direct naar inhoud van 3.2 Rijksbeleid
Plan: Buitengebied Hardenberg, Biogasinstallatie Duitslandweg Hardenberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00114-VG01

3.2 Rijksbeleid

Energiebesparing en groei van duurzame energieproductie zijn de twee belangrijkste peilers om onze nationale energievoorziening klimaatneutraal te maken en onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen. Het (nog) huidige regeerakkoord heeft met 20% duurzame energie in 2020 een forse ambitie neergezet.

Het ministerie van LNV heeft daarnaast als beleidsstandpunt neergezet te streven naar de koppeling van de productie van groene energie aan natuurontwikkeling en om initiatieven in deze richting te ondersteunen.

De WRO regelt dat in streek- en bestemmingsplannen wordt aangegeven welke functies in welke gebiedscategorieën zijn toegestaan of zich kunnen ontwikkelen. Het bestemmingsplan is bindend en bepaalt of een bouwvergunning verleend kan worden of niet.

De planologische kernbeslissing "Nationaal ruimtelijk beleid" bevat de hoofdlijnen en belangrijkste maatregelen op Rijksniveau, die weer moeten doorwerken in de streek- en bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. In de Reconstructiewet concentratiegebieden is op verzoek van de Tweede Kamer een onderscheid gemaakt in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden.

Handreiking co-vergisting

In 2005 is door VROM/Infomil een ''Handreiking (co-)vergisting van mest'' opgesteld. De handreiking geeft opheldering over een aantal overige belangrijke vraagstukken die aan de orde kunnen komen bij de behandeling van de vergunningprocedures van dit project. De handreiking is definitief geworden in september 2010 en gaat als BBT (Best Beschikbare Techniek) gelden.

De Handreiking gaat in op de vraag of mestvergisting als een agrarische activiteit kan worden beschouwd aan de hand van twee vragen:

  • 1. Wordt door de mestverwerking een meststof geproduceerd?
  • 2. Is het een bedrijfseigen agrarische activiteit?

Als door de mestverwerking geen dierlijke meststof wordt geproduceerd is er sprake van een industriële installatie. Als wel een meststof wordt geproduceerd is vraag 2 relevant.

Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een agrarische activiteit is onderscheid gemaakt in 4 categorieën van bedrijven:

  • a. Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat (organisch afval) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
  • b. Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd.
  • c. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
  • d. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt als meststof afgeleverd aan derden.

Op basis van de uitgangspunten van de categorie-indeling van deze handreiking kan worden geconcludeerd dat de gewenste co-vergistingsinstallatie van de initiatiefnemer (de heer Lammers) moet worden gezien als een 'agrarisch gerelateerde akkerbouw-activiteit, waarbij het grootste deel van de digestaat aan derden wordt afgeleverd' (categorie D-activiteit).

Locatiebeleid

Het doel van het locatiebeleid is een goede plaats voor ieder bedrijf te bieden, zodat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kracht van steden en dorpen. Een goede plaats is echter geen vast gegeven, wel zijn er een aantal regels die zorgen voor de gewenste basiskwaliteit op dit punt. Provincies kunnen het beste zelf bepalen wat een 'goede' plaats is.

Het nieuwe locatiebeleid dient verschillende doelstellingen:

  • Economische ontwikkelingsmogelijkheden: het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen.
  • Bereikbaarheid: het optimaal gebruik van alle vervoersmogelijkheden voor personen en goederen over de weg, het spoor en het water.
  • Leefbaarheid: kwaliteit, variatie, architectonische vormgeving en landschappelijke inpassing van vestigingsplaatsen voor alle stedelijke activiteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, fijnmazige detailhandel structuur, functiemenging en kwaliteit van de leefomgeving (veiligheid, emissies en geluid).

Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en gevarieerd op de vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Provincies concretiseren het integrale locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen in het provinciale ruimtelijke en verkeers- en vervoersbeleid

Het beleid richt zich op de ontwikkeling van voldoende geschikte vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en voorzieningen in elke regio. Het rijk zal, zoals in de Nota Ruimte is gedaan zorgvuldig ruimtegebruik, een goede landschappelijke inpassing en architectonische vormgeving van vestigingsplaatsen blijven stimuleren.

Toepassing locatiebeleid

Het is voor initiatiefnemer van belang, ook vanuit rendementsoogpunt, om de installatie zo dicht mogelijk bij de potentiële afnemers van de restwarmte te projecteren, gelet op de oplopende warmteverliezen bij grotere afstand. Daarnaast heeft de beoogde locatie als voordeel dat de verkeersaantrekkende werking nauwelijks van invloed is op bebouwing in de omgeving. De logistieke afwikkeling van de vrachtwagens kan eenvoudig plaatsvinden via de Duitslandweg en de Broeklandenweg naar de N343.