direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partiële herziening Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld, ontsluiting openbaar vervoer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00212-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De provinciale weg N340 (Zwolle – Ommen) is een belangrijke schakel in de regionale hoofdwegenstructuur van Noord Overijssel. Om de regionale bereikbaarheid in de toekomst te verbeteren, wil de provincie de N 340 anders inrichten. Onderdeel van herinrichting van de N340 is het duurzaam veiliger inrichten van de N377 tussen Lichtmis en Slagharen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De N377 is een provinciale weg gelegen tussen Coevorden en Hasselt. De herinrichting betreft het traject Slagharen - Lichtmis. Op dit tracé worden een aantal maatregelen getroffen. Eén van de maatregelen betreft het aanleggen van een ongelijkvloerse kruising N377 - Ommerweg/Meppelerweg in Balkbrug. Door deze maatregel kan het openbaar busvervoer de haltes in Balkbrug niet meer bereiken via genoemde kruising.

 

Deze partiële herziening van het bestemmingsplan 'bedrijventerrein Katingerveld' maakt een omleiding van het openbaar vervoer via bedrijventerrein Katingerveld mogelijk. In afbeelding 1.1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00212-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

  • Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld (vastgesteld 5 juli 2011).

Onderliggend bestemmingsplan is een partiële herziening van dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de het overleg en de ter visie legging.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

De N377 tussen Lichtmis en Slagharen is gelegen deels aan de noordoever van de Dedemsvaart, deels op de gedempte Dedemsvaart en deels aan de noordoever van het Ommerkanaal. In 1967 kwam het wegdeel van de N377 in Balkbrug gereed. In 1974 kwam het laatste wegdeel vanaf De Pol tot aan Slagharen gereed.

Het bedrijventerrein Katingerveld is momenteel in aanleg.

2.2 Functionele inrichting

De N377 is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg en kent verschillende maximum snelheden. Op grote delen van het tracé tussen Lichtmis en Slagharen geldt buiten de bebouwde kom een snelheidsregime van 100 km/u. Ter plaatse van enkele kruispunten geldt een maximum snelheid van 70 km/u. Ter hoogte van het bedrijventerrein De Grift - De Meele (Nieuwleusen) en de aansluiting met de N48 geldt een maximum snelheid van 80 km/u. Binnen de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 50 of 70 km/u. Bij de overgangen van 100 naar 50 km/u is een overgangszone aanwezig met een maximumsnelheid van 70 km/h. Ter plaatse van het plangebied geldt een snelheidsregime van 80 km/u. Op de parallelweg geldt een snelheidsregime van 60 km/u.

Verkeersveiligheid en oversteekbaarheid N377

Uit de ongevallenanalyse blijkt dat in de periode 2007 – 2009 147 ongevallen zijn geregistreerd op de N377 tussen Lichtmis en Slagharen. Van deze ongevallen hadden er 25 een afloop met letsel, waarvan één dodelijk. Op zeven locaties vonden twee letselongevallen plaats en op andere ongevallocaties maximaal één letselongeval.

De oversteekbaarheid van de N377 is in de huidige situatie op een aantal plekken als ‘slecht’ te duiden. In de autonome ontwikkeling zal de oversteekbaarheid verslechteren door de autonome toename van het verkeer.

Openbaar vervoer

De N377 wordt intensief door het openbaar vervoer gebruikt. De grootste reizigersstroom bevindt zich tussen Dedemsvaart en Zwolle. Vijf buslijnen maken in de huidige situatie gebruik van de N377. Ook in de toekomst is dit het geval.

Recreatie

De N377 vervult een functie voor ontsluiting van enkele locaties waar verblijfsrecreatie plaatsvindt, zoals het Attractiepark Slagharen en enkele campings. In het Vechtdal is een fietsknooppuntennetwerk dat op een aantal locaties de N377 kruist.

Kabels en leidingen

Parallel aan de N377 liggen diverse kabels en leidingen, onder andere een hoogspanningslijn aan de zuidkant van het Ommerkanaal parallel aan de N377. Deze kruist de N377 tussen Dedemsvaart en de N343.

Katingerveld

Het bedrijventerrein Katingerveld is momenteel in ontwikkeling. Het bedrijventerrein krijgt maar twee ontsluitingen. Een nieuwe ontsluiting op de Coevorderweg vormt de hoofdontsluiting van het terrein. Daarnaast komt er nieuwe ontsluiting op de Hoogeveenseweg. Die wordt echter zodanig ingericht dat wordt voorkomen dat het bestemmingsverkeer voor het bedrijventerrein door het centrum van Balkbrug geleid wordt. Deze ontsluiting is dan ook alleen bedoeld voor langzaam verkeer en voor hulpdiensten in geval van calamiteiten.

2.3 Ruimtelijke structuur

Het tracé N377 Lichtmis - Slagharen doorkruist twee kernen (Nieuwleusen en Balkbrug). De bebouwing in deze kernen is klein van schaal en heeft een historische uitstraling. De bebouwing is georiënteerd op de verkavelingsrichting. In tegenstelling tot de kleinschalige bebouwing is de infrastructuur groots opgezet. De grote ruimte tussen de woningen en de ruime afmeting van het wegprofiel is ontstaan door de ligging van de Dedemsvaart in deze kernen. Het groots opgezette profiel refereert daarmee duidelijk aan de voormalige Dedemsvaart. De grootschalige infrastructuur en de kleinschalige bebouwing leveren in deze kernen een sterk contrast op.

De N377 loopt buiten de kernen door een veenkoloniaal landschap met rechtlijnige en rationele verkavelingen. Het Beekdal Reest raakt ter hoogte van Balkbrug zowel de N48 als de N377. De N377 ligt ten westen van de N48 deels op de gedempte Dedemsvaart waar het profiel parallelwegen en brede grasbermen heeft, al dan niet voorzien van bomen. Ten oosten van de N48 ligt een krapper profiel dat niet op het tracé van de voormalige Dedemsvaart ligt. Het tracé doorkruist op dit deel het veenkoloniale landschap. Voorts wordt de beeldstructuur gekenmerkt door enkele watergangen die parallel aan de N377 lopen of de N377 kruisen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Deze ladder is op dit plan overigens niet van toepassing.

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de 13 verschillende nationale belangen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de beleidsuitgangspunten in de diverse planologische kernbeslissingen (pkb) in principe alleen bindend voor het Rijk. In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen in de vigerende pkb’s. Ook is aangegeven waarvoor de bevoegdheid voor het stellen van regels per AMvB wordt ingezet.

De inwerkingtreding van de AMvB vindt gefaseerd plaats. Zowel in 2009 als medio 2011 is een ontwerpbesluit gepubliceerd. De onderdelen uit 2009 met de nationale belangen uit onder meer de Nota Ruimte zijn inmiddels vastgesteld. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en evt. concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Medio 2012 is het Barro aangevuld. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Conclusie

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met deze belangen. Dit bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel (2012)

De Omgevingsvisie Overijssel (1 juli 2009) schetst een visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro);
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet (en provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet);
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer;
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer;
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk.


Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.


Duurzaamheid

Voor duurzaamheid hanteert de provincie de volgende definitie: ‘Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. De keuze voor duurzaamheid uit zich bijvoorbeeld in de grote aandacht voor de wateropgave en een belangrijke bijdrage aan reductie van broeikasgassen.


Ruimtelijke kwaliteit

De ambitie van de provincie is een kwaliteitsontwikkeling in gang zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn de bestaande gebiedskenmerken het uitgangspunt. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door deze gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.

Ruimtelijke kwaliteit moet gerealiseerd worden door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon,- werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein en fiets, waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

De provincie heeft ten aanzien van autoverkeer de ambitie om te zorgen voor een goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar stedelijke netwerken en streekcentra. Het buitengebied wordt vanaf de hoofdstructuur ontsloten met gebiedsontsluitingswegen naar locaties en gebieden met bovenlokale verkeersbewegingen. Vorm en functie van wegen in het buitengebied voegen zich naar de gebiedskenmerken en versterken de leefbaarheid. Bij het ontwerp van de maatregelen is waar nodig en mogelijk rekening gehouden met de gebiedskenmerken en de landschappelijke waarden van het gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en de stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust-en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar dat past in de ontwikkelingsperspectieven en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De toetsing van de realisatie van de ongelijkvloerse kruising aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn er twee aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Dit betreft zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Deze is hieronder toegelicht.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving wordt gesproken van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten.

  • (her)benutting van bestaande bebouwing;
  • combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met aansluiting, conform gebiedskenmerken.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vormgegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies, is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

Het ontwikkelingsperspectief voor het gebied ten oosten van de Hoogeveenseweg is 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren)'. Dit zijn gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Er is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

De maatregelen ter plaatse van de ontsluiting van Katingerveld op de Hoogeveenseweg staan de ontwikkeling van het mixlandschap niet in de weg.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag: Dekzandvlakte

In het gebied zijn geen beleefbare dekzandvlakten en -ruggen aanwezig die een beschermende bestemmingsregeling behoeven. Het plangebied is reeds in gebruik als ontsluiting. De omgeving is reeds bebouwd.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap

Hierbij gaat het om veel heidegebieden en nattere delen van het landschap welke zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. Dit gebiedskenmerk wordt niet verder aangetast door het aanpassen van de bestaande ontsluiting.

Stedelijke laag en Lust en Leisurelaag:

Het plangebied heeft op de gebiedskemerkenkaarten 'stedelijke laag' en 'lust en leisure laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aanpassen van de ontsluiting van Katingerveld op de Hoogeveenseweg in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde ruimtelijk beleid.


Omgevingsverordening Overijssel (2012)

De Omgevingsverordening (1 juli 2009) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • verkeersverordening in de zin van artikel 57. Wegenwet en artikel 2A. Wegenverkeerswet.


De omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in de bestemmingsplannen.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is één van de belangrijkste thema's. Onder het versterken van de ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Dit is juridisch verankerd in de Omgevingsverordening. De specifieke gebiedskenmerken zijn beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken, die als bijlage deel uitmaakt van de Omgevingsverordening.


Waterbeheerplannen 2010-2015

De Waterwet (2009) verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. In de gemeente Hardenberg zijn vier waterschappen verantwoordelijk voor het oppervlaktewater en het zuiveren van afvalwater: Velt en Vecht, Reest en Wieden, Regge en Dinkel en Groot Salland. Alle vier de waterschappen maken deel uit van het KRW stroomgebied Rijn-Oost.


Het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem is een belangrijke opgave voor de waterschappen. Zij houden daarbij rekening met het veranderende klimaat. Zowel in stedelijk als in landelijk gebied wordt meer ruimte gegeven aan water. Dat kan door de instrumenten van de ruimtelijke ordening op een juiste manier toe te passen. De kansen worden benut om de wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie. Samen met onder andere Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers zoeken de waterschappen naar de beste oplossingen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Waterplan Hardenberg (2008)

Het Waterplan Hardenberg is door de gemeente opgesteld in samenwerking met de provincie en de waterschappen Velt en Vecht, Reest en Wieden, Groot Salland en Regge en Dinkel. Het plan geeft een toekomstvisie tot 2020 waarin is vastgelegd hoe de gemeente en waterschappen met het water om willen gaan. Het doel van het plan is:

  • Afstemmen van beleid en verdiepen samenwerking;
  • Oplossen van knelpunten en benutten van kansen;
  • Voldoen aan nieuw beleid en wetgeving;
  • Vastleggen wateropgave voor het stedelijk en het landelijk gebied.


Visie 2020 Buitengebied

In het buitengebied is het waterbergend vermogen sterk vergroot en zijn de natuurwaarden langs watergangen versterkt, passend binnen de huidige functies van de gebieden. Waar mogelijk worden de gronden van particuliere terreinbeheerders ingezet voor waterretentie. Gestreefd wordt naar het zoveel mogelijk vasthouden en bergen van water in het watersysteem. Streven is een verdubbeling van de ruimte voor waterberging in het buitengebied, bijvoorbeeld middels het verbreden van watergangen. Naast ruimte voor water ontstaan hierdoor kansen voor natuur in de oevers, dit heeft een positief effect op de waterkwaliteit. De waterberging moet passen binnen de huidige landbouwfunctie, het waterpeil is niet verhoogd.


Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2013

Vanuit de Wet Milieubeheer is een gemeente verplicht om een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) op te stellen. Per 1 januari 2013 is de 'Wet gemeentelijke watertaken' van kracht geworden, die een wijziging aanbrengt in de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer. Naast de zorgplicht voor afvalwater is ook de zorgplicht voor hemelwater en grondwater opgenomen. In het GRP zijn de volgende doelen en speerpunten opgenomen:

  • Zorgen voor inzameling van afvalwater;
  • Zorgen voor transport van afvalwater;
  • Zorgen voor inzameling van regenwater (voor zover niet verzorgd door particulieren);
  • Zorgen voor de verwerking van ingezameld regenwater;
  • Zorgen dat er beleid vastgesteld wordt op het gebied van de gemeentelijke grondwaterzorgplicht en (zorgen dat dit uitvoering krijgt);
  • Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering;
  • De kans op wateroverlast als gevolg van hevige neerslag zoveel mogelijk verkleinen;
  • De vuilemissie via overstorten en regenwateruitlaten zoveel mogelijk verminderen;
  • Het inzicht in de technische staat en het functioneren van de riolering verder verbeteren.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

De N377 Lichtmis - Slagharen is op diverse delen al duurzaam veilig ingericht. Op enkele onderdelen is dit niet of minder het geval. Daartoe heeft de provincie, in samenwerking met de gemeenten en belangenverenigingen, geïnventariseerd welke knelpunten zich op het traject bevinden. Tijdens deze inventarisatieronde zijn in totaal 19 verkeersveiligheidsknelpunten gedefinieerd. Deze knelpunten richten zich op specifieke locaties op de N377, zoals kruispunten, oversteeklocaties en de bebouwde kommen van Nieuwleusen en Balkbrug.

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Het doel van het N377-project is om de N377 Lichtmis - Slagharen duurzaam veiliger in te richten met behoud van het huidige snelheidsregime. Hier wordt invulling aan gegeven door oplossingsmogelijkheden voor 19 gedefinieerde knelpunten te onderzoeken.

Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • De huidige snelheidsregimes blijven gelijk;
  • De Omgevingsvisie van Overijssel is leidend;
  • De N377 is in de Omgevingsvisie onderdeel van het kwaliteitsnet goederenvervoer en het regionale openbaar vervoer netwerk. Op de N377 wordt hierdoor, en op basis van de Omgevingsvisie, prioriteit gegeven aan de doorstroming en verkeersveiligheid van het verkeer boven de ruimtelijke kwaliteit / ruimtelijke inpassing van de weg;
  • In lijn met de Omgevingsvisie is er bij de voorgestelde maatregelen bijzondere aandacht voor de ruimtelijke inpassing van de weg. Ruimtelijke kwaliteit maakt daarom integraal onderdeel uit van de oplossingsrichtingen. Er wordt onder meer rekening gehouden met bestaande landschappelijke structuren en bestaande (groen)elementen.
  • In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is bij verkeerswegen als doel gesteld dat de principes van een duurzaam veilig wegontwerp daarbij kosteneffectief dienen te zijn;
  • De oplossingen hebben als primair doel het duurzaam veiliger maken van de N377 waarbij het minimaliseren van (potentiële) conflictpunten (punten waar verkeer elkaar kruist) zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Bij het bepalen van de noodzaak van maatregelen geeft het bestaande ongevallenbeeld een belangrijke indicatie, maar dit bestaande ongevallenbeeld is niet alles bepalend. De beoogde maatregelen dienen immers ook een preventief doel, namelijk het voorkomen van ongevallen die nu (gelukkig) niet hebben plaatsgevonden.
  • Naast het zoveel mogelijk voorkomen van potentiële conflictpunten is een ander belangrijk principe van een duurzaam veilig wegontwerp het onderscheid van wegen in verschillende categorieën1. Per categorie gelden er ontwerprichtlijnen2 die tot doel hebben om door middel van de vormgeving van de weg aan de weggebruiker duidelijk te maken welk verkeersgedrag wordt verwacht, bijvoorbeeld ten aanzien van de gereden snelheid en voorrangssituatie(s). De N377 is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg, op enkele lange wegvakken geldt in de huidige situatie een maximumsnelheid van 100 km/u;
  • Voor wegen met dezelfde functie, maar gelegen binnen of buiten de bebouwde kom, gelden andere ontwerprichtlijnen. Binnen de bebouwde kom wordt een ander verkeersgedrag van weggebruikers verwacht dan buiten de bebouwde kom.
  • De werkzaamheden aan de N377 dienen (waar mogelijk) afgerond te zijn voor de start van de uitvoering van de werkzaamheden aan de N340/N48 Zwolle-Ommen.

Op- en langs de N377 vinden (naast de plannen met betrekking tot de N377 zelf) een aantal ruimtelijke ontwikkelingen plaats. De impact, betekenis en het eventuele effect van deze ontwikkelingen wisselen, maar zijn in alle gevallen niet dominant en bepalend voor de uiteindelijke oplossingsrichting. De meeste ontwikkelingen zijn bovendien als uitgangspunt beschouwd en als zodanig meegenomen in het plan.

4.2 Maatregelen

De beschikbare ruimte langs de Meppelerweg is erg beperkt, waardoor bussen deels op de fietssuggestiestroken moeten halteren. Aangezien de halte aan de Meppelerweg als overstaphalte functioneert tussen de doorgaande buslijnen over de N377 en de buslijn Ommen – Zuidwolde/Hoogeveen, staan de bussen veelal langere tijd te wachten. Dit is onwenselijk.

Door buslijn 31 (Ommen – Zuidwolde - Hoogeveen) om te leggen via bedrijventerrein Katingerveld ontstaat ruimte om de fietssugestiestroken en voetpaden langs de Meppelerweg de gewenste breedte te geven en gelijktijdig te zorgen voor een goed functionerende overstaphalte. Bij een omgelegde busroute kan één overstaphalte gecreëerd worden, waardoor het mogelijk is om snel over te stappen op een andere buslijn.

Er is voor gekozen het overstappunt te realiseren aan de N377, om het halteren aan de Ommerweg/Meppelerweg terug te brengen en hiermee de verkeersveiligheid ter plaatse te vergroten. Door het bundelen van haltes aan de N377 wordt het aantal haltes in Balkbrug terug gebracht en wordt de centrumfunctie van Balkbrug versterkt. Een halte in het centrum is daarbij sociaal veilig. Daarnaast zal de reistijd verbeteren door het terugbrengen van het aantal haltes.

Om het overstappunt mogelijk te maken is het noodzakelijk dat alle buslijnen dit overstappunt kunnen aandoen en dus voor een gedeelte dezelfde route rijden. Het is voor bussen uit zuidelijke, noordelijke en westelijke richting niet mogelijk te keren na het aandoen van de halte en vervolgens verder te rijden in noordelijke of zuidelijke richting. Om toch de Hoogeveenseweg te bereiken worden een aantal buslijnen omgeleid via het Katingerveld.

Met de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld wordt beoogd om de bestaande ontsluiting op de Hoogeveenseweg, behalve voor langzaam verkeer en hulpdiensten, ook open te stellen c.q. in te richten voor openbaar busvervoer.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..

Onderzoek

Om te beschrijven wat de aard en omvang van de ingreep en de aard en omvang van de milieueffecten van deze ingreep zijn en of deze zodanig zijn dat een m.e.r.-procedure (het opstellen van een MER) nodig is, is een aanmeldingsnotitie opgesteld (N377 Aanmeldingsnotitie ten behoeve van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, Royal HaskoningDHV, oktober 2013) (Bijlage 1). De beoordeling is gedaan aan de hand van de kenmerken en de plaats van de activiteit en de kenmerken van de milieugevolgen. De beoordeling is gedaan voor alle maatregelen aan de N377 gezamenlijk voor het project duurzaam veiliger maken, omdat deze maatregelen niet los van elkaar zijn te zien.

Eerst is beoordeeld of of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Tevens is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.

Onderdeel C Besluit m.e.r.

In de C-lijst staat onder 1.3 de volgende relevante activiteit vermeld:

“de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg” (een wijziging is hierin gedefinieerd als een reconstructie of verandering anderszins van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande inrichtingen).

De bijborende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer.”

Op een klein deel van het traject is sprake van vier rijstroken. De voorgenomen maatregelen op deze delen van het traject hebben gezamenlijk een beduidend kortere lengte dan de gestelde 10 kilometer. De maatregelen zijn hiermee niet direct MER-plichtig zijn.

Onderdeel D Besluit m.e.r.

Op de D-lijst staan de volgende relevante activiteiten vermeld:

Onder 1.1: “de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg.”

Bijbehorende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.”


Onder 1.2: “de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg.”

Bijbehorende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.”


De voorgenomen maatregelen betreffen onder andere maatregelen aan een autoweg en/of een weg met vier rijstroken die voldoen aan de hiervoor omschreven activiteiten onder 1.1. en 1.2. Specifiek gaat het om de volgende maatregelen:

  • Verlegging zuidelijke toe- en afrit van de N48;
  • Aanleg ongelijkvloerse kruising ter plaatse van Drogteropslagen.

Deze maatregelen hebben gezamenlijk een lengte van circa 2 kilometer. Dit is minder dan de als drempelwaarde gestelde 5 kilometer. De maatregelen zijn dus niet direct m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Natura 2000

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Vecht- en Beneden-Reggegebied (ruim 7 km afstand)
  • Olde Maten & Veerslootslanden (ca 8 km afstand)
  • Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (ca 9,5 km afstand)
  • De Wieden (ca 12 km afstand)

Het verst reikende mogelijke effect van de voorgenomen wijzigingen aan en rond de N377, is het effect van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (vermesting/verzuring) door uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door verkeer. De komende 10 jaar wordt geen significante toename (of afname) in verkeersintensiteit op de N377 verwacht. De maatregelen zijn er op gericht de functie van de N377 in het regionale verkeersnetwerk gelijk te houden in de toekomst en deze vooral veiliger te maken. Afgezien van de niet te verwachten toename van verkeerintensiteiten, is de reikwijdte van het eventuele effect ook niet groot genoeg om te zorgen voor een noemenswaardige toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden kunnen op basis van voorgaande worden uitgesloten. Een planm.e.r.-plicht vanwege de verplichting tot het uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.

Beoordeling kenmerken

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen.

De aangegeven mogelijke negatieve effecten zijn allemaal te mitigeren, compenseren of anderszins op te lossen. Voor een aantal milieuaspecten is echter zeker aandacht nodig om de beoogde aanpassingen op een voor de ruimtelijke ordening en het milieu verantwoorde manier uit te voeren.

Het gaat in ieder geval om effecten op:

  • EHS: compensatie voor areaalverlies bij aansluiting N48, middels het opstellen van een compensatieplan.
  • Flora en fauna: beschermde soorten niet aantasten door te werken volgens de randvoorwaarden uit de Gedragscode voor Provinciale Infrastructuur (BTL Planburo BV 2006).
  • Bodemkwaliteit: realisatie onderdoorgang Balkbrug nabij bekende (ernstige) verontreiniging.
  • Landschap: met name inpassing viaduct Drogteropslagen, middels plan van eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit voor de uitvoering.
  • Archeologie: per maatregel afwegen of er een archeologisch onderzoek nodig is. Vooral relevant in de gebieden met een (middel)hoge verwachtingswaarde en bij de aanleg van de onderdoorgang in Balkbrug.
  • Geluid: diverse maatregelen, danwel vaststellingen van hogere waarden (N377) of wijziging van geluidproductieplafonds (N48) benodigd om de voorziene aanpassingen te kunnen realiseren.

Conclusie

Op grond van het ontbreken van belangrijke nadelige effecten voor het milieu en met het treffen van passende maatregelen (o.a. al in het kader van de bestemmingsplannen), is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.

5.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Onderzoek

Voor het bestemmingsplan is een toetsing aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm) vereist. Daartoe dient het gebruik getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen. Ten behoeve van de bestemmingsplannen is een beoordeling van de luchtkwaliteit uitgevoerd (Aanpassingen N377 Lichtmis - Slagharen Beoordeling en toetsing luchtkwaliteit, Royal HaskoningDHV, juni 2013) (Bijlage 2). Hierin zijn de effecten van de aanpassingen in beeld gebracht en waarin de optredende concentraties langs de N377 zijn vergeleken met de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Op basis van de bronbijdrage van het verkeer op de relevante wegvakken is berekend wat de effecten zijn van de aanpassingen op de lokale concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Deze effecten zijn getoetst aan de criteria voor ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Daarnaast is ook een algemeen beeld gegeven van de concentraties NO2 en PM10 langs de N377 en hoe deze concentraties zich verhouden tot de wettelijke grenswaarden. De overige stoffen (zwaveldioxide, koolmonoxide, lood, benzeen, arseen, cadmium, nikkel, benzo(a)pyreen, stikstofoxiden en ozon, incl. PM2,5) uit de Wet milieubeheer zijn kwalitatief beschouwd.

Conclusie

De aanpassingen aan de ontsluiting van bedrijventerrein Katingerveld op de Hoogeveenseweg dragen in 2014 niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De doorsteek wikkelt op etmaalbasis (weekdaggemiddeld) 28 voertuigbewegingen van bussen af. Dit heeft een zeer beperkt negatief effect op de luchtkwaliteit, van 0,3 µg/m3 (NO2, het effect op PM10 is 0). Een overschrijding van de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen uit de Wm zijn in 2014 en in latere jaren niet aan orde. Daarmee voldoet het bestemmingsplan op grond van art. 5.16, eerste lid, sub a en c Wm aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen.

5.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen- of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Onderzoek

Er is een berekening uitgevoerd voor de geluidbelasting als gevolg van het busvervoer.

Uitgangspunten

In de dagperiode (07:00-19:00 uur) rijden met de huidige dienstregeling maximaal 4 bussen per uur over de ontsluiting, met een maximum van 36 per dag. Bussen worden conform het Rmg2012 beschouwd als middelzware motorvoertuigen (=lichte vrachtwagens). De in de huidige situatie meest nabijgelegen woning (Hoogeveenseweg 37) bevindt zich op een afstand van circa 15 meter uit het hart van de weg. De maximumsnelheid ter plaatse bedraagt 50 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00212-VG01_0002.png"

Figuur 1. Ligging ontsluiting en ligging omliggende woningen

Voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan van een worst case scenario waarbij maximaal 6 bussen per uur over de ontsluiting rijden. De dichtstbijzijnde afstand voor een geluidgevoelig object, een toekomstige woning aan de Hoogeveenseweg 35, tot aan het hart van de ontsluiting is op basis van het vigerende bestemmingsplan 11,5 meter. Het hart van de ontsluiting ligt immers op 6,5 meter uit de perceelgrens en woningen mogen minimaal 5 meter uit de perceelgrens gebouwd worden.

Standaard Rekenmethode I RMG 2012

Standaard Rekenmethode I van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012) is bedoeld om voor eenvoudige situaties de geluidberekeningen uit te voeren. Wanneer de toename van verkeer gering is en de uitkomsten uit de SRM I-berekening onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft, kan volstaan worden met deze rekenmethode. In de rekenmethode is rekening gehouden met geluidsinvloeden als het optrekken en afremmen van verkeer. Met cumulatie met industrielawaai wordt in de methode geen rekening gehouden. Industrielawaai hoeft namelijk niet gecumuleerd te worden als er geen aanvraag gedaan hoeft te worden voor hogere grenswaarden als gevolg van geluid.

De Standaard Rekenmethode II (SRM II) is een rekenmethode voor complexere situaties en situaties waarbij de geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt en hoeft derhalve niet toegepast te worden.

Op de website www.stillerverkeer.nl is een tool opgenomen waarmee berekeningen kunnen worden uitgevoerd. In deze tabel is het mogelijk volgens de Standaard Rekenmethode I, het gemiddelde geluidniveau over lange tijd op de gevel van een woning te berekenen. De methode wordt omschreven in het bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De correcties conform artikel 110g van de Wet geluidhinder en conform artikel 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 zijn niet toegepast op het eindresultaat van de rekenmodule.

Berekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00212-VG01_0003.png"

Uitkomst van de berekening is dat de geluidbelasting op de dichtstbijzijnde mogelijke woning (Hoogeveenseweg 35) in de toekomst 50 dB bedraagt. Na aftrek van 5 dB (op basis van de Wet geluidhinder ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen) op de berekende geluidbelasting, komt de uiteindelijke afgeronde geluidbelasting uit op 45 dB. Deze geluidsbelasting ligt ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Conclusie

Volgens de berekening bedraagt de geluidbelasting in het worst case scenario (maximaal 6 busbewegingen per uur) op de dichtstbijzijnde mogelijke woning (Hoogeveenseweg 35) afgerond 45 dB. Deze geluidsbelasting ligt ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wet geluidhinder stelt derhalve geen aanvullende eisen aan deze ontsluiting. Het aspect geluid levert dan ook geen problemen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.

Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.

Ten aanzien van externe veiligheid is verschillende wet- en regelgeving van toepassing:

  • 5. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (inrichtingen);
  • 6. de Regeling externe veiligheid (Revi) (inrichtingen);
  • 7. de Registratiebesluit externe veiligheid (inrichtingen);
  • 8. de ministeriële regeling provinciale risicokaart (inrichtingen);
  • 9. het Besluit risico's Zware Ongevallen (BrZO) (inrichtingen);
  • 10. het Vuurwerkbesluit (inrichtingen);
  • 11. Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervoer gevaarlijke stoffen);
  • 12. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) (buisleidingen);
  • 13. Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) (buisleidingen).

Op dit plangebied zijn alleen het Bevb en de Revb van toepassing.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Onderzoek

De functie verkeer is geen kwetsbare activiteit. Het bestemmingsplan maakt hiermee de realisering van kwetsbare objecten en activiteiten niet mogelijk. De aan te wijzen busroute is daarnaast niet aangewezen als een route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Realisering van het bestemmingsplan levert op het gebied van externe veiligheid geen problemen op voor de omgeving.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

De feitelijke situatie van het plangebied verandert niet. Daarbij is de functie verkeer geen gevoelige functie in het kader van bodemkwaliteit. Gesteld kan worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor het gebruik van de percelen als provinciale weg.

5.6 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is geen waterhuishoudingsplan opgesteld omdat de feitelijke situatie ter plaatse niet veranderd, maar enkel het gebruik. Het verhard oppervlak neemt niet toe.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen te verwachten omdat de bestaande situatie niet veranderd, enkel het gebruik veranderd.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Onderzoek

Ten behoeve van het duurzaam veiliger inrichten van de de N377 tussen Lichtmis en Slageharen is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Quickscan natuurtoets herinrichting N377, EcoGroen Advies BV, juni 2013) (Bijlage 3). De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op veldbezoek op 18 en 24 mei 2013 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

Conclusie

Beschermde soorten

  • Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet te verwachten in het plangebied. Ook worden geen essentiële vliegroutes en foerageergebieden geschaad door de geplande ingrepen.
  • Net buiten het plangebied is een Buizerdhorst aanwezig tussen Balkbrug en Dedemsvaart. Daarnaast zijn broedende Huismussen en Gierzwaluwen te verwachten in omliggende bebouwing. Verder zijn diverse algemeen voorkomende broedvogelsoorten in het plangebied te verwachten.
  • Tussen Balkburg en Dedemsvaart is een subadulte Grote modderkruiper aangetroffen in een bermsloot. Daarnaast komt Kleine modderkruiper voor ter hoogte van Dedemsvaart in het Ommerkanaal en daarmee in verbinding staande sloten.
  • Groeiplaatsen/ verblijfplaatsen van zwaar beschermde flora, amfibieën, vissen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Beschermde gebieden

Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten zijn niet te verwachten, vanwege de tussenliggende afstand en de lokale aard van de wegaanpassingen. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet nodig. Ook negatieve effecten op/ vervolgstappen in het kader van ganzen- en weidevogelgebieden zijn niet aan de orde.

Eindconclusies en aanbevelingen

Op basis van de huidige plannen is alleen schade te verwachten op leefgebieden/ verblijfplaatsen van de beschermde Kleine modderkruiper, Buizerd en overige broedvogels. In deze situatie is het niet nodig om ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen, mits gewerkt wordt volgens de randvoorwaarden uit de Gedragscode voor Provinciale Infrastructuur (BTL Planburo BV 2006). De Flora- en faunawet stelt met name randvoorwaarden aan de periode van uitvoering en voor bepaalde soorten kan het noodzakelijk zijn om dieren/ planten te verplaatsen, zie hiervoor onderstaande tabel.

  Belangrijkste voorwaarde(n) aan uitvoering  
Buizerd   In de broedtijd (15 maart tot en met 15 juli) 50 meter afstand houden tot broedplek.  
Overige broedvogels   Werken buiten broedseizoen in de periode van 15 juli tot en met 15 maart.  
Kleine modderkruiper   Uitvoering buiten kwetsbare periode, in de periode van 15 juli tot en met 1 november en wegvangen dieren/ dempen in de richting van open water.  

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Onderzoek

Volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente Hardenberg heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Volgens de cultuurhistorische atlas van de provincie Overijsel bevindt zich op ongeveer 350 m afstand van het plangebied de Stoomzuivelfabriek Erico. Deze bevindt zich aan de Coevorderweg 40 maar heeft geen invloed op de ontwikkelingen in het plan.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld is het een weloverwogen keuze geweest om geen reguliere ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer op de Hoogeveenseweg mogelijk te maken. Dat moet (en zal) ook zo blijven. Het openbaar vervoer is destijds echter niet specifiek bij die overweging betrokken. De reden daarvoor is eenvoudig: op dat moment was een openbaar vervoersverbinding over het bedrijventerrein Katingerveld nog niet in beeld.

Met de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld wordt beoogd om de nieuwe ontsluiting op de Hoogeveenseweg, behalve voor langzaam verkeer en hulpdiensten, ook open te stellen c.q. in te richten voor openbaar busvervoer. Hiertoe wordt de bestaande functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting langzaam verkeer' (sv-olv) op de verbeelding en in de regels vervangen door de aanduiding 'overige zone - ontsluiting langzaam verkeer en openbaar vervoer'.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid. De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente Hardenberg. Alle kosten voor inrichting en gebruik van het plangebied komen voor rekening van de provincie Overijssel. De financiële gegevens zijn bij de gemeente bekend.

Er is voorts geen sprake van dusdanig bijzondere plan- of uitvoeringskosten, zoals bijvoorbeeld kosten voor bodemsanering of milieumaatregelen, die nader in het kader van de economische uitvoerbaarheid aan de orde gesteld zouden moeten worden. De conclusie is dat het plan financiëel uitvoerbaar kan worden geacht.


Exploitatieplan

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Inspraak op een voorontwerp bestemmingsplan wordt achterwege gelaten. Burgers worden middels inloopspreekuren en nieuwsbrieven geïnformeerd over het project.

7.2.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen overlegreacties ingediend.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 11 juli 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen tot en met woensdag 21 augustus 2013. Er is één schriftelijke zienswijzen ontvangen tegen het ontwerpbestemmingsplan. De beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in Bijlage 4 van de toelichting.