direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Voordtweg ongenummerd (sectie N00891)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1135-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft gronden aan de Goorsestraat. Door de realisatie van de nieuwe N18 raakt initiatiefnemer de gronden kwijt. Hierop bevindt zich een paardenstal met opslag. Initiatiefnemer heeft direct in de omgeving van de percelen een nieuw perceel aan de Voordtweg ongenummerd (sectie N nummer 00891) gekocht. Omdat initiatiefnemer hobbymatig paarden houdt, is het voornemen om op dit nieuwe perceel een paardenstal met opslag en dezelfde afmetingen als de bestaande paardenstal te bouwen.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' is de bouw van een nieuwe paardenstal op het perceel sectie N nummer 00891 niet toegestaan. Daarom dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen.

Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Voordtweg op perceel sectie N nummer 00891, in het buitengebied van Haaksbergen. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in beeld gebracht. Hierop is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Haaksbergen en Sint Isidorushoeve zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Voordtweg ongenummerd (sectie N00891)' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0158.BP1135-0002);
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'. Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin weergegeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Buitengebied Haaksbergen'

Op basis van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Haaksbergen’ zijn de gronden in het plangebied bestemd als ‘Agrarisch met waarden - Landschap'. Dit zijn gronden met een agrarische gebruikswaarde die tevens bijzondere landschapswaarden bevatten. Voor de locatie gelden geen bouwmogelijkheden voor gebouwen.

Tevens liggen op het perceel de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - wijzigingsgebied', 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' en 'luchtvaartverkeerzone' en de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’. Deze gebiedsaanduidingen hebben in het kader van de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling geen betekenis en hier wordt derhalve niet nader op ingegaan.

Op basis van het geldend bestemmingsplan is het bij recht niet mogelijk om op de locatie een paardenstal te realiseren. Ook is dit niet mogelijk via afwijkingsbevoegdheden danwel wijzigingsbevoegdheden. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

De gemeenteraad heeft besloten om in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van dit planvoornemen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de landschapskarakteristiek alsmede de huidige situatie in het plangebied.

Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Haaksbergen beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema’s de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Landschapskarakteristiek en huidige situatie plangebied

2.1 Landschapskarakteristiek

De locatie is gelegen tussen de kernen Haaksbergen en Sint Isidorushoeve. De locatie ligt in een uitloper van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Rond het begin van de 20e eeuw is hier de heide ontgonnen en tot landbouwpercelen verkaveld waarbij veel houtsingels zijn aangeplant. Met een recentere ruilverkaveling zijn deze singels veelal verdwenen en zijn grotere landbouwpercelen aangelegd met bijbehorende agrarische bedrijven. In de laatste jaren zijn meerdere van deze bedrijven gestopt met hun agrarische bedrijfsvoering. Het agrarisch karakter is echter nog altijd zichtbaar. De volgende afbeelding geeft een goed beeld van de ontwikkeling die het landschap in de omgeving van het plangebied in de 20e eeuw heeft doorgemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0003.jpg"

Afbeelding: Landschapsontwikkeling op topografische kaarten 1900 en 1950 (Bron: Provincie Overijssel)

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft het perceel sectie N nummer 00891. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen, tussen de kernen Haaksbergen en Sint Isidorushoeve.

Het perceel ligt aan de noordzijde van de Voordtweg. Het perceel is onbebouwd en agrarisch in gebruik, namelijk als grasland.

De Voordtweg is een weg waarop agrarische percelen worden ontsloten. Het perceel grenst aan andere onbebouwde, agrarische percelen. Ten zuidwesten is een agrarisch bedrijf gevestigd.

De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat uit agrarische gronden, agrarische bedrijven, enkele verspreid liggende burgerwoningen en een niet-agrarisch bedrijf.

De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op de afbeelding 'Huidige situatie'. Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0004.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een paardenstal gerealiseerd op de locatie Voordtweg perceel sectie N nummer 00891 te Haaksbergen.

Door de realisatie van de nieuwe N18 raakt initiatiefnemer de percelen grond kadastraal bekend sectie N nummer 777 en 778 kwijt. Op de percelen bevindt zich een paardenstal met opslag. De bestaande paardenstal dient dus te verdwijnen in verband met de aanleg van de nieuwe N18.

Initiatiefnemer heeft een nieuw perceel gekocht direct in de omgeving van de percelen aan de Goorsestraat. Het nieuwe perceel betreft Voordtweg ongenummerd sectie N nummer 00891. Omdat zij hobbymatig paarden houden, willen zij zijn graag een paardenstal met opslag op dit nieuwe perceel bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0005.jpg"

Afbeelding: Situatieschets paardenstal

De omvang van de nieuwe paardenstal is gelijk aan de omvang van de bestaande paardenstal. De nieuwe paardenstal heeft een breedte van circa 6 meter, een lengte van circa 12 meter, een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale nokhoogte van 4,5 meter.

De gemeente acht het redelijk dat een paardenstal, welke gesloopt wordt in het kader van de realisatie van de nieuwe N18, op een andere plek teruggebouwd wordt. De verkoop van het percelen grond van initiatiefnemer met de opstal dient het algemene belang en daarvoor vindt compensatie plaats voor initiatiefnemer.

Met de voorgenomen ontwikkeling treedt geen verdere verstening op van het buitengebied. De oude paardenstal wordt gesloopt en op het perceel Voordtweg wordt een nieuwe paardenstal van een gelijke omvang gerealiseerd.

3.2 Landschappelijke inpassing

De nieuwe paardenstal wordt landschappelijk ingepast. De paardenstal komt in de buurt van de nieuwe N18. Het is belangrijk dat de paardenstal landschappelijk op een goede manier wordt ingepast.

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1. Op de volgende afbeelding is de bijbehorende schets opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0006.jpg"

Afbeelding: Schets inrichtingsplan

De landschappelijke inpassing omvat het volgende:

  • Aan de noordzijde een klein landschapselement situeren: 'vogelbosje', met bosplantsoensortiment, ter versterking van de ecologische waarde. Soorten: menging van korjoelje / gelderse roos / hazelaar en kardinaalsmuts (groepsgewijze menging).
  • Een solitaire boom (Zomereik: Quercus robur, maat 18-20) aan de zuidoostzijde voor versterking van het landschap en het geven van beschutting tegen weer en wind. Zonodig boom uitrasteren.
  • Eventuele opslag bij voorkeur in de stal en anders alleen aan de noordzijde van de stal.

De in-/uitrit blijft op de huidige plek.

Het inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

3.3 Verkeer en parkeren

Het perceel wordt ontsloten via de Voordtweg. Dit is een zandweg met een lage verkeersintensiteit. Gelet op de aard van de ontwikkeling, het realiseren van een paardenstal, is geen sprake van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is geen sprake van een ontwikkeling die de capaciteit van de aansluitende wegen en omliggende wegenstructuur en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze zal aantasten. Het parkeren zal kortstondig zijn en daarvoor is op en rondom het perceel voldoende ruimte.

De ontwikkeling brengt in het kader van het aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen met zich mee.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 5 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Daarnaast ligt het plangebied in gebied die zijn aangewezen als 'Locaties militaire activiteiten' en 'Radarverstoringsgebied'.

Het voorliggende plan betreft slechts een kleinschalige ontwikkeling van een paardenstal met een beperkte hoogte. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot belemmeringen van deze gebieden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De paardenstal valt hier niet onder.

De bestaande paardenstal zal verdwijnen in verband met de realisatie van de nieuwe N18. De nieuwe paardenstal wordt gerealiseerd als compensatie van de bestaande paardenstal.

Ad 2.

Zowel de bestaande locatie als de nieuwe locatie van de paardenstal liggen buiten bestaand bebouwd gebied. De paardenstal is een aan het buitengebied gerelateerde functie. De nieuwe locatie biedt hiervoor de kwalitatieve geschiktheid.

Met de voorgenomen ontwikkeling ontstaat geen extra ruimtebeslag / verstening door bebouwing, aangezien de nieuwe paardenstal van een gelijke omvang is als de bestaande paardenstal.

Ad 3.

De locatie is ontsloten op de Voordtweg. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een paardenstal. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor de paardenstal niet noodzakelijk.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

Op 1 juli 2009 zijn de Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten. Hierin is het beleid voor de fysieke leefomgeving van Overijssel weergegeven. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wro. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie onderscheidt in de Omgevingsvisie een aantal gebiedskenmerken. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is dan geeft de 'catalogus gebiedskenmerken' richting aan de manier waarop dit moet plaatsvinden.

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

  • 1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. De voorgenomen ontwikkeling betreft de compensatie van een paardenstal, waarbij de bestaande paardenstal verdwijnt als gevolg van de realisatie van de nieuwe N18. Er vindt geen toename van verstening plaats. Zie verder paragraaf 4.1.

Hierna wordt ingegaan op andere generieke beleidskeuzes die relevant zijn voor het plangebied.

Reconstructiezonering: In dit gebied ligt het plangebied binnen de zone 'verwevingsgebied'. Hier wordt ingezet op een verweving van functies zoals natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken.

Windenergie: De provincie heeft voor de ontwikkeling van duurzame energie een kaart met zoekgebieden voor windenergie opgezet. Het plangebied valt in een gebied wat aangemerkt is als 'uitsluitingsgebied laagvliegroutes en funnel'. Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.

Zandwin- en zoutlocaties: De locatie ligt in mogelijke zoekgebieden voor zandwinning en zoutwinning. Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt als 'mixlandschap'. Hier is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken.

Natuurlijke laag: Binnen deze laag ligt het plan gebied binnen 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de landschappelijke inpassing.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: De locatie ligt binnen 'jonge heide en broekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Het voorgestelde plan voor het plangebied draagt bij aan het beleefbaar maken van de landschappelijke kwaliteiten.

Stedelijke laag: Voor het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing.

Lust- en leisurelaag: Voor het plangebied is de lust- en leisurelaag niet van toepassing.

Vanuit de Omgevingsverordening ligt de locatie binnen de volgende gebieden:

  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: De voorgenomen ontwikkeling is landschappelijk ingepast. In paragraaf 3.2 is hier nadere aandacht aan besteed.
  • Reconstructiebeleid: De locatie ligt binnen de zone 'verwevingsgebied', waar ingezet wordt op een verweving van functies zoals natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken. De ontwikkeling past hierbinnen.
  • Glastuinbouw: Verbod nieuwvestiging glastuinbouwbedrijven: Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.
  • Verblijfsrecreatie: Verbod op nieuwe recreatiewoningen: Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.
  • Windenergie: Uitsluitingsgebieden windturbines: Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past in de provinciale plannen.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente

De Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal in de structuurvisie. De kracht van Haaksbergen is dat het de voorzieningen van een stad combineert met de gemoedelijkheid, gezelligheid, bereikbaarheid en groene sfeer van een dorp te midden van een prachtig landschap.

De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Hierbij wil de gemeente het voorzieningenniveau op zijn minst op peil houden en waar mogelijk naar een hoger plan tillen. Het betekent ook dat de gemeente zich gaat inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil gehouden wordt. Ook wordt de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil gehouden en worden dorp en landschap optimaal met elkaar verbonden.

Om deze missie te laten slagen, zijn negen concrete ambities geformuleerd waarmee de gemeente de komende jaren aan de slag gaat:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

De voorgenoemde ambities staan centraal in het uitvoeringsprogramma dat hoort bij deze structuurvisie. Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat hoeft niet te betekenen dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een paardenstal, als compensatie van de bestaande paardenstal. De bestaande stal wordt gesloopt in het kader van de realisatie van de nieuwe N18. De verkoop van het percelen grond van initiatiefnemer met de opstal dient het algemene belang en daarvoor vindt compensatie plaats voor initiatiefnemer. De ontwikkeling wordt ingepast in de kwaliteiten van het landschap.

Het voornemen vormt geen belemmering voor het realiseren van de ambities genoemd in de structuurvisie. Daarmee is de ontwikkeling mogelijk gelet op de structuurvisie.

Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen & Hof van Twente

De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan opgesteld (uit 2005). Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling.

In de landschapsontwikkelingsvisie is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart behorende bij de landschapsontwikkelingsvisie weergegeven. Hierop is ook de ligging van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0007.jpg"

Uitsnede kaart landschapsontwikkelingsvisie

Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema´s benoemd. Binnen de diverse thema’s worden weer gebiedstypen onderscheiden. Uit de uitsnede van de bij de landschapsontwikkelingsvisie behorende kaart blijkt dat de locatie aan de Voordtweg is gelegen binnen het thema ‘Zorg voor agrarisch werklandschap’ met de aanduiding ‘veldontginningslandschap’. Hierna wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde thema’s en het daarbij behorende gebiedstype.

Zorg voor agrarisch werklandschap – veldontginningslandschap’

Het veldontginningslandschap komt in grote eenheden voor op het plateau en de stuwwal waar voor behoud en versterking van het landschapspatroon wordt gepleit. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing. In het dekzandlandschap komen kleinere velden voor waar restanten van bos, ven en hei te behouden landschapselementen zijn.

De wegbeplanting beperkt zich tot de ontginningsbasis en -grens of langs een zandpad en bestaat bij voorkeur uit berken incidenteel afgewisseld met grove den. De erfbeplanting is vrij besloten rondom een strak en regelmatig opgezet erf.

Bij de voorgenomen ontwikkeling staat de paardenstal haaks op de Voordtweg en compact gesitueerd in de hoek van het perceel bij een beplantingssingel. De situering van de stal volgt de verkaveling. De schaal past bij de directe omgeving. De paardenstal wordt landschappelijk ingepast. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is in het voorliggende bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

5.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies, zoals woningen.

Een paardenstal is geen geluidgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder. Onderzoek is daarom wettelijk gezien niet noodzakelijk, omdat er geen sprake is van permanent verblijf. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden dus geen nieuwe geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Ook is in dit geval geen sprake van een geluidsbelastende functie.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

5.2 Bodemkwaliteit

Bij ruimtelijke plannen moet worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Indien bij de ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet een bodemonderzoek worden aangeleverd.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een paardenstal. Aangezien bij de ontwikkeling geen nieuwe woningen (of andere verblijfsruimtes voor mensen, waar men meer dan 2 uur verblijft) worden gebouwd, is geen verkennend bodemonderzoek nodig.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande zijn er in het kader van deze ontwikkeling geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

5.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

De voorgenomen ontwikkeling draagt (gelet op de functie en de verkeersbewegingen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

In en direct nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel ligt er een aardgastransportleiding op circa 240 meter ten westen en ten zuiden van het plangebied. De paardenstal betreft geen (beperkt) kwetsbaar object. Aangezien op de locatie geen mensen verblijven, vormt dit geen belemmering.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen woningen of andere milieugevoelige objecten worden gerealiseerd, hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.

Van plangebied naar omgeving

Op de locatie wordt een paardenstal gerealiseerd. Voor het houden van paarden geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter. Binnen 50 meter van het plangebied liggen geen milieugevoelige functies. Juridisch-planologisch gezien kan de bedrijfswoning van het ten zuidwesten gelegen agrarisch bedrijf worden verplaatst. De grens van het bestemmingsvlak ligt op circa 50 meter. In de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' is geregeld dat de bedrijfswoning op minimaal 3 meter uit de perceelsgrens moet liggen. Daarmee kan de bedrijfswoning niet binnen 50 meter van de paardenstal komen te liggen. Dus hier rekening mee houdend wordt ook voldaan aan de richtafstand.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet worden gekeken of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

Van omgeving naar plangebied

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen woningen of andere geurgevoelige objecten gerealiseerd. Daarom hoeft hier niet nader op te worden ingegaan.

Van plangebied naar omgeving

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een paardenstal. In de Wgv zijn voor paarden geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor paardenhouderijen geldt buiten de bebouwde kom een minimale afstand van 50 meter. Zoals in paragraaf 5.5 is aangegeven, kan juridisch-planologisch gezien de bedrijfswoning van agrarisch bedrijf ten zuidwesten van de locatie worden verplaatst. De grens van het bestemmingsvlak ligt op circa 50 meter. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' is geregeld dat de bedrijfswoning op minimaal 3 meter uit de perceelsgrens moet liggen. Daarmee kan de bedrijfswoning niet binnen 50 meter van de paardenstal komen te liggen. Dus hier rekening mee houdend wordt ook voldaan aan de afstand.

Conclusie

In het kader van het aspect geur zijn er geen belemmeringen.

5.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied of de EHS. Op ruim 4,2 kilometer afstand ten oosten van het plangebied ligt het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen'. De EHS ligt op ruim 2,7 kilometer ten zuiden van het plangebied.

Gezien de afstand van het plangebied tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en de Ecologische Hoofdstructuur, de tussenliggende barrières en bijbehorende infrastructuur, maar vooral ook de aard en de beperkte, kleinschalige ontwikkeling is geen ecologisch onderzoek nodig. De beperkte, kleinschalige voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De voorgenomen ontwikkeling leidt heeft geen storende invloed op de directe omgeving. De locatie ligt in een agrarisch gebied en het plan vergt geen grond die onttrokken wordt aan de natuur. De plek waar de paardenstal komt te staan is nu grasland, wat periodiek wordt gemaaid. De locatie heeft geen kenmerkende specifieke natuurwaarde die in stand moet worden gehouden. Er hoeven geen bomen te worden gekapt of sloten worden gedempt. Een ecologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Conclusie

In het kader van de het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Bij ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Haaksbergen heeft een eigen archeologische beleidsadvieskaart vormgegeven. Een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen is opgenomen in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1135-0002_0008.jpg"

Afbeelding: Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart

Het plangebied kent een lage archeologische verwachting. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting in het buitengebied geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlak groter dan 10 hectare. De bodemingreep betreft de realisatie van een paardenstal van circa 72 m2, waardoor de bodemingreep ruim binnen de onderzoeksgrens van 10 hectare blijft. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

In paragraaf 2.1 is ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en omgeving. Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht. Ook zijn in het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het realiseren van een paardenstal. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D.14 de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren'. De drempelwaarden van de betreffende categorie (100 stuks paarden of pony's) worden in dit geval niet overschreden. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Buurserzand & Haaksbergerveen) bedraagt circa 4,2 kilometer. Gelet op de kleinschalige ontwikkeling, de soort activiteit, tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

5.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is geworden. Het Nationaal Waterplan heeft als beleidsdoel het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het Waterbeheerplan is een van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

De waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen waterbeheerplan. Wel is een waterbeheerplan van dit waterschap in ontwikkeling. Temeer omdat de waterbeheerplannen in het deelstroomgebied Rijn-Oost inhoudelijk grotendeels hetzelfde zijn, is hierna ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Regge en Dinkel.

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van de waterschappen en het omvatten alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

6.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragraaf uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsprocedure

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

Het plan betreft de een kleinschalige ontwikkeling van een paardenstal (hobbymatig), waarbij slechts sprake is van een beperkte toename aan verharding. Bij de realisatie van de paardenstal moet te allen tijde worden voorkomen dat verontreinigd (regen)water (mest-, voedingsstoffen et cetera) rechtstreeks kan afstromen naar het oppervlaktewater.

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het toetsresultaat en de samenvatting van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 2.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten: Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn in beginsel onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
  • Bouwregels: welke bebouwing is toegelaten (bouwhoogte, inhoudsmaat et cetera).
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig is.
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarden mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en van de bestemmingsomschrijving.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Antidubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels: In dit artikel zijn de te aan te houden afstanden tot wegen en geluidzones van wegen vastgelegd.
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Uitgangspunt is dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. De gebruiksregels mogen niet a contrario worden uitgelegd (dus niet: "het is niet genoemd als strijdig gebruik, dus is het toegestaan gebruik").
  • Algemene aanduidingsregels: In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven in verband met de ter plaatse aanwezige aanduidingen 'reconstructiegebied - verwevingsgebied' en 'luchtvaartverkeerzone', alsmede de regels in verband met het wijzigen van de bestemming ten behoeve van een zoutwinlocatie. Deze regels zijn conform het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'.
  • Algemene afwijkingsregels: In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene wijzigingsregels: In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.
  • Overige regels: In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de bestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschap

Het perceel heeft dezelfde bestemming als in het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen', waarbij in de regels de onderdelen die in elk geval niet van belang zijn, zijn geschrapt. De regels moeten worden uitgelegd zoals ze ook in het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' worden uitgelegd. Toegevoegd is dat een paardenstal is toegestaan. Deze moet landschappelijk worden ingepast. Als strijdig gebruik is aangemerkt:

  • het niet aanleggen en het niet in standhouden van de beplanting;
  • het gebruik van de paardenstal als paardenstal zonder de aanleg en instandhouding van de beplanting.

Hiermee heeft het college een keus bij handhaving, indien de aanleg en instandhouding van de beplanting op zich laat wachten.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Het ontwerp van dit bestemmingsplan is voorgelegd aan de overlegpartners. Deze hebben aangegeven geen bezwaar te hebben in de voorgenomen ontwikkeling.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gezien de geringe planologische wijziging geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Voordtweg ongenummerd (sectie N00891)' heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.

maart 2016.