direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Zuidoost - Helmerstraat 245 - 247
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00188-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost - Helmerstraat 245 - 247 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00188- van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.

1.11 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.12 beroep of bedrijf aan huis:

Een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten of een kleinschalig bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan:

  • de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en;
  • degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.13 beschermde boom:

een op het door burgemeester en wethouders vastgestelde bomenoverzicht weergegeven boom of boomgroep en alle gemeentelijke bomen die niet op dit overzicht zijn weergegeven, waarvoor in de algemene plaatselijke verordening een omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden verplicht is gesteld.

1.14 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.15 bestaande woning als bedoeld in het verbod tot bouwkundig splitsen van woningen:

een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan feitelijk aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of kan worden gerealiseerd overeenkomstig een, al dan niet in afwijking van dit plan, verleende omgevingsvergunning.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.19 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

1.26 cultuurhistorisch deskundige:

door burgemeester en wethouders benoemde persoon of groep van personen die expert is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie.

1.27 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 dakopbouw:

een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorspronkelijke dak.

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.31 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.32 eigen terrein als bedoeld in de regeling voor parkeren en laden en lossen:

het terrein en/of bouwwerk dat de aanvrager in eigendom of in gebruik heeft en waarover hij kan beschikken en die bij het te realiseren (bouw)plan en/of het bouwwerk horen.

1.33 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.34 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening en zoals nader uitgewerkt in de beleidsregel 'Toetsingskader evenementenvergunningen', waaronder mede wordt verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid;
  • b. een braderie;
  • c. een themamarkt;
  • d. een beurs;
  • e. een grootschalig verkoopevenement in een evenementenhal;
  • f. een optocht op de weg niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 APV;
  • g. een besloten bijeenkomst voor zover die plaatsvindt op een doorgaans voor het publiek toegankelijke plaats, of waarvoor publiekelijk kaarten worden verkocht en/of publiekelijk reclame wordt gemaakt;
  • h. tentfeesten;
  • i. vechtsportgala's waarbij activiteiten in het kader van vecht- of verdedigingssporten worden georganiseerd;
  • j. het afsteken van vuurwerk door professionele vuurwerkbedrijven;
  • k. een feest met een besloten karakter met meer dan 50 personen, waarbij in de directe omgeving van het feest een grootschalig evenement plaatsvindt.
1.35 publieksgerichte dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel, makelaar, bankfiliaal, kopieerwinkel, postkantoor, afhaalpunten (van goederen) en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.36 gastenverblijf:

een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.40 hoveniersbedrijf aan huis

een kleinschalig hoveniersbedrijf waarvoor de volgende voorwaarden gelden:

  • degene die het bedrijf in hoofdzaak uitoefent is bewoner van een woning gelegen binnen hetzelfde bouwperceel (Helmerstraat 245 danwel 247);
  • de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het bedrijf is met de woonfunctie verenigbaar.
1.41 huishouden:

een verzameling van één of meerdere personen die samen één zelfstandige huishouding voeren die zich kenmerkt door continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.42 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van die woning.

1.43 infrastructureel kunstwerk:

een bouwwerk ten behoeve van verkeersdoeleinden en/of de waterhuishouding, zoals een viaduct, een brug, een dam, een duiker, een sluis, beschoeiingen en remmingswerken, met uitzondering van (aanleg)steigers.

1.44 invloedsgebied:

gebied waarin, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.45 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.46 kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid:

Kleinschalige bedrijfsactiviteiten waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, met inbegrip van het verkopen en/of leveren van ter plaatse vervaardigde goederen. Het verkopen en/of leveren van overige goederen is ondergeschikt toegestaan, mits deze goederen gerelateerd zijn aan de betreffende bedrijfsactiviteit.

Tot kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid worden in ieder geval de volgende bedrijfsactiviteiten gerekend: fietsenmaker, schoen- en/of kledingreparatie, modeontwerp, kledingmakerij, woningstoffeerderij, lijstenmakerij, naai-atelier, wasserette, sleutelmakerij, klompenmakerij, uurwerkreparatie, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, computerservice, grafische vormgeving, decorbouw, goud- en/of zilversmederij, beoefening van scheppende en beeldende kunst en opslag van goederen voor particulieren.

1.47 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.48 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.49 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.50 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.51 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.52 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.53 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet zijnde een luifel.

1.54 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.56 risicovolle inrichting:
  • 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  • 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.
1.57 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.58 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.59 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, constructies en objecten voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en andere, met de hiervoor genoemde gelijk te stellen bouwwerken, constructies en objecten.

1.60 terras:

een buiten het gebouw liggend deel van een horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.61 verblijfsruimten:

de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:

  • a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  • b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • c. onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
  • d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  • e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.

1.62 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.63 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.64 vuurwerk:

vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit

1.65 vuurwerkbedrijf:

inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.

1.66 vuurwerkbesluit:

besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;

1.67 warmte-koude opslag:

energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.68 woning / wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.69 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.6 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.7 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.8 gebruiksoppervlak van een woning / wooneenheid:

de gemeten vloeroppervlakte tussen de dragende muren van de ruimte of groep van ruimtes in een woning of commerciële bedrijfsruimte, met uitzondering van de bij de woning behorende bergruimte respectievelijk de bij de commerciële bedrijfsruimte behorende magazijnen en overige ruimten.

2.9 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.10 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.11 inhoud minimum bergingsopgave hemelwater

het grondoppervlak van de te realiseren bebouwing vermenigvuldigd met het aantal millimeters bergingsopgave, uitgedrukt in kubieke meters ( .. m2 x 0,02 m of 0,04 m = .. m3), waarbij als volgt wordt gerekend:

  • hoofdregel: grondoppervlak te realiseren bebouwing x 0,02 = m3 bergingsopgave
  • bij vervangende nieuwbouw met een groter grondoppervlak dan de oorspronkelijke bebouwing: grondoppervlak oorspronkelijke bebouwing x 0,02 + grondoppervlak uitbreiding x 0,04 = m3 bergingsopgave.
2.12 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. het behoud, herstel en verbetering van de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde, zoals opgenomen in de koesteransichten die zijn opgesteld voor de verschillende landschapstypen in het buitengebied en voor het landschapstype van het plangebied van voorliggend plan (Oude Hoevenlandschap) als bijlage 2 onderdeel uitmaken van deze regels;
  • c. ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', ten behoeve van functies die aanwezig zijn ter plaatse van de gronden bestemd als Bedrijf - Hovenier in dit plan;
  • d. opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag', ten behoeve van functies die aanwezig zijn ter plaatse van de gronden bestemd als Bedrijf - Hovenier in dit plan;
  • e. functies ondergeschikt aan het bedoelde onder a, b, c en d: agrarisch natuurbeheer en extensieve recreatie;
  • f. bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag ter plaatse van de onder a, b, c, d en e toegestane functies;
  • g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water;
  • h. (openbare) nutsvoorzieningen (hoogspanningsverbindingen en aardgastransportleidingen uitgezonderd).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. Er mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.1.
3.2.2 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de bouw van (boog)kassen is niet toegestaan;
  • b. de maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • c. voor overige, niet eerder genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.
3.2.3 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in lid 3.2 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 7.1.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in

  • a. lid 3.2.2, onder c, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduidingen 'opslag' en 'ontsluiting' als bedoeld in artikel 3.1 onder c en d, zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 3.1 onder c en d toegestaan voor een periode van 2 jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan met het oog op de benodigde tijd voor de uitvoering van de maatregelen als bedoeld onder a.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen andere inrichtingsmaatregelen worden getroffen, mits het effect op de ruimtelijke kwaliteit minimaal gelijk is aan de onder a bedoelde inrichtingsmaatregelen en de maatregelen akkoord zijn bevonden door een landschapsdeskundige van gemeente Enschede. Het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht is daarbij richtinggevend. Deze zijn opgenomen in bijlage 2.
3.5.2 Overig strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval ook gerekend:

  • a. opslag van zand, stenen, zakken, kisten, pallets, containers en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  • b. opslag van overige materialen;
  • c. het onder a en b bedoelde strijdige gebruik geldt niet ter plaatse van de aanduiding 'opslag', onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de opslag is ten dienste van functies die aanwezig zijn ter plaatse van de gronden bestemd als Bedrijf - Hovenier in dit plan;
    • 2. de opslag vindt uitsluitend plaats uit het zicht vanuit openbaar gebied en overwegend uit het zicht vanuit aangrenzende percelen van andere eigenaren;
    • 3. de opslag is niet hoger dan 3 meter ten opzichte van het peil;
    • 4. er wordt voldaan aan de voorwaardelijke verplichting als bedoeld in artikel 3.5.1.
  • d. het gebruik van grond als volkstuin;
  • e. het winnen van zand;
  • f. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
  • b. De onder a van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • c. Het onder a sub 2 en 4 van dit lid bedoelde verbod is niet van toepassing ter plaatse van de aanduidingen 'opslag' en 'ontsluiting', uitsluitend indien er wordt voldaan aan de voorwaardelijke verplichting als bedoeld in artikel 3.5.1 en er wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.1;
  • d. Het onder a sub 2 van dit lid bedoelde verbod is niet van toepassing op de aanleg van een waterbergingsvijver indien er wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.1;
  • e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Bedrijf - Hovenier

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Bedrijf - Hovenier aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een hoveniersbedrijf aan huis, met daaraan ondergeschikt:
    • 1. kantoorruimte als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, tot een bruto-vloeroppervlak van maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen binnen het bestemmingsvlak;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen enkele vorm van wonen toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Hovenier' aangewezen grond mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 4.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen alleen gebouwd worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 6 meter mag bedragen;
  • c. de goothoogte mag maximaal 5 meter bedragen aan de voorzijde (de zuidwestelijke gevel) en 4 meter aan de achterzijde (de noordoostelijke gevel);
  • d. de oppervlakte van gebouwen mag gezamenlijk maximaal 150 m2 bedragen.
4.2.3 Overige bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige, niet eerder genoemde bouwwerken, mag maximaal 5 meter bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter.
  • b. 4.2.3, onder b, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 4.1, onder a, zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 4.1, onder a, toegestaan voor een periode van 2 jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan met het oog op de benodigde tijd voor de uitvoering van de maatregelen als bedoeld onder a.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen andere inrichtingsmaatregelen worden getroffen, mits het effect op de ruimtelijke kwaliteit minimaal gelijk is aan de onder a bedoelde inrichtingsmaatregelen en de maatregelen akkoord zijn bevonden door een landschapsdeskundige van gemeente Enschede. Het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en de hiervoor opgestelde koesteransichten zijn daarbij richtinggevend. Deze zijn opgenomen in bijlage 2.
4.4.2 Overige gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van functies buiten het plangebied van voorliggend plan;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, zelfstandige detailhandel, zelfstandige kantoren, een seksinrichting of iedere vorm van wonen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, onder a, voor het toestaan van een andere bedrijfsmatige activiteit of een niet-commerciële activiteit.

4.5.2 Toepassingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit kan, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkgesteld worden met de bedrijfsmatige activiteiten en beroepen als bedoeld in artikel 1.12 of de kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid als bedoeld in artikel 1.46;
  • b. degene die de activiteit in hoofdzaak uitoefent is bewoner van een woning gelegen binnen hetzelfde bouwperceel (Helmerstraat 245 danwel 247);
  • c. het betreft geen horeca, zelfstandige detailhandel, zelfstandige kantoren, een seksinrichting of een vorm van wonen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met daaraan ondergeschikt:

  • a. een beroep of bedrijf aan huis;
  • b. mantelzorg;
  • c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (o.a. ten behoeve van vasthouden en bergen van water) en (openbare) nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Wonen” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 5.1 worden gebouwd;
  • b. Nieuwbouw ten behoeve van de uitoefening van een bed and breakfast is niet toegestaan;
  • c. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt in aanvulling op het bepaalde in lid 5.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de maximale nokhoogte van een gebouw bedraagt 7,50 meter;
  • c. de maximale goothoogte van een gebouw bedraagt 2,50 meter, met uitzondering van dakkapellen en daarmee naar aard en omvang vergelijkbare andere aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • d. binnen een bouwvlak mag maximaal één woning aanwezig zijn;
  • e. woningen mogen niet worden verplaatst;
  • f. bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
5.2.3 Aanvullende bouwregels voor (vervangende) nieuwbouw

In aanvulling op het bepaalde in de leden 5.2.1 en 5.2.2 geldt dat bij het realiseren van (vervangende) nieuwbouw van een gebouw voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater dienen te worden gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.2.

5.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter;
  • d. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 2,5 meter.
5.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het overige bepaalde in de leden 5.1 en 5.2, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 7.1.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot een maximum van 2 meter
  • b. lid 5.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot een maximum van 3 meter;
  • c. lid 5.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van vlaggenmasten tot een maximum van 10 meter;
  • d. lid 5.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst, tot een maximum van 7 meter;
  • e. lid 5.2.4, onder d, voor het realiseren van een bouwwerk ten behoeve van beeldende kunst met een maximum bouwhoogte van 6 meter.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 5.1 zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 5.1 toegestaan voor een periode van 2 jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan met het oog op de benodigde tijd voor de uitvoering van de maatregelen als bedoeld onder a.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen andere inrichtingsmaatregelen worden getroffen, mits het effect op de ruimtelijke kwaliteit minimaal gelijk is aan de onder a bedoelde inrichtingsmaatregelen en de maatregelen akkoord zijn bevonden door een landschapsdeskundige van gemeente Enschede. Het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en de hiervoor opgestelde koesteransichten zijn daarbij richtinggevend. Deze zijn opgenomen in bijlage 2.
5.5.2 Beroep of bedrijf aan huis

Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de volgende regels:

  • a. het maximum vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis bedraagt 49% van het totale gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
  • b. bedrijfsmatige activiteiten en beroepen aan huis zijn beperkt tot de hierna genoemde categorieën activiteiten:
    • 1. bedrijfsmatige activiteiten en beroepen als bedoeld in artikel 1.12;
    • 2. kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid als bedoeld in artikel 1.46;
    • 3. bed & breakfast als bedoeld in artikel 1.10.
  • c. buitenopslag en bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte, anders dan laden en lossen, zijn niet toegestaan.
5.5.3 Overige gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf behorende bij een woning;
  • c. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van bewoning, tenzij het een uitbreiding betreft van een binnen het bouwvlak aanwezige bestaande woning;
  • d. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie;
  • e. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.
5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
5.6.1 Sloopverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

5.6.2 Uitzonderingen op het sloopverbod

Het in lid 5.6.1 bedoelde sloopverbod voor bouwwerken met de aanduiding 'karakteristiek' geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
5.6.3 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.6.1 wordt getoetst aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt in ieder geval verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmeting van bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid en bereikbaarheid van hulpdiensten;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. het instandhouden en/of tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding
    • 8. de aanwezigheid van voldoende privacy.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning tevens nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • c. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder b genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor woningen of andere geluidgevoelige functies nadere eisen stellen voor het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat, indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat een goed woon- en leefklimaat alleen kan worden gewaarborgd wanneer in of aan de gevel(s) bepaalde geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd.

7.2 Algemene bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen
7.2.1 Bouwregels

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen geheel of gedeeltelijk te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met dien verstande dat:

  • a. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • b. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
7.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1:

  • a. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
  • b. voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen met kelders of onderbouwen tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw;
  • c. voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen met een geheel of gedeeltelijk ondergrondse parkeervoorziening ten behoeve van parkeren op eigen terrein, indien dit uit een oogpunt van functionaliteit en veiligheid noodzakelijk is.

7.3 Algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

7.4 Algemene bouwregels voor zonnepanelen op maaiveld
7.4.1 Bouwregels
  • a. Binnen de bestemming Wonen zijn zonnepanelen op maaiveld toegestaan tot een totale grondoppervlakte van maximaal 100 m2 per aanwezige woning in het bestemmingsvlak;
  • b. Binnen andere bestemmingen dan de bestemming Wonen zijn binnen het bouwvlak zonnepanelen op maaiveld toegestaan tot een totale grondoppervlakte van maximaal 150 m2 per bouwvlak;
  • c. De hoogte van de zonnepanelen mag maximaal 1,8 m bedragen ten opzichte van het peil;
  • d. Zonnepanelen mogen alleen geplaatst worden indien voldaan kan (blijven) worden aan de voorwaardelijke verplichting zoals opgenomen in de leden 3.5.1, 4.4.1 en 5.5.1.
  • e. De maximaal toegestane grondoppervlakten als bedoeld onder a en b worden verminderd met de grondoppervlakte van zonnepanelen op maaiveld die zijn vergund met toepassing van de afwijkingen als bedoeld in artikel 7.4.2 a en b.
7.4.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1:

  • a. onder a voor het plaatsen van zonnepanelen buiten de bestemming "Wonen";
  • b. onder b voor het plaatsen van zonnepanelen buiten het bouwvlak.
7.4.3 Toepassingscriteria voor afwijkingen
  • a. De in artikel 7.4.2 onder a genoemde afwijking wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de zonnepanelen worden direct grenzend aan de gronden met de bestemming "Wonen" geplaatst;
    • 2. de grondoppervlakte van zonnepanelen op maaiveld behorende bij één woning bedraagt binnen en buiten de bestemming "wonen" gezamenlijk maximaal 100 m2.
  • b. De in artikel 7.4.2 onder b genoemde afwijking worden uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de zonnepanelen worden direct grenzend aan het bouwvlak geplaatst;
    • 2. de grondoppervlakte van zonnepanelen op maaiveld behorende bij één bouwvlak bedraagt maximaal 150 m2, waarvan maximaal 100 m2 buiten het bouwvlak mag worden gesitueerd.
  • c. De afwijkingen als bedoeld onder a en b mogen niet toegepast worden indien hierdoor niet meer voldaan kan worden aan de voorwaardelijke verplichting zoals opgenomen in de leden 3.5.1, 4.4.1 en 5.5.1.
7.4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bepaalde in artikel 7.4.1 en 7.4.2 nadere eisen stellen als bedoeld in artikel 7.1.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

8.2 Verbod op verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk

Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.

8.3 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan

Het gebruik van gronden en bouwwerken die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder als geluidzoneringsplichtige inrichting, voor zover dit in de regels van de betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Archeologisch onderzoeksgebied a
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken en/of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding "overige zone - archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Erfgoedwet in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.

 

9.2 Stadsrandzone
9.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor “overige zone - stadsrandzone" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het versterken van de belevingswaarde,
  • b. het versterken van de landschappelijke waarde,
  • c. het beter inrichten van de stadsrand voor recreatief gebruik, natuur en water,
  • d. een goed beheer van de stadsrand,
  • e. het ontwikkelen, bevorderen en toelaten van passende functies, zoals natuureducatie, kunst, cultuur, landart.
9.2.2 Bouwregels
  • a. Op de voor "Overig-Stadsrandzone" aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met de daar voorkomende bestemmingen.
  • b. Voor een aanvraag om omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van bouwwerken buiten een bouwvlak op de voor "overig-stadsrandzone" aangewezen gronden, dient door de aanvrager een rapport aangaande een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te worden overgelegd, waarbij de landschappelijke inpassing kan worden aangetoond.

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  • a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%, met dien verstande dat geen afwijkingen zijn toegestaan ten aanzien van in het plan opgenomen:
    • 1. voorwaarden ter plaatse van de aanduidingen "karakteristiek";
    • 2. voorwaarden voor gebouwen ter plaatse van de bestemming "Bedrijf - Hovenier".
  • b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting van het bouwperceel of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten, met uitzondering van antenne-installatie voor zendamateurs, tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • e. voor de bouw van een antenne-installatie voor zendamateurs, tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter.
10.2 Toepassingscriteria
  • a. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 onder d wordt getoetst aan de volgende criteria:
    • 1. De installatie is noodzakelijk voor het kunnen (blijven) garanderen van 100% dekking;
    • 2. Medegebruik van bestaande installaties is redelijkerwijs niet mogelijk;
    • 3. Plaatsing is alleen toegestaan nabij bestaande bebouwing en/of infrastructuur;
    • 4. Een antennemast met bijbehorende installatie dient op een zorgvuldige wijze landschappelijk en stedenbouwkundig te worden ingepast;
    • 5. Er wordt voor het overige voldaan aan de bepalingen in het Antenneconvenant 2010 dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een nieuw convenant, aan het gewijzigde respectievelijk nieuwe convenant.
  • b. De onder a genoemde omgevingsvergunning wordt niet verleend voor plaatsing van een antennemast en/of antenne-installaties op de hierna genoemde locaties:
    • 1. Op en/of nabij monumenten, indien daardoor (het zicht op) het monument wordt of kan worden geschaad;
    • 2. In of nabij natuurgebieden;
    • 3. In landschappelijk waardevolle gebieden en open landschappen;
    • 4. In of nabij historische stadsparken;
    • 5. Op of nabij begraafplaatsen.
  • c. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 onder e wordt getoetst aan de beleidsregel 'Beleid Antenne Installaties Zendamateurs' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • b. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  • c. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten, met uitzondering van antenne-installaties voor zendamateurs, met een maximum bouwhoogte van 50 meter.

11.2 Toepassingscriteria
  • a. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11.1 onder c wordt getoetst aan de volgende criteria:
    • 1. De installatie is noodzakelijk voor het kunnen (blijven) garanderen van 100% dekking;
    • 2. Medegebruik van bestaande installaties is redelijkerwijs niet mogelijk;
    • 3. Plaatsing is alleen toegestaan nabij bestaande bebouwing en/of infrastructuur;
    • 4. Een antennemast met bijbehorende installatie dient op een zorgvuldige wijze landschappelijk en stedenbouwkundig te worden ingepast;
    • 5. Er wordt voor het overige voldaan aan de bepalingen in het Antenneconvenant 2010 dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een nieuw convenant, aan het gewijzigde respectievelijk nieuwe convenant.
  • b. De onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid wordt niet verleend voor plaatsing van een antennemast en/of antenne-installaties op de hierna genoemde locaties:
    • 1. Op en/of nabij monumenten, indien daardoor (het zicht op) het monument wordt of kan worden geschaad;
    • 2. In of nabij natuurgebieden;
    • 3. In landschappelijk waardevolle gebieden en open landschappen;
    • 4. In of nabij historische stadsparken;
    • 5. Op of nabij begraafplaatsen.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  • a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  • b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van het wijzigingsplan met redenen wordt omkleed;
  • c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van het wijzigingsplan bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

12.2 Afwegingskader voor afwijkingen, wijziging en nadere eisen

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bevoegdheid tot het bij een omgevingsvergunning stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in deze regels, geldt als voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  • het woon- en leefklimaat, waaronder de eis dat parkeren op het eigen erf dient plaats te vinden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld, waarbij een zorgvuldige inpassing in het landschap in lijn met het ter plaatse geldende 'koesteransicht', zoals opgenomen in bijlage 2, als leidraad geldt;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • de milieusituatie;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren en laden en lossen
13.1.1 Parkeerregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en / of voor het wijzigen van het gebruik van een gebouw dan wel het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw dan wel het onbebouwd terrein in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor:
    • 1. het parkeren of stallen van auto's en fietsen;
    • 2. het laden of lossen van goederen;
    • 3. het realiseren van parkeervoorzieningen voor invaliden.
  • b. De onder a genoemde voorzieningen voor parkeren en laden of lossen worden gerealiseerd op eigen terrein, in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort respectievelijk op of onder het onbebouwde terrein waarvan het gebruik wordt gewijzigd.
13.1.2 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover aantoonbaar op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
13.1.3 Voorwaarden voor het afwijken van de parkeerregels

De in lid 13.1.2 genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. het woon- en leefklimaat;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
13.1.4 Beleidsregels

Bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 13.1.1 en 13.1.2 wordt getoetst aan de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

13.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater

Bij (vervangende) nieuwbouw gelden in aanvulling op het bepaalde elders in de regels van dit plan de volgende regels:

  • a. hemelwater afkomstig van bebouwing dient op het bij die bebouwing behorende terrein dan wel in of op de te realiseren bebouwing zelf te worden geborgen en/of in de bodem geïnfiltreerd, bij voorkeur in combinatie met drainage;
  • b. de minimum bergingsopgave als bedoeld onder a bedraagt 0,04 m;
  • c. de onder a bedoelde berging of infiltratie van hemelwater dient het (teveel aan) water af te wateren op een voorziening voor de ontvangst van hemelwater in het openbaar toegankelijk gebied;
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien berging of infiltratie van hemelwater op eigen terrein redelijkerwijs niet op doelmatige wijze mogelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Overgangsbepaling

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Overgangsbepaling

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost - Helmerstraat 245 - 247".