direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, herziening winterbed Vecht, deelgebieden Rheezermaten en Diffelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In 2007 is het programma Ruimte voor de Vecht gestart. Onder dit programma wordt het Vechtdal ingericht tot “een veilige, beleefbare en half natuurlijke rivier”. Het programma bestaat uit verschillende projecten die bijdragen aan dit doel, de uitvoeringstermijn is 2011 - 2020. Inmiddels zijn al 25 projecten langs de Vecht gerealiseerd of in ontwikkeling.

Het tracé Hardenberg – Junne is onderdeel van het programma 'Ruimte voor de Vecht'. De voorbereiding en uitvoering van dit tracé is voorzien in de periode tussen 2015 en 2018. In het gebied wordt ingezet op de hoogste ambitie: het omvormen van de Vecht naar een halfnatuurlijke rivier. Binnen het tracé liggen de deelgebieden Rheezermaten en Karshoek-Stegeren. Het deelgebied Rheezermaten ligt in de gemeente Hardenberg. In dit deelgebied worden meanders in de Vecht aangebracht en worden landbouwgronden omgezet tot natuur. Het andere deelgebied in het tracé Hardenberg - Junne is Karshoek-Stegeren. Hier wordt tevens een meander aangebracht en wordt een nevengeul gegraven. Dit deelgebied ligt in de gemeente Ommen, maar een klein gedeelte ligt binnen de gemeente Hardenberg. Dit stukje; Diffelen genaamd, wordt meegenomen in dit bestemmingsplan. Het overige gedeelte van Karshoek-Stegeren wordt door de gemeente Ommen vastgelegd in een bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van Rheezermaten ligt ten zuiden van Hardenberg. Het betreft het gebied rondom de Vecht van ongeveer drie kilometer lang, het plangebied beslaat ongeveer 260 hectare. Het plangebied is afgebakend zoals hieronder weergegeven (rood omlijnd). Omliggende plaatsen betreffen Hardenberg, Rheeze en Brucht.

Het gedeelte Karshoek-Stegeren (Diffelen) dat wordt meegenomen is hieronder eveneens weergegeven (paars omlijnd), dit gebied is ongeveer 7 hectare groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Plangebied

1.3 Vigerende plannen

Op dit moment geldt het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, dat is vastgesteld op 2 december 2014. Op 26 september 2016 is het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, herziening regels" gewijzigd vastgesteld, deze heeft ook betrekking op onderdelen van de regels van de bestemmingen in onderhavig plan.

Daarnaast is op 17 juli 2018 het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' vastgesteld. Naar verwachting wordt dit bestemmingsplan in juli 2018 ongewijzigd vastgesteld. De facetherziening heeft betrekking op alle binnen de gemeente Hardenberg op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan vigerende bestemmingsplannen, beheersverordeningen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen.

Binnen het plangebied liggen de volgende enkelbestemmingen:

  • Water;
  • Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap;
  • Agrarisch met waarden - Beekdallandschap.

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - archeologie 4;
  • Waarde - archeologie 5;
  • Waarde - Natuur en Landschap.

Het plan voor Rheezermaten voorziet in een verlegging van de Vecht. Daarnaast wordt een aantal agrarische kavels omgezet naar natuur. Dit kan niet binnen het huidige bestemmingsplan gerealiseerd worden. Om deze reden wordt voor de voorgenomen ontwikkelingen een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan herziet ter plaatse het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg en de daarop van toepassing zijnde herzieningen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting. De planregels vormen in combinatie met de verbeelding het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een beschrijving van aan het plan ten grondslag liggende gedachten alsmede de resultaten van verricht onderzoek.

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten van het plan. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Van oudsher is de Vecht een dynamische en meanderende rivier, zoals zichtbaar is op de kaart uit 1877. Begin 20ste eeuw is de Vecht gekanaliseerd en werden vele bochten afgesneden. Hiermee nam de lengte van de rivier sterk af. Een deel van de oude rivierarmen zijn in het gebied blijven liggen en zijn nog goed zichtbaar. In deze oude rivierarmen is bijzondere natuur ontstaan.

Er liggen geen gebouwde Rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0002.png"

Afbeelding 2.1: Plangebied omstreeks 1877 en 1915 (bron: Topotijdreis.nl)

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied Rheezermaten kenmerkt zich door een grote landschappelijke diversiteit. Het landgebruik in de huidige situatie bestaat voornamelijk uit landbouw en natuur. Waarbij agrarisch grondgebruik voornamelijk bestaat uit beweiding van vee en de productie van voedergewassen zoals maïs. Er bevindt zich een aantal oude rivierarmen, meanders en landbouwsloten. Langs de loop van de Vecht bevindt zich een rivierduinencomplex dat voor reliëf in het landschap zorgt. Het plangebied valt deels binnen Natuurnetwerk Nederland.

Recreatie en toerisme vormen een belangrijke economische pijler binnen het gebied (naast de agrarische sector). Zo zijn er verschillende recreatieve paden aanwezig binnen het gebied.

Rondom het plangebied liggen de kernen Rheeze, Hardenberg, Brucht en Oud-Bergentheim. Rheeze heeft 285 inwoners, Hardenberg 19.185, Brucht 285 en Oud-Bergentheim 575 (CBS, 2016).

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' zijn landschapidentiteiten vastgesteld. Rondom het plangebied komen de landschapstypen essen- en hoevenlandschap, beekdallandschap en besloten heideontginningslandschap voor. Het plangebied Rheezermaten heeft betrekking op het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap. Diffelen wordt gekenmerkt door het landschapstype besloten heidontginningslandschap. De indeling van de landschapstypen en de identiteitskenmerken zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.2: Kaart landschapstypen Rheeze - Diffelen en omgeving (bestemmingsplan buitengebied Hardenberg). Paars gearceerd: besloten heideontginningslandschap, blauw: beekdallandschap en geel: essen- en hoevenlandschap.

Het beekdallandschap heeft de volgende identiteitskenmerken volgens het bestemmingsplan:

  • open beekdal;
  • rechtlijnige, grootschalige verkaveling;
  • kleine bosjes en struweel op hoge delen, houtwallen;
  • plaatselijk reliëfduinen;
  • bijna geen bebouwing aanwezig.

Het besloten heideontginningslandschap heeft als identiteitskenmerken:

  • rechthoekige, grootschalige verkaveling;
  • bebouwingslint kanaal;
  • erven rechthoekig aan de weg met beplanting;
  • strak, rechtlijnig wegenpatroon;
  • beslotenheid rondom de Oldemeijer;
  • doorzichten naar bosgebied tussen campings langs Grote Beltenweg (smalle, lange lijnen).

Voor essen- en hoevenlandschap zijn de volgende identiteitskenmerken genoemd:

  • openheid en reliëf van essen, kleinschalig landschap met eenmansessen;
  • bebouwing aan de rand van de essen;
  • losse strooiing gebouwen met grote bomen op erven;
  • kronkelige wegen;
  • houtwallen, wegbeplanting, solitaire bomen en boomgroepen;
  • beschermd dorpsgezicht Rheeze.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Kaderrichtlijn Water

Volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten uiterlijk in 2027 alle aangewezen wateren voldoen aan de goede chemische en ecologische toestand. De 'chemische toestand' wordt beoordeeld aan de hand van 33 Europees vastgestelde prioritaire stoffen. De 'ecologische toestand ' is opgebouwd uit beoordelingen van onder andere de 'biologische kwaliteit' en de 'algemene fysisch-chemische kwaliteit', die in Nederland voornamelijk wordt bepaald door de nutriënten fosfor en stikstof. In de praktijk is de biologische kwaliteit, die bestaat uit maatlatten voor algen, vissen, macrofauna en waterplanten, meestal bepalend voor de ecologische toestand. In de stroomgebiedsbeheerplannen voor 2022-2027 moet Nederland definitieve keuzes maken over de doelen voor de verschillende wateren en de in te zetten maatregelen. De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt passen binnen deze richtlijn.

KRW-ambities voor de Vecht

Voor de Overijsselse Vecht geldt een hoog ambitieniveau voor ecologische kwaliteit. Dit is vanuit twee redenen ingestoken:

  • 1. Vanuit de Vechtvisie (zie hoofdstuk 3.4) waren al veel herstelprojecten gepland die als doel hebben om de aquatisch-ecologische kwaliteit te verbeteren;
  • 2. de Vecht kan een meer dan gemiddelde bijdrage kan leveren aan de (aquatisch-)ecologische diversiteit en kwaliteit van het beheergebied dan andere waterlichamen in beheer van Vechtstromen.

De Overijsselse Vecht binnen het plangebied wordt volgens de systematiek van de KRW getypeerd als een langzaam stromend riviertje op zand/kle (code R6). Het streefbeeld is een half natuurlijke laaglandrivier. De maatregelen om de ecologische kwaliteit te verbeteren zijn gericht op het aandeel karakteristieke riviersoorten, zoals Rivierprik, Kwabaal, Zwarte Populier, Pijlkruid, Breedscheenjuffer en Weidebeekjuffer. De populaties kunnen toenemen door:

  • Verbetering van stromingscondities;
  • Vergroten van de habitatdiversiteit;
  • Inundaties laten plaatsvinden door overstromingsgebieden te realiseren;
  • oude meanders aansluiten;
  • Stuwen passeerbaar maken;
  • waar mogelijk bosachtige begroeiing van de oevers.

De realisatie van de KRW-opgave wordt getoetst aan de hand van de vraag of de afgesproken maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

Verdrag van Malta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd die kunnen helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Dit is vastgelegd via de Wet op de archeologische monumentenzorg in de Erfgoedwet.

Natura 2000

De landen van de Europese Unie hebben zich verplicht om bijzondere typen natuur ("habitattypen") en bijzondere plant- en diersoorten te beschermen. Daarvoor zijn "Natura 2000-gebieden" aangewezen die van bijzondere betekenis zijn voor het voortbestaan van deze natuur. Voor elk Natura 2000-gebied wordt een beheerplan opgesteld, waarin wordt beschreven welke habitattypen en soorten er in het gebied aanwezig zijn, en in welke mate, en welke maatregelen er worden getroffen om ze duurzaam in stand te houden. Het Natura 2000-beheerplan is het kader voor het verlenen van vergunningen, waar dat vereist is volgens de Natuurbeschermingswet.

Het plangebied van Karshoek-Stegeren (Diffelen) ligt in Natura 2000-gebied Vecht en Beneden-Regge. Het beheerplan voor dit gebied is door de provincie Overijssel vastgesteld en wordt behandeld in paragraaf 3.3.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen binnen de deelgebieden sluiten aan bij de realisering van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. Er wordt aandacht besteed aan archeologie in paragraaf 5.8. Karshoek-Stegeren (Diffelen) is aangewezen als Natura 2000 en opgenomen in het beheerplan.

Het bestemmingsplan sluit aan bij Europees beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Daarin beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten het wil investeren. De Rijksoverheid richt zich daarnaast op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen inzake (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende nationale belangen:

Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)

Eén van de doelen van Ruimte voor de Vecht is het creëren van waterveiligheid. Met het oog op de toekomst moet er rekening gehouden worden met klimaatverandering, waardoor het langer en harder kan gaan regenen. Door de rivier meer ruimte te geven kan water geborgen worden.

Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)

Het beleid van het Rijk om flora en fauna te beschermen is gericht op twee doelen: het behouden van leefgebieden en het mogelijk maken van migratie tussen deze leefgebieden. Om deze doelen te bereiken is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. Dit vormt een netwerk van natuurgebieden in Nederland. Ondertussen is de EHS overgegaan in het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De gronden in het plangebied zijn aangewezen als natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland of als nieuw te ontwikkelen natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB); het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De inwerkingtreding van het Barro vindt gefaseerd plaats. In 2011 is de eerste tranche in werking getreden, in 2012 de tweede tranche en in 2014 is het Barro gewijzigd. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en eventuele concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2)

Op basis van de Waterwet is in 2015 het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan heeft de status van een structuurvisie en bevat in hoofdlijnen het nationale waterbeleid voor de periode 2016-2021, met een vooruitblik naar 2050. Het waterplan richt zich op waterkwantiteit, waterkwaliteit, gebruik van water en een duurzaam waterbeheer dat bescherming biedt tegen overstromingen. Met het Nationaal Waterplan wordt invulling gegeven aan de voornoemde Europese Kaderrichtlijn Water en de deltabeslissingen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Om deze ambitie te bereiken gaat het nationaal waterplan uit van de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer
  • Afwenteling voorkomen door de twee tritsen:
    • 1. Vasthouden-bergen-afvoeren
    • 2. Schoonhouden-scheiden-schoonmaken
  • Ruimte en water verbinden

Het nationale beleid omvat een visie die door lagere overheden gebiedsspecifiek geïmplementeerd dient te worden. Het Rijk zet in op grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden om de kwaliteit en kwantiteit van water en natuur te verhogen. Dit nationale beleid werkt door in de voorgenomen ontwikkeling van waterberging die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft een raakvlak met twee belangen. De ontwikkeling van de Vecht bij Rheezermaten en Karshoek-Stegeren (Diffelen) dient de waterveiligheid en bevordert het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De ontwikkelingen dragen daarnaast bij aan de doelen van het Nationaal Waterplan om water meer ruimte te geven. Dit bestemmingsplan sluit derhalve aan bij de nationale belangen.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel (2017)

Op 12 april 2017 zijn de omgevingsvisie en omgevingsverordening 'Beken kleur' 2017 vastgesteld.

De omgevingsvisie en omgevingsverordening zijn een consolidatie van de eerdere omgevingsvisies en verordeningen.

De Omgevingsvisie Overijssel schetst een visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor, thema-overstijgende, kwaliteitsambities zijn benoemd. Dit alles is vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel.

Duurzaamheid

De provincie gaat voor duurzame ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden om in hun behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Met het vooruitzicht op een veilige, gezonde en aantrekkelijke omgeving voor mensen, dieren en planten – voor nu én in de toekomst – is duurzaamheid voor ons dan ook een leidend principe bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Voor een duurzame ontwikkeling zijn vier ambities geformuleerd:

  • 1. Een klimaatbestendig Overijssel;
  • 2. Duurzame energiehuishouding;
  • 3. Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie;
  • 4. Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt gezien als 'datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is een optelsom van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie van grote betekenis voor het vestigingsklimaat van bedrijven, bewoners en toeristische mogelijkheden van een gebied.

Zeven kwaliteitsambities sturen het beleid voor ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. Natuur als ruggengraat;
  • 2. Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • 3. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • 4. Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • 5. Zichtbaar en beleefbaar landschap;
  • 6. Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken;
  • 7. Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

Sociale kwaliteit

De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie gaat het alleen om het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving. Hiervoor zijn drie ambities opgesteld:

  • 1. Het Overijssels 'noaberschap' koesteren;
  • 2. Stimuleren van culturele identiteit;
  • 3. Verbinden van de lokale kennis en energie met de ontwikkeling van provinciaal beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • of - generieke beleidskeuzes;
  • waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • hoe - gebiedskenmerken.

De toetsing van de realisatie van Rheezermaten aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Dit gaat er om of er een maatschappelijke opgave is en of er een initiatief mogelijk is.

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' verdienen zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik speciale aandacht. Dit komt terug in de SER-ladder.

De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving wordt gesproken van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten.

  • (her)benutting van bestaande bebouwing;
  • combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met aansluiting, conform gebiedskenmerken.

In het plangebied wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. De toegestane functies water en natuur passen goed in het deelgebied Rheezermaten en Karshoek - Stegeren (Diffelen)

Ontwikkelingsperspectieven

Hierbij gaat het er om waar het initiatief past en ontwikkeld kan worden.

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vormgegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies, is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

Ontwikkelingsperspectief 'Ondernemen met Natuur en Water'

Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is 'Ondernemen met Natuur en Water'. In deze zone liggen er wordt er gewerkt aan een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, een continu en beleefbaar watersysteem, sterke ruimtelijke identiteiten en natuur als ruggengraat.

Rheezermaten en Karshoek-Stegeren (Diffelen) worden ingericht voor natuurontwikkeling en waterberging. In dit gebied krijgt extensieve recreatie ook een belangrijke rol. In Rheezermaten wordt ook ingestoken op landbouwstructuurverbetering. Bepaalde percelen worden opgehoogd, paden opgewaardeerd en er is ingestoken op ruiling van percelen. Hiermee sluit de ontwikkeling van het plangebied goed aan op de doelen van het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Dit plan valt onder de natuurlijke laag, de ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel

Het plangebied valt onder gebiedstype Beekdalen en natte laagtes.

Thematische beleidskeuzes

Het programma Ruimte voor de Vecht is in de Omgevingsvisie aangewezen als gebiedsontwikkeling. In het programma wordt de ruimtelijke continuïteit en de samenhang regionaal opgepakt. In dit programma komen vele aspecten aan de orde zoals: garanderen van waterveiligheid met een robuust watersysteem, zonering van dynamiek en rust, de rivieren als beelddrager en inzet van functies (recreatie, wonen, werken) voor kwaliteitsverbetering. De steden/stadjes langs de Vecht (Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle) kunnen hun ligging in en aan de Vecht beter benutten met waterfronten, rivierparken, (nieuwe) landgoederen en aantrekkelijke routes.

Het programma Ruimte voor de Vecht draagt onder andere bij aan de optimalisering van watercondities en waterveiligheid.

Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. De omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in bestemmingsplannen.

Natuurnetwerk Nederland

Overijssel wordt gekenmerkt door een grote variatie aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het verlies van soorten verarmt de natuurwaarde en maakt ecosystemen kwetsbaar. Het behoud van biodiversiteit is nodig voor een duurzame toekomst.

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) is een netwerk van natuurgebieden. Voor het merendeel gaat het om bestaande natuur en natuur die in afgelopen tijd gerealiseerd is in het kader van het beleid voor het NNN (voorheen EHS). Daarnaast zijn er gebieden aangewezen waar de komende tijd nieuwe natuur ontwikkeld zal worden en gebieden waarvoor nog een uitwerking plaats moet vinden over de te nemen maatregelen. In de Omgevingsverordening is de begrenzing van het NNN (voorheen EHS) vastgelegd. Het werkingsgebied van het beleid voor het NNN (voorheen EHS) is aangegeven op de kaart Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) die onderdeel uitmaakt van de Omgevingsverordening (artikel 2.7.2).

Gebieden die op de op de digitale kaart 'EHS' horende bij de omgevingsverordening zijn aangeduid als 'Bestaand' moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.

Gebieden die op de digitale kaart 'EHS' zijn aangeduid als 'Te realiseren':

  • 4. moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden zolang deze gronden nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd;
  • 5. moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden indien de gronden zijn aangekocht en/of afgewaardeerd ten dienste van de realisering van het NNN (voorheen EHS) en ook als zodanig beschikbaar zijn.

De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Voor het plangebied gelden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Vechtdal, zoals omschreven in de bijlage 1b (Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (voorheen EHS)) van de omgevingsverordening.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is één van de belangrijkste thema's. Onder het versterken van de ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Dit is juridisch verankerd in de Omgevingsverordening. De specifieke gebiedskenmerken zijn beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken, die als bijlage deel uitmaakt van de Omgevingsverordening. Voor het plangebied is gebiedskenmerk beekdalen en natte laagtes. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is;
  • Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek;
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Deze ontwikkeling draagt bij aan extra ruimte voor de dynamiek van de Vecht en het vasthouden van water. De bestemming die in dit bestemmingsplan vastgelegd wordt zal de natuur en het watersysteem ter plaatse beschermen.

Natuurbeheerplan Overijssel (2018)

Het Natuurbeheerplan 2018 beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie Overijssel. De provincie stelt de kaders voor de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer door dit Natuurbeheerplan vast te stellen. Het Natuurbeheerplan geeft aan waar welke natuur aanwezig is en welke beheerdoelen hiervoor gelden. Daarnaast financiert de provincie een aanzienlijk deel van de kosten voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies.

Het streefbeeld voor de Vecht wordt vooral uitgevoerd via het programma “Ruimte voor de Vecht”. De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het totale Vechtgebied zijn:

  • Het ontwikkelen van een halfnatuurlijke laaglandrivier. Daarbij horen natuurlijker rivierprofielen, nevengeulen, erosie en sedimentatie, overstroming en zandafzetting in de uiterwaarden en rivierduinvorming. Hiervoor worden de stenen zoveel mogelijk uit de oevers gehaald. Referentiebeelden zijn te vinden in het riviersysteem van de Hase, de Lippe en Ems (Duitsland) en enigszins in het systeem van de Allier (Frankrijk).
  • Ontwikkelen van rust en fourageerplaatsen voor winter- en trekvogels.
  • Het ontwikkelen van de riviergebonden grazige vegetaties (of anders gezegd het weer in ere herstellen van de “koeweiden en marsen”; beheertypen overstromings-grasland (N12.04) of Vochtig hooiland (N10.02)). Op de droge rivierduinen wordt gestreefd naar droge schraalgraslanden (N11.01), belangrijk hierbij is dat de inspoeling van meststoffen wordt verminderd.
  • Vergroten van de variatie en structuur in de rivierdalen door ontwikkelen van struwelen, herstellen van oude meanders (natuurtype N0.02 Rivier), ontwikkelen van ooibos (N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos) en aanleg van Poelen (L01.01) voor amfibieën.
  • Het ontwikkelen van Nat schraalland (N10.01) en andere natte graslanden zoals Dotterbloem- en Kievitsbloemgraslanden (beheertype Vochtig hooiland N10.02) in afwisseling met rietland en Moeras (N05.01).
  • De samenhang tussen de bestaande natuur/bosgebieden versterken door natuurontwikkeling in vooral het winterbed en zorgen voor voldoende rustgebieden.”

Beheerplan Vecht en Beneden-Regge

Het Vecht- en Beneden-Reggegebied is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (nu: artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming). Op 18 juli 2017 is het beheerplan vastgesteld, deelgebied Karshoek-Stegeren maakt hier deel van uit. In het beheerplan zijn zes kernopgaven benoemd:

  • 3.11: Laagdynamische wateren voor grote modderkruiper H1145, bittervoorn H1134 en amfibieën, zoals kamsalamander H1166.
  • 3.13: Kwaliteitsverbetering en uitbreiding van stroomdalgraslanden *H6120.
  • 6.03: Kwaliteitsverbetering van zure vennen H3160.
  • 6.05: Kwaliteitsverbetering en vergroting oppervlakte vochtige heiden H4010 en pioniervegetaties met snavelbiezen H7150 en actieve hoogvenen (heideveentjes) *H7110_B.
  • 6.08: Vergroting areaal stuifzandheiden met struikhei H2310, droge heiden H4030 en zandverstuivingen H2330 én verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos.
  • Behoud areaal en kwaliteitsverbetering jeneverbesstruwelen H5130, verjonging stimuleren.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het plangebied past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel. Het versterkt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en het draagt bij aan waterveiligheid en natuurontwikkeling. Daarnaast geeft het invulling van aan het natuurbeheerplan Overijssel, door de ontwikkeling van het Vechtdal als halfnatuurlijke laaglandrivier.

3.4 Regionaal beleid

Ruimte voor de Vecht

Al sinds 1994 spreken verschillende partijen langs de Vecht de wens uit om te werken aan een 'levende rivier'. Deze wens kwam tot uitdrukking in het gebiedsgerichte beleid Vecht-Regge. Dit samenwerkingsproject richtte zich op een duurzame ontwikkeling van het Vecht-Regge-gebied. Voor het Nederlandse gedeelte van de Vecht werd in 1997 een 'Vechtvisie' opgesteld. De combinatie van de Vechtvisie en samenwerkingsproject Vecht-Regge bood goede aanknopingspunten voor de Vecht als drager voor een brede gebiedsontwikkeling van het Vechtdal (Provincie Overijssel et al., 2009). De provincie Overijssel gaf in 2005 een opdracht aan het Atelier Overijssel om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. Naar aanleiding van dit onderzoek werd enkele jaren later 'De levende Vecht' gepresenteerd. Tien jaar na de eerste Vechtvisie werd een nieuwe visie opgesteld. Nu werden echter niet alleen Nederlandse, maar ook Duitse overheden bij de ontwikkeling betrokken. Zo ontstond een grensoverschrijdende Vechtvisie. Uiteindelijk hebben de talrijke initiatieven geleid tot het samenwerkingsprogramma 'Ruimte voor de Vecht', waarin gemeenten, waterschappen, het Overijssels Particulier Grondbezit, het Regionaal Bureau voor Toerisme, Staatsbosbeheer en de provincie Overijssel zijn vertegenwoordigd. In 2008 is het Startdocument 'Masterplan Ruimte voor de Vecht' door de betrokken overheden vastgesteld. In het startdocument is de gezamenlijke visie uitgewerkt in vijf statements:

  • 1. ga voor de volle winst van de levende rivier;
  • 2. maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap;
  • 3. maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;
  • 4. organiseer de bezoekersstromen;
  • 5. maak de Vecht manifest (Provincie Overijssel et al., 2009).

Deze statements zijn richtinggevend voor de planvorming en uitvoering van de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Met de vaststelling van het startdocument werd tevens de opdracht gegeven voor het uitwerken van een masterplan Ruimte voor de Vecht. Dit masterplan is in 2009 door verschillende overheden vastgesteld en bevat de visie en uitvoeringsstrategie om deze visie te realiseren. Ook is er een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de uitvoeringsprojecten vanaf 2009 beschreven zijn. Ten slotte is aan het masterplan Ruimte voor de Vecht een beeldmanifest toegevoegd waarin de visie is gevisualiseerd. Reeds voor de vaststelling van het masterplan is de realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht 2009 ondertekend. Het besluit voor de realisatieovereenkomst laat zien dat de samenwerkende partijen daadkrachtig willen werken aan de gezamenlijke doelen. Het uitgangspunt van het programma Ruimte voor de Vecht is meer (ruimtelijke) kwaliteit in het Vechtdal. De vijf statements geven richting aan die kwaliteit. Het samenwerkingsprogramma en de vijf statements zijn daarom leidend voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Waterbeheerplan 2016-2021

De Waterwet (2009) verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Het plangebied valt onder het waterschap Vechtstromen (voormalige waterschappen Velt & Vecht en Regge & Dinkel). Dit waterschap valt onder het stroomgebied Rijn-Oost. Samen met de samenwerkende waterschappen (naast Vechtstromen ook Reest & Wieden, Groot Salland en Rijn & IJssel) is een waterbeheersplan opgesteld. Dit waterbeheersplan is in 2016 in werking getreden.

In het waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Vechtstromen zijn de beleidsopgaven voor de komende jaren vastgelegd op basis van de volgende primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Klimaatverandering heeft gevolgen voor waterveiligheid, waterberging en waterbeheer. Het is daarom van belang om water in het stedelijk en landelijk gebied meer ruimte te geven. Bovendien moet steeds vaker gezocht worden naar meervoudig ruimtegebruik, waarbij een integrale benadering van water en ruimte van belang is. Hierbij is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat, provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers onontbeerlijk. Niet alleen de waterveiligheid staat in het waterbeheersplan centraal, ook wordt rekening gehouden met de economische, ecologische en recreatieve belangen. Samen met andere partijen worden middelen ingezet om te werken aan een duurzame en integrale ontwikkeling van het stedelijke en landelijke gebied.

Het programma Ruimte voor de Vecht is ook in het waterbeheersplan opgenomen en sluit aan op de opgave waarvoor de gezamenlijke waterschappen zich gesteld zien. De Vecht moet een halfnatuurlijke laaglandrivier worden. Hierdoor ontstaan dynamische processen die voor een grotere variatie aan leefmilieus voor planten en dieren zorgen. Een andere belangrijke opgave is de vergroting van de ecologische waterkwaliteit vanwege de Kaderrichtlijn Water. De Vecht zal een ecologisch waardevolle rivier worden die voldoet aan de Europese Kaderrichtlijn water. Een halfnatuurlijke rivier biedt een grotere belevingswaarde met meer kansen voor recreatie. Waterveiligheid blijft echter gewaarborgd.

Conclusie

Dit plan geeft invulling aan samenwerkingsprogramma Ruimte voor de Vecht en daarmee het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen.

3.5 Gemeentelijk beleid

Visienota Buitengebied

De gemeente Hardenberg heeft in 2006 de Visienota Buitengebied vastgesteld. In deze visie zijn de hoofddoelen van het ruimtelijk beleid van de gemeente Hardenberg voor het buitengebied verwoord:

  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit (de eigen identiteit).
  • Ruimte scheppen voor ruimtevragende functies (duurzaam en efficiënt) en,
  • Het vergroten van de leefbaarheid op het platteland.

Deze hoofddoelen zijn later in het proces per gebied en per thema uitgewerkt in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's) en Ontwikkelingsvisies. In de Visienota is verder opgenomen dat de gemeente ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied wil stimuleren en dat het versterken van de ruimtelijke kwaliteit hierbij een belangrijke randvoorwaarde is. In de Visienota is ruimtelijke kwaliteit gedefinieerd als 'eigen identiteit'.

Landschap-Identiteit-Kaart Rheeze - Diffelen en omgeving

Het vertrekpunt bij de ontwikkelingsgerichte aanpak is dat gebieden hun ruimtelijke kwaliteit ('eigen identiteit') moeten behouden en versterken. Daarom is in 2011 bepaald wat deze 'eigen identiteit' is. Vanuit praktisch oogpunt zijn de uitkomsten hiervan vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's) voor zeven verschillende deelgebieden.

Per deelgebied is aan de hand van literatuurstudie, veldinventarisatie en excursies met bewonersgroepen vastgesteld wat de kwaliteiten en knelpunten zijn. Hierbij is onder andere gekeken naar de zichtbare kenmerken in het gebied (zoals bebouwing, routing, verkaveling, beplanting en grondgebruik) en niet-zichtbare kenmerken (zoals geur).

Bij het opstellen van de LIK's is onder andere gebruik gemaakt van de provinciale Catalogus Gebiedskenmerken. Er zijn kleine verschillen, onder andere in de benamingen. Dit heeft te maken met de verdiepingsslag die op gemeentelijk niveau heeft plaatsgevonden. De LIK's zijn gedetailleerder en minder algemeen dan de provinciale Catalogus Gebiedskenmerken. Naast dit document is bij het opstellen van de LIK's ook gebruik gemaakt van onder andere de Historische Atlas Overijssel, de Kadernota biodiversiteit en de Welstandsnota.

Voor het deelgebied Rheeze - Diffelen en omgeving is ook een LIK opgesteld. In deze LIK is per landschapstype aangegeven wat de sterke en zwakke gebiedskenmerken zijn en welke ontwikkelingsmogelijkheden en bedreigingen aanwezig zijn. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in de volgende landschapstypen:

  • Beekdallandschap (BD);
  • Essen- en hoevenlandschap (EH);
  • Besloten heideontginningslandschap (BH);

De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit, omdat ze bepalend zijn voor de manier waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden ingepast.

Het LIK en de omgevingsvisie voor Rheeze - Diffelen en omgeving zijn samengevat in afbeeldingen 3.1 en 3.2.

Ontwikkelingsvisie Rheeze - Diffelen en omgeving

Na het opstellen van de LIK's is per deelgebied een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK’s en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het eigen gemeentelijke beleid. Deze Ontwikkelingsvisies zijn uitgewerkt volgens de acht thema’s van de Visienota Buitengebied: bodem en water, landschap, biodiversiteit, milieu, landbouw, wonen, economie en infrastructuur, recreatie en toerisme, en het thema 'externe veiligheid'.

Het LIK voor Rheeze - Diffelen en omgeving is opgenomen in Bijlage 3 van de planregels.

Het LIK en de omgevingsvisie voor Rheeze - Diffelen en omgeving zijn samengevat in afbeeldingen 3.1 en 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0004.png"

Afbeelding 3.1: Kaart landschapstypen Rheeze, Diffelen en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0005.png"

Afbeelding 3.2: Kwaliteiten en ontwikkelingsvisie Rheeze, Diffelen en omgeving

Waterplan gemeente Hardenberg

In 2008 is het Waterplan van de gemeente Hardenberg vastgesteld. Dit gemeentelijke waterplan is in samenwerking met de provincie, vier waterschappen en betrokken maatschappelijke organisaties tot stand gekomen. Het plan omschrijft hoe de gemeente en waterschappen omgaan met het water. Voor enkele jaren zijn er concrete maatregelen beschreven, maar het plan omvat ook een toekomstvisie 2020. De uiteindelijke doelen van het waterplan gemeente Hardenberg zijn:

  • Afstemming beleid en verdiepen van de samenwerking;
  • Oplossen waterproblemen en benutten van waterkansen;
  • Voldoen aan nieuw beleid en regelgeving;
  • Vastleggen wateropgave voor het stedelijke en landelijke gebied.

De gemeente is niet alleen verantwoordelijk voor de inzameling en transport van afvalwater, maar ze werkt ook mee aan de opvang van water in woongebieden, kwaliteit van water en recreatieve mogelijkheden. Water krijgt een steeds belangrijker rol toegediend bij de inrichting van de openbare ruimte. Daarom is een goede samenwerking tussen waterschappen en de gemeente van groot belang, waarbij kansen voor meervoudig ruimtegebruik benut kunnen worden. Uiteindelijk richt het Waterplan Hardenberg zich op de maatregelen voor waterveiligheid en kwantiteit, waterkwaliteit en beleving. Het waterplan ziet met name kansen voor het Vechtdal. Door een halfnatuurlijke laagland rivier te realiseren ontstaan er mogelijkheden voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie. Tevens is in het waterplan de visie opgenomen om beleefbaarheid van de Vecht in Hardenberg te vergroten (gemeente Hardenberg, 2008).

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Hardenberg 2014 - 2018

Vanuit de Wet Milieubeheer is een gemeente verplicht om een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) op te stellen. Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Hardenberg bevat de beleidsvoornemens voor een adequaat beheer van het afvalwater, regenwater (hemelwater) en grondwater. Doelen voor de planperiode 2014 - 2018 zijn:

  • zorgen voor doelmatige inzameling van afvalwater;
  • zorgen voor doelmatig transport van afvalwater;
  • zorgen voor inzameling en/of transport van overtollig regenwater;
  • zorgen voor de verwerking van ingezameld en overtollig regenwater;
  • zorgen dat het grondwater een bestemming van een gebied (binnen de bebouwde kom) niet structureel belemmert
  • doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering

Structuurvisie kwaliteitsimpuls landschap gemeente Hardenberg (2015)

In de structuurvisie kwaliteitsimpuls landschap geeft de gemeente een verdere vertaling van het beleid van de provincie Overijssel. Dit beleid stelt dat er "een balans moet zijn tussen nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied en daaraan gekoppelde ruimtelijke kwaliteitsinvesteringen in het landelijk gebied”. Deze structuurvisie is een verdere stap naar concrete uitwerking van het beleid en is een juridische basis voor een 'Fonds Ruimtelijke kwaliteit landelijk gebied'. Voor verschillende deelgebieden zijn het landschap, de ontwikkelingsrichting, inzet en opgaven beschreven.

Het beekdallandschap waar de Vecht deel van uitmaakt kent de ontwikkelingsrichting “diverse functies landbouw, water(retentie), extensieve recreatie". De inzet in dit gebied ligt bij het blijvend zichtbaar houden van het contrast tussen het open beekdal en de beplante randen. Daarnaast liggen er kansen voor het beter beleefbaar maken van het Vechtdal.

De structuurvisie noemt verschillende opgaven binnen het beekdallandschap van de Vecht. Namelijk:

  • Aanvullen en herstellen van het landschappelijk raamwerk van houtwallen, bomenrijen en bosjes;
  • het herstellen en aansluiten van oude vechtmeanders, inclusief passend beheer
  • de aanleg van voorzieningen voor recreatievaart op de Vecht.

Conclusie

De ontwikkeling van het Vechtdal is opgenomen in het waterplan van de gemeente Hardenberg. Hier ziet de gemeente kansen voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie. Dit plan geeft hier invulling aan.

Een doel van de ontwikkeling van het Vechtdal is het creëren van waterberging. Dit draagt bij aan de verwerking van overtollig regenwater.

Het plan geeft voornamelijk invulling aan de opgaven die de gemeente Hardenberg voor het beekdallandschap heeft opgesteld. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met de visie die de gemeente heeft voor het essen- en hoevenlandschap en het besloten heideontginningslandschap (zie ook paragraaf 5.8).

Dit plan sluit aan bij het beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Waterschap Vechtstromen en de provincie Overijssel streven ernaar om natuurlijke processen binnen het rivierdal van de Vecht zoveel mogelijk te stimuleren. Deze opgave gaat hand in hand met het behouden van waterveiligheid, het integraal realiseren van natuuropgaven en het leveren van een sociaaleconomische impuls. Voor het deelgebied Rheezermaten is dit vertaald naar de volgende vier hoofddoelen:

  • Doel 1: Een veilige Vecht: Hierbij gaat het om het realiseren van een veilige Vecht in de zin van het voorkomen van overstromingen bij hoge afvoeren.
  • Doel 2: Een half natuurlijke Vecht: Hierbij gaat het om een half natuurlijke Vecht welke morfologisch, qua inrichting en voor wat betreft de chemische en ecologische waterkwaliteit zoveel mogelijk voldoet aan de eisen van een half natuurlijke laaglandrivier.
  • Doel 3: Uitbreiding natuur: Hierbij gaat het onder andere om het in stand houden en uitbreiden van de huidige natuurwaarden in het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
  • Doel 4: Economisch stek Vechtdal: Hierbij gaat het om het realiseren van een Vechtdal met economisch toekomstperspectief voor de landbouw en de recreatie/toerisme sector.

4.2 Inrichtingsplan en maatregelen

Binnen het plangebied worden op twee plaatsen meanders (bochten in de rivier) aangebracht, hier wordt de huidige Vecht (grotendeels) gedempt. Ter hoogte van de Rheezermaten blijft de huidige loop van de Vecht gehandhaafd. Hiermee worden mogelijk negatieve effecten op de grondwaterafhankelijke natuur van de Rheezermaten voorkomen. De dode rivierarmen die nog in het plangebied liggen worden niet aangepast, omdat er bijzondere natuur ontwikkeld is.

Langs de Vecht wordt reliëf teruggebracht door het aanbrengen van schraal bodemmateriaal ten behoeve van stroomdalgraslanden. Van de percelen die van landbouwgrond worden omgezet naar natuur wordt (indien noodzakelijk) de bouwvoor afgegraven om fosfaatrijke bovengrond af te voeren. Op enkele plekken worden poelen aangelegd. Tevens wordt op diverse plekken beplanting aangevuld en op andere plekken wordt beplanting selectief gekapt.

Er wordt ook een aantal recreatieve voorzieningen aangelegd, het gaat om struinpaden, fietspaden en uitzichtpunten/rustpunten. De Vecht kan ter hoogte van dit traject op een gepaste wijze bevaren worden.

Maatregelen

Het ontwerp voor de herinrichting van Rheezermaten is globaal weergegeven in afbeelding 4.1. In Bijlage 1 bij de planregels is het gedetailleerde ontwerp opgenomen. Het ontwerp bevat de volgende maatregelen:

  • Aanleg van meandering van de Vecht ten behoeve van de morfodynamiek (het verplaatsen en afzetten van zand en het eroderen van oevers en bodem);
  • Verwijderen van de zomerkade om zo meer rivierdynamiek te realiseren in het winterbed;
  • Aanbrengen van verschillende taluds. De oevers zullen variëren van 1:1 tot 1:10, zodat natuurlijke gradiënten en vegetaties in de oeverzone kunnen ontwikkelen;
  • Openhouden van delen van de oude Vechtloop als paaiplaats voor vissen
  • Stroomdalgraslanden. Gronden worden waar nodig verschraald (vervangen bouwvoor met zand), het reliëf wordt hersteld en het beheer wordt aangepast zodat stroomdalgraslanden kunnen ontstaan en floreren;
  • Aanleg van enkele poelen voor amfibieën, waaronder knoflookpad;
  • Aanbrengen van dood hout in het zomerbed ten behoeve van vissoorten;
  • Dempen van lokale watergangen in het trilveengebied om de waterhuishouding te optimaliseren;
  • Kappen van bosje langs rand trilveengebied om verdroging te voorkomen;
  • Nieuwe paden en uitzichtspunten ten behoeve van recreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0006.png"

Afbeelding 4.1: Globale weergave van plan en maatregelen Rheezermaten

Het ontwerp voor de herinrichting van Karshoek-Stegeren is globaal weergegeven in afbeelding 4.2, het meest oostelijke deel ligt in de gemeente Hardenberg en hoort bij dit bestemmingsplan. In Bijlage 2 bij de planregels is het gedetailleerde ontwerp opgenomen. Voor dit deelgebied (Diffelen) geldt dat hier stroomdalgraslanden ontwikkeld worden door herstel van reliëf en aangepast beheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0007.png"

Afbeelding 4.2: Globale weergave van plan en maatregelen Karshoek-Stegeren

Voorliggend bestemmingsplan maakt voornoemde maatregelen mogelijk.

Uitvoering

Bestaande landbouw vallend binnen de begrenzing wordt deels omgevormd tot natuur. Om nadelige effecten op de landbouw te voorkomen worden elders in het plangebied, of daarbuiten, geschikte landbouwgronden teruggegeven. Hierbij wordt gezocht naar een zo optimaal mogelijke verkaveling. Het doel is om de landbouwstructuur voor de landbouw zoveel mogelijk te verbeteren.

Start uitvoering is eind 2019 voorzien. Naar verwachting is de herinrichting eind 2021 gereed.

4.3 Te coördineren besluiten

Het Waterschap Vechtstromen en de provincie Overijssel zijn initiatiefnemer voor de herinrichting van Rheezermaten en Karshoek - Stegeren (Diffelen). De herinrichting gaat om meerdere besluiten en vergunningen. Omdat er meer dan één besluit nodig is, neemt één van de bevoegde gezagen een coördinerende rol op zich. Het college van B&W van de gemeente Hardenberg treedt op als coördinerend bevoegd gezag voor deelgebied Rheezermaten. Het college van B&W van de gemeente Ommen treedt op als coördinerend bevoegd gezag voor het plan Karshoek-Stegeren.


De volgende tabel geeft aan welke besluiten en vergunningen bij dit project van belang zijn.

Overzicht van besluiten Rheezermaten en Karshoek-Stegeren (Diffelen)

Besluit/ vergunning   Bevoegd gezag  
Herziening bestemmingsplan   Gemeente Hardenberg  
Ontgrondingenvergunning   Provincie Overijssel  
Projectplan Waterwet   Waterschap Vechtstromen  
Vergunning Wet natuurbescherming   Provincie Overijssel  
MER Rheezermaten (gekoppeld aan bestemmingsplan en ontgrondingenvergunning)   Gemeente Hardenberg  
MER Karshoek-Stegeren (gekoppeld aan bestemmingsplan en ontgrondingenvergunning)   Gemeente Hardenberg/ gemeente Ommen  

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.

Toetsing

Op basis van de toetsing aan het Besluit m.e.r. geldt de verplichting voor het uitvoeren van een milieueffectrapportage. In het Besluit m.e.r. is namelijk voor ontgrondingen een drempelwaarde van 25 hectare opgenomen. Plannen of projecten die boven deze drempelwaarden uitkomen zijn m.e.r.-plichtig. Hierdoor moet voor zowel de ontgrondingvergunning als het bestemmingsplan een Milieueffectrapport (MER) worden opgesteld. Omdat de ontgrondingenvergunning als project wordt gezien is hier sprake van een projectMER, voor het bestemmingsplan is sprake van een planMER. Gezien de samenhang van de totale herinrichting en uit te voeren ontgrondingen zijn gecombineerde plan/project MERen opgesteld (Herinrichting Rheezermaten Milieueffectrapport, Royal HaskoningDHV, 6 maart 2019 en 18 juli 2019, Bijlage 1 en Bijlage 2 en Herinrichting Karshoek-Stegeren Milieueffectrapport, Royal HaskoningDHV, 6 maart 2019 en 18 juli 2019, Bijlage 3 en Bijlage 4). In de volgende paragrafen wordt een korte toelichting op de onderzochte alternatieven en resultaten weergegeven.

Het onderzochte voorkeursalternatief

In 2016-2017 is een hydrologische watersysteemanalyse uitgevoerd waarin het functioneren van het watersysteem van de Vecht voor een groot aantal scenario's is onderzocht. Vervolgens is stapsgewijs naar een integraal en afgewogen voorkeursalternatief voor de Vecht gewerkt waarbij getracht is zoveel mogelijk invulling te geven aan het streefbeeld van een half natuurlijke laaglandrivier. Om tot een goede afweging te komen zijn de verschillende scenario's in 2016-2017 getoetst en beoordeeld op verschillende relevante (milieu)aspecten.

Dit afwegingsproces heeft geleid tot een voorkeursalternatief (2017) dat in het MER (Bijlage 1 en Bijlage 3) beoordeeld is op de volgende aspecten:

  • Bodem;
  • Water;
  • Landschap, cultuurhistorie en archeologie;
  • Natuur;
  • Woon en leefmilieu;
  • Landbouw;
  • Klimaat en duurzaamheid;
  • Beheer en onderhoud;
  • Overige effecten.

Resultaten

De voorgenomen activiteit heeft wisselende effecten op milieuthema's. Onderstaande tabel geeft de resultaten van de milieubeoordeling ten aanzien van het gebied Rheezermaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0008.png"

De watereffecten worden wel beschreven, maar een beoordeling van deze effecten vindt plaats vanuit een functie zoals natuur of wonen of grondgebruik. Hierdoor wordt ook voorkomen dat watereffecten dubbel geteld worden (zowel bij water als bij een functie).

In de hiernavolgende tabel zijn de resultaten van de milieueffectbeoordeling van het gebied Karshoek-Stegeren, waar het deelgebied Diffelen onderdeel vanuit maakt, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0009.png"

Geoptimaliseerd voorkeursalternatief

Uit de effectbeoordeling blijkt dat het voorkeursalternatief (2017) niet aan de doelstelling 'een veilige Vecht' kan voldoen. Dit is aanleiding geweest om het voorkeursalternatief verder te optimaliseren. In het nieuwe ontwerp (2018) zijn een tweetal belangrijke maatregelen getroffen om de opstuwing enigszins te beperken, namelijk:

  • In het plangebied zijn ophogingen toegepast om reliëf aan te brengen ten behoeve van onder andere de ontwikkeling van stroomdalgraslanden. Om opstuwing te beperken is ervoor gekozen om het aantal ophogingen of de omvang hiervan sterk terug te brengen.
  • Het verminderen van de geplande oeverbegroeiing.

Het beperken van de ophogingen en oeverbegroeiingen en het inzetten van de oude loop als hoogwatergeul zorgen voor een verlaging van de opstuwing. Er is in het geoptimaliseerde voorkeursalternatief rekening gehouden met ongeveer 20% begroeide oevers, omdat een deel van deze oevers in de praktijk ook begraasd gaan worden en uit ervaring blijkt dat er altijd locaties ontstaan waar beheer niet bij kan. De maximale opstuwing van het geoptimaliseerde voorkeursalternatief gedurende de eerste 5 jaar (overgangsbeheer) bedraagt ongeveer 5 cm. Langs een aantal trajecten is zelfs sprake van een verlaging van waterstanden ten opzichte van de referentiesituatie. Dit komt doordat op een aantal locaties het zomerbed van de Vecht verruimd wordt en er de eerste jaren slechts beperkt aanvullende ruwheid ontstaat doordat de te ontwikkelen stroomdalgraslanden in het najaar volledig gemaaid worden. In de periode na het overgangsbeheer (na 5 jaar) vindt echter een overgang plaats van maaien naar begrazing om het microreliëf niet meer te verstoren en de gewenste ontwikkeling te krijgen naar stroomdalgraslanden. Uit ervaring uit het gebied blijkt dat er in begraasde stroomdalpercelen altijd struweel en wat opslag ontstaat wat voor opstuwing kan zorgen in hoogwatersituaties. Dit betekend dat in de situatie na overgangsbeheer de normen ten aanzien van veiligheid waarschijnlijk niet meer gehaald worden.

In de hiernavolgende figuur zijn de effecten op de waterstanden (tijdens een T=200 situatie*) van het VKA (2017), het geoptimaliseerd VKA (2018) en tijdens het overgangsbeheer ten opzichte van de referentiesituatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00309-VG01_0010.jpg"

Afbeelding 5.1: Effecten op de waterstanden tijdens een T=200 situatie*

* Een T=200 situatie is een hoogwatersituatie die gemiddeld genomen 1 keer in de 200 jaar mag voorkomen

In september 2018 heeft de Provincie Overijssel besloten om de keringen langs de Vecht niet meer aan te wijzen als regionale kering. De verantwoordelijkheid voor de normering van de keringen langs de Vecht komt dan bij het Waterschap Vechtstromen te liggen. Het is vooralsnog niet bekend welke normen het waterschap gaat toekennen aan de keringen langs de Vecht. Tot er meer duidelijkheid is over de normering worden tijdens extreme hoogwatersituaties, indien nodig, tijdelijke maatregelen (zoals zandzakken, mobiele keringen, etc.) ingezet op locaties waar sprake kan zijn van opstuwing ten opzichte van de referentiesituatie. Deze maatregelen en de inzet hiervan worden in een calamiteitenplan uitgewerkt. Met de inzet van deze maatregelen blijft de veiligheid ook voor de geldende normen gewaarborgd. Na het besluit van het waterschap over de (nieuwe) normen voor de keringen langs de Vecht wordt door het waterschap beoordeeld of eventuele permanente maatregelen alsnog noodzakelijk zijn.

Advies Commissie voor de milieueffectrapportage

De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft het milieueffectrapport getoetst en in haar advies aanbevolen informatie aan het milieueffectrapport toe te voegen ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • Optimaliseren meanders. De ligging van de meanderbochten is niet onderbouwd in het milieueffectrapport. Meanderbochten die minder ver van de huidige Vecht liggen zijn niet beschouwd.
  • Hoogwaterveiligheidsnorm. De hoogwaterveiligheidsnorm van de keringen rond de Vecht wordt in de nabije toekomst mogelijk aangepast door het Waterschap. De huidige norm is echter, zonder duidelijke onderbouwing, doorslaggevend geweest in het milieueffectrapport. Mogelijk worden zo kansen gemist voor natuur en waterkwaliteit.
  • Beschikbaarheid sediment. Het is uit het milieueffectrapport onduidelijk of er voldoende sediment door de Vecht wordt aangevoerd naar dit deel van het Vechtdal. Dit is nodig voor een aantal gewenste ecologische processen. Ook bepaalt de aanvoer van zand mede hoe de bedding van de Vecht zich in de toekomst gaat ontwikkelen.
  • Archeologie. Er is geen volwaardig archeologisch bureauonderzoek gedaan. Hierdoor is niet duidelijk welke risico's er zijn voor het raken van archeologische waarden, terwijl mogelijk wel locaties met hoge verwachtingswaarden aanwezig zijn in het gebied.
  • Historisch landschap. Bij de effectbeoordeling is de score voor landschap gebaseerd op de beleving van het terugbrengen van meanders in de Vecht. De invloed op het historisch landschap, met zijn structuren en elementen, is niet beschreven. Mogelijk worden hierdoor kansen om dit landschap te ontzien of te versterken gemist

Op basis van het advies is er een aanvulling op het milieueffectrapport opgesteld. De aanvullingen zijn als Bijlage 2 en Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Conclusie

Het voorkeursalternatief uit 2017 is aan de hand van de uitkomsten van de milieuonderzoeken uit het milieueffectrapport geoptimaliseerd. De aanvulling op het milieueffectrapport geeft geen aanleiding om dit geoptimaliseerde voorkeursalternatief aan te passen. In navolgende paragrafen wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten. Voor de beoordeling van de diverse milieuaspecten is gebruik gemaakt van het

mileiueffectrapport.

5.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Toetsing

Met het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden dan ook niet door dit plan overschreden.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Toetsing 

Er ligt een geluidszone als gevolg van bedrijvenpark Bruchterweg - Nieuwe Haven over het meest noordelijke deel van het plangebied. Dit beslaat een klein deel van het plangebied en heeft geen invloed op de uitvoerbaarheid van het plan, omdat dit plan geen ruimte biedt aan geluidsgevoelige functies zoals woningen en scholen. Daarnaast worden er geen geluidproducerende functies mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Conclusie

De bestaande geluidszone van bedrijvenpark Bruchterweg - Nieuwe haven wordt overgenomen op de verbeelding en in de planregels. Omdat geen geluidgevoelige en geluidproducerende functies mogelijk worden gemaakt, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader 

Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.

Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.

Ten aanzien van externe veiligheid is verschillende wet- en regelgeving van toepassing:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (inrichtingen);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi) (inrichtingen);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid (inrichtingen);
  • de ministeriële regeling provinciale risicokaart (inrichtingen);
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (BrZO) (inrichtingen);
  • het Vuurwerkbesluit (inrichtingen);
  • Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervoer gevaarlijke stoffen);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) (buisleidingen);
  • Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) (buisleidingen).

Toetsing 

Binnen het plangebied worden geen Bevi-inrichtingen, andere risicovolle inrichtingen of routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen toegestaan en worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies mogelijk gemaakt. Buiten het plangebied zijn er geen Bevi-inrichtingen, andere risicovolle inrichtingen of routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Hiermee is het aspect externe veiligheid voldoende verantwoord.

Conclusie 

Het plan voorziet niet in de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare functies. Risicovolle inrichtingen en routes zijn eveneens niet toegestaan. Vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen, in het bijzonder om bodemverontreiniging te voorkomen en voor sanering van ontstane verontreiniging.

In het Besluit Bodemkwaliteit (een algemene maatregel van bestuur, AMvB) is geregeld dat de milieukundige bodemkwaliteit tenminste gelijk moet blijven ofwel niet mag verslechteren (standstill principe).

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Onderzoek

Voor het Vechtdal, waar Rheezermaten onderdeel van uitmaakt, is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door Arcadis (Verkennend milieukundig bodemonderzoek Vechtdal, Arcadis, 2017, zie Bijlage 5). Voor dit onderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd om de onderzoeksstrategie te bepalen. Tijdens het vooronderzoek zijn in het verleden op de locatie uitgevoerde activiteiten en resultaten van in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken geïnventariseerd. Uit het vooronderzoek is gebleken dat in het gebied nauwelijks bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden hebben. Er zijn alleen plaatselijk lichte verontreinigingen aangetroffen. Op basis van het vooronderzoek is een aantal verdachte locaties vastgesteld voor verder onderzoek. Het gaat om locaties waar dempingen plaatsgevonden hebben en waar kades - met ander materiaal dan de van nature aanwezige grond - aangelegd zijn.

Voor de locaties is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door middel van veldonderzoek en laboratoriumonderzoek. Tijdens het veldonderzoek zijn in de boven- en ondergrond van het gebied zintuigelijk geen verontreinigde stoffen aangetroffen. Tijdens het laboratoriumonderzoek zijn grondmonsters onderzocht. Deze monsters voldoen allemaal aan de kwaliteit 'Achtergrondwaarde – altijd toepasbaar'. Eén monster voldeed niet aan deze waarde door een overschrijding van de PCB-concentratie. De concentratie ligt echter beneden de norm voor nader onderzoek en wordt om deze reden als incidentele afwijking gezien.

Het verkennend milieukundig bodemonderzoek concludeert dat de gevonden gehalten in de bodem in milieuhygiënische zin geen belemmeringen vormen voor de huidige en het toekomstige gebruik van het terrein en dat er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak is voor het uitvoeren van nader

onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen.

Conclusie

Voor de wijziging van de bestemming is de milieukundige bodemkwaliteit geen belemmering. Er is geen nader milieukundig bodemonderzoek nodig om verdere risico's in te perken. Indien er grondverzet gaat plaatsvinden is dit onder het generieke en gebiedsspecifieke kader (Bodembeheernota) van het Besluit bodemkwaliteit toegestaan.

5.6 Water

Wettelijk kader / inleiding

In het Besluit ruimtelijk ordening (Bro) is verankerd dat in de toelichting van een bestemmingsplan in moet gaan op de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Onderzoek

Dit plan is een initiatief van de waterbeheerder (waterschap Vechtstromen). Een goede waterhuishouding is één van de leidraden voor het plan geweest. De invloed op de waterhuishouding is in het MER en de voorgaande onderzoeken uitvoerig bestudeerd.

Resultaten

Ten aanzien van het aspect water zijn de volgende aspecten behandeld: oppervlaktewaterkwantiteit, grondwaterkwantiteit, waterkwaliteit, waterveiligheid en droog- en natschade bij landbouw.

Oppervlaktewaterkwantiteit

Er is een watersysteemanalyse gemaakt van de Vecht (Waterschap Vechtstromen, 2017). Daarmee zijn de effecten van het voorkeursalternatief op het oppervlaktewater bepaald.

De waterpeilen blijven nagenoeg gelijk aan de huidige situatie. Voor de winterperiode is een maximaal verschil van 3 cm ter plaatse van het plangebied net benedenstrooms van stuw Hardenberg berekend. De stroomsnelheid verandert in het voorkeursalternatief niet. Gedurende de laagste zomerperiode treedt er vrijwel stilstaand water op.

Grondwaterkwantiteit

In het plangebied is een verhoging van de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) te zien. De effecten, voornamelijk als gevolg van lokale maatregelen ten behoeve van trilveenontwikkeling, zijn alleen in het noordwestelijke deel van Rheezermaten groter dan 50 cm. In het overig deel van het plangebied zijn effecten kleiner dan 50 cm. Ter plaatse van de ontwikkeling van stroomdalgraslanden wordt de GLG op een aantal locaties lager. Dit heeft een positief effect op deze natuurdoelen. Effecten groter dan 5 cm komen buiten Rheezermaten voor in een gebied dat zich uitstrekt tot circa 300 meter van het zomerbed van de Vecht.

Bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand treedt een verhoging op van 30 tot 50 cm ter plaatse van die delen waar watergangen en delen van de Vecht worden gedempt en / of het peil wordt verhoogd of lokale maatregelen worden toegepast. De verhoging van de GHG treedt op tot circa 800 meter buiten de Vecht en tot aan de stuw Hardenberg. Lokaal treedt een verlaging van de GHG op als gevolg van de aanleg van de nieuwe meanders van 0,5 meter.

Waterkwaliteit

Voor de Vecht is een aantal doelen en normen geformuleerd ten aanzien van de waterkwaliteit. De inrichtingsmaatregelen die in Rheezermaten en Diffelen worden uitgevoerd geven deels invulling aan deze doelen en normen, namelijk:

  • De mate van meandering; meandering zorgt voor variatie in stromingscondities, stroomsnelheden en als gevolg daarvan voor variatie in de diepte van de rivierbedding. Dit zorgt voor een gunstige variatie in habitat voor vissen, macrofauna en waterplanten. Bovendien belemmert een bochtig tracé bij piekafvoeren het wegspoelen van de bodem met alles wat daarin leeft.
  • Ruimte voor vegetatie en dood hout; veel waterdieren hebben belang bij structuur in de vorm van vegetatie en dood hout in de rivier en langs de oevers. Omdat in het ontwerp zowel in de hoofdgeul als in nevengeul Junne dood hout wordt aangebracht wordt in ruime mate voldaan aan de Kaderrichtlijn Water (KRW)-maatregel “inbrengen dood hout”.
  • Door het aanbrengen van flauwe oevers over een groot deel van het traject en het verwijderen van de nog aanwezige oeververdediging wordt invulling gegeven aan een natuurlijker inrichting van de oevers met natuurlijk substraat. Op een aantal locaties wordt zo afgegraven dat ruimte ontstaat voor moerassige vegetatie. Deze locaties vormen paai-, foerageer- en overwintergebied van beekvissen. Daarnaast geven deze moerassen ook ruimte aan watervogels.
  • Het verhogen van de stroomsnelheid is het meest lastige aspect in het behalen van het doelbereik voor de KRW. De gewenste stroomsnelheid in de hoofdgeul van de Vecht is met het huidige (maar ook mogelijk toekomstige) veiligheidsniveau, aanwezigheid van landbouw, grondwaterafhankelijke natuur (Natura 2000) bij lange na niet haalbaar. In plaats daarvan is gekozen stroming te zoeken in de nevengeulen. Deze nevengeulen fungeren als stapstenen in perioden met lage afvoer. In het projectgebied van Rheezermaten en Diffelen ligt geen stuw dus ook geen nevengeul. Tussen Rheezermaten en Diffelen ligt stuw Mariënberg; de optimalisatie van de daar aanwezige bestaande nevengeul wordt projectmatig op de wat langere termijn ook geoptimaliseerd. Dit valt buiten de scope van dit project.
  • De mate van verstuwing speelt een zeer belangrijke rol in het stromingskarakter van de Vecht en daarmee de aanwezigheid van leven en de zuurstofhuishouding. Voor dit aspect geldt hetzelfde als voorgaand aspect; door de aanwezigheid van landbouw, grondwaterafhankelijke natuur (Natura 2000) en het gewenste veiligheidsniveau is ontstuwing van de Vecht niet realiseerbaar. Wel zijn er ambities om het peilregime een natuurlijker verloop te geven.
  • De waterkwaliteit van de Vecht is matig met een licht dalende trend. Omdat de waterkwaliteit voor een zeer groot deel bepaald wordt door Duits water en de invloed van het omliggende landbouwgebied is verbetering van de waterkwaliteit een lastig te realiseren doel. Echter door logischer verkaveling en aandacht voor de stromingsroute zal de kwaliteit van het afstromende water uit het winterbed waarschijnlijk licht positief beïnvloeden. Dit effect is vooral van toepassing op de stroomdalgraslanden.

Waterveiligheid

De opstuwende werking betreft de hoogwatersituatie die gemiddeld genomen 1 keer in de 200 jaar mag voorkomen. Voor de herinrichting Rheezermaten is gebleken dat als gevolg van de aanleg van de meanders, ophogingen, stroomdalgraslanden en oeverbegroeiing op een groot aantal locaties sprake is van een forse verhoging van de maatgevende hoogwaterstand (MHW) (tot ca. 25 cm). Voor de herinrichting Karshoek-Stegeren (Diffelen) is slechts sprake van een beperkte verhoging van de maatgevende hoogwaterstand (MHW) (maximaal 11 cm). Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de gewenste veiligheidsnorm.

Er zijn een tweetal maatregelen in het inrichtingsplan doorgevoerd om opstuwing te beperken, namelijk:

  • 1. Het sterk verminderen van het aantal ophogingen of de omvang hiervan;
  • 2. Het verminderen van de geplande oeverbegroeiing.

De maatregelen zorgen voor een sterke verlaging van de opstuwing. De maximale opstuwing bedraagt met de maatregelen ongeveer 8 cm. Langs een aantal trajecten is sprake van een verlaging van waterstanden ten opzichte van de referentiesituatie. In de eerste jaren wordt overgangsbeheer van stroomdalgraslanden en oeverbegroeiingen toegepast en wordt de vegetatie in het najaar gemaaid. In deze periode is de ruwheid van deze vegetatie laag. In deze overgangsperiode zijn er tijdens hoogwatersituaties beperkte effecten op de waterstanden te verwachten (zie afbeelding 5.1 in paragraaf 5.1).

Knelpunten ten aanzien van veiligheid tijdens het overgangsbeheer zijn beperkt en er spelen momenteel veel ontwikkelingen rondom de normering voor de keringen van de Vecht. Om deze redenen is besloten om vooralsnog geen permanente mitigerende maatregelen in te zetten, zoals het ophogen van keringen. Veiligheid zal echter te allen tijden worden gewaarborgd. Daarom wordt voor de periode tot aan de besluitvorming een calamiteitenplan over de normeringen voor de keringen van de Vecht opgesteld door Waterschap Vechtstromen. In dit plan wordt voor eventuele knelpunten als gevolg van de herinrichting van de Vecht in het plangebied Rheezermaten en Karshoek-Stegeren (Diffelen) aangegeven hoe en wanneer tijdelijke maatregelen (zoals zandzakken, mobiele keringen, etc.) worden ingezet om aan de geldende veiligheidsnormen (T=200) te kunnen voldoen. Met dit calamiteitenplan worden nadelige effecten op waterveiligheid voorkomen. Na het besluit van het waterschap over de (nieuwe) normen voor de keringen langs de Vecht wordt door het waterschap beoordeeld of eventuele permanente maatregelen alsnog noodzakelijk zijn.

Droog- en natschade landbouw

De herinrichting voorziet in verschillende ingrepen aan het hydrologische systeem. Zo zal de Vecht een meer meanderende loop krijgen en worden oevers ontsteend. Oevers ter hoogte van landbouwpercelen zullen behouden blijven om schade aan landbouwgrond door afkalving te voorkomen. In het winterbed zullen daarnaast enkele watergangen gedempt worden.

De veranderingen in de grondwaterstand (verlaging GLG en GHG) als gevolg van de herinrichting kunnen gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. Plaatselijk kan droog- of natschade optreden.

In het noordwestelijke deel van het plangebied neemt de vernatting toe ten behoeve van trilveenontwikkeling. Op landbouwpercelen leidt deze vernatting niet tot natschade. Door de vernatting neemt droogschade in dit gebied juist met 5 tot 15% af.

Conclusie

De wijzigingen in de oppervlakte- en grondwaterkwantiteit als gevolg van de herinrichting van Rheezermaten en Diffelen hebben indirect invloed op ecologie en landbouw. De effecten op ecologie worden beschreven in paragraaf 5.7.

Als gevolg van de herinrichting van Rheezermaten en Diffelen wordt een positieve bijdrage geleverd aan de KRW-doelen voor de Vecht door onder andere het aanbrengen van natuurlijke flauwe oevers, ruimte te bieden aan vegetatie en dood hout en het creëren van variatie in stromingscondities door meandering.

De gewenste veiligheidssituatie kan op termijn niet helemaal behaald worden. Omdat de knelpunten ten aanzien van veiligheid de eerste paar jaar als gevolg van overgangsbeheer beperkt zijn en er momenteel veel ontwikkelingen spelen rondom de normering voor de keringen van de Vecht is besloten om, indien nodig, tijdelijke maatregelen (zoals zandzakken, mobiele keringen, etc.) in te zetten. Door deze tijdelijke maatregelen kan aan de geldende veiligheidsnormen (T=200) voldaan worden. Na het besluit van het waterschap over de (nieuwe) normen voor de keringen langs de Vecht wordt door het waterschap beoordeeld of eventuele permanente maatregelen alsnog noodzakelijk zijn.

Door vernatting van het noordwestelijk gedeelte van het plangebied ten behoeve van het trilveen, neemt droogschade in dit gebied met 5 tot 15% af.

De waterkwantiteit en waterkwaliteit als gevolg van het plan voldoen aan de normen. De waterkwaliteit verbetert zelfs. Ten aanzien van waterveiligheid kan mogelijk niet helemaal voldaan worden aan de normen. Hiertoe zijn maatregelen te treffen.

Hiermee kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het aspect water.

5.7 Natuur

Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming (Wnb) de Natuurbeschermingswet 1998, de flora en fauna wet en de boswet. Door de bundeling van deze oude natuurwetten vormt de Wet natuurbescherming (Wnb) het wettelijk kader voor bescherming van zowel (Natura 2000) gebieden als soorten en houtopstanden.

In de wet worden 945 soorten (planten en dieren) actief beschermd. Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De wet gaat daarbij uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” is op 25 november 2014 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name het oppervlak. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaatsvinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

Onderzoek

Voor het plan zijn twee voortoetsen gebiedsbescherming (Toets gebiedsbescherming Ruimte voor de Vecht: plangebied Rheezermaten, Ecogroen, 7 september 2018, Bijlage 6 en Toets gebiedsbescherming Ruimte voor de Vecht: plangebied Karshoek Stegeren, Ecogroen, 7 september 2018, Bijlage 7), een soortenbeschermingstoets (Flora- en faunaonderzoek Ruimte voor de Vecht: traject Junne - Hardenberg, Ecogroen, 6 december 2017, Bijlage 8) en een Natuurtoets (Natuurtoets herinrichting Vecht Junne - Hardenberg, Arcadis, 15 januari 2018, Bijlage 9) uitgevoerd. Daarnaast is er nog een aanvulling geschreven (Aanvullende informatie ontheffingsaanvraag project 'Ruimte voor de Vecht - deelgebied Rheezermaten' met zaaknummer Z-HZ WNB-2018-002984, Ecogroen, 30 oktober 2018, Bijlage 10). Deze onderzoeken vormen de basis voor de effectbeoordeling in het MER. Het MER legt de nadruk op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en beschermde soorten.

Resultaat

Ten aanzien van natuur wordt gekeken naar de effecten van het bestemmingsplan (het uiteindelijke plan). Effecten als gevolg van de aanlegfase worden derhalve niet meegenomen. Deze worden wel behandeld in het MER.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Met dit plan zal de natuur zich verder ontwikkelen. Rheezermaten is op een relatief grote afstand van de Natura 2000-gebieden gelegen, Derhalve is er ook niet direct een positief effect op bestaande Natura 2000-gebieden te verwachten.

Diffelen is gelegen in het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied. Het effect op beschermde gebieden is positief door potentiële uitbreiding van stroomdalgrasland, zachthoutooibos en luwe wateren als leefgebied voor de vissen. De maatregelen worden uitgevoerd in het kader van de PAS-gebiedsanalyse en het Natura 2000-beheerplan. In dat kader is reeds beoordeeld dat deze maatregelen nodig zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Door de maatregelen ontstaat meer ruimte voor de natuurlijke dynamiek van de Vecht waar habitattypen als stroomdalgrasland en zacht ooibos van profiteren. De luwe wateren die door het uitgraven van oude meanders en het aanbrengen van takken in het water ontstaan vormen leefgebied voor vissen als bittervoorn en kleine modderkruiper.

Natuurnetwerk Nederland

De herinrichting heeft als doel om de natuurwaarden binnen Rheezermaten en Diffelen te versterken. Zowel instandhoudingsdoelen voor habitattypes van de Natura 2000-gebieden als natuurambities in het kader van Natuurnetwerk Nederland, zoals uitbreiding van trilvenen, worden versterkt. Ook wordt positief bijgedragen aan instandhoudingsdoelstellingen voor habitatsoorten door het creëren van geschikte abiotische randvoorwaarden. Door de herinrichting wordt invulling gegeven aan de NNN-ambitie om een half natuurlijke laagland rivier te creëren en grazige vegetaties en vochtige graslanden te ontwikkelen zoals vochtig hooiland en droge schraalgraslanden.

Soortenbescherming

Het gebied kan zich ontwikkelen tot een meer natuurlijke rivier met meer afwisseling in hoogdynamische en laagdynamische leefgebieden. De KRW-opgave zorgt ervoor dat de omstandigheden voor vissen zullen verbeteren. Amfibieën als de heikikker, poelkikker en knoflookpad profiteren van het graven van extra poelen. De ontwikkeling van stroomdalgrasland draagt bij aan een verbetering van het leefgebied van de knoflookpad en zeldzame vaatplanten als de steenanjer. Ook macrofauna en libellen zullen hiervan profiteren. Vooral het leefgebied van de beekrombout zal toenemen als gevolg van het aanleggen van de nevengeul en het verleggen van de Vecht. Het foerageergebied van verschillende diersoorten zal toenemen, door de toename van water en bos. Te denken valt aan otter en bever (de laatste soort komt nu nog niet voor binnen het gebied).

Conclusie

Ten aanzien van het aspect natuur wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen geen nadelige effecten ontstaan. Voor de beschermde habitattypen en soorten heeft het plan op termijn gunstige effecten.

Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect natuur.

5.8 Archeologie, cultuurhistorie en landschap

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De monumentenwet 1988 is hierin gedeeltelijk overgenomen. Het andere deel van de monumentenwet 1988 zal worden opgenomen in de Omgevingswet. Het gaat dan om het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming over de fysieke leefomgeving. Op dit moment zijn deze wetten opgenomen in de Erfgoedwet onder het overgangsrecht, totdat de Omgevingswet in werking treedt. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

Bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet maar blijven hetzelfde. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. Indien er archeologische waarden in de bodem worden aangetroffen, gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het ongestoord bewaren van de archeologische vondsten in de bodem;
  • het opgraven van de archeologische vondsten en het elders bewaren daarvan;
  • het zo veel mogelijk ontzien van de archeologische vondsten.

Beleidsplan Archeologie gemeente Hardenberg (2009)

In het beleidsplan Archeologie (vastgesteld 2009) legt de gemeente Hardenberg vast welk beleid er geldt ten aanzien van het bodemarchief. Daarnaast worden de archeologische waarden- en verwachtingenkaart vastgesteld. Voor ingrepen in de bodem met mogelijke effecten op archeologische waarden is vastgesteld welke ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) er gelden ten aanzien van archeologisch onderzoek.

Onderzoek

Archeologie

Voor de nieuw te graven geulen is inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd door Arcadis (Inventariserend veldonderzoek archeologie, Verkennende fase Vecht Hardenberg – Junne, Arcadis, 2017) opgenomen als Bijlage 11. Op het beoogde nieuwe tracé van de Vecht zijn boringen uitgevoerd.

Cultuurhistorie

De effecten van de herinrichting op de aanwezige cultuurhistorische waarden (zowel historische geografische waarden als beschermde bouwkundige waarden) zijn in het MER beoordeeld.

Landschap

De effecten van de beoogde herinrichting van Rheezermaten en Karshoek-Stegeren (Diffelen) op de landschappelijke kwaliteit zijn in het MER beoordeeld op basis van de invloed (aantasting of versterking) op waardevolle landschappelijke elementen en structuren. Ook is gekeken naar de gevolgen op de beleving van het landschap.

Resultaten 

Archeologie

Tijdens het onderzoek zijn geen archeologisch relevante lagen of resten gevonden. Vanuit archeologisch perspectief is er dan ook geen reden tot vervolgonderzoek voor de nieuw te graven rivierarmen.

De archeologische waarden van de archeologische monumentenkaart van de gemeente Hardenberg zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Hardenberg buitengebied' als dubbelbestemming. In het plangebied komen drie verwachtingswaarde voor:

  • Waarde - archeologie 2: hoge archeologische verwachtingswaarde, onderzoek verplicht bij een ingreep van meer dan 250 m2 en een diepte van meer dan 40 cm
  • Waarde – archeologie 4: hoge archeologische verwachtingswaarde, onderzoek verplicht bij een ingreep van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm;
  • Waarde – archeologie 5: middelhoge archeologische verwachting, onderzoek verplicht bij een ingreep van meer dan 2500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm.

Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, met uitzonderingen van de onderzochte delen. Deze zijn vrij van archeologische vondsten en behoeven daarom geen bijzondere bescherming meer.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde Rijks- of gemeentelijke monumenten. Wel bevinden zich in het gebied enkele gronden met cultuurhistorische waarde. Dit zijn gronden die in het verleden zijn ontgonnen. In deze gebieden vindt ontgraving plaats voor de aanleg van de meander, waardoor verstoring van dit cultuurhistorisch waardevolle terrein niet uitgesloten kan worden.

Het beschermde dorpsgezicht van Rheeze wordt niet aangetast, omdat dit dorp op een te grote afstand van het plangebied ligt.

Landschap

De herinrichting van Rheezermaten en Diffelen richt zich op het ontwikkelen van een half natuurlijke Vecht en het versterken van de in het gebied aanwezige natuurwaarden (en daarmee het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap). Deze maatregelen hebben een sterk positieve invloed op de landschappelijke waarden en beleving van het gebied.

Daarnaast wordt op enkele plaatsen beplanting gekapt of aangevuld (met name lijnvormige elementen) om de landschapsstructuur te versterken. Dit geeft meer openheid en overzicht in het gebied. Landschappelijk waardevolle elementen zoals oude meanders blijven behouden. Na de herinrichting zal er meer ruimte zijn voor natuur (bijvoorbeeld vochtige graslanden en stroomdalgraslanden). De gebieden die zijn aangewezen als “ondernemen met natuur en water” blijven behouden, hier worden geen verdere maatregelen getroffen. Doordat de bloemrijke graslanden die kenmerkend zijn voor dit landschap terug worden gebracht, wordt het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap versterkt.

Conclusie 

Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuw te graven meander. Er zijn geen archeologisch relevante lagen of resten gevonden en er is geen reden tot verder onderzoek.

De archeologische verwachtingswaarde van de niet nader onderzochte gebieden wordt geborgd in het bestemmingsplan middels dubbelbestemmingen.

Ten aanzien van cultuurhistorie en landschap is bij de inrichting van het gebied rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande landschappelijke kwaliteit wordt versterkt en beleefbaar gemaakt. De cultuurhistorische waarde van de in het verleden ontgonnen gebieden kan aangetast worden, hier wordt zo veel mogelijk rekening mee gehouden bij het inrichtingsplan. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Planbegrenzing

De planbegrenzing wordt gevormd door de projectgrens. Hierdoor ontstaat een logische planbegrenzing. Binnen het projectgebied liggen agrarische percelen met landschappelijke waarden (vigerende bestemming 'Agrarisch met waarden – Beekdallandschap'). De functie van deze percelen verandert niet overal. Daar waar de functie niet verandert blijft de bestemming 'Agrarisch met waarden – Beekdallandschap' gelden en is deze integraal overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

6.3 Toelichting op de regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan is gekozen voor het beschermen van de gebiedskenmerken via 'landschapsbestemmingen'. Elke functie (zoals landbouw, natuur, wonen) maakt onderdeel uit van een bepaald landschapstype. Het landschapstype is vertaald in een landschapsbestemming. De landschapsbestemming zorgt voor de planologische bescherming van de bestaande gebiedskenmerken en bepaalt mede de ruimtelijke inpasbaarheid van de toekomstige ontwikkelingen.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Beekdallandschap

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor agrarische bedrijven, met uitzondering van glastuinbouw. In de doeleindenbeschrijving is een expliciet onderscheid gemaakt tussen functies die ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijvigheid en functies die ook mogelijk zijn zonder relatie met de agrarisch bedrijvigheid. Bij deze laatste functies moet bijvoorbeeld gedacht worden aan waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeersvoorzieningen en het behoud en ontwikkeling van de waterveiligheid van de regionale waterkeringen. Om de waterveiligheid in het plangebied te garanderen, is als aanvullende voorwaarde opgenomen dat de belangen van de waterveiligheid primair zijn ten opzichte van de belangen van de andere toegestane functies.

De agrarische gronden zijn eveneens bestemd voor het instandhouden van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zoals beschreven beschreven in de LIK's. De landschapsbestemmingen zorgen voor planologische bescherming van de bestaande gebiedskenmerken en bepalen mede de ruimtelijke inpasbaarheid van de toekomstige ontwikkelingen.

Aanpassingen aan bestaande verkeersvoorzieningen zijn bij recht mogelijk binnen de agrarische bestemmingen. Hierbij moet gedacht worden aan de aanleg van fietspaden en aanpassingen aan wegen en kruisingen.

Afwijkingsmogelijkheden

De verhoging van de maximale bouwhoogte van sleufsilo's / kuilvoerplaten, is onder voorwaarden mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid.

Vergunningstelsel

Er is een 'omgevingsvergunningplicht' opgenomen voor werken en werkzaamheden die de waarden van het gebied mogelijk negatief kunnen beïnvloeden. Het gaat om een zogenaamd 'aanlegvergunningenstelsel'. Het vergunningenstelsel is afgestemd op de specifieke kwaliteiten van het landschapstype.

Wijzigingsbevoegdheid

Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk natuurontwikkeling mogelijk te maken.

Artikel 4 Natuur - Beekdallandschap, Artikel 5 Natuur - Besloten heideontginningslandschap en Artikel 6 Natuur - Essen- en hoevenlandschap

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande en nieuwe natuurgebieden. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken ten dienste van de bestemming tot 3 meter hoog. De gronden zijn eveneens bestemd voor het instandhouden van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Via een afwijkingsmogelijkheid en hieraan gekoppelde voorwaarden kunnen gebouwen als schuilgelegenheden en bergingen worden gebouwd.

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze gronden is een omgevingsvergunning vereist (voormalig aanlegvergunningstelsel). Normaal gebruik en onderhoud is van deze bepalingen uitgesloten, evenals het werken volgens het bijgevoegde inrichtingsplan.

Artikel 7 Water

Dit artikel beschermt de aanwezige watergangen en -partijen, inclusief de taluds en schouwpaden. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte van 6 m. Ook de te realiseren meanders van de Vecht zijn bestemd voor Water.

Artikel 8 Leiding - Gas

De gasleidingen zijn positief bestemd via de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De bescherming van deze leidingen vindt onder andere plaats via de omgevingsvergunning (voormalige aanlegvergunning).

Binnen de dubbelbestemming valt ook de belemmeringenstrook voor het onderhoud van de leidingen. De belemmeringenstrook bedraagt vijf meter aan weerszijden van de buisleidingen gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. De gemeente heeft per categorie voorbeeldplanregels opgesteld. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m2 en een diepte van meer dan 40 cm kunnen een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. De gemeente heeft per categorie voorbeeldplanregels opgesteld. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm kunnen een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. De gemeente heeft per categorie voorbeeldplanregels opgesteld. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm kunnen een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 13 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal algemene uitgangspunten voor bouwen, zoals bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages, en afstanden tot water.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

Deze bestemming geeft algemene regels voor het realiseren van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. Deze regeling is afgestemd op het ontwerp-bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg'.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat een gebiedsaanduiding op de verbeelding voor de geluidzone van het aangrenzende industrieterrein Bruchterweg. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 18 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project Rheerzermaten kost circa 4,25 miljoen euro. De kosten bestaan uit planvoorbereiding, onderzoeken, realisatie en het aanwenden van gronden voor het project. Provincie Overijssel heeft de beheerafspraken en de beschikbaarheid van gronden geregeld om de projectdoelen te halen. Deze worden formeel bekrachtigd in 2018. Waterschap Vechtstromen en provincie Overijssel hebben de benodigde middelen gereserveerd in hun meerjarenbegroting om de realisatie en beheer te garanderen, met dien verstande dat er bijdragen vanuit andere (subsidie-)fondsen zijn aangewend en beschikbaar zijn gesteld.

Exploitatieplan

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en overleg

Sinds 2007 werken 13 gebiedspartners aan het programma Ruimte voor de Vecht. Elk Vechtproject kent een intensieve afstemming en/of samenwerking met de omgeving. De herinrichting van het gebied Rheezermaten hebben provincie Overijssel en waterschap Vechtstromen samen met de gebiedspartners in 2015 opgestart. De gebiedspartners zijn:

  • LTO (land- en tuinbouworganisatie);
  • Staatsbosbeheer;
  • gemeente Hardenberg;
  • gemeente Ommen;
  • Vechtdalmarketing;
  • NMO (Natuur en Milieu Overijssel).

De communicatie met de direct betrokkenen en belangstellenden in het gebied Rheezermaten loopt voor een deel samen met het gebied Karshoek-Stegeren dat enkele kilometers benedenstrooms wordt voorbereid. Beide projecten liggen in het traject Hardenberg-Junne. Vele informatiebijeenkomsten (zie onderstaande tabel) zijn georganiseerd. Hier is altijd veel belangstelling voor getoond door betrokkenen en belangstellenden. Een aantal gebiedspartners heeft zelf ook nog bijeenkomsten gehouden om hun achterban actief te betrekken bij de planvorming. Daar waar gewenst was, is dit ondersteund door provincie en/of waterschap. Zo zijn gedurende deze informele communicatiemomenten inzichten gedeeld, wensen uitgesproken en waar dat mogelijk is het ontwerp in de loop van het planproces hierop aangepast. Daar waar er spanning heerst tussen een individueel belang en het maatschappelijke belang is beoordeeld of er een alternatief inpasbaar was. Daar waar er geen alternatief mogelijk was, heeft het maatschappelijke belang en de projectopgave de prioriteit gekregen boven het individuele belang.

Tevens is er een online portal ingezet voor de communicatie met de omgeving, betrokkenen kunnen zich hiervoor aanmelden. Op deze portal (website) worden regelmatig nieuwsberichten geplaatst over het project. De ontwerpen van het gebied worden ook via deze portal gedeeld. Iedere 2 maanden wordt er een nieuwsbrief naar de betrokkenen/geïnteresseerden gezonden.

Jaar   Onderwerp  
2014   Inloop Hardenberg  
2015   Participatieavond stakeholders  
  Informatie avond Hardenberg  
2016   Werksessie Hardenberg-Junne  
  Recreatie bijeenkomst Rheezermaten  
2017   Informatieavond Rheezermaten/Karshoek Stegeren  
  Vechtdaldag  
  Inloopavond Karshoek-Stegeren  
  Inloopbijeenkomst DO Rheezermaten  
2018   Inloopbijeenkomst DO Rheezermaten / Karshoek-Stegeren  

7.2.2 Zienswijzen

Op grond van artikel 3.6 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan gezamenlijk met het plan-MER van 18 april tot en met 29 mei 2019 voor een ieder ter visie gelegen. Naar aanleiding hiervan zijn er zeven zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn geanonimiseerd, samengevat en beantwoord in een zienswijzennota (Bijlage 12).