - Essen- en hoevenlandschap' mogen worden gebruikt voor wonen, met inbegrip van aan huis gebonden beroepen, tuinen en erven. Aan die functie wonen mogen de gronden ondergeschikt ook gebruikt worden voor een bed and breakfast, boerderijkamers en statische opslag in bestaande gebouwen.

Wat betreft bouwregels geldt dat drie vrijstaande woningen zijn toegestaan. Die woningen moeten wel in de een bouwvlak worden gebouwd. Verder mag de inhoud van een woning niet groter zijn dan 750 m3 en mogen bij de woning behorende bijgebouwen en overkappingen -gezamenlijk- niet groter zijn dan 100 m2 (met uitzondering van de bestaande schuren die behouden blijven).

Ten aanzien van het gebruik geldt dat elke woning door slechts één huishouden mag worden gebruikt. De uitoefening van een aan huis gebonden beroep is aan een aantal voorwaarden verbonden, evenals het gebruik van gronden voor een bed and breakfast en een boerderijkamer. Tot slot kunnen de gronden met deze bestemming door middel van een omgevingsvergunning ook gebruikt worden voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten.

Waarde - Archeologie 1

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. Afhankelijk van het type archeologische (verwachtings)waarde, de oppervlakte en de diepte van de ingreep, kunnen een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Voor deze archeologische dubbelbestemming geldt dat indien bodemingrepen plaatsvinden van groter dan 100 m2 en dieper dan 0,40 m archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

'Waarde - Es'

Tot slot is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Es' opgenomen. Deze bestemming bepaalt dat gronden die deze bestemming hebben mede bestemd zijn voor het behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de essen. Die doelstelling vertaalt zich naar bouwregels die voorschrijven dat gebouwen in zijn geheel niet zijn toegestaan en bouwwerken slechts tot 1,00 meter. Dat geldt ook voor vergunningsvrije bouwwerken op grond van artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht. Ten aanzien van het gebruik van de gronden met deze bestemming geldt dat bosbouw niet is toegestaan, evenals de opslag van goederen en beplanting die hoger is dan 1,00 m.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de Anti-dubbeltelregel, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels, Algemene wijzigingsregels en de Overige regels. Deze regels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' en de daarna vastgesteld herziening. Ook is het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' verwerkt in de Overige regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Hardenberg is initiatiefnemer voor dit bestemmingsplan. De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de gemeente gedragen. Er is door de gemeente een exploitatieplan opgesteld voor dit bestemmingsplan. Het plan is economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De uitkomsten van het vooroverleg worden te zijner tijd verwerkt in dit plan.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan is in ontwerp, vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken, gedurende zes weken op het gemeentehuis ter inzage gelegd. Het plan is in die periode tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze zes weken van terinzageligging is eenieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen over het ontwerp naar voren te brengen. Hiervan is melding gemaakt door middel van voorafgaande kennisgeving in de rubriek 'Bekendmakingen' zoals gepubliceerd in het Gemeenteblad alsmede in de Staatscourant.

In de periode van terinzagelegging zijn geen zienswijzen op dit plan binnengekomen.