direct naar inhoud van 5.5 Flora en fauna
Plan: Haaksbergen-Dorp Uitbreidingslocatie De Veldmaat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1050-0002

5.5 Flora en fauna

Inleiding

Bij ruimtelijke plannen moet vooraf worden bepaald of mogelijk sprake kan zijn van de verstoring van bestaande ecologische waarden. Dit aspect geldt in principe voor alle drie de onderdelen van dit plan.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de woongebieden aan de noordoostelijke zijde van Haaksbergen is een natuuronderzoek uitgevoerd in de vorm van een quick scan (Locatie de veldmaat te Haaksbergen, quick scan flora en fauna, Oranjewoud, projectnummer 171025, september 2007). Onderhavig plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het onderzoeksgebied.

Doel van de quick scan is om snel te inventariseren of door de geplande werkzaamheden schade kan ontstaan aan populaties van beschermde soorten flora en/of fauna, en hoe deze schade beperkt kan worden of gecompenseerd kan worden. Tijdens de uitvoering van het onderzoek is het voorkomen van beschermde soorten planten en dieren op de locatie nagegaan. Daarnaast is onderzocht op welke wijze de plannen voor de locatie in overeenstemming kunnen worden gebracht met hetgeen bepaald is in de Flora- en faunawet.

Kort samengevat is het resultaat van de natuurtoets en het aanvullende onderzoek dat zich in het plangebied weliswaar strikt beschermde diersoorten bevinden, maar deze soorten kunnen de stedelijke uitbreiding niet wezenlijk beïnvloeden. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen, vliegroutes blijven behouden en nestlocaties van Steenuilen worden niet aangetast. Vanuit de flora en fauna zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de Veldmaat.

Sinds de inwerkingtreding van het Vrijstellingsbesluit geldt voor de groep van algemene soorten een vrijstelling van de ontheffingsplicht. De aangetroffen en verwachte soorten in het plangebied die effecten ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling vallen onder deze groep van algemene soorten. Er hoeft dan ook geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor uitvoering van de werkzaamheden.

De volgende mitigerende maatregelen zijn van toepassing:

  • behoud nestgelegenheden van de Steenuil.
  • behoud jachtgebieden en vliegroutes vleermuizen.
  • behoud aanwezige ecologische structuren als houtsingels, schrale bermen, spoorlijn.
  • uitvoering werkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen diverse soortgroepen.
  • indien werkzaamheden plaatsvinden binnen het voortplantingsseizoen is het van belang dat het plangebied voor het voortplantingsseizoen ongeschikt gemaakt is.
  • Gefaseerd uitvoeren werkzaamheden.

Indien deze mitigerende maatregelen in acht worden genomen, zal de gunstige staat van instandhouding voor de in het plangebied aangetroffen en verwachte soorten gegarandeerd zijn.

Als gevolg van de minimale afstand tussen de geplande woonlocatie en de grens van het beschermde gebied van 1.000 meter, zal er naar verwachting geen negatief effect op de natuurwaarden in het Natura2000-gebied optreden.

In dit stadium van de planvorming rondom de Veldmaat zijn nog vele zaken onbekend. De exacte inrichting of de fasering van uitvoering dienen nog te worden bepaald. Aanbevolen wordt om in een vroeg stadium van planvorming rekening te houden met de aanwezige natuurwaarden. Niet alleen kan daarmee worden voldaan aan de eisen van de Flora- en faunawet, ook kan de ecologische potentie van het gebied verder worden ontwikkeld. Hiertoe worden in onderstaande paragrafen enkele aanbevelingen gedaan.

  • behoud bestaande structuren
    Voor de Veldmaat wordt gedacht aan wonen in een groene setting. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van bestaande houtsingels in het gebied en kunnen relaties worden gelegd met het aanwezige groen van het sportpark De Greune aan de ene kant en Het Grintenbos aan de andere kant. Niet alleen vormen de aanwezige structuren een aantrekkelijk groen casco, de structuren dragen ook bij aan de ecologische waarden in en buiten het plangebied. De houtsingels herbergen ecologische waarden en vormen verbindingsmogelijkheden zowel binnen als buiten de wijk. Behoud van de structuren draagt bij aan het behoud van de natuurlijke waarden en creëert een aantrekkelijk leefmilieu.
  • ontwikkeling bestaande ecologische structuren
    Een derde aanbeveling betreft het behoud en de ontwikkeling van de ecologische structuren van de spoorlijn en de houtsingels. De spoorlijn heeft uitstekende potenties om een ecologische verbindingsfunctie te ontwikkelen. De schrale ondergrond en het feit dat het een lange, vrijwel ononderbroken structuur betreft, bieden goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van deze structuur. Aanbevolen wordt om ten aanzien van deze structuur in te zetten op de ontwikkeling van de ecologische waarden, met name gericht op enkele specifieke soorten als Levendbarende hagedis, Kleine ijsvogelvlinder, Bruine vuurvlinder, kleine zoogdieren en marterachtigen. Zeer beperkte ingrepen in inrichting en het beheer van deze structuren en een smalle strook daaromheen leiden naar verwachting tot een goed resultaat. Voor de houtsingels kan men de ecologische waarden vergroten door de aanleg van bijvoorbeeld stobbenwallen, die dienst doen als leefgebied en verbindingsmogelijkheid voor kleine zoogdieren en struweelvogels. Ook de ontwikkeling van een ondergroeivegetatie, met soorten als Wilde Kamperfoelie en Meidoorn, vergroot de ecologische en esthetische waarden. Geadviseerd wordt om voor deze structuren een ecologisch inrichtings- en beheerplan op te stellen.
  • nieuwe stadsnatuur
    Geadviseerd wordt om in het stedenbouwkundig plan rekening te houden met groene structuren in het plangebied. Het aanbrengen van nieuwe groenstructuren, zal er toe leiden dat de meer algemene soorten in het plangebied terugkeren. Gedacht kan worden aan stadsvogels als Merel, Koolmees en Turkse tortel en aan kleine zoogdieren als Konijn. In het gebied zijn daarnaast goede mogelijkheden om waardevolle vegetaties te ontwikkelen, door in het stedelijk groen rekening te houden met de potenties van het gebied. Zowel bij de inrichting van het stedelijk groen als het beheer daarvan wordt geadviseerd in te steken op de ontwikkeling van schrale, voedselarme condities. Soorten die hierop tot ontwikkeling komen, zijn relatief schaars. Ontwikkeling en beheer van deze vegetaties kan dan ook leiden tot relatief hoge natuurwaarden. Ook bij de bouw van de woningen kan hiermee rekening gehouden worden, bijvoorbeeld door het aanbrengen van ingemetselde voorzieningen. Gierzwaluwen, Boerenzwaluwen en vleermuizen kunnen hiervan profiteren.
  • Zorgplicht
    Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
  • werken buiten kwetsbare perioden
    De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode 'bouwrijp' wordt gemaakt, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.
  • werken in kwetsbare perioden
    Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

conclusie

Gesteld kan worden dat zich in het plangebied weliswaar strikt beschermde diersoorten bevinden, maar dat deze soorten de stedelijke uitbreiding niet wezenlijk beïnvloeden. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen, vliegroutes blijven behouden en nestlocaties van Steenuilen worden niet aangetast. Vanuit de flora en fauna zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de Veldmaat.

Wel wordt er een aantal aanbevelingen gedaan omtrent de stedenbouwkundige inrichting. Gesteld kan worden dat deze aanbevelingen mede bepalend zijn geweest voor de stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied.