direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Vechtpark Hardenberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Hardenberg en waterschap Vechtstromen hebben een structuurvisie opgesteld om de Vecht een andere inrichting te geven in de stedelijke kern van Hardenberg, in de vorm van het Vechtpark. Het te ontwikkelen Vechtpark biedt ruimte voor waterberging en kansen voor recreatie, toerisme, natuur, kunst en cultuur. Het Vechtpark moet een plek zijn waar bewoners en bezoekers van Hardenberg de ruimte krijgen om te recreëren en te struinen. Maar ook waterveiligheid en natuurontwikkeling zijn belangrijke thema's. Het Vechtpark biedt extra ruimte voor waterberging en de waterkeringen worden deels verlegd en verstevigd. Zo wordt de stad beter beschermd tegen overstromingen. Met onder meer de aanleg van nieuwe natuur, natuurvriendelijke oevers, nevengeulen en poeltjes ontstaat een betere leefomgeving voor planten en dieren. Het project Vechtpark is te onderscheiden in verschillende deelprojecten die elk een bijdrage leveren aan de gezamenlijke doelstellingen. Een van de deelgebieden zijn de Centrumuiterwaarden, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld.

Het Vechtpark biedt ruimte voor wateropgaven zoals waterberging, en kansen voor recreatie, toerisme, natuur, kunst en cultuur in de kern van Hardenberg. Voorliggend bestemmingsplan biedt ruimte aan deze ontwikkelingen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het centrum van Hardenberg. Het plangebied is circa 30 hectare groot en bestaat uit een deel van het stroomgebied van de Vecht, de aangrenzende oeverlanden en winterbed van de Vecht. Op afbeelding 1.1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de N34 aan de noordzijde, de J.C. Kellerlaan/Prins Willem-Alexanderbrug aan de noordoostzijde, de Vecht aan de zuidoostzijde, de Europaweg aan de zuidzijde en de bestaande bebouwing aan de westzijde.

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 1 oktober 2013;
  • bestemmingsplan Heemse, vastgesteld 30 september 2004, goedgekeurd 10 mei 2005

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de het overleg en de ter visie legging.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

"De Vechtcorridor is een waardevol gebied met veel potentie om verder te ontwikkelen en van een kwaliteitsimpuls te voorzien. Het gebied kenmerkt zich als een open gebied met de rivier als structuurbepalende element. De Vechtcorridor biedt ruimte voor waterberging, recreatie, natuur en cultuur. In het verleden heeft er natuurontwikkeling door middel van projecten plaatsgevonden. Met name het gebied tussen de Prinses Amaliabrug en de Prins Willem-Alexanderbrug heeft in ecologisch opzicht veel aan kwaliteit gewonnen. Het grootste gedeelte van de Vechtoevers is beschermd door stenen beschoeiing. Met hoog water kunnen er problemen bij de stad ontstaan, door de ‘flessenhals’ bij Hardenberg. Met name de Voorstraatbrug is een kwetsbaar punt. Op deze plek stroomde in 1998 het water bijna de binnenstad in.


De toegankelijkheid van het gebied is met name gerealiseerd door middel van wandel en fietspaden over de bestaande dijken en bruggen. Er zijn verder echter geen aantrekkelijke wandelroutes langs de Vecht gerealiseerd.

In 2009 is de Vechthaven gereed gekomen. In de haven kan de rondvaartboot die tussen de stad Hardenberg en de Loozense linie vaart aanleggen. Ook is de haven toegankelijk voor waterfietsen, bootjes en kano’s. Vanuit de haven zijn deze vaartuigen te huur.

De stad Hardenberg heeft met het bouwen aan de Brink en de realisatie van Marslanden een duidelijke stap over de Vecht gemaakt. De genoemde wijken, vormen met de wijken aan de oostzijde van de Vecht de stad Hardenberg. De Vechtcorridor ligt min of meer centraal in de stad. Maar door het versnipperde beeld van de huidige corridor, heeft het geen verbindende werking. De versnippering van de corridor krijgt vorm door de vele verschillende functies, zonder een duidelijke samenhang. Omringd door dijken liggen er in het winterbed verschillende functies strikt van elkaar gescheiden. De rivier, de uiterwaarden, de dijken, de verschillende gronden met agrarische en natuurlijke functie en het Heemsermarspark liggen in het gebied, maar hebben te weinig een onderlinge relatie. Hierdoor is het gebied zowel functioneel als landschappelijk versnipperd. In zichzelf hebben de functies, zoals genoemd meer of minder waarde, maar in het geheel is het onsamenhangend. Door deze onsamenhangendheid is het gebied geen verbinding, maar een barrière tussen de verschillende wijken en heeft het te weinig binding met de stad. Met de genoemde kwaliteiten en mogelijke andere impulsen liggen er in dit gebied echter veel kansen om de samenhang te vergroten en daardoor de stad beter bij de Vecht te betrekken." (bron: Structuurvisie Vechtpark Hardenberg, september 2010, gemeente Hardenberg)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en het principe "de vervuiler betaalt". In de periode tot 2009 zijn de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn. De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen deze richtlijn.

Verdrag van Malta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd die kunnen helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Dit is vastgelegd via de Wet op de archeologische monumentenzorg in de Monumentenwet 1988. Archeologie heeft nadrukkelijk aandacht gehad bij het opstellen van dit bestemmingsplan in de vorm van een bureauonderzoek (zie paragraaf 5.8).

Conclusie

De ontwikkeling van het Vechtpark sluit aan bij de realisering van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. In dit bestemmingsplan krijgt archeologie nadrukkelijk aandacht.

Het bestemmingsplan sluit aan bij Europees beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Deze ladder is op dit plan overigens niet van toepassing.

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende nationale belangen:

Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)

Eén van de doelen van het Vechtpark is het creëren van waterveiligheid. In de stad Hardenberg willen gemeente en waterschap wateroverlast voorkomen. Zeker met het oog op de toekomst; door de klimaatverandering moet rekening gehouden worden met perioden waarin het langer en harder regent. Dat kan door de rivier meer ruimte te geven om water te kunnen bergen. Het Vechtpark gaat dienen als waterberging.

Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)

Het Vechtpark is gelegen in een gebied dat is aangewezen als een zone voor ondernemen met natuur en water buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze zone dient als verbinding tussen aangewezen EHS.

In het Vechtpark krijgt water de ruimte. Dit biedt tevens volop kansen voor natuurontwikkeling. In het winterbed kan een grote verscheidenheid aan planten- en dierensoorten leven en de kwaliteit van de flora en fauna verbetert dankzij de aanleg van natuurvriendelijke oevers en poeltjes.

Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Deze toelichting heeft tot doel inzicht te geven in de zorgvuldige afweging (hoofdstukken 3, 4 en 5) en transparante besluitvorming (hoofdstuk 7) van het ruimtelijke besluit; het bestemmingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB); het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De inwerkingtreding van het Barro vindt gefaseerd plaats. Zowel in 2009 als medio 2011 is een ontwerpbesluit gepubliceerd. De onderdelen uit 2009 met de nationale belangen uit onder meer de Nota Ruimte zijn inmiddels vastgesteld. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en eventuele concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Medio 2012 is het Barro aangevuld. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is in 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan heeft de status van een structuurvisie en bevat in hoofdlijnen het nationale waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het waterplan richt zich op waterkwantiteit, waterkwaliteit, gebruik van water en een duurzaam waterbeheer dat bescherming biedt tegen overstromingen. Met het Nationaal Waterplan wordt invulling gegeven aan de voornoemde Europese Kaderrichtlijn Water en het Waterbeleid 21e eeuw. Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt de stroomgebiedbenadering ook toegepast, maar staat de waterkwantiteit centraal. De Commissie Waterbeheer 21e eeuw (2000) stelde in haar rapport dat door klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking er een andere benadering van het waterbeleid moest komen. Het water zal meer ruimte moeten krijgen. Het kabinet nam destijds het advies over en stelde het Waterbeleid 21e eeuw vast. Standpunten uit dit beleid zijn:

  • 1. de 'trits': water vasthouden, water bergen en ten slotte afvoeren;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. creëren van gebieden voor waterberging;
  • 4. de watertoets.

Het nationale beleid omvat een visie die door lagere overheden gebiedsspecifiek geïmplementeerd dient te worden. Het Rijk zet in op grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden om de kwaliteit en kwantiteit van water en natuur te verhogen. Dit nationale beleid werkt door in de voorgenomen ontwikkeling van waterberging die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft een raakvlak met drie belangen. De ontwikkeling van het Vechtpark dient de waterveiligheid en bevordert het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De toelichting op dit bestemmingsplan geeft inzicht in de zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. De ontwikkeling van het Vechtpark draagt bij aan de doelen van het Nationaal Waterplan om water meer ruimte te geven. Dit bestemmingsplan sluit derhalve aan bij de nationale belangen.

3.3 Provinciaal beleid

Ruimte voor de Vecht

Al sinds 1994 spreken verschillende partijen langs de Vecht de wens uit om te werken aan een 'levende rivier'. Deze wens kwam tot uitdrukking in het gebiedsgerichte beleid Vecht-Regge. Dit samenwerkingsproject richtte zich op een duurzame ontwikkeling van het Vecht-Regge-gebied. Voor het Nederlandse gedeelte van de Vecht werd in 1997 een 'Vechtvisie' opgesteld. De combinatie van de Vechtvisie en samenwerkingsproject Vecht-Regge bood goede aanknopingspunten voor de Vecht als drager voor een brede gebiedsontwikkeling van het Vechtdal (Provincie Overijssel et al., 2009). De provincie Overijssel gaf in 2005 een opdracht aan het Atelier Overijssel om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. Naar aanleiding van dit onderzoek werd enkele jaren later 'De levende Vecht' gepresenteerd. Tien jaar na de eerste Vechtvisie werd een nieuwe visie opgesteld. Nu werden echter niet alleen Nederlandse, maar ook Duitse overheden bij de ontwikkeling betrokken. Zo ontstond een grensoverschrijdende Vechtvisie. Uiteindelijk hebben de talrijke initiatieven geleid tot het samenwerkingsprogramma 'Ruimte voor de Vecht', waarin gemeenten, waterschappen, het Overijssels Particulier Grondbezit, het Regionaal Bureau voor Toerisme, Staatsbosbeheer en de provincie Overijssel zijn vertegenwoordigd. In 2008 is het Startdocument 'Masterplan Ruimte voor de Vecht' door de betrokken overheden vastgesteld. In het startdocument is de gezamenlijke visie uitgewerkt in vijf statements:

  • 1. ga voor de volle winst van de levende rivier;
  • 2. maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap;
  • 3. maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;
  • 4. organiseer de bezoekersstromen;
  • 5. maak de Vecht manifest (Provincie Overijssel et al., 2009).

Deze statements zijn richtinggevend voor de planvorming en uitvoering van de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Met de vaststelling van het startdocument werd tevens de opdracht gegeven voor het uitwerken van een masterplan Ruimte voor de Vecht. Dit masterplan is in 2009 door verschillende overheden vastgesteld en bevat de visie en uitvoeringsstrategie om deze visie te realiseren. Ook is er een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de uitvoeringsprojecten vanaf 2009 beschreven zijn. Ten slotte is aan het masterplan Ruimte voor de Vecht een beeldmanifest toegevoegd waarin de visie is gevisualiseerd. Reeds voor de vaststelling van het masterplan is de realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht 2009 ondertekend. Het besluit voor de realisatieovereenkomst laat zien dat de samenwerkende partijen daadkrachtig willen werken aan de gezamenlijke doelen. Het uitgangspunt van het programma Ruimte voor de Vecht is meer (ruimtelijke) kwaliteit in het Vechtdal. De vijf statements geven richting aan die kwaliteit. Het samenwerkingsprogramma en de vijf statements zijn daarom leidend voor de ontwikkelingen in het Vechtpark.

Omgevingsvisie Overijssel (2012)

De Omgevingsvisie Overijssel (1 juli 2009) schetst een visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet (en provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet);
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer;
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer;
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk.


Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.


Duurzaamheid

Voor duurzaamheid hanteert de provincie de volgende definitie: ‘Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. De keuze voor duurzaamheid uit zich bijvoorbeeld in de grote aandacht voor de wateropgave en een belangrijke bijdrage aan reductie van broeikasgassen.


Ruimtelijke kwaliteit

De ambitie van de provincie is een kwaliteitsontwikkeling in gang zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn de bestaande gebiedskenmerken het uitgangspunt. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door deze gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.

Ruimtelijke kwaliteit moet gerealiseerd worden door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon,- werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein en fiets, waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Het programma Ruimte voor de Vecht is in de Omgevingsvisie aangewezen als gebiedsontwikkeling. In het programma wordt de ruimtelijke continuïteit en de samenhang regionaal opgepakt. In dit programma komen vele aspecten aan de orde zoals: garanderen van waterveiligheid met een robuust watersysteem, zonering van dynamiek en rust, de rivieren als beelddrager en inzet van functies (recreatie, wonen, werken) voor kwaliteitsverbetering. De steden/stadjes langs de Vecht (Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle) kunnen hun ligging in en aan de Vecht beter benutten met waterfronten, rivierparken, (nieuwe) landgoederen en aantrekkelijke routes.

Het programma Ruimte voor de Vecht draagt onder andere bij aan de optimalisering van watercondities en waterveiligheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en de stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust-en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar dat past in de ontwikkelingsperspectieven en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De toetsing van de realisatie van het Vechtpark aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn er twee aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Dit betreft zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Deze is hieronder toegelicht.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving wordt gesproken van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten.

  • (her)benutting van bestaande bebouwing;
  • combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met aansluiting, conform gebiedskenmerken.

In het plangebied wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. De toegestane functies: water, natuur en recreatie passen goed in de Centrumuiterwaarden.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vormgegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies, is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

Het ontwikkelingsperspectief voor het Vechtpark is 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies; grondgebonden landbouw, landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen staat voorop. In dit perspectief worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Het plangebied is deels gelegen in de zone Ondernemen met Natuur en Water. In deze zone liggen er kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, landgoederen en wonen met natuur en/of water. Zo kunnen entrees worden gecreëerd die de Ecologische Hoofdstructuur toegankelijk maken. Op sommige plekken worden de vanuit natuur of water geldende beperkingen voor grondeigenaren opgevangen door vergoedingen voor ‘groen-blauwe diensten’.

Het Vechtpark behoudt haar deels agrarische functie, welke gemixt wordt met ruimte voor water, natuur en recreatie. Hiermee sluit de ontwikkeling van het Vechtpark goed aan op de doelen van het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen en Beekdalen en natte laagtes

De kenmerken van de natuurlijke laag, in dit geval bestaande uit opgewaaide ruggen, beekdalen en natte laagtes worden benut ten behoeve van de inrichting van het gebied.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap en Maten en flierenlandschap

Het agrarische cultuurlandschap wordt zoveel mogelijk teruggebracht en benut. Het betreft de hoger gelegen essen en de daartussen gelegen laagtes en beekdalen met de daarbij behorende bijzondere landschapselementen.

Stedelijke laag: Niet van toepassing

Lust en Leisurelaag: Stads- en dorpsfronten en Recreatieve routes

De fronten van de stad Hardenberg blijven zichtbaar vanuit de omgeving. De aanwezige recreatieve routes worden versterkt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het Vechtpark past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel. Het versterkt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en het draagt bij aan waterveiligheid en natuurontwikkeling.


Omgevingsverordening Overijssel (2012)

De Omgevingsverordening (1 juli 2009) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • verkeersverordening in de zin van artikel 57. Wegenwet en artikel 2A. Wegenverkeerswet.


De omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in de bestemmingsplannen.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is één van de belangrijkste thema's. Onder het versterken van de ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Dit is juridisch verankerd in de Omgevingsverordening. De specifieke gebiedskenmerken zijn beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken, die als bijlage deel uitmaakt van de Omgevingsverordening.


Waterbeheersplan 2010-2015

De Waterwet (2009) verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Het plangebied valt onder het waterschap Vechtstromen (voormalige waterschappen Velt & Vecht en Regge & Dinkel). Dit waterschap valt onder het stroomgebied Rijn-Oost. Samen met de samenwerkende waterschappen (naast Vechtstromen ook Reest & Wieden, Groot Salland en Rijn & IJssel) is een waterbeheersplan opgesteld. Dit waterbeheersplan is in 2010 in werking getreden.

In het beheersplan zijn de missie, visie en strategie overgewnomen die in 2007 door de Nederlandse waterschappen gezamenlijk geformuleerd zijn in het document Water Wegen. In Water Wegen beschrijven de waterschappen hoe zij omgaan met de toekomstige wateropgaven in een steeds veranderlijker omgeving. Het deelstroomgebied Rijn-Oost heeft de opgave om te zorgen voor voldoende water, schoon water en veilig wonen en werken. De klimaatverandering heeft echter gevolgen voor waterveiligheid, waterberging en waterbeheer. Het is daarom van belang om water in het stedelijk en landelijk gebied meer ruimte te geven. Bovendien moet steeds vaker gezocht worden naar meervoudig ruimtegebruik, waarbij een integrale benadering van water en ruimte van belang is. Hierbij is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat, provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers onontbeerlijk. Niet alleen de waterveiligheid staat in het waterbeheersplan centraal, ook wordt rekening gehouden met de economische, ecologische en recreatieve belangen. Samen met andere partijen worden middelen ingezet om te werken aan een duurzame en integrale ontwikkeling van het stedelijke en landelijke gebied.

Het programma Ruimte voor de Vecht is ook in het waterbeheersplan opgenomen en sluit aan op de opgave waarvoor de gezamenlijke waterschappen zich gesteld zien. De Vecht moet een halfnatuurlijke laaglandrivier worden. Hierdoor ontstaan dynamische processen die voor een grotere variatie aan leefmilieus voor planten en dieren zorgen. Een andere belangrijke opgave is de vergroting van de ecologische waterkwaliteit vanwege de Kaderrichtlijn Water. De Vecht zal een ecologisch waardevolle rivier worden die voldoet aan de Europese Kaderrichtlijn water. Een halfnatuurlijke rivier biedt een grotere belevingswaarde met meer kansen voor recreatie. Waterveiligheid blijft echter gewaarborgd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het Vechtpark past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel. Het versterkt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en het draagt bij aan waterveiligheid en natuurontwikkeling. De ontwikkeling van het Vechtpark is een uitvoeringsproject in het kader van het programma Ruimte voor de Vecht.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Vechtpark Hardenberg

De Structuurvisie Vechtpark Hardenberg (2010) is door de gemeente Hardenberg en het waterschap Velt & Vecht (thans Vechtstromen) ontwikkeld om de Vecht en de stad Hardenberg weer sterker met elkaar te verbinden.

Door een toenemende kans op overstromingen groeit het besef dat de Vecht meer ruimte moet krijgen om Hardenberg voor overstromingen te behoeden. Ruimte voor water biedt niet alleen oplossingen voor waterveiligheid, maar ook kansen om oude landschapskenmerken en verbindingen tussen Hardenberg en de Vecht weer op te pakken. Zo kan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Hardenberg en het Vechtdal versterkt worden.

De gemeente verwezenlijkt het Vechtpark in nauwe samenwerking met het waterschap. Door middel van intensieve participatie met de provincie, bewoners en belangengroepen moet het Vechtpark een bijdrage leveren aan de waterveiligheid, ecologische kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de stad Hardenberg. Door de relatie van de stad en de Vecht te versterken en de aantrekkelijkheid en beleefbaarheid van de omgeving te verhogen, vindt het project Vechtpark aansluiting bij de doelstellingen van het programma Ruimte voor de Vecht.

Met de realisatie van het Vechtpark wordt extra ruimte gemaakt voor waterberging en natuurontwikkeling. De kwaliteit van de omgeving moet beleefbaar zijn. Dit kan bereikt worden door ruimte te bieden om te wandelen en te fietsen over verharde paden en door struinnatuur. De Vecht moet net als vroeger weer meer bevaarbaar worden gemaakt, voor met name recreatieve vaart. De verbinding tussen de stad en de Vecht wordt verder versterkt door bewoner en bezoeker uit te nodigen om in het Vechtpark te recreëren. Het moet mogelijk zijn om deel te nemen aan buitenactiviteiten of te verblijven op een ligweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0002.png"

Afbeelding 3.1 Plankaart structuurvisie Vechtpark Hardenberg

Waterplan gemeente Hardenberg

In 2008 is het Waterplan van de gemeente Hardenberg vastgesteld. Dit gemeentelijke waterplan is in samenwerking met de provincie, vier waterschappen en betrokken maatschappelijke organisaties tot stand gekomen. Het plan omschrijft hoe de gemeente en waterschappen omgaan met het water. Voor enkele jaren zijn er concrete maatregelen beschreven, maar het plan omvat ook een toekomstvisie 2020. De uiteindelijke doelen van het waterplan gemeente Hardenberg zijn:

  • Afstemming beleid en verdiepen van de samenwerking;
  • Oplossen waterproblemen en benutten van waterkansen;
  • Voldoen aan nieuw beleid en regelgeving;
  • Vastleggen wateropgave voor het stedelijke en landelijke gebied.

De gemeente is niet alleen verantwoordelijk voor de inzameling en transport van afvalwater, maar ze werkt ook mee aan de opvang van water in woongebieden, kwaliteit van water en recreatieve mogelijkheden. Water krijgt een steeds belangrijker rol toegediend bij de inrichting van de openbare ruimte. Daarom is een goede samenwerking tussen waterschappen en de gemeente van groot belang, waarbij kansen voor meervoudig ruimtegebruik benut kunnen worden. Uiteindelijk richt het Waterplan Hardenberg zich op de maatregelen voor waterveiligheid en kwantiteit, waterkwaliteit en beleving. Het waterplan ziet met name kansen voor het Vechtdal. Door een halfnatuurlijke laagland rivier te realiseren ontstaan er mogelijkheden voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie. Tevens is in het waterplan de visie opgenomen om beleefbaarheid van de Vecht in Hardenberg te vergroten (gemeente Hardenberg, 2008).

Masterplan Plus Centrum Hardenberg

De stad Hardenberg is een kern met streekfunctie. Om deze functie te waarborgen en te versterken is in 2005 het Masterplan Plus Centrum Gemeente Hardenberg vastgesteld. Dit plan omschrijft de toekomst en ontwikkelingen van het centrum van Hardenberg. Het doel van het masterplan is het ontwikkelen van een integraal ruimtelijk plan voor een verbeterde kwaliteit van het centrum. Na de uitvoering moet de kwaliteit van wonen, winkelen, werken en recreëren duurzaam gewaarborgd zijn. Het masterplan beschrijft het belang van een sterke relatie tussen de Vecht en het centrumgebied van Hardenberg. Door de verbinding met het water ontstaat een aantrekkelijker centrum. Ontwikkelingen van het stadscentrum en de Vechtcorridor (lees: Vechtpark) moeten op elkaar afgestemd worden.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Hardenberg 2014 - 2018

Vanuit de Wet Milieubeheer is een gemeente verplicht om een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) op te stellen.

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Hardenberg bevat de beleidsvoornemens voor een adequaat beheer van het afvalwater, regenwater (hemelwater) en grondwater. Doelen voor de planperiode 2014 - 2018 zijn:

  • zorgen voor doelmatige inzameling van afvalwater;
  • zorgen voor doelmatig transport van afvalwater;
  • zorgen voor inzameling en/of transport van overtollig regenwater;
  • zorgen voor de verwerking van ingezameld en overtollig regenwater;
  • zorgen dat het grondwater een bestemming van een gebied (binnen de bebouwde kom) niet structureel belemmert
  • doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering

Conclusie

De ontwikkeling van het Vechtpark draagt bij aan de realisatie van het Vechtpark en de ontwikkeling van het centrum van Hardenberg. In de waterparagraaf (paragraaf 5.6) wordt nader ingegaan op de effecten op de wateropgave en het grondwater.

Dit bestemmingsplan sluit aan op het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Verschillende maatregelen uit het programma “Ruimte voor de Vecht” van de provincie Overijssel worden uitgevoerd in het Vechtpark. Dit programma heeft tot doel samen te werken aan de veiligheid van de Vecht en de integrale versterking van het Vechtdal.

De Vechtcorridor wordt in zijn geheel beschouwd als uniek parkachtig rivierenlandschap dat dwars door het centrum van Hardenberg stroomt en aansluit op het karakter van een halfnatuurlijke laaglandrivier buiten de stad. Een groene en toegankelijke zone waar de Vecht kan worden beleefd en waar ruimte is voor natuur, recreatie, water en cultuur te midden van een stedelijke omgeving. Kortom het Vechtpark.

De ontwikkeling van het Vechtpark kent doelstellingen ten aanzien van water, natuur en beleving:

  • Water: noodberging creëren en vergroten van de doorstroming in het winterbed.
  • Natuur: behouden, versterken en verbinden van bestaande waarden.
  • Beleving: toegankelijkheid, ruimtelijke eenheid en beleving van het waterstaatswerk.

4.2 Maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 4.1 Inrichtingsplan Vechtpark

Voor de beschrijving van het plan is het plangebied opgedeeld in deelgebieden: Zuidelijk deel tussen Voorstraatbrug en Europabrug, Voorstraatbrug, Middendeel tussen Voorstraatbrug en Amaliabrug, Noordelijk deel tussen Amaliabrug en Willem Alexanderbrug en het Heemsermarspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4.2 Deelgebieden Vechtpark

Zuidelijk deel tussen Voorstraatbrug en Europabrug

  • De deelprojecten Molengoot en Centrum Uiterwaard (Vechtpark) worden met elkaar verbonden door een wandelpad van beton vanuit de Molengoot onder de Europabrug door te laten lopen. Van daaruit loopt het pad door langs de dijk tot aan de Voorstraatbrug.
  • De bestaande natuur tussen de bruggen wordt gehandhaafd.
  • Er wordt een verbinding gemaakt tussen de dijk en de uiterwaard door de aanleg van een betonnen trap in de dijk.
  • Voor de bestaande duikers wordt het maaiveld verlaagd om de doorstroming te verbeteren.

Voorstraatbrug

  • Het bestaande profiel op de brug wordt doorgezet over de gehele lengte tot aan de kruising. Hiermee ontstaat een rustig beeld en meer ruimte voor de voetgangers.
  • De duikers worden gehandhaafd waarbij wel het gehele gronddek wordt verwijderd. Op de duikers wordt het nieuwe smalle wegprofiel aangelegd, zodat aan beide kanten van de weg op de duikers een verblijfsruimte ontstaat.
  • De bestaande dam tussen de duikers en de bestaande brug wordt vervangen door een nieuwe brug hierdoor ontstaat meer doorstroming.
  • Vanaf de weg en de duikers zorgen trappen voor verbinding tussen de brug en het winterbed van de Vecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0005.png"

Afbeelding 4.3 Voorstraatbrug

Middendeel tussen Voorstraatbrug en Amaliabrug

  • De bestaande waterpartij voorbij de Amaliabrug wordt doorgetrokken onder de Amaliabrug door naar een nieuw aan te leggen waterpartij. De omgeving van deze waterpartij wordt door maaiveldverlaging ontwikkelt als natuur, hiermee wordt tevens berging gecreëerd.
  • De bestaande natuurvriendelijke oever wordt langs de Vecht her en der verbreed tot de maximaal beschikbare ruimte en de oever wordt doorgetrokken tot aan de brug. Hierdoor ontstaat meer berging en meer ruimte voor natuur.
  • Ter plaatse van het evenemententerrein wordt een stukje damwand gecreëerd voor het aanmeren van bootjes voor evenementen.
  • Vanaf de Voorstraatbrug wordt het wandelpad van beton doorgetrokken tot aan het overlaatkunstwerk waar het pad de dijk opgaat. Vanaf daar gaat het wandelpad in het winterbed over in een struinpad die doorloopt tot aan de Willem Alexanderbrug.
  • Vanaf de Voorstraatbrug tot het overlaatkunstwerk wordt een 'droge groene rivier' gecreëerd die bij een lichte waterstijging mee gaat stromen. De groene rivier is groen maar is verstevigd door grasplaten zodat het dienst kan doen als aan- en afvoer van materieel bij evenementen.
  • Het evenemententerrein blijft een groen grasveld.
  • In het midden van het middendeel wordt een overlaatkunstwerk gemaakt die er voor zorgt dat bij hoog water het water in het Heemsermarspark kan stromen. Daarnaast kan het kunstwerk gebruikt worden om op te klimmen en kan het dienst doen als tribune bij evenementen of als rustpunt tijdens wandelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0006.png"

Afbeelding 4.4 Overlaatkunstwerk

Noordelijk deel tussen Amaliabrug en Willem Alexanderbrug

  • De bestaande natuur en het struinpad worden gehandhaafd.
  • Natuur wordt doorgetrokken tot aan de Willem Alexanderbrug.
  • In de bocht op de dijk wordt een Transferium gerealiseerd voor het parkeren van auto's en fietsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0007.png"

Afbeelding 4.5 Transferium

Heemsermarspark

  • Het Heemsermarspark gaat bij T=200 dienst doen als waterberging.
  • Rondom het park worden dijken aangelegd die zorgen voor de waterkering. De fietstunnel wordt middels betonschotten bij hoogwater afgesloten. Deze schotten worden bij lage waterstand naast het kunstwerk gesitueerd zodat ze dienst doen als zitelement.
  • Het park wordt vergroot zodat het park van de wijk tot aan de Voorstraatburg loopt.
  • De paden worden uitgevoerd in beton gelijk aan de paden in de overige Vechtpark delen zodat een eenheid wordt gecreëerd.
  • Bij de overstort van het park wordt een wiel gemaakt dat het centrale deel van het park gaat worden met daarom heen het wandel- en fietspad.
  • Wandel- en fietspaden worden dusdanig aangelegd dat het park van alle kanten goed bereikbaar is en toegankelijk is voor iedereen.
  • Bestaande groenstructuren worden versterkt en doorgezet in het aanvullende deel van het park.

4.3 Bomenparagraaf

Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Hardenberg (Apv) artikel 4.4.2, tweede lid sub j is geen vergunning vereist voor het kappen van houtopstanden die worden geveld als gevolg van de uitvoering van een (bouw)werk overeenkomstig een vastgesteld bestemmingsplan, een vastgesteld wijzigings- of uitwerkingsplan of een planologische toestemming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij bij de vorenstaande ruimtelijke besluiten is aangegeven welke houtopstanden dit betreft.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn houtopstanden aanwezig binnen het gebied dat plaatselijk bekend is als het Heemsermarspark (afbeelding 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0008.png"

Afbeelding 4.6 Heemsermarspark

Globaal gaat het binnen het Heemsermarspark om de volgende houtopstanden:

  • Bossingel aan de noordwest-, noord- en noordoostzijde, bestaande uit voornamelijk de boomsoorten es, esdoorn, eik en linde met een onderbegroeiing van struiken. De bossingel heeft een gesloten karakter en heeft een afschermende functie ten aanzien van de erachter gelegen autoweg N34.
  • Beplanting aan de zuidwest- en zuidzijde langs de woonbebouwing van de Reigerstraat. Deze beplanting bestaat voornamelijk uit de boomsoorten treurwilg, eik, berk en o.a. een populier, een moerascipres en enkele beuken, sierkersen en iepen, afgewisseld met struiken. De beplanting staat deels op, deels in het talud welke als waterkering is bestemd. De beplanting heeft samen met de naastgelegen waterpartijen een parkachtige uitstraling en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de directe woonomgeving.
  • Bomengroepen en solitaire bomen, voornamelijk in het midden en westelijke deel en langs de zuidoostzijde van het park, gegroepeerd langs de paden en binnen de dierenweide en bestaande uit voornamelijk de boomsoorten eik en es.

Daarbuiten is een rijbeplanting van populieren aanwezig, staande langs de Heemsermarsweg op de waterkering.

Voor bomen met een stamomvang minder dan 95 cm (gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld) geldt op grond van de Apv geen kapverbod. Bomen met een stamomvang minder dan 95 cm blijven daarom hier buiten beschouwing.

Ten behoeve van de realisatie van de bestemming van het Heemsermarspark als overloopgebied voor waterberging zijn een aantal ingrepen voorzien die van invloed zijn op de aanwezige houtopstanden. Het gaat om de volgende ingrepen:

  • Situatie 1 (afbeelding 4.7): realisatie van een overlaat. De overlaat is een kunstwerk dat ertoe dient om bij een bepaald hoogwaterniveau het Heemsermarspark gecontroleerd te laten volstromen. Het water dat via de overlaat het park instroomt wordt opgevangen in een nieuwe watergang die middels een duiker verbonden wordt met de bestaande watergangen. Ten behoeve van de realisatie hiervan zullen 14 bomen (boomsoorten eik, es en esdoorn) wijken aan de zuidoostzijde van het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.7 Te kappen bomen situatie 1

  • Situatie 2 (afbeelding 4.8): realisatie van waterkeringen. Om te voorkomen dat andere gebieden en woongebieden onderlopen of bedreigd worden met water wanneer het Heemsermarspark onder water staat, worden deze gebieden middels een waterkering afgesloten van het Heemsermarspark. Het gaat om de volgende keringen:
    • 1. Aan de zuidzijde van het Heemsermarspark is het bestaande talud langs de woonbebouwing van de Reigerstraat bestemd als waterkering. De bestaande bomen en struiken blijven in meerderheid gehandhaafd. Nabij de zuidwestelijke hoek van het park zullen 2 bomen (boomsoorten treurwilg en iep) wijken voor de kering die het park richting de zuidwestzijde moet afgrendelen.
    • 2. Aan de noordwestzijde van het park is het talud van de autoweg N34 bestemd als waterkering. De opening van de fietstunnel (Voordesteeg/N34) wordt afsluitbaar gemaakt door middel van schotbalken. De bestaande bossingel blijft voor het grootste deel gehandhaafd. Aan de westzijde wordt de bossingel doorbroken en zullen 5 bomen (boomsoorten eik en es) wijken voor de kering die het park richting zuidwestzijde moet afgrendelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.8 Te kappen bomen situatie 2

  • Situatie 3 (afbeelding 4.9): aanpassing van de padenstructuur bij de dierenweide en de overlaat. Als gevolg van de aanleg van de overlaat en de keringen is aanpassing van de dierenweide en de padenstructuur op een aantal plaatsen noodzakelijk. Het padenstelsel van het Heemsermarspark wordt verbonden met de routes en paden op de dijk ('t Holt) en de uiterwaard omdat de recreatieve beleving en de ruimtelijke eenheid van het gebied Vechtpark hierdoor wordt versterkt. Voor deze aanpassingen moet 1 boom (es) wijken. Ook voor de aansluitingen van de padenstructuur ter plaatse van de overlaat op de dijk moeten enkele bomen wijken. Deze zijn reeds benoemd in de aantallen onder situatie 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0011.png"

Afbeelding 4.9 Te kappen bomen situatie 3

In totaal moeten 22 bomen (met een stamomvang vanaf 95 cm) wijken voor de realisatie van het bestemmingsplan. Dit wordt gecompenseerd door de aanplant van 31 nieuwe bomen aan de noordoostzijde van het park. Binnen het gehele gebied van het Vechtpark worden daarnaast (sleedoorn)struwelen aangelegd om de natuurwaarden (habitat voor vogels) van het gebied te stimuleren.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In onderhavig hoofdstuk komen de milieu- en omgevingseffecten aan bod die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beeld dienen te worden gebracht.

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..

Toetsing

De ingrepen die plaatsvinden in het Vechtpark gaan gepaard met grondverzet. Echter benaderd dit lang niet de 25 hectare die in lijst C van het Besluit m.e.r. (categorie 16.1) is genoemd. Een m.e.r.-procedure is derhalve op basis van het Besluit m.e.r. niet verplicht. In het Vechtpark vindt geen intensieve (verblijfs)recreatie plaats. Hierdoor geldt voor het Vechtpark ook voor wat betreft de recreatie geen plan-m.e.r.-plicht.

In het plan is ruimte voor een evenemententerrein. Het aantal en de omvang van de evenementen zijn vastgelegd in de planregels. De activiteiten als gevolg van deze evenementen zijn niet terug te vinden in onderdelen C en D van de bijlage uit de Besluit MER. Een m.e.r.-(beoordelings)plicht is hier voor tevens niet aan de orde.

Het Vechtpark ligt op geruime afstand (circa 7,5 km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Significant negatieve effecten als gevolg van de planvorming op beschermde habitats en soorten zijn derhalve niet te verwachten.

5.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Toetsing

Met het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden dan ook niet door dit plan overschreden.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Toetsing

Dit bestemmingsplan biedt geen ruimte voor geluidsgevoelige functies zoals woningen en scholen.


Het bestemmingsplan voorziet in een geluidproducerende functie en wel een evenemententerrein. De hoeveelheid en de omvang van de evenementen zijn beperkt en voldoen aan het evenementenbeleid van de gemeente. Andere geluidproducerende functies worden niet mogelijk gemaakt. De hinder naar de omgeving is daarmee beperkt. Hiermee is het aspect geluid voldoende verantwoord in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Omdat geen geluidgevoelige en beperkt geluidproducerende functies mogelijk worden gemaakt, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.

Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.

Ten aanzien van externe veiligheid is verschillende wet- en regelgeving van toepassing:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (inrichtingen);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi) (inrichtingen);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid (inrichtingen);
  • de ministeriële regeling provinciale risicokaart (inrichtingen);
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (BrZO) (inrichtingen);
  • het Vuurwerkbesluit (inrichtingen);
  • Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervoer gevaarlijke stoffen);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) (buisleidingen);
  • Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) (buisleidingen).

Toetsing

Binnen het plangebied worden geen Bevi-inrichtingen of andere risicovolle inrichtingen toegestaan en worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies mogelijk gemaakt. Buiten het plangebied zijn er geen Bevi-inrichtingen of andere risicovolle inrichtingen die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Hiermee is het aspect externe veiligheid voldoende verantwoord.

Conclusie

Het plan voorziet niet in de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare functies. Risicovolle inrichtingen zijn ook niet toegestaan. Vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

In het kader van de structuurvisie Vechtpark is de bodem binnen de contourlijnen van het toekomstige Vechtpark op enkele plaatsen onderzocht. Voor de structuurvisie Vechtpark is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in overeenstemming met de NVN/NEN 5740. Het onderzoek heeft zich niet gericht op de aanwezigheid van asbest conform de NEN 5707. Bij uitgevoerde onderzoeken binnen het plangebied Vechtpark zijn in de bodem niet of geen noemenswaardig verhoogde gehalten aan onderzochte componenten in de grond aangetoond. De componenten arseen, cadmium, kwik, lood, zink, EOX, PAK en DDT zijn lokaal in verhoogde mate in de grond aangetoond. Van deze componenten is arseen lokaal in gehalten hoger dan de tussen- en interventiewaarde gemeten. Verondersteld wordt dat het arseen hier van nature in verhoogde mate in de bodem voorkomt. De bodem is ijzerrijk (roestverkleuring) en behoort tot de beekdalgronden. Bekend is, dat in beekdalgronden arseen in verhoogde mate voor kan komen. Het betreft dan niet een antropogene verontreiniging. De overige aangetoonde verontreinigingen kunnen in de bodem terecht zijn gekomen als gevolg van overstroming door de Vecht, waarbij verontreinigd slib is afgezet. Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat de bodem binnen het plangebied van het Vechtpark vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor het beoogde gebruik (natuur, landbouw en recreatie).


Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om voor de uitvoering van de werkzaamheden uit te gaan van een gesloten grondbalans. Belangrijkste reden hiervoor is de mogelijke aanwezigheid van arseen in gehalten tot lokaal boven de interventiewaarde. Verwerking binnen het plangebied is mogelijk, omdat de bodem binnen het plangebied belast is of kan zijn met arseen. Indien vrijkomende grond binnen de gemeente Hardenberg wordt hergebruikt, dan moet de vrijkomende grond eerst in depot gezet en uitgekeurd worden. Bij het afvoeren van vrijkomende grond naar locaties buiten de gemeente Hardenberg, geldt het beleid van de gemeente waar de grond wordt toegepast.

Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor het gebruik van de percelen als natuur, water of groen.

5.6 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

In deze waterparagraaf zijn de keuzes gemotiveerd ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten die zijn gemaakt met betrekking tot dit bestemmingsplan.

Om de waterveiligheid te verhogen en de effecten bij wateroverlast te verminderen wordt in een deel van het plangebied; het Heemsermarspark, ruimte voor waterberging gerealiseerd. Met deze maatregelen wordt een deel van de waterbergingsopgave van het waterschap Vechtstromen, dat voortvloeit uit het waterbeleid 21e eeuw, ingevuld.

Het water van de Vecht zal middels een inlaatconstructie (rode pijl in afbeelding 5.1) toegang krijgen tot het Heemsermarspark (rood gearceerde gebied in afbeelding 5.1). Alleen bij hoge waterstanden in de Vecht loopt het Heemsermarspark onder water. De waterberging in het Heemsermarspark kan weer leeglopen via de Molengoot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00241-VG01_0012.png"

Afbeelding 5.1 Situatie retentie Heemsermarspark

Een aantal hoogtes die relevant zijn:

  • De laagste vloerpeilen in de Vogelbuurt zijn circa 9,0 m +NAP;
  • Maatgevend Hoogwater (MHW) T=200, ter plekke van de inlaat is 8,65 m +NAP (afgeleid van Besluit Maatgevende hoogwaterstanden, Provincie Overijssel, 2009);
  • Inlaathoogte is 9,55 m +NAP en 35 m breed (bron: memo Jeroen van der Scheer WSV, 23 september 2014).

De inlaat is zo ontworpen dat de retentie vlak voor de T=200-piek ingezet wordt. Bij lagere waterstanden in de Vecht staat de retentie droog. Als de retentie ingezet wordt dan vult de retentie zich in 24 uur tot het waterpeil gelijk is aan het waterpeil in de Vecht. Na de piek kan de retentie geledigd worden via de Molengoot.

Risico grondwateroverlast

Ten zuiden van het Heemsermarspark ligt de bestaande woonwijk De Vogelbuurt. Op de momenten dat het Heemsermarspark bij hoogwater in de Vecht vol water staat (1 keer per 200 jaar), komt het water dichter bij de woningen. Dit kan leiden tot een verhoging van de grondwaterstanden. De vraag is of dit tot grondwateroverlast kan leiden.

Uit de gegevens blijkt dat het waterpeil in de waterberging in een MHW-situatie circa 0,35 meter onder het laagste vloerpeil komt te staan.

In het Dinoloket van TNO zijn geen grondwatergegevens bekend van de woonwijk waaruit afgeleid kan worden wat in de huidige situatie het effect is van hoogwater in de Vecht op de grondwaterstanden in de woonwijk. Ook gemeente Hardenberg heeft geen grondwaterstandsmetingen.

Gemeenten zijn volgens de 'Wet gemeentelijke watertaken', per 1 januari 2008 aanspreekpunt voor de zorgplicht voor grondwater. Gemeente Hardenberg heeft haar beleid ten aanzien van het grondwater geformuleerd in bijlage 2 van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2018. Gemeente Hardenberg heeft daarin niet concreet aangegeven hoe hoog de grondwaterstand mag staan (bijvoorbeeld maximaal 4 weken per jaar hoger dan 0,7 meter beneden het vloerpeil van woningen). Daaraan kan dus niet getoetst worden.

Uit bovenstaande gegevens blijkt in ieder geval dat het waterpeil in de waterberging eens per 200 jaar een niveau kan bereiken dat nog ruim onder de vloerpeilen van de woningen ligt. Als dit gebeurt, dan is het kortstonding en heeft het grondwater waarschijnlijk niet eens de tijd om ter plekke van de woningen ook tot dit niveau te stijgen. Eens in de 200 jaar zal er dus als gevolg van de retentie een effect zijn op de grondwaterstanden. Dit effect is echter klein (doordat de inzet van de waterberging kortstondig is) en het grondwaterpeil blijft ruim onder het vloerpeil van de woningen waardoor deze niet direct leidt tot overlast. Daarnaast is het de eigen verantwoordelijkheid van eigenaren dat een kelder waterdicht is.

Ten noorden van het Heemsermarspark ligt de woonwijk Marslanden. Hier schijnt in het verleden grondwateroverlast opgetreden te zijn. Dit is waarschijnlijk het gevolg geweest van het verleggen van watergangen bij aanleg van de wijk. Hoewel deze woonwijk verder weg ligt dan de Vogelbuurt, zou het effect van de waterberging op de grondwaterstanden hier wellicht sneller tot grondwateroverlast kunnen leiden. Ook hier geldt dat de frequentie waarmee grondwateroverlast aan de orde is zeer laag is. Doordat de inzet van de retentie kortstondig is kan het nooit veel effect hebben.

Relatie waterpartij Heemsermarspark met riolering

Aandachtspunt binnen het plan is de watergang met vijverpartijen in het Heemsermarspark. Deze watergang wordt in feite onderdeel van de waterberging. Het bovenstroomse (oostelijke) deel van deze watergang wordt langs de oostgrens van de waterberging omgeleid naar het noorden, kruist daar de N34 en takt vervolgens aan op de Molengoot.

Uit rioleringstekeningen van gemeente Hardenberg blijkt dat er geen riooloverstorten of hemelwateruitlaten uitkomen op de waterpartij die in het Heemsermarspark ligt. Daarmee is het risico uitgesloten dat er bij inzet van de retentie water terug stuwt in de riolering.

Watertoets

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan wordt overleg gevoerd met het waterschap Vechtstromen. De afspraken ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie, voor zover relevant in het kader van dit bestemmingsplan, worden opgenomen in deze paragraaf.

Conclusie

De inzet van het Heemsermarspark als retentie kan, eens per 200 jaar, enig effect hebben op de grondwaterstand in De Vogelbuurt en Marslanden. Dit effect is echter klein (doordat de inzet van de waterberging kortstondig is) en het grondwaterpeil blijft ruim onder het vloerpeil van de woningen waardoor deze niet direct leidt tot overlast.

In het kader van het aspect water is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Onderzoek

De consequenties van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet (Natuurtoets centrumplan uiterwaarden Hardenberg, EcoGroen Advies, 12 december 2014) (Bijlage 1) middels een quickscan, aangevuld met een veldonderzoek.

Beschermde soorten

  • In het onderzoeksgebied is Lange ereprijs en de (vermoedelijk aangeplante) middelhoog beschermde plantensoort Waterdrieblad (beide Ffwet tabel 2) aanwezig;
  • In het onderzoeksgebied zijn geen geschikte ruimten aangetroffen die kunnen dienen als verblijfplaatsen van vleermuizen. Negatieve effecten op eventuele vliegroutes en foerageergebieden zijn niet te verwachten;
  • (Vaste verblijfplaatsen van) zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet in het onderzoeksgebied te verwachten. Verspreid in het onderzoeksgebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde (Ffwet tabel 1) zoogdiersoorten als Wezel, Mol, Haas, Tweekleurige bosspitsmuis, Dwergmuis, Rosse woelmuis, Bosmuis, Veldmuis en Aardmuis aangetroffen of te verwachten;
  • In het onderzoeksgebied is een roekenkolonie aanwezig. Roeken zijn broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Daarnaast zijn in het onderzoeksgebied en directe omgeving diverse vogels van bos en struweel, weide- en watervogels broedend te verwachten;
  • In de binnen het onderzoeksgebied aanwezige wateren is Kleine modderkruiper aanwezig. Op basis van verspreidingsgegevens en het aanwezige biotoop wordt Rivierdonderpad verwacht in de Vecht;
  • Verspreid in het onderzoekgebied is de aanwezigheid van algemene amfibieënsoorten als Kleine watersalamander, Gewone pad, Bastaardkikker en Bruine kikker te verwachten. Strikt beschermde amfibieënsoorten worden op basis van bekende verspreidingsgegevens en terreinkenmerken niet verwacht;
  • Gezien de terreingesteldheid van het onderzoeksgebied en bekende verspreidingsgegevens kan worden geconcludeerd dat er geen voortplanting/verblijfplaatsen van beschermde reptielen, ongewervelden en weekdieren aanwezig en te verwachten is/zijn. Geschikte biotopen voor deze soorten ontbreken.

Eindconclusies en aanbevelingen

  • Wanneer gewerkt wordt op de standplaatsen van Lange ereprijs zijn vervolgacties nodig en dient te worden gewerkt volgens de eisen uit een goedgekeurde gedragscode. Concreet betekent dit dat de standplaatsen zoveel mogelijk dienen te worden ontzien. Wanneer dit niet mogelijk is dienen de planten te worden verplaatst naar een geschikte locatie buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Voor de vermoedelijk aangeplante plantensoort Waterdrieblad is het nemen van vervolgstappen niet nodig. Planten die voorkomen op een plaats waar ze aantoonbaar of naar alle waarschijnlijkheid als gevolg van menselijke activiteiten terecht zijn gekomen, zijn namelijk niet beschermd middels de Flora- en faunawet;
  • Mochten er bomen met nestlocaties van Roeken verdwijnen, dan is het nemen van vervolgstappen (bijvoorbeeld het aanvragen van een ontheffing) nodig. Verstoring van nestlocaties van Roeken dient echter te allen tijde te worden voorkomen. Dit kan door tijdens het broedseizoen van Roek geen verstorende werkzaamheden uit te voeren in een zone van minimaal 100 meter afstand van bewoonde nestlocaties;
  • Voor Kleine modderkruiper geldt dat werkzaamheden in het leefgebied buiten de kwetsbare voortplantingsperiode plaats dienen te vinden, bij voorkeur tussen 15 juli en 1 november. De precieze werkwijze ten aanzien van Kleine modderkruiper dient te worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. Door te werken binnen de voorwaarden van een goedgekeurde gedragscode hoeft er in deze situatie geen ontheffing te worden aangevraagd. Bij werkzaamheden in het watermilieu van de Vecht zijn ook (tijdelijke) effecten op Rivierdonderpad aannemelijk en in dat geval moeten ook voor deze soort maatregelen worden opgenomen in het protocol;
  • Voor alle vogels geldt dat werkzaamheden die in gebruik zijnde broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen altijd voorkomen dienen te worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Het ontzien van broedvogels is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek en bekende verspreidingsgegevens is er een goed beeld van de aanwezige waarden. Het is niet noodzakelijk om aanvullend onderzoek uit te voeren, maar er is wel een aantal vervolgacties nodig. Specifiek geldt dat wanneer schade aan strikt beschermde soorten optreedt of kan treden waaronder de hier aanwezige Lange ereprijs, Kleine modderkuiper, Roek en overige broedvogels. Voor Lange ereprijs en Kleine modderkruiper (zogeheten 'gedragscodesoorten') kan gewerkt worden onder een goedgekeurde gedragscode, zoals die van de Unie van Waterschappen en is in dat geval geen ontheffing vereist. Voor de broedvogels is binnen de bestaande plannen met name aandacht gevraagd wanneer tijdens het broedseizoen gewerkt zou worden. Voorafgaand aan de uitvoering zal een ecologisch werkprotocol moeten worden opgesteld met een specifieke beschrijving van de uit te voeren mitigerende maatregelen. Tijdens het werk zal toezicht nodig zijn door een ecologisch toezichthouder met kennis er ervaring van de aanwezige soorten. Ook dient een logboek te worden bijgehouden opdat er aantoonbaar zorgvuldig wordt gewerkt.

Wanneer gewerkt wordt volgens een goedgekeurd ecologisch werkprotocol en er ecologisch toezicht is, is het plan uit ecologisch oogpunt uitvoerbaar.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Onderzoek

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is een bureauonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarde van het plangebied (Vechtpark Hardenberg Een Bureauonderzoek, ADC Archeoprojecten, 11 december 2014) (Bijlage 2).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied geheel behoort tot de (voormalige) uiterwaarden van de Vecht. In de regio rondom Hardenberg werden deze gebieden ‘marslanden’ genoemd.

Gesteld kan worden dat er in het zuidwestelijk deel van het plangebied bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht. In het hele plangebied kunnen depositievondsten en archeologisch resten uit de 'natte' context aanwezig zijn. Voor depositievondsten en materiaal uit de 'natte context' geldt een lage opsporingskans. Dit geldt niet voor bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Gezien de relatief geringe oppervlakte en diepte van de bodemverstoring, (relatief ten opzichte van de omvang van het plangebied) wordt geadviseerd om in het plangebied een archeologische begeleiding uit te voeren.

Indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden langs de waterkering tussen de Europabrug en de Voorstraat dienen deze voorzien te worden van een actieve archeologische begeleiding. Bij de aanleg van het Vechtpark zijn ter plaatse geen graafwerkzaamheden aan de orde. De verdere werkzaamheden hebben een relatief kleine omvang en vinden plaats in een relatief groot gebied en kunnen het beste voorzien worden van een passieve archeologische begeleiding. Als tijdens deze werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, zal de passieve archeologische begeleiding omgezet worden in een actieve archeologische begeleiding voor dat deel van het plangebied.

Conclusie

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. De verwachte archeologische resten (deposities, afvaldumps) zijn vanwege de lage trefkans en de kleine ruimtelijke omvang niet goed met een archeologisch booronderzoek te onderzoeken. Om de op het bureauonderzoek gebaseerde gespecificeerde verwachting voldoende te kunnen aanvullen en toetsen, wordt geadviseerd om in het plangebied tijdens de graafwerkzaamheden in een passieve archeologische begeleiding te voorzien.

Indien voldaan wordt aan het advies om gebruik te maken van een passieve archeologische begeleiding, is het plan met het oog op het aspect archeologie uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Indeling regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap

De gronden ter plaatse van de noordelijk gelegen waterkering krijgen een bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap conform het bestemmingsplan Buitengebied. Binnen deze bestemming mag een agrarisch bedrijf worden uitgeoefend, met dien verstande dat er geen gebouwen gebouwd mogen worden. De bestemming dient tevens voor de instandhouding van sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap. Tevens zijn voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie en verkeersvoorzieningen toegestaan. De bestemming heeft tevens tot doel de waterveiligheid te behouden en te ontwikkelen, derhalve zijn waterkeringen toegestaan.

Artikel 4 Groen

De gebieden ter plaatse van het Heemsermarspark en delen van het gebied ten westen van de Vecht hebben de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn verharde fiets- en voetpaden mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' is het mogelijk om maximaal twee keer per jaar een belastend evenement te organiseren. Daarnaast is het mogelijk om maximaal 10 keer per jaar een klein evenement te organiseren. Voorbeeld van een belastend evenement is het jaarlijks ballonnenfestijn.

Middels een afwijking van de gebruiksregels is het mogelijk in een jaar een derde belastend evenement toe te staan.

Artikel 5 Natuur

De gebieden langs de Vecht hebben de bestemming 'Natuur'. Deze bestemming is bedoeld voor de ontwikkeling van natuur. Water past binnen deze bestemming, mits dit de natuur ondersteunt. Extensief recreatief medegebruik is toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn verharde (fiets)paden niet toegestaan.

Artikel 6 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bestemd voor lokale stroomwegen met bijhorende voorzieningen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 7 Water

De Vecht is bestemd als 'Water'. De bestemming 'Water' biedt ruimte aan water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals stuwen, sluizen, bruggen en dammen. Recreatief medegebruik is toegestaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is in dit bestemmingsplan overgenomen voor zover het de gronden betreft met een archeologische verwachtingswaarde 3. Indien de oppervlakte van een ingreep groter is dan 275 m2 en de diepte van de ingreep meer dan 40 cm is kunnen een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Ter bescherming van de waterstaatkundige functie van de Vecht, de uiterwaarden en de waterkering is de dubbelbestemming waterstaatkundige functie opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 13 Overige regels

In deze regels worden een aantal algemene dingen vastgelegd, zoals de werking van wettelijke regelingen, de uitsluiting van seksinrichtingen en de afstemming met de Algemene Plaatselijke Verordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 15 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.

Het Waterschap Vechtstromen draagt de kosten voor de uitvoering van de herinrichting. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met de gemeente Hardenberg en Staatsbosbeheer. De gemeentelijke economische uitvoerbaarheid voor het Vechtpark is voldoende aangetoond in de bovenliggende structuurvisie.

De conclusie is dat het plan financiëel uitvoerbaar kan worden geacht.


Exploitatieplan

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Inspraak op een voorontwerp bestemmingsplan wordt achterwege gelaten. Burgers zijn middels bijeenkomsten, infobulletins en een website geïnformeerd over het project.

7.2.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het ontwerpbestemmingsplan is in een vooroverleg besproken met het Waterschap Vechtstromen.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf woensdag 3 december 2014 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er in totaal 5 zienswijzen aan de gemeenteraad kenbaar gemaakt.

In de 'Notitie met betrekking tot ingekomen zienswijzen' (Bijlage 3) zijn de zienswijzen samengevat en van commentaar voorzien.

De ingekomen zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het inrichtingsplan voor het Heemsermarspark. In de toelichting van het bestemmingsplan is hier aandacht aan besteed. Zo is er in de toelichting een 'bomenparagraaf' opgenomen waarin is aangegeven welke bomen in het Heemsermarspark worden gekapt en waar en hoeveel bomen worden terug geplant.