direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Havezateweg 2 Collendoorn en Kuilenweg 34 Bruchterveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Havezateweg 2 te Collendoorn, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, ligt een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Op het erf bevindt zich een (voormalige) bedrijfswoning met een bijgebouw en diverse agrarische bedrijfsgebouwen, welke tot voor kort in gebruik waren voor een melkveehouderij. De bedrijfsgebouwen hebben hun functie verloren, doordat het agrarisch bedrijf beëindigd is. Er wordt dan ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud.

Het voornemen bestaat om de bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 1.245 m2 te slopen en ter compensatie twee woningen met bijgebouwen te realiseren in het kader van Rood voor Rood. Daarnaast wenst initiatiefnemer de bestaande bedrijfswoning met inwoonsituatie te splitsen in twee wooneenheden. De bestaande bedrijfswoning zal worden herbestemd tot regulier woonperceel.

De omvang van de te slopen bebouwing is niet voldoende om aan de sloopnorm die op basis van het beleid Erven met kwaliteit geldt, namelijk 2.000 m2, voor de realisatie van twee compensatiewoningen te kunnen voldoen. Om aan de sloopnorm te kunnen voldoen is een tweede locatie betrokken bij het plan. Het betreft de locatie aan de Kuilenweg 34 in Bruchterveld (kadastraal bekend als: gemeente Hardenberg, sectie AA, nummer 1805). Ter plaatse worden enkele landschapsontsierende schuren, met een oppervlakte van 2.153 m2 gesloopt, waarvan 789 m2 wordt betrokken bij voorliggende ontwikkeling. De overgebleven meters worden elders ingezet.

De slooplocatie is reeds voorzien van een passende woonbestemming maar dient mee te worden genomen in voorliggend plan omdat de sloop van de betreffende gebouwen planologisch verankerd dient te worden. In de nieuwe situatie zal maximaal 300 m2 aan bijgebouwen toegestaan zijn. Opgemerkt wordt dat enkel waar nodig in wordt gegaan op deze locatie.

Voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is hierdoor noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in. Aangetoond zal worden dat de in dit bestemmingsplan besloten planologische kaders in overeenstemming zijn met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

De locaties liggen in het buitengebied van de gemeente Hardenberg (zie afbeelding 1.1). De locatie Havezateweg 2 ligt ten oosten van de kern Collendoorn en de locatie aan de Kuilenweg 34 ten noorden van de kern Bruchterveld. De ligging van de locaties ten opzichte van elkaar en de omliggende kernen wordt weergegeven in afbeelding 1.1. Afbeeldingen 1.2 en 1.3 geven de ligging van de locaties ten opzichte van de dichtstbijzijnde kernen en de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van de locaties ten opzichte van elkaar en de kernen Collendoorn, Hardenberg, Bergentheim en Bruchterveld (Bron: ArcGIS)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van de locatie Havezateweg 2 ten opzichte van Collendoorn en Hardenberg en de (directe) omgeving (Bron: ArcGIS)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Ligging van de locatie Kuilenweg 34 ten opzichte van Bruchterveld en de (directe) omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Havezateweg 2 Collendoorn en Kuilenweg 34 Bruchterveld” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), ''Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 23 april 2013) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld 17 juli 2018). In het kader van voorliggende ontwikkeling is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" relevant. Hierna wordt op het betreffende bestemmingsplan nader ingegaan.

De gronden aan de Havezateweg 2 hebben de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' met een bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

De gronden aan de Kuilenweg 34 hebben de enkelbestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap'.

In afbeelding 1.4 en 1.5 zijn uitsneden van de verbeelding opgenomen. Het plangebied is daarbij aangegeven met een rode stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" ter plaatse van de locatie Havezateweg 2 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0005.png"  
Afbeelding 1.5: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" ter plaatse van de locatie Kuilenweg 34 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Binnen het bouwvlak is één agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing toegestaan. Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal.

Wonen - Besloten heideontginningslandschap

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor het wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen. Op basis van de bouwregels mag het aantal woningen per bouwperceel niet meer bedragen dan het bestaande aantal. De gezamenlijke oppervlakte van de bij de woning behorende bijgebouwen en overkappingen met niet meer bedragen dan 100 m2 of 150 m2 afhankelijk van de bij de woning behorende en aansluitend gelegen gronden, met dien verstande dat als de bestaande oppervlakte meer bedraagt deze mag worden aangehouden.

Waarde - Archeologie 5

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' zijn, naast de ter plaatse geldende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. Een dergelijk onderzoek is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is.

1.4.3 Strijdigheid

Havezateweg 2

Het splitsen van de huidige bedrijfswoning met inwoning in twee zelfstandige reguliere woningen en het realiseren van twee extra woningen in het kader van Rood voor Rood is niet mogelijk, omdat binnen de geldende bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' hiervoor zowel de bouw- als gebruiksmogelijkheden ontbreken.

Kuilenweg 34

De sloop van circa 2.000 m2 aan landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie Kuilenweg 34 heeft als doel deze bebouwing definitief op te ruimen. Binnen de geldende bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' is de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij de woning toegestaan, waardoor de bebouwing teruggebouwd zou mogen worden. In voorliggend bestemmingsplan is de mogelijkheid om deze bebouwing terug te bouwen uitgesloten. In de nieuwe situatie zal maximaal 300 m2 aan bijgebouwen toegestaan zijn.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Het plangebied en zijn omgeving

Het plangebied maakt deel uit van het buurtschap Collendoorn. Het betreft een agrarisch erf dat in de eerste helft van de 20e eeuw is gevestigd. Het erf ligt op de overgang van het essen- en hoevenlandschap naar het besloten heideontginninglandschap. Veelal staan de boerderijen met de gebouwen geclusterd langs de weg waarbij de boerderij het hoofdgebouw op het erf is met daarachter verschillende (bedrijfs)gebouwen.

Het erf aan de Havezateweg 2 kent eveneens de traditionele opbouw. Het woongedeelte ligt aan de voorzijde, richting de weg, en het werkgedeelte aan de achterzijde. Dit resulteert in een sier- en nutstuin naar de weg (zuidwest zijde) met daar achter de schuren (bedrijfsgebouwen en bijgebouwen bij de woning).

Het plangebied wordt door drie in- en uitritten aan de zuidzijde ontsloten op de Havezateweg. Aan de overige zijden wordt het plangebied omgeven door agrarische gronden. In de omgeving bevinden zich verspreid agrarische- en woonerven. Opgemerkt wordt dat aan de overzijde van de Havezateweg een planologische procedure loopt voor het plan 'Havezate Es', een woningbouwontwikkeling.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving opgenomen. Tevens is in afbeelding 2.2 een straatbeeld van de locatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: Google maps)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Havezateweg (Bron: Google Streetview, 2017)  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 Algemeen

Gelet op het feit dat er momenteel geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd aan de Havezateweg 2, maar uitsluitend nog maar gewoond wordt, is het wenselijk om het perceel te voorzien van een woonbestemming. Hierbij is het voornemen om de woning met inwoning te splitsen naar twee reguliere wooneenheden. Het bestaande karakteristieke bijgebouw zal behouden blijven en gaan dienen als gezamenlijk bijgebouw bij de wooneenheden in de bestaande boerderij. Wel wordt het bijgebouw nog opgeknapt, zodat deze passend zal zijn bij de overige bebouwing.

De nog aanwezige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 1.245 m2 wordt gesloopt. De bebouwing heeft geen vervolgfunctie meer waardoor de staat en het onderhoud op termijn zal verslechteren.

Op basis van de gemeentelijke beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' (vastgesteld op 28 januari 2020) wordt, in ruil voor de sloop van alle landschapsontsierende bebouwing aan de Havezateweg 2 en de sloop van 755 m2 landschapsontsierende bebouwing aan de Kuilenweg 34 in Bruchterveld, het recht op twee compensatiewoningen met bijgebouwen verkregen. De initiatiefnemer wenst deze woningen met bijgebouwen te realiseren aan de noordoost- en noordwestzijde van het erf. Tevens maakt de beleidsnotitie een groter oppervlakte aan bijgebouwen bij woningen mogelijk. In ruil voor de sloop van 34 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wenst de initiatiefnemer de resterende oppervlakte bijgebouwen aan de Kuilenweg 34 te vergroten van 266 m2 naar 300 m2.

3.2 Sloopopgave

3.2.1 Havezateweg 2, Collendoorn

Aan de Havezateweg 2 te Collendoorn staan een drietal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met een gezamenlijk oppervlakte van 1.245 m2. Het betreffen schuren van een voormalige melkveehouderij. Deze landschapsontsierende stallen zullen worden gesloopt en tevens zal de overtollige verharding op het erf opgeruimd worden. In onderstaande afbeelding is de sloopopgave te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.1: Sloopopgave Havezateweg 2, Collendoorn (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.2.2 Kuilenweg 34, Bruchterveld

Aan de Kuilenweg 34 te Bruchterveld staan twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met een gezamenlijke oppervlakte van 2.153 m2. Het betreffen schuren van een voormalige pluimveehouderij. Een deel van de sloopmeters, namelijk 789 m2, wordt ingezet in het kader van voorliggende ontwikkeling. De overgebleven meters worden elders ingezet. De bestaande woning met twee bijgebouwen blijven behouden. In de onderstaande afbeelding is de sloopopgave weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.2: Sloopopgave 34, Bruchterveld (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.3 Landschappelijke inpassing

Voor de ontwikkeling aan de Havezateweg 2 is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het plan voor de Havezateweg 2 opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

Het erf aan de Kuilenweg 34 is reeds goed ingepast en de vrijgekomen ruimte wordt ingericht als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.3: Impressie van de gewenste situatie (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Te splitsen boerderij en herbouw karakteristieke schuur

De bestaande boerderij blijft behouden en wordt gesplitst in twee wooneenheden. Het behoud van de boerderij versterkt de gewenste landelijke uitstraling die het erf na sloop van de landschapsontsierende bebouwing moet behouden. De boerderij is het hoofdgebouw door de situering op het erf en de stijlkenmerken. Voor de boerderij is een tuin voorzien met hagen en enkele fruitbomen. Deze zullen behouden blijven waarmee het voorerf de reeds passende uitstraling behoudt.

Situering compensatiewoningen

De positionering van de compensatiewoningen is afgestemd op de te slopen opstallen. Daarmee is de impact op de omgeving nihil en blijft het erf compact. Tevens moet het ensemble behouden blijven zodat alle gebouwen zich als een passende eenheid in het landschap presenteren. De woningen worden in familie ontworpen en zullen qua verschijning en materialisatie onderdanig aan de boerderij moeten zijn. Het is beter om hier twee kloeke vormen te realiseren dan woningen met meerdere kappen. Voor wat betreft de bijgebouwen dienen deze ondergeschikt te zijn aan de woning.

Opvallende kleuren zijn vanuit het landschap niet wenselijk. Materialen die mooi verouderen passen in het landschap. De woningen en de bijgebouwen moeten voldoen aan de welstandsnota.

Groenstructuur en inrichting erf

Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het besloten heideontginningslandschap de erven groen in te passen. Dit wordt bereikt door met structuurbepalend groen als bomen en (wilde-) hagen het erf landschappelijk in te passen.

De erven langs de Havezateweg komen grotendeels overeen met de omschreven karakteristiek van het besloten heideontginningslandschap. Over het algemeen uitgelijnde bebouwing en half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen, hagen of struweel. Richting de weg zijn de tuinen open en er is zicht op de bebouwing. De erven in het essen- en hoevenlandschap (aan de zuidzijde van de Havezateweg) kennen een cluster van een meer verstrooide richting en worden veelal ontsloten door één inrit die voorzien is van begeleidende beplanting. Doordat het plangebied op de overgang ligt is gekozen om één compensatiewoning uit te lijnen aan de kavelgrens (en bestaande meidoornhaag). Ook wordt er geen groene gesloten rand om het erf geplant (dat passend is in het besloten heideontginningslandschap) maar is gekozen voor een meer open en lossere setting van groen. Op het erf zullen de bestaande inritten behouden blijven en de ontsluiting vormen. De inrit van de compensatiewoning welke is aangegeven als nummer 3 in afbeelding 3.3 krijgt daarbij een groene onderdanige uitstraling.

Tussen de beide compensatiewoningen wordt een boomgaard voorzien zodat de eenheid op het erf tussen beide woningen behouden blijft. Een bestaande zomereik ten noorden van het erf blijft behouden en vormt een fraaie solitaire boom. Op het erf wordt als afscherming tussen beide kavels een wilde haag aangeplant. De bestaande hagen blijven behouden en vormen een passende afscherming. De meer open kanten van het erf kunnen voorzien worden van een sober raster.

De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van het woonhuis en de overige gebouwen. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden.

Samenvatting maatregelen

  • Sloop van 2.000 m2 aan landschapsontsierende bebouwing met asbestdak op twee erven in het buitengebied van de gemeente Hardenberg;
  • Realisatie twee compensatiewoningen met bijgebouwen op de plek waar gesloopt wordt;
  • Renovatie van een karakteristieke schuur aan de noordzijde van de bestaande boerderij;
  • Behoud bestaande waardevolle beplanting;
  • Aanplant bomen en (wilde-) hagen;
  • Aanplant van een boomgaard.

3.4 Kwaliteitsimpuls groene omgeving

3.4.1 Algemeen

Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en /of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn. Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het plan, vindt hieronder een toetsing plaats.

3.4.2 Gebiedseigen ontwikkeling

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen staat voorop. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

Door deze ontwikkeling wordt een forse kwaliteitsimpuls geleverd. De functie wonen is tevens passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits dit geen extra belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hier wordt geconcludeerd dat het voornemen geen beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven met zich mee brengt.

3.4.3 Schaal en impact op de omgeving

Met de sloop van alle landschapsontsierende bebouwing aan de Havezateweg en Kuilenweg zal de ruimtelijke kwaliteit op deze erven toenemen. De erven worden door deze ontwikkeling omgevormd tot een compact erven welke passen in het landschap. Het totale bebouwde oppervlakte in het buitengebied neemt fors af. De impact op de omgeving ten gevolge van het plan is beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het opruimen van omvangrijke landschapsontsierende stallen.

3.4.4 Eigen belang versus maatschappelijk belang

Er is sprake van een eigen belang. Het vergroot het woongenot en er kunnen gelden gegenereerd worden voor de sloop van de opstallen. Ook is er een maatschappelijk belang. Op het erf staan landschapsontsierende bebouwing met asbest. Middels de sloop van het geheel en het opruimen van het erf zal de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied verbeteren. Dit is goed voor de leefomgeving en het landschap.

3.4.5 Tegenprestatie

Al met al worden er boven op de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties gevraagd, die bijdragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit het landschapsontwikkellingsplan en de ontwikkelingsrichting uit de ontwikkelingsvisie.

Deze tegenprestatie zal bestaan door het slopen van 1.245 m2 landschapsontsierende bebouwing en het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig erfensemble met gebouwen die passen in het landschap aan de Havezateweg te Collendoorn. Daarnaast wordt 789 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt aan de Kuilenweg 34 te Bruchterveld.

3.5 Verkeer en parkeren

Met dit initiatief worden twee compensatiewoningen op een erf toegevoegd aan de Havezateweg 2 en wordt de bestaande boerderij gesplitst in twee wooneenheden. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 3.3, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.

In de toekomstige situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitritten, die op een veilige en overzichtelijke wijze zijn ontsloten op de Havezateweg.

Met het initiatief worden planologisch gezien drie woningen toegevoegd (twee compensatiewoningen en een inpandige woning in de bestaande boerderij), wat een zeer beperkte verkeersgeneratie op zal leveren. De planologische mogelijkheid voor een agrarische functie komt met dit plan echter te vervallen, waardoor er geen sprake zal zijn van een (onevenredige) toename van het aantal verkeersbewegingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied : 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). In voorliggend geval gaat het om een Rood voor Rood ontwikkeling in combinatie met de splitsing van een bestaande woonboerderij in twee wooneenheden in het buitengebied. Hiermee is gelet op de bovengenoemde begripsdefinitie geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast zijn er inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie 'Nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Op het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien planologisch gezien sprake is van de toevoeging van drie nieuwe woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Nadien zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden er twee compensatiewoningen met bijgebouwen teruggebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Voor wat betreft het splitsen van de woonboerderij in twee zelfstandige reguliere wooneenheden wordt opgemerkt dat geen sprake is van uitbreidingen of andere fysieke ingrepen. Hiermee is dan ook geen sprake van een toename van bebouwing. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich onder meer in:

  • Sloop van 2.000 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Havezateweg 2 en Kuilenweg 34 te Bruchterveld;
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Realisatie van twee compensatiewoningen met bijgebouwen op de plek waar wordt gesloopt;
  • Het zorgvuldig landschappelijk inpassen van het geheel.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.4, waar uitgebreid op de KGO is ingegaan. In paragraaf 4.2.3.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van twee compensatiewoningen op basis van de beleidsnota 'Erven met kwaliteit' van de gemeente Hardenberg en de splitsing van een bestaande woonboerderij in twee wooneenheden op basis van 'Kaderstellende beleidsnotitie woningsplitsing bij inwoning'. In hoofdstuk 4.3 wordt aan beide beleidsstukken getoetst. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. het plangebied is met de rode stippellijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).


Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het concrete voornemen bestaat uit de sloop van 2.000 m2 aan landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op twee locaties in de gemeente Hardenberg, de splitsing van een bestaande woonboerderij met inwoonsituatie in twee reguliere wooneenheden en de realisatie van twee compensatiewoningen met bijgebouwen aan de Havezateweg. Door deze ontwikkeling wordt een forse kwaliteitsimpuls geleverd. De functie wonen is tevens passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits dit geen extra belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hier wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een extra belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven en dat hiermee het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze lagen gelden. Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van het plangebied.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn ingericht ten behoeve van het voormalig agrarisch bedrijf. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van dit plan is van een beperkte omvang. Met de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1), wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart in het "Oude hoevenlandschap”. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

"Oude hoevenlandschap"

Het Oude Hoevenlandschap kent verspreide erven en werd ontwikkeld nadat door boeren naar nieuwe ontwikkelingsruimte werd gezocht. Kleine dekzandkopjes werden individueel ontgonnen, wat leidde tot een landschap met dezelfde opbouw als het essenlandschap, in een kleinere maat en schaal. Dit landschap is contrastrijk, met veel variatie op korte afstand. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In voorliggend geval is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld om zodoende tot een gedegen landschappelijke inpassing te komen. Hierin is onder andere met de situering van de compensatiewoningen en het aanbrengen van erfbeplanting rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken van de omgeving en van het oude hoevenlandschap. Zo is gekozen om één compensatiewoning uit te lijnen aan de kavelgrens (en bestaande meidoornhaag). Ook is gekozen voor een open en lossere setting van groen. Voor de maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 3.3, waarin een uitgebreide toelichting wordt gegeven. Op deze plek wordt kortheidshalve geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" is.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
4.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

4.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

4.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

4.3.1.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het plangebied in het LIK Noordelijke stadsrandzone Hardenberg, in het essen- en hoevenlandschap. De gemeente biedt hier onder andere ruimte voor nieuwe woonfuncties na bedrijfsbeëindiging en splitsing van voormalige boerderijen in meerdere wooneenheden. De gemeente richt ook op het behoud van de openheid van essen en verbeterde landschappelijke inpassing van de wijk Marslanden.

4.3.1.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.

4.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente kwaliteit toe te voegen. De sloop van landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen en realisatie van toekomstbestendige woningen wordt hier aan bijgedragen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.


Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat de gemengde stadsrandzone zich uitstekend leent voor functietransformaties van vrijkomende agrarische erven in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het sluit hier naadloos op aan. Tot slot geldt voor de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten dat specifiek benoemd is dat het beleid 'Erven met kwaliteit' bijdraagt aan een versterking van deze kwaliteiten. Onderhavige ontwikkeling is daar een voorbeeld van. Ook worden woningen gezien als nieuwe economische dragers van het landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

4.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie Noordelijke stadsrandzone Hardenberg
4.3.2.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Het plangebied ligt in het 'Essen- en hoevenlandschap', op de overgang naar het Besloten heideontginningslandschap. De ligging van de locatie aan de Havezateweg in het essen- en hoevenlandschap is in afbeelding 4.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  

4.3.2.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie afbeelding 4.5). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

4.3.2.3 Ontwikkelingsvisie Noordelijke stadsrandzone Hardenberg

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Essen- en hoevenlandschap' binnen deelgebied 'Noordelijke stadsrandzone Hardenberg' gaat in op de volgende punten die voor dit plan relevant kunnen zijn:

Huidige ruimtelijke kwaliteiten

  • Grootschalige en grillige verkaveling van de essen;
  • Open, bolle essen en kleinschalig landschap;
  • Onregelmatige erfopbouw met losse strooiing gebouwen en grote boemen op het erf;
  • Kronkelige wegen;
  • Wegbeplanting, houtwallen op de randen van de essen.

Ontwikkelingsvisie

  • Diverse functies: wonen, (verbrede) landbouw,
  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer), bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB voor nieuwe kleinschalige bedrijvigheid;
  • Dagrecreatief medegebruik van landbouwgronden;

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft betrekking op een agrarisch erf aan de Havezateweg 2, dat in het kader van een Rood voor Rood ontwikkeling wordt gewijzigd naar een woonfuncties waarbij de bestaande woning met inwoning wordt gesplitst in twee wooneenheden en twee woningen worden gerealiseerd ter compensatie van de sloop van een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing. Door de sloop van deze landschapsontsierende bebouwing en het treffen van landschapsmaatregelen voorziet het voornemen in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Rondom het erf staat al opgaande beplanting, wat het erf goed inpast. Op het erf worden daarnaast bomen aangeplant en (wilde-) hagen aangebracht. Ruimtelijk en functioneel past het plan ook goed binnen de ontwikkelingsvisie voor het gebied.

Voor wat betreft de slooplocatie aan de Kuilenweg 34, wordt opgemerkt dat op deze locatie enkel uitgaat van de sloop van landschapsontsierende voormalige bedrijfsbebouwing. De bestaande woning met twee bijgebouwen blijven daarbij behouden. De locatie is reeds landschappelijk ingepast middels perceelgrensbeplanting in de vorm van bomenrijen, wat passend is in het besloten heideontginningslandschap. Nadere landschappelijke inpassing is in het kader van voorliggend bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Op deze plaats wordt daarom geconcludeerd dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ontwikkelingsvisie Noordelijke stadsrandzone Hardenberg.

4.3.3 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
4.3.3.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de onlangs gehouden evaluatie van het rood voor rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouw.

4.3.3.2 Gebiedsgerichte benadering

Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is gelegd in de visienota Buitengebied.

De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.

Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.

Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.

4.3.3.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloederd en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

4.3.3.4 Sloop en aantal woningen

Voor de toepassing van het beleid Erven met kwaliteit geldt het uitgangspunt dat per locatie alle landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en alle bijbehorende erfverhardingen, mestplaten, kuilvoersilo’s e.d. worden opgeruimd. Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing, omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd en daarom niet blijvend wordt gesaneerd.

Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Dat houdt in dat de mogelijkheid tot herbouw wordt wegbestemd. Dat kan bijvoorbeeld door de agrarische bestemming, met bijbehorend bouwvlak om te zetten in een woonbestemming. Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt.

Het aantal woningen dat mag worden gebouwd is afhankelijk van de te slopen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing. Hierbij gelden de volgende maatvoeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0016.png"  

4.3.3.5 Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.

Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.

De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

4.3.3.6 Eén erf-gedachte

Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

4.3.3.7 Inzet voor andere ontwikkelingen

De te slopen landschapsontsierende gebouwen kunnen worden ingezet voor andere ontwikkelingen dan woningbouw. Het huidige beleid maakt het al mogelijk om bij nieuwe ontwikkeling de sloop van schuren in te zetten als onderdeel van de KGO. Hiervan is tot nu toe echter maar mondjesmaat gebruik gemaakt. Om de sloop van landschapsontsierende schuren nog meer te stimuleren wil de gemeente daarom extra (economische) ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied bieden. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan:

  • het toestaan van extra bijgebouwen aan burgerwoningen (meer dan 150 m2), bijvoorbeeld voor hobbymatige agrarische activiteiten;
  • het toestaan van extra bedrijfsgebouwen bij niet-agrarische bedrijven in het buitengebied;
  • het toestaan van kleinschalige bedrijfsactiviteiten bij burgerwoningen (meer dan al volgens het bestemmingsplan is toegestaan);
  • het toekennen van nieuwe agrarische bouwpercelen (bijvoorbeeld bij bedrijfsverplaatsing) waarbij door de sloop van landschapsontsierende schuren de provinciale kwaliteitsimpuls agro en food kan worden ingevuld.

Aan de hand van het, door de aanvrager aan te leveren, ruimtelijk kwaliteitsplan wordt van geval tot geval bepaald of de juiste balans wordt bereikt tussen de nieuwe ontwikkelingsruimte en de ruimtelijke kwaliteitsprestatie.

4.3.3.8 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In dit geval worden de compensatiewoningen op de slooplocatie teruggebouwd. Ter plaatse wordt alle landschapsontsierende bebouwing met asbest gesloopt. Daarnaast wordt 789 m2 aan landschapsontsierende bebouwing met asbest gesloopt op de locatie Kuilenweg 34 te Bruchterveld.

De te slopen schuren aan de Havezateweg en Kuilenweg hebben geen gebruikswaarde en er wordt niet meer geïnvesteerd in het onderhoud. De schuren zijn daarnaast voorzien van asbestdaken. De schuren zijn daarmee als landschapsontsierend aan te merken. De totale oppervlakte bedraagt 2.034 m2. Hiermee wordt voldaan aan de sloopnorm voor twee woningen. Het surplus van landschapsontsierende bebouwing wordt ingezet voor een groter oppervlakte aan bijgebouwen bij de bestaande woning aan de Kuilenweg 34 (in totaal 300 m2, wat een vergroting van 34 m2 betreft).

Om de compensatiewoningen in te passen, is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is nadrukkelijk rekening gehouden met de één-erfgedachte. De één-erfgedachte wordt op het erf enerzijds bereikt door het erf als eenheid in het landschap te presenteren. Deze eenheid wordt bereikt door geen harde grenzen op het erf te maken in de vorm van hoge hagen/schuttingen of andere bouwkundige elementen. Ook is de positionering afgestemd op de te slopen opstallen. Daarbij blijft de bestaande boerderij het hoofdgebouw, waaraan de compensatiewoningen onderdanig zijn. Ten slotte worden geen nieuwe inritten gerealiseerd.

In paragraaf 3.3 is hier uitgebreid op in gegaan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'.

4.3.4 Kaderstellende beleidsnotitie woningsplitsing bij inwoning
4.3.4.1 Algemeen

In de gemeente Hardenberg komen relatief veel inwoonsituaties voor. Dat zijn situaties waarin er twee huishoudens in één woning wonen. Dit kan verband houden met een verzorgingssituatie, maar dat is lang niet altijd (meer) het geval. In veel gevallen hebben beide huishoudens zelfs helemaal geen binding met elkaar en is er feitelijk sprake van twee gescheiden woningen. Op basis van verleende bouw- c.q. omgevingsvergunningen en toegekende huisnummers zijn bij de gemeente op dit moment ongeveer 300 inwoonsituaties bekend, waarvan ongeveer driekwart buiten de bebouwde kom.

Daarbij moet worden aangetekend dat een deel van de bebouwde kommen, bijvoorbeeld de bebouwingslinten van Schuinesloot, De Krim en Lutten, volgens het bestemmingsplan bij het buitengebied hoort. Als daarom wordt gevraagd, kent de gemeente bij inwoning via een huisnummerbesluit een nummer toe. Ook zijn er adressen waaraan in het verleden een a-nummer aan een inwoonsituatie is toegekend. Het gevolg van toekenning van een a- of i-nummer is onder andere dat voor dit nieuwe adres de gebruikelijke gemeentelijke belastingen betaald moeten worden (WOZ, vastrecht, containerledigingen, rioolrecht e.d.), ook al is er geen sprake van een zelfstandige woning. In de praktijk leidt dit tot diverse problemen, onder andere in verband met aankoop en financiering. Diverse partijen (waaronder banken, makelaars en notariaat, maar ook bewoners en eigenaars) hebben aan het gemeentebestuur gevraagd om mee te denken bij het vinden van een oplossing voor deze gevallen.

Het college van b en w heeft in het voorjaar van 2016 besloten deze problematiek te verkennen en hierover in contact te treden met de betrokken partijen. Met als uitgangspunt om, voor zover haalbaar, aan eigenaren de mogelijkheid te bieden om inwoonsituaties om te zetten naar twee zelfstandige woningen. In deze beleidsregel worden de voorwaarden benoemd waaronder de gemeente bereid is om medewerking te verlenen aan woningsplitsing bij bestaande inwoonsituaties.

4.3.4.2 Voorwaarden tot deelname

Hieronder worden de voorwaarden benoemd waaronder medewerking kan worden verleend aan woningsplitsing bij bestaande inwoningssituaties. Waar nodig zijn de voorwaarden voorzien van een toelichting. Bij iedere voorwaarde wordt het plan steeds direct getoetst aan de betreffende voorwaarde.

Algemeen:

  • 1. Er moet sprake zijn van een bestaande situatie waarin er twee huishoudens in één woning zijn gehuisvest.

Hier is sprake van, waarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde.

  • 2. De inwoonsituatie moet zijn vergund danwel anderszins legaal zijn ontstaan voor de vaststelling van het nu geldende bestemmingsplan danwel de nu geldende beheersverordening en moet sedertdien onafgebroken hebben bestaan. Toelichting: Door de opname van deze bepaling is duidelijk dat nieuwe inwoonsituaties niet voor woningsplitsing in aanmerking komen. Voor het buitengebied gelden twee data, namelijk 23 april 2013 (Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid) en 1 oktober 2013 (Buitengebied Hardenberg). Voor het stedelijk gebied gelden veel meer bestemmingsplannen en beheersverordeningen, zodat van geval tot geval de vaststellingsdatum bepaald moet worden.

Op het perceel is sprake van een bestaande inwoonsituatie die ontstaan is voordat het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" in werking trad. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.

  • 3. Er moet voor beide woningen worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit en de bouwverordening voor zelfstandige woningen.

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat beide wooneenheden in de bestaande woonboerderij voldoen aan het bouwbesluit en de bouwverordening voor zelfstandige woningen.

  • 4. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bestemmingen.

Zoals in paragraaf 5.5 en 5.6 zal worden aangetoond, wordt hier aan voldaan.

  • 5. De geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg mag de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschrijden.

Zoals in paragraaf 5.1 zal worden aangetoond, wordt hier aan voldaan.

Aanvullende voorwaarden voor het buitengebied:

  • 1. Er mag geen uitbreiding plaatsvinden van de op grond van de geldende bouwregels toegestane bebouwde oppervlakte en het bouwvolume van de hoofd- en bijgebouwen. Toelichting: Wat de verschijningsvorm betreft moet er sprake blijven van 1 hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken. Het is niet de bedoeling dat er een reguliere twee-onder-een-kap woning ontstaat, omdat dat kan leiden tot een verdere verstening van het buitengebied. Bouwrechten en erfinrichting moeten zijn afgestemd op het bestaande ruimtelijke beeld.

Er zal geen uitbreiding van het bouwoppervlakte en bouwvolume van de gebouwen plaatsvinden. Er wordt dus voldaan in deze voorwaarde.

  • 2. In afwijking van het onder 1 bepaalde kan een toename van de bebouwde oppervlakte worden toegestaan voor zover dit verband houdt met bouwkundige eisen danwel voor zover dit de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Toelichting: In bepaalde gevallen kan de bepaling onder 1 onredelijk knellend uitwerken. Bijvoorbeeld als er, om te voldoen aan het bouwbesluit , bouwkundige aanpassingen moeten worden uitgevoerd die leiden tot een geringe toename van het bouwvolume. Ook zijn bouwkundige aanpassingen/uitbreidingen denkbaar die niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit, maar deze juist versterken. Bijvoorbeeld aanpassingen aan de verschijningsvorm, de kapconstructie of de (visuele) entree van de woning of de daarbij behorende bijgebouwen. Om maatwerk te kunnen bieden wordt daarom deze “hardheidsclausule” toegevoegd, waarmee waar nodig kan worden afgeweken van de algemene regel.

Er zal geen uitbreiding van het bouwoppervlakte en bouwvolume van de gebouwen plaatsvinden. Om dit te borgen is dit vastgelegd in de bouwregels van de woonbestemming. Er wordt dus voldaan in deze voorwaarde. Wel wordt opgemerkt dat de bestaande schuur achter de boerderij opgeknapt wordt en in gebruik wordt genomen als bijgebouw bij de wooneenheden.

  • 3. Inpassing op het erf en in het landschap moet plaatsvinden aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan. Toelichting: de voorwaarde van een ruimtelijke kwaliteitsplan maakt het mogelijk om met de aanvrager in overleg te komen over de inrichting van het erf. Bij inwoning is er namelijk sprake van één woning en één bijbehorend erf. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit moet dit beeld zoveel mogelijk in stand blijven, het is niet gewenst dat er, wat de erfinrichting betreft, een reguliere dubbele woning ontstaat. Op het ruimtelijke kwaliteitsplan is de basisinspanning van toepassing, dat wil zeggen dat moet worden aangetoond dat de erfinrichting past in het omliggende gebied.

De Erfontwikkelaar heeft een ruimtelijk kwaliteitsplan (zie Bijlage 1 bij deze toelichting) opgesteld. De aanleg en instandhouding van de hierin voorgestelde landschapsmaatregelen is via een voorwaardelijke verplichting in de regels juridisch geborgd. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.

4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Kaderstellende beleidsnotitie woningsplitsing bij inwoning

Gezien het feit dat wordt voldaan aan de voorwaarden van de 'Kaderstellende beleidsnotitie woningsplitsing bij inwoning' wordt geconcludeerd dat de splitsing van de bestaande woonboerderij in twee wooneenheden in overeenstemming is met deze notitie.

4.3.5 Welstandsnota Buitengebied
4.3.5.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. Het plangebied is gelegen binnen het welstandsgebied 'Essen-Hoeven'. Voor dit gebied wordt onderscheid gemaakt tussen de niveau's 0, 1 en 2. Het plangebied (blauwe ster) bevindt zich binnen het niveau 2, zoals te zien is in afbeelding 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.6: Uitsnede van de welstandsnota buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  

4.3.5.2 Essen-Hoeven

Voor het Essen-Hoeven landschap (niveau 1) gelden de volgende criteria:

Erfstructuur

  • De landschappelijke structuur, de positie en oriëntatie van bebouwing op het erf in de directe omgeving zijn richtinggevend bij nieuwbouw.
  • De bebouwing sluit aan op de losse erfstrooiing (soms landschapsgekeerd: met de achterzijde naar de weg).

Hoofdvorm

  • De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving.
  • Er dient een traditionele (kap)vorm te worden toegepast zoals zadel, schild- of wolfdaken.
  • In geval van een uitbreiding, verbouw of renovatie wordt deze afgestemd op het bestaande bouwwerk.

Architectuurstijl en gevelcompositie

  • Iedere gevel heeft zijn eigen identiteit maar is passend in de omgeving. Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel. De plaats, afmetingen en verhoudingen van de gevelelementen (ramen, deuren etc.) zijn zeer zorgvuldig op elkaar afgestemd.
  • Bij verbouw en renovatie is de oorspronkelijke gevelopbouw, compositie en detail het uitgangspunt. Bij (voormalige) boerderijen blijft het onderscheid tussen voor- en achterhuis (woongedeelte en schuur) zichtbaar.

Materiaal, kleurgebruik en detaillering

  • Uitgangspunt is het oorspronkelijk (gedekte) kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen, dakpannen(donkergrijs of oranjerood), riet(matten) en donker potdekselwerk overheerst.
  • De detaillering is zorgvuldig en afgestemd op de architectuur. Goedkoop uitziende materialen zoals volkern platen, kunststoffen en dergelijke zijn niet toegestaan.

Reclame

  • Reclame is toegestaan in bescheiden vorm (0,5x1m) zeer zorgvuldig vormgegeven en afgestemd op de architectuur en gerelateerd aan de bebouwing of de entree van het erf.

Erfafscheiding

  • Gebouwde erfafscheidingen respecteren het landschap door een ingetogen vormgeving.

Utilitaire bouwwerken (masten, bruggen, etc.)

  • Situering, vorm, detaillering kleur en materiaalgebruik reageren op de locatie ter plekke en de bijbe- horende landschappelijke en bebouwings-structuren.

4.3.5.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Zoals reeds eerder is aangegeven, is voor de onderhavige ontwikkeling een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierin is rekening gehouden met de samenhang van bouwwerken op het erf, de verschijningsvorm, de afstemming op de bestaande bouwwerken in de omgeving en de relatie tot het hoofdgebouw en materiaal en kleurgebruik. Bij het uiteindelijke bouwplan zal het ontwerp worden getoetst aan de welstandsnota.

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval worden geluidsgevoelige objecten toegevoegd, namelijk een tweede wooneenheid in de bestaande woonboerderij (splitsing) en twee compensatiewoningen. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Havezateweg, Venneweg, Kerkdijk en de Collendoornerdijk. Dit betreffen buitenstedelijke wegen waar een snelheidsregime van 60 km/uur geldt. Om inzicht te verkrijgen in de geluidsbelasting als gevolg van deze wegen ter plaatse van de te realiseren woningen, is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van de Havezateweg ter plaatse van twee gevels (de zuidwestgevel en de zuidoostgevel) de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh wordt overschreden. Als gevolg van de overige wegen wordt op alle gevels aan de voorkeurswaarde voldaan.

De maatregelen, die getroffen kunnen worden om ter plaatse van alle gevels aan de voorkeurswaarde te voldoen, ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Er kan dan ook een hogere waarde LDEN van maximaal respectievelijk 52 en 50 dB worden aangevraagd voor twee gevels waar niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan, als gevolg van de Havezateweg.

Bij het toestaan van een hogere waarde moet het binnenniveau van 33 dB gewaarborgd worden. De benodigde gevelwering voor de woningen bedraagt maximaal 24 dB.

Wanneer de noodzakelijke gevelwering wordt toegepast is ter plaatse van de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoorlijn ligt op circa 2,7 kilometer van het plangebied. Gezien deze ruime afstand vormt het aspect railverkeerslawaai geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.1.2.3 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de (compensatie)woningen, wordt verwezen naar paragraaf 5.5. Uit paragraaf 5.5 blijkt dat het plangebied op voldoende afstand ligt van omliggende bedrijven om te voldoen aan de richtafstanden voor het aspect geluid.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat, wanneer ontheffing wordt verleend voor een hogere waarde voor wegverkeerslawaai, de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is door Kruse Milieu B.V. voor zowel het agrarisch erf aan de Havezateweg 2 als het agrarisch erf aan de Kuilenweg 34 een verkennend bodem- en asbestonderzoek (NEN 5740 en NEN5707) uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportages zijn opgenomen in Bijlage 3 en van deze toelichting.

5.2.2 Situatie locatie Havezateweg 2

Het bodemonderzoek is verricht op de volgende terreindelen:

  • Voormalige bovengrondse dieseltank (15 m2);
  • Voormalige bovengrondse olie-opslag (2 m2);
  • Druppelzone (19 m2, 19 meter x 1 meter);
  • Druppelzone (13 m2, 13 meter x 1 meter);
  • Druppelzone (18 m2, 18 meter x 1 meter);
  • Druppelzone (23 m2, 23 meter x 1 meter);
  • Druppelzone (11 m2, 11 meter x 1 meter);
  • Te herontwikkelen terreindeel (circa 8.800 m2).

Deellocaties dieselopslag en olie-opslag

De bovengrondse dieselopslag en olie-opslag hebben geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit. In de bovengrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen met de verdachte stoffen aangetoond.

Druppelzones

De 5 druppelzones zijn asbesthoudend. De gewogen asbestgehalten zijn echter (ruim) lager dan de interventiewaarde.

Te herontwikkelen terreindeel

In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond, die geen aanleiding geven voor een nader bodemonderzoek.

De mengmonsters MM FF - 01 en MM FF - 03 zijn niet asbesthoudend. Inspectiegat 18 en MM FF - 04 zijn asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. MM FF - 02 (inspectiegaten 4, 6, 9 en 17) opgenomen is asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

In een aanvullend onderzoek is de bron van de asbestverontreiniging bepaald. Uit de het aanvullend asbestonderzoek blijkt dat inspectiegaten 6A, 9A en 17A asbestvrij zijn en dat in inspectiegat 4A het gewogen asbestgehalte hoger dan de interventiewaarde.

Een nader asbestonderzoek ter plekke van inspectiegat 4 is noodzakelijk om de aard en de omvang van de asbestverontreiniging in kaart te brengen.

5.2.3 Bodemonderzoek Kuilenweg 34

Het bodemonderzoek is verricht op de volgende terreindelen:

  • Druppelzone A (75 m2, 75 meter x 1 meter);
  • Druppelzone B (70 m2, 70 meter x breedte 1 meter);
  • Druppelzone C (70 m2, 70 meter x breedte 1 meter);
  • Druppelzone D (75 m2, 75 meter x breedte 1 meter);
  • Voormalige bovengrondse dieseltank (15 m2);
  • Voormalige bovengrondse dieseltank (15 m2);
  • Puinpad (200 m2, 70 meter x 3 meter);

Druppelzones

In de mengmonsters van de fijne fractie A - MM FF en D - MM FF is geen asbest aangetoond.

In de mengmonsters van de fijne fractie B - MM FF en C - MM FFis asbest aangetoond in gehalten ruim lager dan de interventiewaarde.

Deellocaties voormalige dieseltanks

In de bovengrond (E - BG en F - BG) en in het grondwater (PB E1 en PB F1) ter plekke van de voormalige dieseltanks zijn geen verontreinigingen met minerale olie en/of vluchtige aromaten (BTEXN) aangetoond.

De voormalige tanklocaties (deellocatie E en F) hebben geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Deellocatie puinpad

In de inspectiegaten G1 en G2 is asbest aangetoond in gehalten ruim lager dan de tussenwaarde voor nader asbestonderzoek.

In de inspectiegaten G3 en G4 is asbest aangetoond in gehalten hoger dan de interventiewaarde.

Het noordelijke deel van het puinpad, ter plekke van de inspectiegaten G3 en G4, is sterk verontreinigd met asbest met een oppervlakte van circa 100 m2. De gemiddelde dikte van deze puinlaag is circa 0.25 meter. De omvang bedraagt circa 25 m3. Sanering van de sterk asbesthoudende puinlaag is noodzakelijk.

5.2.4 Conclusie

Locatie Havezateweg 2

Uit milieukundig oogpunt is er na het nader asbestonderzoek en eventuele sanering van de asbestverontreining geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen. De bodem wordt na eventuele sanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen en tuin). Het nader asbestonderzoek zal worden uitgevoerd na sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing.

Locatie Kuilenweg 34

Uit milieukundig oogpunt is er, na de sanering van het sterk asbestverontreinigde puinpad, geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging, aangezien er geen verontreinigingen zijn vastgesteld. De bodem wordt, na asbestsanering, geschikt geacht voor het huidig en toekomstige gebruik.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr   324.000   387.000   473.000   581.000   817.000   1.075.000   1.376.000  

5.3.2 Situatie plangebied
5.3.2.1 Externe werking

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, betreffende de planologische toevoeging van drie woningen, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

5.3.2.2 Interne werking

Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaaren Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinsituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied aan de Havezateweg 2 worden weergegeven in de onderstaande tabel.

Parameter   Achtergrondwaarde [µg/m3] 2020   Achtergrondwaarde [µg/m3] 2030   Grenswaarde[µg/m3]   WHO advieswaarde [µg/m3]   Voldoet [ja/nee]  
Stikstofdioxide NO2   8,65   6,22   40   40   Ja  
Zwevende deeltjes PM10   14,1   12,1   40   20   Ja  
Zwevende deeltjes PM2,5   7,4   5,8   25   10   Ja  

Uit de tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt. Ook aan de advieswaarden van de van de WHO voor de achtergrondconcentratie van alle parameters wordt voldaan.

5.3.2.3 Vuistregel veehouderijen

Ten aanzien van de fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving, wordt opgemerkt dat de in de omgeving van het plangebied twee intensieve veehouderijen liggen die van belang kunnen zijn voor de bijdrage van fijnstofconcentratie op het plan:

Adres   Afstand tot plangebied   Veesoort en aantallen   Emissie van fijnstof in gram  
Venneweg 1   250 meter   205 melkkoeien (A1.2.2)
42 stuks vrouwelijk jongvee (A3)
3.360 vleeskalveren (A4.100)  
142.816

 
Eugenboersweg 9   600 meter   62.931 vleeskuikens (E3.100)
2 paarden (K1.100)  
1.447.413  
Allemansweg 1-1a   650 meter   106.900 vleeskuikens (E5.14)
34.000 vleeskuikens (E5.11)
25 schapen (B1.100)
4 pony's (K3.100)  
3.099.800  

Op basis van de vergunninggegevens heeft de melkrundvee- en vleeskalverenhouderij aan de Venneweg een totale fijstofemissie van 142.816 gram/jaar. Uit de afstandenlijst van de vuistregel blijkt dat de emissie van de Venneweg een afstand van 70 meter ruim voldoende is om te voldoen aan de 3% NIBM grens. Gezien de daadwerkelijke afstand 250 meter bedraagt, wordt voldaan aan de NIBM drempel.

De pluimveehouderij aan de Eugenboersweg 9 heeft op basis van de vergunninggegevens een totale fijnstofemissie van 1.447.413 gram/jaar. Met een extrapolatie van de gegevens naar een afstand van 600 meter is te zien dat de fijnstofbijdrage van het pluimveebedrijf ruim onder de NIBM drempel ligt. Verder onderzoek naar de fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving is niet noodzakelijk.

De pluimveehouderij aan de Allemansweg 1-1a heeft op basis van de vergunninggegevens een totale fijnstofemissie van 3.099.800 gram/jaar. De afstandenlijst van de vuistregel gaat tot maximaal 160 meter en een bijbehorende drempel NIBM van 1.376.000 gram/jaar. Met een extrapolatie van de gegevens naar een afstand van 650 meter is te zien dat de fijnstofbijdrage van het pluimveebedrijf ruim onder de NIBM drempel ligt. Verder onderzoek naar de fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving is niet noodzakelijk.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met blauwe omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0018.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart, de blauwe omlijning betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen ligt. Ten westen van het plangebied is wel de inrichtingsgrens van Ponypark City zichtbaar. Op dit park wordt ten behoeve van het zwembad Choloorbleekloog en Zwavelzuur opgeslagen. Het plangebied ligt echter op ruime afstand buiten het invloedsgebied van deze opslag.

Resumerend blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden milieugevoelig objecten gerealiseerd, namelijk woningen.

Voor het overgrote deel bevindt het plangebied zich in de nabijheid van reguliere burgerwoningen. De woonfunctie brengt geen milieubelastende werking met zich mee. Voor het overige zijn agrarische bedrijvigheid en vakantiepark Ponypark City van belang om te beschouwen.

Ponypark City

Ponypark City bevindt zich aan de Doozemansteeg 1, Collendoorn en is te onderscheiden als ‘Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)’ (milieucategorie 3.1), waarvoor een grootste richtafstand van 50 meter geldt (voor het aspect geluid). Het plangebied bevindt zich op circa 250 meter afstand van Ponypark City. Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Agrarische bedrijvigheid

In de omgeving zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Bij agrarische bedrijven zijn niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing blijven, maar worden de overige milieuaspecten wel behandeld.

Wanneer het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt op basis van de VNG-publicatie voor agrarische bedrijven een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Binnen 50 meter van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

5.6.1.2 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

5.6.2 Situatie plangebied

De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het ontwikkellocatie aan de Havezateweg 2 diverse (intensieve) veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich aan de Venneweg 1/1a. Het agrarisch bouwvlak van deze veehouderij bevindt zich op circa 250 meter van het plangebied. Hierbij wordt gerekend tussen de grens van het agrarische bouwvlak tot de grens van de woonbestemming.

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. In voorliggend geval wordt ruimschoots aan de (vaste) afstandsnorm voldaan. Omliggende agrarische bedrijven worden daarmee niet in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. Daarnaast wordt opgemerkt dat het woon- en leefklimaat van omwonenden verbeterd ten opzichte van de huidige situatie, aangezien de planologische mogelijkheden tot het uitoefenen van een (intensieve) veehouderij komt te vervallen.

Ten aanzien van het woon- en leefkklimaat ter plaatse van de te realiseren compensatiewoningen is een geuronderzoek uitgevoerd, waarbij zowel de voor- als de achtergrondbelasting in kaart is gebracht. Het onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna uiteengezet.

Een vuistregel bij het bepalen of de voor- of achtergrondbelasting maatgevend is, is: 'de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder, als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting'. De voorgrondgeurbelasting bedraagt maximaal 7,5 odeurunit per kubieke meter lucht ter plaatse van de westelijke compensatiewoning en 6,1 odeurunit per kubieke meter lucht ter plaatse van de oostelijke compensatiewoning. De achtergrondbelastig bedraagt ten hoogste 7,0 odeur unit per kubieke meter lucht ter plaatse van de westelijke compensatiewoning en 5,5 odeurunit ter plaatse van de oostelijke compensatiewoning. De voorgrondbelasting is dan ook bepalend voor de geurhinder. De voorgrondbelasting ligt onder de in de gemeentelijke geurverordening vastgestelde geurnorm van 8 odeurunit per kubieke meter.

Op basis van het uitgevoerde geuronderzoek blijkt dat er een geurhinderpercentage van 25-30% en een tamelijke slechte tot slechte milieukwaliteit wordt verwacht. Conform de geurverordening wordt dit als aanvaardbaar beschouwd. Bovendien is het plan op andere punten ruimtelijk voldoende tot goed. Zo is er sprake van een goede ruimtelijke inpassing (zie paragraaf 3.3) en een aanvaardbare situatie ten aanzien van onder andere de aspecten 'geluid', 'luchtkwaliteit' en 'externe veiligheid'. Daarnaast ontstaat als gevolg van de voorliggende ontwikkeling een aantrekkelijk woonmilieu in een groene omgeving, waarbij sprake is van voldoende parkeerruimte en lokale voorzieningen, zoals een supermarkt en een basisschool in de omgeving aanwezig zijn (hemelsbreed circa 1,3 kilometer). Hiermee is er sprake van een integrale afweging, die de situatie ten aanzien van het aspect 'geur' aanvaardbaar maken.

5.6.3 Conclusie geur

De Wet geurhinder en veehouderijen en de gemeentelijke geurverordening vormen geen belemmering voor de planrealisatie. De omliggende bedrijven worden door vaststelling van het plan niet belemmerd.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven. De locatie aan de Kuilenweg 34 ligt op minimaal 4,95 kilometer afstand van een Natura 2000-gebied en de locatie Havezateweg 2 op minimaal 8,57 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden (Bron: Atlas van Overijssel, bewerkt)  

Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten

Bij de uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen de deelgebieden en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000- gebied is een negatief effect uitgesloten.

Beoordeling stikstofdepositie ontwikkelfase

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in beide deelgebieden, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van sloop- en bouwmaterialen, materieel en personeel. De stikstofemissie gedurende de ontwikkelfase is gering en vindt plaats gedurende een korte periode (enkele maanden). Gelet op de ligging van de deelgebieden, op respectievelijk 4,95 en 8,57 kilometer afstand van het plangebied, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied.

Beoordeling stikstofdepositie gebruiksfase

Er is geen sprake van een verandering in stikstofemissie in de gebruiksfase ter plaatse van de locatie Kuilenweg 34. Op de locatie Havezateweg 2 vindt functieverandering plaats van een agrarisch bedrijf naar ‘wonen’. Als gevolg van deze functieverandering neemt de emissie van stikstofoxiden en ammoniak sterk af. Het is niet aannemelijk dat er sprake is van toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied tijdens de gebruiksfase. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00270-VG01_0020.png"  
Afbeelding 5.4: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (Bron: Atlas van Overijssel, bewerkt)  

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op ruime afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden (er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalvermindering en het doorsnijden van structuren).

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In dit geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor de locaties Kuilenweg 34 en Havezateweg 2. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

5.7.3.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een vaste rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier en/of amfibie gedood en wordt een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd en vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.

5.7.4 Conclusie

Het plan heeft op beide locaties geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN. Het plan leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Daarnaast leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft het archeologie beleid verwerkt in het bestemmingsplan in de vorm van dubbelbestemmingen. Op basis van het bestemmingsplan is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen voor de locatie Kuilenweg 34. Voor de locatie Havezateweg 2 is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. In voorliggend geval wordt de onderzoeksdrempel niet overschreden. Daarnaast vallen de nieuwe gebouwen in het plangebied grotendeels samen met de huidige te slopen bedrijfsgebouwen, waar de grond reeds geroerd is. Het oppervlakte aan nieuwe bodemingrepen blijft daardoor zeer beperkt. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Wel wordt de archeologische dubbelbestemming overeenkomstig de bestaande situatie overgenomen.

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. De locatie aan de Kuilenweg 34 ligt op minimaal 4,95 kilometer afstand van een Natura 2000-gebied en de locatie Havezateweg 2 op minimaal 8,57 kilometer. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een en ander blijkt ook uit de beoordeling in paragraaf 5.7.2.1. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts drie grondgebonden woning (waaronder de omzetting van een inwoonsituatie naar een reguliere wooneenheid) in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Één en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3.1 worden de bestemmingen nader toegelicht.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)

De gronden binnen het voormalige agrarische bouwvlak aan de Havezateweg 2, buiten de toekomstige woonpercelen, zijn bestemd tot ‘Agrarisch met waarden – Besloten heideontginningslandschap'. Deze gronden zijn nu ook als zodanig bestemd. Er is in de nieuwe situatie geen bouwvlak aanwezig. Ook is een gedeelte van de gronden aan de Kuilenweg 34 als 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' bestemd. In verband met de aangrenzende woonbestemmingen zijn de (agrarische) gebruiksmogelijkheden van deze gronden beperkt. Daarnaast zijn niet van toepassing zijnde planregels niet overgenomen in dit plan.

Wonen - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 4)

Ter plaatse van de slooplocatie, Kuilenweg 34, is gedeeltelijk de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' conserverend overgenomen. De enige aanpassing betreft dat in de regels geborgd is dat op deze locatie de herbouw van de te slopen bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 3 niet mag worden teruggebouwd.

Ter plaatse van het bestaande erf en de compensatiekavels aan de Havezateweg 2 is tevens de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' opgenomen. Er is voor gekozen om drie bestemmingsvlakken op te nemen.

De bouw- en gebruiksregels zijn zoveel mogelijk conform de vigerende bestemmingsplannen ("Buitengebied Hardenberg" en "Buitengebied Hardenberg, herziening regels") overgenomen. Op bepaalde punten wijken de regels af. Zo is in de bouwregels de bepaling dat het bijgebouw achter de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd voor de compensatiewoningen niet overgenomen, gezien dit niet past binnen de beoogde erfopzet van beide kavels.

Tevens is ter plaatse van de aanduiding maximum volume (m3) bepaald dat de inhoud van de compensatiewoningen 900 m3 mag bedragen. Dit is conform het ruimtelijke kwaliteitsplan. Ter plaatse van de bestaande boerderij is middels een aanduiding geregeld dat twee wooneenheden zijn toegestaan. De aanduiding 'aaneengebouwd' regelt daarnaast dat de wooneenheden aaneengebouwd dienen te zijn.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig en toegestaan gebruik opgenomen. Tevens zijn hier de voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van sloop en landschappelijke inpassing opgenomen. Middels een aanduiding op de verbeelding is de voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de bouw van de compensatiewoningen. Tot slot kan van de gebruiksregels op bepaalde punten worden afgeweken.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel worden voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 december 2021 tot 12 januari 2022 voor één ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan kan daarom ongewijzigd worden vastgesteld.