direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied, partiële herziening Bretelerveldweg 2
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1087-0004

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf - niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten - met uitzondering van een boomkwekerij -, houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. een boomkwekerij-, houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt- en/of fruitteeltbedrijf, indien en voor zover deze bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • c. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand zijn gekomen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals (on)verharde en halfverharde wandel-, fiets en ruiterpaden;
  • g. de instandhouding van landschapselementen, het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige landschaps- en/of natuurwetenschappelijke waarden;
  • h. een kleinschalig kampeerterrein, indien en voor zover deze bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand is gekomen;

met daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • j. andere-werken;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. overige voorzieningen, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van buitenrijbakken, veevoer en mest, met dien verstande dat een buitenrijbak welk reeds aanwezig is ten tijde van het ontwerpplan mag worden gehandhaafd.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat gebouwen welke legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, of die op dat moment mogen worden gebouwd, mogen worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • b. teeltondersteunende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan aansluitend aan grond met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan teeltondersteunende bouwwerken op grond met de bestemming 'Agrarisch' en de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' mag niet meer bedragen dan 20% van het totale bedrijfsareaal dat wordt gebruikt voor teelt in de open lucht.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

  • a. 3.1 onder l ten behoeve van het gebruiken van de gronden als buitenrijbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, met dien verstande dat:
    • 1. bij eenzelfde bedrijf niet meer dan één buitenrijbak is toegestaan;
    • 2. de buitenrijbak in de onmiddellijke nabijheid van het betreffende agrarisch bedrijf wordt gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    • 5. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. ter bewerkstelliging van een redelijk visuele inpassing van één en ander in het landschap, eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  • b. 3.1 onder l om toe te staan dat voorzieningen ten behoeve van opslag van veevoer worden opgericht, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
  • c. 3.2 om toe te staan dat wordt gebouwd ten behoeve van overschrijding van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' door bebouwing, niet zijnde mestopslag, kuilvoeropslag en andere silo's, met dien verstande dat:
    • 1. de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens niet wordt overschreden;
    • 2. de overschrijding niet meer dan 20 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte van het bouwblok niet wordt vergroot;
    • 4. de noodzaak hiertoe, uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 5. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 6 m mag bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 10 m mag bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van een ander-bouwwerk niet meer dan 2 m mag bedragen;
    • 8. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/ inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
  • d. 3.2 om toe te staan dat bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van mestopslag, kuilvoeropslag en andere silo's ten dienste van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' worden gebouwd op een afstand van niet meer dan 25 m van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan één bouwwerk voor mestopslag, tot een gezamenlijke inhoud van niet meer dan 1.000 m3 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m mag worden gebouwd;
    • 2. kuilvoeropslag en andere silo's dan voor mestopslag, tot een gezamenlijke oppervlakte van 800 m2 bij elk agrarisch bedrijf, en een bouwhoogte van niet meer dan 2 m mag worden gebouwd;

met dien verstande dat:

      • per geval de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van situering buiten het bouwvlak is aangetoond;
      • in voorkomend geval Artikel 6 (Algemene bouwregels) van toepassing is;
  • e. 3.2 ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden, met dien verstande dat:
    • 1. de gronden niet zijn aangeduid als landschapswaarden;
    • 2. de gronden niet zijn aangeduid als milieuzone;
    • 3. op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van niet minder dan 0,5 ha, niet meer dan 1 schuilgelegenheid wordt gebouwd;
    • 4. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden niet minder dan 25 m bedraagt;
    • 5. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer bedraagt dan 15 m2, de goothoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 3.1 een schuilgelegenheid tevens mag worden gebruikt ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;
    • 7. een schuilgelegenheid uitsluitend mag worden gebouwd met een kap met hellende dakvlakken;
    • 8. een gebouw uitsluitend mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 6 (Algemene bouwregels);
  • f. 3.2 ten behoeve van het realiseren van een trekkershut, met dien verstande dat:
    • 1. de trekkershut wordt beheerd door een toeristische organisatie;
    • 2. niet meer dan één trekkershut per organisatie mag worden opgericht;
    • 3. de trekkershut onderdeel uitmaakt van een wandel- of fietsstructuur;
    • 4. de afstand tot bebouwing mag niet meer dan 50 m bedragen;
    • 5. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
    • 6. de goothoogte van een trekkershut niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van een trekkershut niet meer dan 5 m mag bedragen.

3.4.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. opslag van hooirollen, hooibalen, grasrollen en grasbalen;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 onder a ten behoeve van een boomkwekerij-, houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt- en/of een fruitteeltbedrijf 3.1
  • b. 3.1 onder d ten behoeve van nieuwe fiets-, wandel- of ruiterpaden;
  • c. 3.1 onder h om toe te staan dat een kleinschalig kampeerterrein bij een (voormalig) agrarisch bedrijf wordt gerealiseerd, met dien verstande dat;
    • 1. de gronden grenzen aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
    • 2. de overschrijding van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' niet meer bedraagt dan 50 meter;
    • 3. het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen geldt per bestemmingsvlak voor niet meer dan 25 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 4. 3.1 onder l ten behoeve van een buitenrijbak.

3.6.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen van verharde wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden.

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • d. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
  • e. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 onder a, voor zover het betreft kavelpaden en in- en uitritten met per geval een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
  • g. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen van koe- en kavelpaden;
  • h. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 onder b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen;
  • i. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.

3.7.3 Afwegingskader

Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.