direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan maakt de eerste fase van de ontwikkeling van de woonlocatie ten noorden van Bransveen mogelijk: plangebied Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat. In de eerste fase zijn 3 of 4 woningen opgenomen. In mogelijke vervolgfasen, die in stedenbouwkundige zin aansluiting zoeken bij Bransveen, zijn nog eens 15 à 18 woningen voorzien.

In Bransveen wil de gemeente Hardenberg een woonwijk ontwikkelen van circa 370 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01_0001.jpg"

In de structuurvisie Dedemsvaart uit 2006, waarin de beoogde ontwikkelingen voor Dedemsvaart tot het jaar 2020 worden beschreven, zijn beide locaties reeds aangewezen als één toekomstige woonwijk (ontwikkelingslocatie Stegerensallee). Het bestemmingsplan voor Bransveen is inmiddels vastgesteld.

De bestemming van de planlocatie is momenteel geregeld in het bestemmingsplan "Dedemsvaart" dat is vastgesteld 2012. Hierin heeft het gebied de bestemming "agrarisch met waarden -open veenontginningslandschap".

De ontwikkeling van woningen past niet in dit vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, (NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01);
  • planregels.

Op de verbeelding (plankaart) zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Situering van het plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de Moerheimstraat aan de noordzijde en de Mien Ruyslaan aan de westzijde. Aan de Oostzijde ligt het bedrijventerrein Tielbeke en aan de zuidzijde ligt de (toekomstige) wijk Bransveen. Op de verbeelding, behorende bij dit plan is de situering en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota ruimte

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijke beleid en de bijbehorende doelstellingen tot 2020 (met een doorkijk naar de periode 2020-2030) zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimtevragende functies met als (sub)doel de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Naast deregulering en decentralisatie hanteert de Nota ontwikkelingsplanologie en uitvoeringsgerichtheid.

Het rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, "Decentraal wat kan, centraal wat moet". De verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied wordt neergelegd bij decentrale overheden. Het kabinet streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor meer landelijke gebieden.

Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.

Het plan Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat past binnen de kaders van de Nota ruimte. Het bestaande bebouwingslint langs de Dedemsvaart wordt verdicht. Het nieuwe plan sluit qua ruimtelijke structuur en woonkwaliteit aan op de bestaande kwaliteiten. Het plan wordt aansluitend aan bestaand bebouwd en nieuw te bouwen gebied gerealiseerd.

2.1.2 Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • De Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden).
  • Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
  • De Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebieden te onderscheiden.

De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese habitatrichtlijn beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Beschermde Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000-gebieden zijn opgeheven en niet langer beschermd als Beschermd Natuurmonument. De natuurwaarden waarvoor het natuurmonument was aangewezen zijn in de Natura 2000-aanwijzing opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur

Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De EHS bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) ecologische verbindingszones ontwikkeld.

Het plangebied ligt op ruime afstand (>6 kilometer) van Natura 2000-gebieden. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet noodzakelijk. Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand van het Reestdal. Het Reestdal bestaat uit een riviertje en omliggende dotterbloemhooilanden en behoort tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Er is geen sprake van aantasting van de wezenlijke waarden van omliggende EHS-gebieden door ruimtebeslag, versnippering, verstoring of hydrologische veranderingen. Het "Nee, tenzij"-principe is niet aan de orde en er hoeft geen compensatie plaats te vinden.

2.1.3 Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Een natuurtoets heeft als doel te voldoen aan deze wetgeving. De wetgeving vereist voldoende actuele en gedetailleerde kennis met betrekking tot het voorkomen van beschermde soorten en inzicht in de ingrepen die voor deze soorten relevant zijn. Eindresultaat van de natuurtoets is een antwoord op de vraag of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is.

Er heeft een toetsing plaatsgevonden aan de Flora- en faunawet. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in paragraaf 3.2 Ecologie.

2.1.4 Wet op de archeologische Monumentenzorg

De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan. Voor het plangebied is een archeologische quickscan uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn beschreven in 3.3 Archeologie en cultuurhistorie.

2.1.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt".

Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken. In paragraaf 3.5 Waterparagraaf wordt verder ingegaan op deze watertoets.

2.2 Provinciaal beleid

Sinds 1 juli 2009 is het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel vastgelegd in de Omgevingsvisie, die daarmee het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan van de provincie vervangt.

De Omgevingsvisie geeft de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weer en is hoofdzakelijk sociaal-economisch van aard.

Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Het provinciale belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord, wordt verzekerd door middel van de Omgevingsverordening. Ook hier geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De gehanteerde definitie van duurzaamheid is: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie: "Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Deze ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Voor de uitvoer van ruimtelijke projecten vindt de provincie het belangrijk om met partners een gezamenlijke visie of doel te delen. De provincie heeft daarom een uitvoeringsmodel opgesteld waarmee de verschillende thema's uit de omgevingsvisie in een plan behandeld worden. Alle projecten zijn te plaatsen in de samenhang van Generieke beleidskeuzes, Ontwikkelingsperspectieven en beleidsperspectieven en Gebiedskenmerken. Deze staan in het schema hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01_0002.png"

Het door de provincie gekozen sturingsmodel in de Omgevingsvisie kan als volgt worden beschreven. Allereerst vindt de afweging plaats of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Dit is opgenomen in de generieke beleidskeuzes. Vervolgens wordt gekeken waar deze ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. In de Omgevingsvisie zijn ontwikkelingsperspectieven opgenomen voor de gebieden. Tot slot wordt met behulp van de gebiedskenmerken (die gekoppeld zijn aan vier verschillende lagen zoals onder andere de natuurlijke laag) aangegeven hoe de ontwikkeling plaats moet vinden.

Generieke beleidskeuzes: (of-vraag)

De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus die nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Dit stelt een duidelijke opgave zowel aan nieuwbouw als aan herstructurering. Hiervoor is een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar.

Naast het bovenstaande zijn er drie generieke beleidskeuzes van toepassing: bovenlokale afstemming, integraliteit (watertoetsproces, bodem, externe veiligheid et cetera) en de SER-ladder. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (inclusief schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden (zie gebiedskenmerken).

De locatie Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat omvat 3 of 4 grondgebonden woningen en kan gezien worden als een inbreidingslocatie in het bestaande bebouwingslint langs de Dedemsvaart. Ook sluit de locatie aan op het bestaande bebouwde gebied van de kern. De stedenbouwkundige structuur van het plan sluit aan op de lokale en historische kwaliteiten van de bebouwing langs de Dedemsvaart. 'Statige vrijstaande woningen langs de vaart'. Door de toevoeging van nieuwe woningen vindt 'verjonging' van het bebouwingslint plaats en kan de kenmerkende structuur en karakteristiek naar de toekomst toe, worden behouden.

In de gemeentelijke Structuurvisie is deze ontwikkeling al genoemd. Bij het opstellen van de Structuurvisie heeft de provincie ingestemd met de ruimtelijke ontwikkelingsgedachte voor Dedemsvaart. In Dedemsvaart wordt nadrukkelijk ingezet op inbreiding. Het Centrumplan Dedemsvaart dat in ontwikkeling is gaat uit van het toevoegen van circa 70 woningen in het centrum. Daarnaast wordt gewerkt aan de herstructurering van de Oranjebuurt. De herstructurering voegt meer woningen toe dan er worden gesloopt. De ingezette acties om woningen binnen stedelijk gebied toe te voegen zijn niet voldoende om te voldoen aan de vraag naar nieuwe woningen. De ontwikkeling van de Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat en Bransveen zijn noodzakelijk om te voldoen aan de vraag.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

Op de Overzichtskaart van de provincie wordt het volgende ontwikkelingsperspectief geschetst voor het plangebied:

Ontwikkelingsperspectief 2. "Buitengebied accent productie" (schoonheid van de moderne landbouw). In dit type open gebieden krijgt de modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte. Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

Het plangebied ligt aan de zuidoostkant van de kern Dedemsvaart. Het plan sluit hier dan ook aan bij woonbebouwing. Ten westen van het plangebied wordt de nieuwe woonwijk Kotermeerstal gerealiseerd. Hoewel voor het plangebied het ontwikkelingsperspectief "buitengebied accent productie" op de overzichtskaart van de provincie is opgenomen, past een stedelijke uitbreiding hier heel goed. Het plangebied is ingesloten door (geplande) stedelijke bebouwing. Op de kaart van de omgevingsvisie wordt dit weergegeven met het stedelijke ontwikkelingsperspectief "dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus". Het beleid voor dit type gebied is dat een veelzijdige mix van woon- en werkmilieus ontstaat. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij de opgaven zoals herstructurering, inbreiding en uitbreiding. Het stedenbouwkundig plan voor Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat waar voorliggend plan een onderdeel van is heeft als uitgangspunt om de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart te versterken. Het initiatief sluit goed aan bij het ontwikkelingsperspectief van de provincie.

Gebiedskenmerken (hoe-vraag)

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe deze moet plaatsvinden. Deze gebiedskenmerken zijn gekoppeld aan verschillende lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de lust- en leisurelaag). Bij de gebiedskenmerken is in de kolom "sturing" onder de kop "norm" aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop "richting" is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop "inspiratie" staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. Voor dit initiatief is alleen de norm en richting uitgeschreven. Op het plangebied zijn de volgende lagen met de daarbijbehorende gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie van toepassing.

Natuurlijke laag: hoogveengebieden (in cultuur gebracht)

Norm hoogveengebieden (provinciaal belang)

De hoogveenrestanten krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van levend hoogveen, de waterkwaliteit, waterkwantiteit en de natuurkwaliteit. De overige delen van de hoogveengebieden krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het nog resterende veenpakket; het waterpeil is hier op afgestemd.

Richting hoogveengebieden (wenselijk volgens de provincie):

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Het plangebied is een in cultuur gebracht hoogveengebied. In paragraaf 3.5 Waterparagraaf wordt uitvoerig ingegaan op het aspect water. Het initiatief houdt voldoende rekening met de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: veengebieden - veenkoloniaal landschap

Norm (provinciaal belang) veengebieden - veenkoloniaal landschap

Het veenkoloniaal landschap krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting). Het bestaande stelsel van kanalen en waterlopen, wegen en bebouwingslinten blijft of wordt daarbij weer gezichtsbepalend en is de plaats waar eventuele ontwikkelingen plaatsvinden.

Richting (wenselijk volgens de provincie)

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van bijzondere architectuur (watererfgoed (sluizen, bruggen en dergelijke), de bijzondere villa's, buitens, herenboerderijen), de linten door het landschap en de open ruimtes.

Uitgangspunt voor het stedenbouwkundig ontwerp is de versterking van de lokale kwaliteiten van Dedemsvaart en de historische kwaliteiten van Dedemsvaart. Dit betekent dat de bebouwing een grote mate van differentiatie in panden (kleinschaligheid, panden met een of twee bouwlagen en dergelijke), een hoge beeldkwaliteit en belevingswaarde te zien moet geven. Langs de Moerheimstraat wordt de lintbebouwing voortgezet. De structuur is gebaseerd op het oorspronkelijke landschapspatroon en sluit aan bij de rest van Bransveen.

Het initiatief past binnen de gebiedskenmerken van de laag van het agrarische cultuurlandschap.

De stedelijke laag

Deze laag is in het plangebied niet van toepassing. Het noorden van het plangebied sluit aan op de stedelijke laag (woonwijken 1955-nu).

Lust- en leisurelaag

Deze laag is in het plangebied niet van toepassing.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

In de verordening zijn die zaken uit de Omgevingsvisie opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat de doorwerking van het beleid juridisch is geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee beleidsneutraal.

Het plangebied sluit qua typering beter aan bij het stedelijk ontwikkelingsperspectief "dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus" dan bij het ontwikkelingsperspectief "buitengebied accent productie (schoonheid van de moderne landbouw)" dat eigenlijk van toepassing is op het plangebied. In artikel 2.1.5. lid 4 van de Omgevingsverordening wordt aan de gemeenteraad de mogelijkheid geboden om gemotiveerd af te wijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:

  • er sprake is van sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en
  • voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.

Voor de ontwikkeling Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat geldt dat het hier gaat om een woningbouwlocatie die voorziet in de lokale woningbehoefte. De initiatiefnemer beschikt over een lijst met potientiële kopers: één van de eigenaren heeft het voornemen zelf een woning te gaan bouwen.

De locatie vormt de schakel tussen de grootschalige uitbreidingslocatie Brandsveen en de kern van Dedemsvaart. Het ligt aansluitend aan bebouwd gebied en is als inbreidingslocatie in een bestaand bebouwingslint bijzonder geschikt. De locatie ligt praktisch ingeklemd tussen verschillende stedelijke functies en wordt niet gezien als puur buitengebied. Daarbij sluit de ontwikkeling aan bij de nieuwbouwwijk Kotermeerstal en draagt bij aan een compacte vorm van de dorpskern. De locatie Bransveen heeft voldoende omvang om voor de langere termijn plancapaciteit te creëren en wordt gezien als een logische uitbreiding bij de dorpskern. Het zorgdragen voor voldoende aanbod van huisvesting is aanleiding om Bransveen te ontwikkelen.Bij het stedenbouwkundig ontwerp voor de Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat is veel aandacht besteed aan de inpassing van het plangebied in de omgeving. Aangesloten wordt bij de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart. Er is voldoende verzekerd dat sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.

Voor dit initiatief wordt gebruik gemaakt van de in de Omgevingsverordening gegeven mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van het ontwikkelingsperspectief en wordt verder uitgegaan van het stedelijke ontwikkelingsperspectief "dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus".

Voor de stedelijke omgeving wordt de SER-ladder gehanteerd. Dit houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende is voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving, kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden. Daarbij geldt dat de bovenlokale vraag naar woningen en voorzieningen geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken.

Vanwege de leefbaarheid van dorpen is het belangrijk dat gemeenten buiten de stedelijke netwerken woningen voor de lokale woningbehoefte realiseren en een basisniveau aan voorzieningen behouden.

Het onderhavige initiatief is de eerste fase van de ontwikkeling van een woningbouwlocatie van in totaal circa 22 woningen. Voor de woningbouwopgave zijn geen andere locaties (inbreiding of transformatie) in Dedemsvaart voor handen. De woningbouwlocatie wordt zorgvuldig ingepast in haar omgeving.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de provinciale Omgevingsverordening.

Prestatieafspraken Wonen gemeente Hardenberg 2010-2015

Op 20 januari 2010 zijn tussen de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg de prestatieafspraken Wonen gemeente Hardenberg 2010-2015 gemaakt. De prestatieafspraken benadrukken de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente en provincie ten aanzien van het woonbeleid. Belangrijke onderwerpen in de prestatieafspraken in relatie tot het plan Bransveen zijn ruimtelijke kwaliteit en het woningbouwprogramma. Onderstaand wordt op deze twee onderwerpen nader ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteit

De focus bij de ruimtelijke kwaliteit wordt gelegd op:

  • cultureel erfgoed;
  • stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen;
  • overgang stad en platteland;
  • bij bevolkingsverdunning of krimp op de verruiming van de openbare ruimte.

Het stedenbouwkundig ontwerp voor het totale plan Bransveen sluit aan bij de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart. Voorliggend plan maakt deel uit van dit totale plan. Dit betekent dat de bebouwing een grote mate van differentiatie in panden (kleinschaligheid, panden met een of twee bouwlagen met kap en dergelijke), een hoge beeldkwaliteit en belevingswaarde te zien moet geven. Stedenbouwkundig gezien vertoont het plan een overheersend lineaire structuur. Behalve dat dit goed aansluit bij de historische kwaliteiten van Dedemsvaart wordt hiermee ook aan het plangebied Bransveen een eigen identiteit gegeven. Verder zijn in het plangebied zichtlijnen opgenomen naar het buitengebied en zijn er doorzichten via de groenstructuren opgenomen. Hiermee wordt de overgang van stad en platteland mogelijk gemaakt. Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit voldoet het plan aan de prestatieafspraken.

Woningbouwprogramma

In de periode 1 januari 2010 tot en met 1 januari 2015 richt de gemeente Hardenberg haar beleid op een toename van de woningvoorraad met circa 1.066 woningen. Van deze circa 1.066 woningen zal 35% binnenstedelijk (inbreiding) en 65% buitenstedelijk (uitbreiding/uitleg) plaatsvinden. In de lokale woonvisie kan van het aantal van circa 1.066 worden afgeweken als er sluitende verdelingsafspraken zijn gemaakt met buurgemeenten die mogelijkheden geven voor een afwijkend aantal woningen.

Het plan Bransveen (circa 370 woningen) en het plan Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat (uiteindelijk circa 22 woningen), dragen bij aan de uitvoering van de prestatieafspraken zoals deze gesloten zijn met de provincie. Bransveen is een uitbreidingslocatie. Naast deze uitbreidingslocatie zijn er in Dedemsvaart ook inbreidingslocaties zoals het Centrumplan en het herstructureren van de Oranjebuurt. Bransveen is nodig om de circa 1.066 woningen uit het woningbouwprogamma te kunnen realiseren.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie

De structuurvisie voor de kern Dedemsvaart is op 25 april 2006 vastgesteld en op 20 oktober 2006 in werking getreden. In de structuurvisie wordt richting gegeven aan ontwikkelingen in Dedemsvaart in de komende 10 jaar op het gebied van wonen, werken en voorzieningen.

Toekomstvisie (maart 2013).

In de toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg, vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013 staat onder programmalijn 1 “Wonen”:

Woningbouw vindt bij de kleine en grote kernen plaats op basis van behoefte met speciale aandacht voor jongeren en ouderen, bij voorkeur via inbreiding. De meeste woningbouw vindt plaats in Hardenberg en Dedemsvaart.

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. (zieBijlage 2)

Wonen

Op het gebied van wonen staat er dat de zuidelijke uitbreidingswijken geleidelijk over kunnen gaan in het buitengebied door minder dichte bebouwing en meer groen aan de randen toe te passen. De bandbreedte voor woningbouw varieert in de structuurvisie van minimaal 1.000 tot ruim 1.600 woningen. Om het landelijke karakter van de gemeente te behouden, krijgen inbreidingsplannen voorrang boven uitbreidingslocaties. Voorwaarde is wel dat door de uitbreiding het huidige landelijke karakter van de woongemeenschappen niet evenredig mag worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01_0003.png"

Uitsnede visiekaart met daarin de planlocatie (blauwe cirkel)

Bransveen

De ontwikkeling Bransveen (inclusief Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat) is opgenomen in de structuurvisie als uitbreidingswijk (vanaf 2009, 400 woningen). Op de visiekaart Structuurbeeld 2020 staat de locatie aangegeven als uitbreiding bij de kern. Aandachtspunt voor de uitbreidingswijken, waaronder Bransveen is het creëren van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving met een mix van woontypes en een goede en veilige auto-ontsluiting. Wat betreft Bransveen staat aangegeven dat het betreffende gebied landschappelijk waardevol is vanwege een zichtlijn vanuit de kern op het buitengebied.

2.3.2 Woonplan 2008-2012 gemeente Hardenberg

In het woonplan wordt de visie van de gemeente Hardenberg op haar woonbeleid verwoord. Het woonplan is op 8 januari 2008 door de Gemeenteraad vastgesteld. De ambitie van de gemeente op de korte termijn (2012) wordt erin verwoord.

Momenteel wordt gewerkt aan het vaststellen van een nieuwe woonvisie. De huidige periode van het woonplan loopt af en de gemeente Hardenberg wil in 2013 een nieuwe woonvisie kunnen presenteren voor de periode tot 2020. Gezien de onzekere ontwikkelingen in de toekomst van de woningmarkt, waarin voorspellen onmogelijk is, wordt daarbij gebruik gemaakt van scenarioplanning. Scenarioplanning biedt de mogelijkheid om te gaan met de onzekere toekomst door verschillende scenario's te ontwikkelen. De scenario's zullen elk een mogelijke toekomst schetsen, daarbij uitgaande van de verschillende onzekerheden. Op deze manier kunnen verschillende toekomsten worden verkend.

Woningbouwproductie

Naast een woonvisie beschikt de gemeente over een woningbouwprogramma voor alle kernen. Deze is gebaseerd op de woonvisie 2008-2012 en de prestatieafspraken met de provincie en verankerd in de Grondexploitaties. Dit woningbouwprogramma omvat alle gemeentelijke en niet gemeentelijk woningbouwplannen van rijp tot groen, waarbij voor de plannen op de korte termijn het programma vaak al is uitgewerkt naar prijsklasse en typologie. Dit geldt niet voor de plannen op lange termijn.

Enerzijds wordt woningbouwprogramma bepaald aan de hand van prognoses van de demografische ontwikkelingen en het aantal huishoudens. Deze prognosemodellen voor de bevolking worden opgesteld door de hogere overheden en zijn in die zin bepalend voor de toekomstige vraag naar huishoudens op middellange en lange termijn. Anderzijds worden we geconfronteerd met een nieuwe werkelijkheid. Tijden zijn veranderd. Er zal dan ook gebouwd moeten worden voor de daadwerkelijke kwalitatieve behoefte van de consument/koper. Verschuiving heeft plaatsgevonden van een aanbod naar een vraaggestuurde markt. De consument bepaalt. Daarnaast is de markt dusdanig onzeker dat voorspellen niet meer mogelijk is. Inzicht in de marktvraag en de mate waarin dat op projectniveau vertaald wordt is essentieel. Inmiddels heeft dan ook een herijking van het woningbouwprogramma plaatsgevonden op basis van deze nieuwe werkelijkheid. De onderhavige 3 á 4 woningen zijn ook in de gemeentelijke herijkte programmering opgenomen. Wel blijft daarbij van belang dat aangetoond wordt dat er daadwerkelijk behoefte is aan deze 3á 4 te realiseren woningen in Dedemsvaart. Deze behoefte is nadrukkelijk aanwezig, hetgeen blijkt uit een lijst met potentiele kopers, waar de initiatiefnemer over beschikt.

Meer informatie over het woonplan is te lezen in Bijlage 1 Woonplan 2008-2012.

2.3.3 Externe Veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente voor de periode 2007 – 2010 is vastgelegd in de visie "Hardenberg: bewust veilig" (3 april 2007).

In deze visie is uiteengezet op welke wijze met externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en milieuvergunningen. Daarbij is onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen en recreatiegebieden. Dat wordt bewust gedaan om leven, wonen en recreëren zo veilig mogelijk te maken. Ook gaat het erom om het bedrijfsleven op een verantwoorde wijze die ruimte te geven die ze nodig heeft om te kunnen bestaan.

In het kort komt het er op neer, dat in of in de directe nabijheid van woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd, indien de risicocontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. In het BEVI is voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht opgenomen. Wanneer bij een wijziging van het bestemmingsplan of een milieuvergunning het groepsrisico wijzigt, zal het groepsrisico opnieuw moeten worden beoordeeld.

Met betrekking tot het groepsrisico is voor een niet-normatieve benadering gekozen, waarbij de nadruk is gelegd op het oordeel van het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur dient namelijk te verantwoorden of een bepaald groepsrisico voor hen nog aanvaardbaar is. Het gemeentebestuur moet een oordeel geven over de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Dit geldt ook bij het bouwen binnen het invloedsgebied van lpg-tankstation dan wel een route waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wanneer binnen dit invloedsgebied ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, dient in de besluitvorming rekening te worden gehouden met externe veiligheid. Het gemeentelijk beleid voor nieuwe situaties in woongebieden en overige gebieden houdt in dat een toename van het groepsrisico door een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied door projectie van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten is toegestaan indien invulling aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico wordt gegeven. Indien binnen het invloedsgebied van een risicobron het aantal personen ten gevolge van een ruimtelijke ontwikkeling wijzigt, moet het groepsrisico worden verantwoord en moet de situatie voor het bestuur aanvaardbaar zijn.

In het kader van de rampenbestrijding ligt er voor de brandweer een taak voor wat betreft de voorbereiding op en de bestrijding van het restrisico dat overblijft na het treffen van de aanvaarde veiligheidsmaatregelen. Aspecten als zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid spelen hierbij een rol. Bij externe veiligheid wordt ook onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. Dit in verband met verworven rechten en aanwezige bestaande technieken. Onder bestaande situaties worden de huidige, feitelijke situaties verstaan, maar ook de in de bestemmingsplannen geprojecteerde situaties, bij het in werking treden van het hiervoor omschreven externe veiligheidsbeleid. Naast de rijkswetgeving en provinciale wetgeving op het gebied van externe veiligheid is bovenstaand beleid richtinggevend voor de ruimtelijke plannen binnen de gemeente Hardenberg.

In het kader van het bestemmingsplan Bransveen is een quickscan externe veiligheid en berekeningen (QRA) uitgevoerd en een maatschappelijke verantwoording opgesteld. De resultaten van deze scan, de berekeningen en de verantwoordingsplicht zijn beschreven in paragraaf 3.7 Externe veiligheid.

2.3.4 Archeologie beleid

Met de per 1 september 2007 van kracht geworden Wet op de archeologische monumentenzorg wordt een eigen verantwoordelijkheid van gemeenten ten aanzien van archeologie verwacht. De gemeente Hardenberg wil de besluitvorming zoveel mogelijk zelf ter hand nemen, om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van mogelijke interventies van het rijk of provincie.

Het gaat de gemeente Hardenberg om een zeer zorgvuldige omgang met het bodemarchief. Maar die omvang vindt niet meer plaats in een isolement van besluitvorming door alleen archeologen, maar in een arena waarbij ook gekeken wordt naar de realisatie van de planvorming, het voorkomen van mogelijke vertraging, de kosten van een opgraving, benuttingmogelijkheden en andere aspecten. Kortom: besluitvorming over de omgang met het Hardenbergse bodemarchief in een maatschappelijke context met een duidelijke bestuurlijke, en dus ook politieke verantwoordelijkheid.

Vanaf 30 juni 2009 geldt het 'Beleidsplan Archeologie' van de gemeente Hardenberg samen met de bijbehorende 'Archeologische Beleidskaart'.

Op deze kaart staan aangegeven:

  • De Rijksmonumenten: hierop is de monumentenverordening van toepassing.
  • Waardering van het gemeentelijk grondgebied op basis van de verwachtingswaarde archeologie: bij een "waarde - archeologie 1 t/m 5" op de kaart, dient op de plankaart een archeologische bestemming of aanduiding te worden opgenomen met bijbehorende bestemmingsplanregels. Voor deze gebieden geldt een hoge of middelhoge verwachtingswaarde van de archeologie.

Voor het plangebied is deels sprake van de "Waarde - archeologie 3". In paragraaf 3.3 Archeologie en cultuurhistorie wordt nader ingegaan op de archeologie met betrekking tot het plangebied.

2.3.5 Welstandsnota

Het gemeentebestuur van de gemeente Hardenberg wil met het welstandsbeleid zorgen, dat ontwerpen en bouwplannen van goede kwaliteit zijn en passen in het huidige beeld. Dit is vastgelegd in de volgende nota's: 'Visie op beeldkwaliteit' (november 2011) en 'Gemeente Hardenberg, voor altijd mooi' (september 2002). De gemeente toetst nieuwe bouwplannen aan dit welstandsbeleid.

Het plangebied Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat valt onder de nota 'Visie op beeldkwaliteit'.

De gemeente Hardenberg heeft een lange en rijke bouwtraditie. Dit uit zich in vele bouwstijlen uit verschillende periodes. Zo zijn er interessante bebouwingslinten en kernen met fraaie architectuur, die typerend zijn voor de gemeente en daarmee identiteit geven aan de gemeente. De Moerheimstraat vormt bijvoorbeeld een van de structuurdragers van Dedemsvaart.

Op basis van een waardering van de bebouwing in haar omgeving met de daarbij behorende ambitiebepaling zijn alle gebieden ingedeeld naar drie niveaus van welstand. Niveau 0 omvat de minst waardevolle gebieden. Hier zal de ruimtelijke kwaliteitssturing alleen nog door het bestemmingsplan plaats vinden. Niveau 1 omvat een 'algemeen' welstandsniveau, waarbij vooral op hoofdlijnen wordt beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01_0004.jpg"

Het plangebied Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat valt onder het (hoogste) niveau 2. Dit betekent dat de welstandsbeoordeling gedetailleerder en intensiever zal zijn.

De ambitie voor (de omgeving) van het plangebied is het behouden en versterken van de (cultuurhistorische) structuur en het kanaalprofiel met bijbehorende bebouwingskarakteristiek. Daarnaast is het van belang om de verscheidenheid in architectuur in relatie tot het kanaal te behouden / te versterken.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied. Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de relevante aspecten en een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.2 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

  • Het plangebied ligt op ruime afstand van gebieden die zijn aangewezen onder de Natuurbeschermingswet 1998 (> 6km). Er zijn geen negatieve effecten te verwachten door de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op Natura 2000-gebieden;
  • Er is geen sprake van negatieve effecten op de EHS. Het ‘nee-tenzij’ principe is niet aan de orde en compensatie hoeft niet plaats te vinden.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" zijn een ecologische quickscan en een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd (opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4). Uit de resultaten van het aanvullend ecologisch onderzoek is gebleken dat er in de sloot tussen het huidige plangebied en het plangebied van "Dedemsvaart, Bransveen" geen beschermde soorten aangetroffen zijn. Wel is er in in het gedeelte van Van Rooijens Hoofdwijk, dat onderdeel uitmaakt van het plangebied "Dedemsvaart, Bransveen", kleine modderkruiper (tabel 2 soort) vastgesteld. Van Rooijens Hoofdwijk maakt echter geen onderdeel uit van onderhavig plangebied en er worden hierin ook geen werkzaamheden verricht. Er worden geen negatieve effecten verwacht op deze soort.

Aangezien er enkele jaren verstreken is tussen de eerder genoemde onderzoeken en die onderzoeken niet specifiek betrekking hadden op de onderhavige locatie, is er door middel van en (veld)bezoek de locatie beoordeeld in relatie tot de Flora-en faunawet en verwoord in de "Memo Flora- en faunawet. Zie Bijlage 5.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied geen strikt beschermde soorten voorkomen. Ook worden geen verblijfplaatsen of andere essentiële onderdelen van leefgebied van strikt beschermde soorten vernietigd. Wel dient rekeninggehouden worden met broedvogels, waarbij het beste voorkomen kan worden dat zich soorten vestigen binnen (de invloedssfeer van) het plangebied. Dit kan door de vegetaties tijdig kort af te maaien en ongeschikt te houden. Van overtredingen van de Flora- en faunawet is dan geen sprake.

3.3 Archeologie en cultuurhistorie

De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken voordat tot grondroerende werkzaamheden wordt overgegaan.

De gemeente beschikt om deze reden sinds 30 juni 2009 over het 'Beleidsplan Archeologie' met een bijbehorende 'Archeologische Beleidskaart'.

Op deze beleidskaart wordt de waarden van het grondgebied van de gemeente Hardenberg weergegeven. Aan de diverse waarden zijn verschillende onderzoeksverplichtingen gekoppeld. Voor een deel van het plangebied langs de Moerheimstraat geldt volgens de beleidskaart de waarde: "Waarde - archeologie 3 (onderzoeksgebied A) 275 m2". Bij een oppervlakte groter dan 275 m² en een diepte van 40 cm of meer, moet voor dergelijke gebieden een rapport te worden overlegd waarin wordt aangetoond of de archeologische waarden van de gronden zullen worden verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01_0005.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart gem Hardenberg (arcering: Waarde - archeologie 3).

De verhoogde archeologische verwachting (waarde archeologie 3) houdt verband met het historische bebouwingslint/ontginningsas langs de vaart en de huidige Moerheimstraat.

Quickscan Archeologie

Door Vestigia is een archeologische quickscan uitgevoerd om de verwachtingswaarde van de beleidskaart te toetsen en bestaat uit een beknopte inventarisatie van beschikbare archeologische basisgegevens. Het doel van deze quickscan is kort te inventariseren of in het plangebied mogelijk sprake is van archeologische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te worden. Hieronder worden de bevindingen verkort weergegeven. Het onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd.

  • 1. In de oorspronkelijke top van het dekzand zijn in theorie archeologische sporen en vondsten uit het Paleolithicum en Mesolithicum te verwachten. Kansrijke zones voor sporen uit deze perioden, zoals dekzandopduikingen, zijn op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) en eerder onderzoek binnen het plangebied echter niet te verwachten. Het booronderzoek op het direct aangrenzende perceel in ogenschouw nemend, bestaat bovendien de verwachting dat ook de bodem binnen het huidige plangebied grotendeels tot in de C-horizont is verstoord. De verhoogde verwachting voor (intacte) archeologische sporen uit het Paleolithicum en Mesolithicum kan daarom naar beneden worden bijgesteld tot laag.
  • 2. Gezien de natte omstandigheden die ter plaatse van het plangebied hebben geheerst, vanaf het vroeg-Holoceen tot aan de ontginning van het gebied in de Nieuwe Tijd, was het plangebied in deze periode ongeschikt voor menselijke bewoning. De archeologische verwachting voor het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd is daarom laag.
  • 3. Ook de historische kaarten hebben geen aanwijzingen opgeleverd voor bebouwing/bewoning ter plaatse van het plangebied, na het ontstaan van Dedemsvaart in de eerste helft van de 19e eeuw. De verhoogde verwachting voor archeologische resten uit de Nieuwe Tijd (bewoningslint/ontginningsas) op basis van de gemeentelijke beleidskaart, kan daarom ook naar beneden worden bijgesteld tot laag of zelf afwezig.

Gezien de bovenstaande uitkomsten van de quickscan wordt het niet zinvol geacht verder archeologisch vooronderzoek uit te voeren. Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Bodem

In verband met beoogde woningbouw in het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In mei 2011 is daarom door Eco Reest B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (en vastgelegd in de rapportage met kenmerk 110467 (d.d. 24 juni 2011). Het onderzoeksgebied betreft de kadastrale percelen sectie K, nrs 6248, 1022, 346, 873 en 349 met een totale oppervlakte van circa 14.500 m². Het onderzoeksgebied is agrarisch in gebruik.

Voor het onderzoek zijn tijdens de veldwerkzaamheden 17 boringen gedaan en 3 peilbuizen geplaatst. Het materiaal is zintuiglijk beoordeeld en tevens geanalyseerd in het laboratorium. De bevindingen van het onderzoek worden hieronder verkort weergegeven.

Bevindingen

Uit de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn zand, bovengrond humeus. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 0.7 m-mv.

Uit de resultaten van het uitgevoerd bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • Uit de verzamelde informatie blijkt dat ter plaatse geen 'verdachte' activiteiten hebben plaatsgevonden die tot een bodemverontreiniging hebben kunnen leiden;
  • Zintuiglijk zijn in het opgeboorde materiaal geen verontreinigingen waargenomen; visueel is in en op de grond geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan koper, kwik en lood gemeten (overschrijdingen van de achtergrondwaarden);
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond;
  • Het grondwater bevat lokaal licht verhoogde gehalten aan barium; verder zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten gemeten.

Conclusies en advies

Uit de bekende gegevens van het uitgevoerde bodemonderzoek op de onderzoekslocatie kan worden geconcludeerd dat in de bovengrond en in het grondwater licht verhoogde gehalten aan één of enkele zware metalen zijn gemeten. Het gaat hierbij om overschrijdingen van de achtergrond- (grond) of de streefwaarde (grondwater). Verder zijn in de bodem (grond en grondwater) geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.

Het uitvoeren van een nader onderzoek of het treffen van sanerende maatregelen wordt niet noodzakelijk geacht. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen belemmeringen aanwezig voor het realiseren van de toekomstige bestemming van het terrein.

Indien bij de toekomstige werkzaamheden grond vrijkomt, kan dit materiaal mogelijk niet vrij in het grondverkeer worden gebracht.

Indien meer dan 50 m³ grond vrijkomt, wordt afgevoerd en elders weer wordt toegepast, dan is een melding bij het centrale meldpunt noodzakelijk (www.meldpuntbodemkwaliteit.agentschap.nl).

Het onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

3.5 Waterparagraaf

Huidige geohydrologische situatie

Voor beschrijving van de geohydrologische situatie in het plangebied, is gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoek dat is uitgevoerd voor Bransveen.

Op de Bodemkaart van Nederland (Stiboka, kaartblad 22 West) is Bransveen grotendeels gekarteerd als een moerige podzolgrond met een veenkoloniaal dek en een moerige zandondergrond onder het dek is rond Dedemsvaart leemarm. Tussen het dek en de zandondergrond wordt vaak een dun laagje teruggestort veen aangetroffen.

Bij TNO zijn de boringen in het gebied opgevraagd. Deze boringen bevinden zich aan de oost- en westzijde van Bransveen. Uit de boorbeschrijvingen blijkt dat de bodem voornamelijk bestaat uit zand. Daarbij is in twee boringen binnen 1,5 m-mv een veenlaag aangetroffen en éénmaal een leemlaag van 3,5 tot 4,0 m-mv.

Naar aanleiding van het uitgevoerde veldwerk valt af te leiden dat de bodemopbouw vrij homogeen is. Over het algemeen bestaat de bodem tot aan de boordiepte (3,0 m-mv) uit matig fijn, matig siltig zand. Bij een aantal boringen verspreid over het plangebied zijn op een diepte van 1,5 tot 2,0 m- mv, zwak tot matig grindige lagen aangetroffen.

De doorlatendheid is over het algemeen goed. De eerste 0,5 m-mv is nog sterk humeus waardoor de doorlatend gering is (circa 0,5 m/d). Vanaf een 0,5 m-mv varieert de doorlatendheid van 1,0 tot 5,0 m/dag. De gemiddelde doorlatendheid vanaf 0,5 m-mv is circa 2,0 m/dag.

Uit de kaart van het Waterbeheersplan 2010-2015 van waterschap Velt en Vecht blijkt dat in het gebied grondwatertrap VII aanwezig is. Dit komt goed overeen met de bodemkenmerken aangetroffen tijdens het veldwerk. Op basis van de hydromorfe profielkenmerken is geen gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) aangetroffen. De grondwaterstanden zijn op 1,20 tot 1,40 m-mv aangetroffen. Het plangebied is tot slot niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

Westelijk van de Mien Ruyslaan loopt een watergang in beheer van het waterschap Velt en Vecht. De watergang voert af naar het zuiden en heeft een koppeling met de Dedemsvaart door middel van een inlaat. De inlaat moet voor wateraanvoer zorgen richting de Bomenkwekerij gelegen ten zuiden van Bransveen. Doordat de grondwaterstanden diep kunnen uitzakken (GLG 1,60 m-mv) valt de sloot in droge perioden droog. Het plangebied ligt in peilvak 712, conform de legger wordt hier een zomerpeil van NAP +5,20 gehanteerd en een winterpeil van NAP + 4,90 m.

De bebouwde kom van Dedemsvaart is gemengd gerioleerd. Uitzondering hierop is de nieuwbouw ten westen van de Van Rooijens Hoofdwijk.

Toekomstige situatie

De Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat heeft een bruto oppervlak van 5.979 m2, inclusief groenstrook. De oppervlakte verharding is ca. 2.514 m2, wat met name bestaat uit de nieuw te bouwen woningen met bijhorende verharding zoals opritten. Binnen het plangebied wordt ter afscherming van de woningen en het bedrijventerrein een groenstrook gerealiseerd. Deze groenstrook is tevens ter afscherming van het nog te ontwikkelen woongebied Bransveen. De totale oppervlakte aan groen in het plan is ca. 2.111 m2. Van deze oppervlakte groen wordt 320 m2 als wadi aangelegd.

Systeemkeuze

Concreet zijn voor het totale gebied Bransveen in overleg tussen de gemeente Hardenberg en het waterschap Velt en Vecht waterhuishoudkundige doelen en maatstaven vastgesteld, die ook gelden voor de Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat. In onderstaande tekst wordt een toelichting gegeven op het te realiseren hemel- en vuilwatersysteem.

De nieuwbouw wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioleringsstelsel aan de Moerheimstraat (die daarvoor verlengd moet worden).

Hemelwater wordt bovengronds afgevoerd richting de in de groenstrook aan te leggen wadi. In de wadi kan het hemelwater worden geborgen en in de grond infiltreren. Voor extreme situaties is een slokops in de wadi aangebracht die af kan voeren richting het oppervlaktewater ten zuiden van het plan.

Het Waterhuishoudkundig onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

3.6 Milieuzonering

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen in het kader van een goede ruimtelijke ordening alle aspecten en belangen betrokken te worden en zorgvuldig te worden afgewogen. Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging van milieubelastende en milieugevoelige functies. Uitgangspunt hierbij is dat enerzijds ter plaatse van de nieuwe gevoelige functies sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds dienen de bestaande bedrijven hun huidige activiteiten binnen de bestaande milieuregelgeving en planologie voort te kunnen zetten en niet te worden beperkt.

Op de locatie Moerheimstraat 71 is een agrarisch bedrijf gelegen, welke in het Bestemmingsplan buitengebied de enkelbestemming Agrarisch heeft. Bij een recente controle is gebleken dat er geen vee meer is, maar het bedrijf is nog wel in werking onder het Besluit landbouwkundig milieubeheer. Er is sprake van akkerbouwactiviteiten. Hier dient rekening mee gehouden te worden.

Rondom het plangebied ligt het Bedrijventerrein Tielbeke. De milieuzonering bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies in de nabijheid van bedrijven moet worden bepaald aan de hand van de huidige bedrijfsactiviteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting, de toegestane bedrijfsactiviteiten (milieutechnische op grond van de vergunning of van toepassing zijnde AMvB) alsmede de vigerende planologie. Hieronder wordt de situatie per bedrijf dan wel bedrijventerrein beschreven.

Bedrijventerrein Tielbeke

Ten oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Tielbeke. Hiervoor geldt het bestemmingsplan "Dedemsvaart" (2012). In dit bestemmingsplan heeft het bedrijventerrein Tielbeke de bestemming "bedrijf". Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de staat van bedrijven; bestaande bedrijven, uitsluitend in de bestaande omvang, en wonen in bestaande bedrijfswoningen;

Bij de categorieën 1 en 2 hoort op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" uit 1992 (uitgave die voor het bestemmingsplan uit 1998 gold) een grootste afstand tot milieugevoelige functies van 30 meter.

Bedrijven die op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan "Van Haeringenstraat" reeds aanwezig waren en die onder een hogere categorie dienen te worden gerangschikt, mogen hun bedrijfsvoering hier handhaven (met handhaving van de bestaande bedrijfsvoering). Daarnaast is in het bestemmingsplan "Van Haeringenstraat" een vrijstelingsbepaling opgenomen die het mogelijk maakt inrichtingen toe te laten, die niet onder categorie 1 en 2 zijn te rangschikken, maar toch naar hun aard en naar hun effecten op het woon- en leefklimaat gelijk te stellen zijn met de genoemde inrichtingen in de categorieën 1 en 2.

Op het bedrijventerrein Tielbeke zijn op dit moment bedrijven gevestigd die te vergelijken zijn met categorie 3 bedrijven. De aanwezige bedrijven, zijn op basis van de recentste versie van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 in beginsel te rangschikken onder categorie 3.1.

De VNG-publicatie uit 2009 maakt gebruik van een richtafstandenlijst en twee omgevingstypen. Het beoogde woningbouwplan voor Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat dient aangemerkt te worden als een rustige woonwijk. Ten opzichte van een rustige woonwijk geldt bij milieucategorie 3.1 in beginsel een richtafstand van 50 meter, maar omdat die bedrijven niet meer hinder mogen veroorzaken dan vergelijkbaar met milieucategorie 2, moet worden uitgegaan van een afstand van ten hoogste 30 m.

Aangezien het aspect geluid bepalend is voor de aan te houden afstand, is in het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" een akoestisch onderzoek uitgevoerd met als doel het vaststellen van de geluidsbelasting op het plangebied vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai.

Het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Adviesbureau VOBRU, is neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Bransveen (bedrijven en wegverkeer)" (opgenomen in Bijlage 10).

De dichtsbijzijnde nieuw te bouwen woning in het plangebied ligt op een afstand van 30 meter vanaf het bedrijventerrein. In figuur 4 in bijlage 1 van het rapport "Akoestisch onderzoek Bransveen (bedrijven en wegverkeer)" (opgenomen in Bijlage 10) is de cumulatieve rekenkundige 50 dB(A) contour van het bedrijventerrein weergegeven. De nieuwbouw van de drie á vier woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan ligt buiten deze contour; de aanwezige bedrijven vormen op dit moment geen belemmering voor de ontwikkeling van deze woningen. Dit is bovendien verduidelijkt in Bijlage 12

Gelet op de reeds bestaande woonfunctie van de woningen Moerheimstraat 73 en 75 die op kortere afstand staan (9 meter) en de aanwezigheid van meer woonfuncties in de directe omgeving, verandert er voor de bedrijven van bedrijventerrein Tielbeke niets ten nadele van de bedrijfsvoering.

3.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Het beleid van de overheid is erop gericht om de risico's zoveel als mogelijk te beperken en hiermee rampen te voorkomen. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het PR kan als contour worden weergegeven op een topografische kaart door middel van lijnen die getrokken zijn door de punten met een gelijk risico. Binnen de 10-6/jaar-PR-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongevals- en uitstromingsfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt vanuit zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Met het GR wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet. Bij het bepalen van het GR wordt er getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen norm of grenswaarde, maar geldt als ijkpunt. In de praktijk wordt de oriëntatiewaarde vaak als richtlijn genomen. Het lokale bevoegd gezag bepaalt echter zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op bijvoorbeeld een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen. Op basis van deze informatie kan het bevoegd gezag zijn standpunt bepalen.

In opdracht van de gemeente Hardenberg heeft Oranjewoud geïnventariseerd welke risicobronnen in en nabij het plangebied aanwezig zijn. Daarbij is gekeken naar de aanwezigheid van de volgende risicovolle activiteiten:

  • 1. Inrichtingen, welke onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen.
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.
  • 3. Hogedruk aardgasleidingen en K1, K2, K3-vloeistofleidingen.

Het onderzoek van Oranjewoud (25 juni 2009) is als Bijlage 11 toegevoegd.

Ad 1) Risicovolle inrichtingen

Aan de Stegerensallee 1 Dedemsvaart is een lpg-tankstation gevestigd. Dit tankstation ligt op een afstand van ruim 200 meter vanaf het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour en niet binnen het invloedsgebied (groepsrisico) van dit lpg-tankstation ( zie Bijlage 12).

Ad 2) Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het plangebied is gelegen op ruim 1.000 meter afstand van de provinciale weg N377 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Over deze weg worden brandbare vloeistoffen vervoerd waarvoor een invloedszone geldt van 30 meter. Hierdoor is de N377 niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ook met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en het spoor kan worden opgemerkt dat dit in de nabijheid van het plangebied niet voorkomt.

Ad 3) Buisleidingen

Op ruim 1.100 meter afstand liggen twee hogedrukaardgasleidingen. Gelet op de afstand tot het plangebied zijn deze buisleidingen niet relevant voor de ontwikkeling.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Binnen de veiligheidszone lpg zijn geen bouwmogelijkheden.

3.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of;
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.9 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". 

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Het initiatief valt binnen de zonering van een aantal wegen. Het bedrijventerrein Tielbeke is geen industieterrein in de zin van de Wgh. Er zijn geen grote lawaaimakers aanwezig op het bedrijventerrein. Onderstaand wordt alleen ingegaan op de zonering van de wegen.

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met één of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met één of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen.

Burgemeester en Wethouders kunnen eventueel hogere grenswaarden vaststellen.

De zones van de rondom het plangebied gelegen wegen Moerheimstraat,de Mien Ruyslaan en de Magnolia vallen binnen het plangebied. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze wegen. (Bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt dat voor de eerstelijns bebouwing aan de Moerheimstraat in kader van het wegverkeer op de Moerheimstraat een hogere grenswaarde dient te worden vastgesteld. Voor de verkeerswegen Mien Ruyslaan en de Magnolia wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Voorafgaand aan vaststelling van dit bestemmingsplan moet de hogere waarde procedure voor de woningen zijn doorlopen.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Bestaande situatie

Dedemsvaart is een oud veenkoloniaal dorp, ontstaan als gevolg van de aanleg van twee oost-west gerichte ontwikkelingskanalen: de Hoofdvaart en de Langewijk. Langs de twee kanalen is incidenteel bebouwing ontstaan. De Langewijk is op een bepaald moment gedempt. Van origine wordt de identiteit van Dedemsvaart (plus omgeving) gekenmerkt door lange rechte wijken (ontginningsloten). De karakteristieke wijken liepen haaks op de Van Rooijens Hoofdwijk. Aan de Hoofdvaart staat een grote variatie van bebouwing. Kleinschalige panden, forse kapitale panden, afwisseling van oude en nieuw panden, een of twee bouwlagen met kap en kappen haaks op het kanaal.

Nieuwbouw aan de zuidkant van de hoofdvaart geschiedt in oostelijke richting. Na Kotermeerstal, aan de westkant van het plangebied, is Bransveen gepland. Ter plaatse van Bransveen en de Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat is momenteel nog sprake van agrarische (akkerbouw)gronden.

4.2 Toekomstige situatie

Op de locatie Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat wordt gefaseerd een woongebied ontwikkeld van ongeveer 22 woningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de eerste fase van de ontwikkeling in de noordelijke strook mogelijk. Hier zijn drie á vier woningen aan de Moerheimstraat gepland. Met de situering van het bouwvlak is rekening gehouden met diverse milieuzoneringen (zie Bijlage 12 Milieuzoneringen).

Bij de verkaveling is aangesloten bij de lintbebouwing van woningen langs de vaart. De lintbebouwing langs de Dedemsvaart wordt hiermee doorgezet in een zelfde aard en schaal. Het ontwerp doet daarmee recht aan de kwaliteiten van Dedemsvaart en de historische kwaliteit van de kern. De bebouwing zal een grote mate van differentiatie in panden (kleinschaligheid, panden met een of twee bouwlagen met kap en dergelijke), een hoge beeldkwaliteit en belevingswaarde moeten geven.

Variatie in rooilijn (in de marge) en variatie in gevelpatronen is als uitgangspunt genomen. Zo ontstaat een beeld van woningen die van origine langs de Dedemsvaart lagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00189-VG01_0006.jpg"

4.2.1 Verkeer en parkeren

Op dit moment is voor de Moerheimstraat sprake van een langzaamverkeersroute. In de toekomstige situatie blijft deze langzaamverkeersroute, maar wordt deze gecombineerd met de ontsluiting voor de drie á vier toekomstige woningen aan de Moerheimstraat.

Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de CROW Publicatie 1317 (Kerncijfers parkeren en verkeeersgeneratie). Uitgegaan is van 1,7-2,5 parkeerplaatsen per woning. Dat wil zeggen dat in overleg met de gemeente voor iedere woning wordt uitgegaan van de realisatie van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.

4.2.2 Duurzaamheid

De gemeente Hardenberg hecht veel waarde aan het toepassen van duurzame maatregelen in nieuwbouwwijken. De ambitie op het gebied van duurzaamheid is om de wijk te ontwikkelen met maatregelen die verder gaan dan het wettelijke kader. Aandachtspunt hierbij is dat de maatregelen die genomen worden eenvoudig realiseerbaar en hanteerbaar zijn. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in maatregelen op stedenbouwkundig niveau en op bouwplanniveau.

In het stedenbouwkundig plan is optimaal ingezet op de mogelijkheid van het gebruikmaken van passieve zonne-energie. Door de west-oostgerichte verkavelingsstructuur is het in de meeste situaties mogelijk om dakvlakken op het zuiden te oriënteren, waardoor ook het toepassen van zonne-collectoren uitermate geschikt is.

Verder is de in het plangebied geprojecteerde groenzone vermeldenswaardig. Deze heeft in de toekomst een dubbelgebruik, mits zorgvuldig vormgegeven. In de groenzone zal een wadi worden gerealiseerd. Deze is noodzakelijk in verband met de waterhuishouding in het plangebied. Omdat in heel veel situaties de wadi niet watervoerend zal zijn, is het gebruik als parkzone/speelzone (informeel) goed mogelijk. Dit dubbelgebruik past goed in het kader van duurzaamheid.

De nieuwbouw wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem aan de Mien Ruyslaan. Hemelwater en afvalwater worden gescheiden afgevoerd. Hemelwater wordt bovengronds afgevoerd (niet in riolering) richting de in de groenstrook aan te leggen wadi. In de wadi kan het hemelwater worden geborgen en in de grond infiltreren.

Ook genoemd kan worden dat de inrichting van het plangebied landschappelijk goed is ingepast in de omgeving. Uitdrukkelijk is gekeken naar de gebiedskenmerken die door de provincie zijn genoemd in de Omgevingsvisie.

4.2.3 Ruimtelijke kwaliteit

De Welstandsnota 'Visie op beeldkwaliteit' van de gemeente Hardenberg is op het plangebied Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat van toepassing.

De ontwikkeling van drie á vier woningen in een lintbebouwingsstructuur sluit goed aan bij de ambitie zoals die is verwoord voor dit gebied: het behouden en versterken van de (cultuurhistorische) structuur en kanaalprofiel met bijbehorende bebouwingskarakteristiek.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat" kent een juridische opzet met een gedetailleerde bestemmingsregeling.

5.2 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de daarbij behorende regels. Deze twee onderdelen zijn juridisch bindend. Daarnaast maakt de toelichting deel uit van het bestemmingsplan. Deze onderdelen staan niet los van elkaar, maar dienen in nauwe samenhang te worden gelezen.

De regels vormen, samen met de plankaart, het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bestaande en nieuwe bebouwing. De regels zijn onderverdeeld in vier onderdelen, die in afzonderlijke hoofdstukken zijn ondergebracht.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van een aantal in het plan voorkomende begrippen. In artikel 2 is opgenomen op welke wijze de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsplanregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de daarbij behorende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de in het plangebied voorkomende gronden aangegeven.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat algemene regels, zoals aanvullende regels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk bevat regels voor de overgang tussen het oude (vigerende) bestemmingsplan en het nieuwe bestemmingsplan en de slotregel.

In de navolgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van de regels nader toegelicht, uitgezonderd de inleidende bepalingen.

5.3 Bestemmingsbepalingen

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Bestemming Groen

De bestemming Groen wordt alleen gegeven aan de hoofdgroenstructuur. In de bestemming zijn tevens water, bijvoorbeeld voor de waterberging (wadi's) toegestaan. Binnen de bestemming zijn tevens speelvoorzieningen, verhardingen en paden mogelijk.

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan de langzaamverkeersroute aan de voorzijde van de nieuwe woningen. Het betreft een niet voor autoverkeer doorgaande verkeersroute. De ontsluiting van de nieuwe woningen wordt wel via deze route mogelijk gemaakt.

Bestemming Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de woningen in het plangebied. Binnen de bestemming zijn mogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroepen. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen zijn toegestaan. Uitbreiding van de woningen is mogelijk door het realiseren van aan-/uitbouwen. Tevens is het mogelijk om (vrijstaande) bijgebouwen te bouwen binnen de kaders van de bestemmingsregels en vergunningsvrij bouwen.

5.4 Overige bepalingen

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Anti-dubbeltelbepaling

Met deze regel wordt geregeld dat gronden die bij een eerdere bouwaanvraag in aanmerking zijn gekomen, niet nog eens bij een nieuwe aanvraag om bouwvergunning worden meegenomen.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor de realisatie van voldoende parkeergelegenheid.

Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat een algemene regel voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden en gebouwen en een algemene regel voor het juist niet in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden en gebouwen.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Deze overschrijding dient wel beperkt te zijn.

Overige regels

De werking van wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen is hierin geregeld.

5.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komt de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.

Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

In dit geval is het verhaal van kosten anderszins verzekerd, namelijk via de gesloten overeenkomst met Areca. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Het ontwerp van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat" heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) gedurende een periode van zes weken (van 19 februari 2014 tot en met 1 april 2014) ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken.

Tijdens de inspraakperiode zijn twee inspraakreacties ontvangen. Deze reacties en de beantwoording hiervan zijn opgenomen in een inspraaknota. De inspraakreacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg gepleegd met het waterschap en met de provincie.

Het voorontwerp van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat" is aan de daartoe aangewezen instanties gezonden.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

In januari 2013 ondertekende het gemeentebestuur van Hardenberg met de provincie het convenant “Ruimte voor samenwerking”. Onderdeel van deze convenant is dat het verplichte vooroverleg uit de Wro voor ruimtelijke plannen op een andere wijze plaatsvindt. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hiervoor bij besluit van 18 december 2012, verz. 10 januari 2013, de vooroverleglijst ruimtelijke plannen (plannen waarvoor geen vooroverleg noodzakelijk is) aangevuld.

GS hebben bepaald dat voor de gemeente Hardenberg geldt dat alleen vooroverleg met de provincie gevoerd hoeft te worden voor zover het gaat om plannen waarvoor de gemeente wil afwijken van het provinciaal ruimtelijk beleid en plannen waarvoor de provincie heeft aangekondigd dat er aanvullend beleid wordt voorbereid.

In voorliggend geval past de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling binnen de kaders van de Omgevingsverordening Overijssel en wordt het voeren van vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk geacht.

Er zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.

7.3 Zienwijzeperiode

Het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat" heeft in het kader van de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen vanaf 11 juni gedurende 6 weken ter inzage gelegen.

In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

16 september 2014.