direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap
Plan: Buitengebied, partiële herziening Beltshofweg 18
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1102-0003

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf - niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten - met uitzondering van een boomkwekerij -, houtteelt-, bollenteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. de uitoefening van een sierteeltbedrijf met eventueel teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt';
  • c. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
  • d. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
  • e. infrastructurele voorzieningen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand zijn gekomen;
  • f. extensieve dagrecreatie;
  • g. de instandhouding van landschapselementen;

met daarbijbehorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van buitenrijbakken, de opslag van mest, kuilvoerplaten en sleufsilo's uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie zijn toegestaan;
  • i. andere-werken;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. teeltgronden;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd,met dien verstande dat gebouwen welke legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, of die op dat moment mogen worden gebouwd, mogen worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de landschappelijke waarden van het gebied;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid.

4.3.1 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in 11.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

  • a. 4.1 onder g ten behoeve van het gebruiken van de gronden als buitenrijbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, met dien verstande dat:
    • 1. bij eenzelfde bedrijf niet meer dan één buitenrijbak is toegestaan;
    • 2. de buitenrijbak in de onmiddellijke nabijheid van het betreffende agrarisch bedrijf wordt gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    • 5. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. ter bewerkstelliging van een redelijk visuele inpassing van één en ander in het landschap, eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  • b. 4.2 en toestaan dat bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van mestopslag, kuilvoeropslag en andere silo's ten dienste van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' worden gebouwd op een afstand van niet meer dan 25 m van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan één bouwwerk voor mestopslag, tot een gezamenlijke inhoud van niet meer dan 1.000 m³ en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m mag worden gebouwd;
    • 2. kuilvoeropslag en andere silo's dan voor mestopslag, tot een gezamenlijke oppervlakte van 800 m² bij elk agrarisch bedrijf, en een bouwhoogte van niet meer dan 2 m mag worden gebouwd;
      met dien verstande dat per geval de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van situering buiten het agrarisch bouwperceel is aangetoond.
  • c. 4.2 ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden, met dien verstande dat:
    • 1. op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van niet minder dan 0,5 ha, niet meer dan 1 schuilgelegenheid wordt gebouwd;
    • 2. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden niet minder dan 25 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer bedraagt dan 15 m2, de goothoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 4.1 een schuilgelegenheid tevens mag worden gebruikt ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;
    • 5. een schuilgelegenheid uitsluitend mag worden gebouwd met een kap met hellende dakvlakken.
  • d. 4.2 ten behoeve van het realiseren van een trekkershut, met dien verstande dat:
    • 1. de trekkershut wordt beheerd door een toeristische organisatie;
    • 2. niet meer dan één trekkershut per organisatie mag worden opgericht;
    • 3. de trekkershut onderdeel uitmaakt van een wandel- of fietsstructuur;
    • 4. de afstand tot bebouwing mag niet meer dan 50 m bedragen;
    • 5. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
    • 6. de goothoogte van een trekkershut niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van een trekkershut niet meer dan 5 m mag bedragen.

4.4.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel anders dan bedoeld in lid 4.1;
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • d. 4.1 onder d ten behoeve van nieuwe fiets-, wandel- of ruiterpaden;
  • e. 4.1 onder g ten behoeve van een buitenrijbak.

4.6.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen van verharde wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. bebossen of anderzins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.

4.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 4.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt';
  • c. werken en werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
  • d. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • e. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • f. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
  • g. werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 onder a, voor zover het betreft kavelpaden en in- en uitritten met per geval een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  • h. werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
  • i. werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen van koe- en kavelpaden;
  • j. werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 onder b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen;
  • k. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.

4.7.3 Afwegingskader

Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.