direct naar inhoud van Regels
Plan: Boekelo 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00104-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.4 afhaalzaak:

een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.

1.5 ander geluidsgevoelig gebouw:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zjnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:

  • a. een onderwijsgebouw;
  • b. een ziekenhuis;
  • c. een verpleeghuis;
  • d. een verzorgingstehuis;
  • e. een psychiatrische inrichting;
  • f. een kinderdagverblijf

met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimten.

1.6 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 autoherstelbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen en waar geen verkoop van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.

1.12 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.13 bedrijfsonderdeel met veiligheidszone Bevi:

een (deel van een) risicovolle inrichting met bedrijfsactiviteiten, waaraan op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een aan te houden veiligheidszone is verbonden, waarbinnen geen beperkt en/of kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.15 beperkt kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  • h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare zijn, en
  • i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.16 beroep of bedrijf aan huis:

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.17 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.18 bestaande woning:

een bestaande woning als bedoeld in het verbod tot bouwkundig splitsen van een woning in meerdere zelfstandige woningen / wooneenheden is een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan feitelijk aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of kan worden gerealiseerd overeenkomstig een, al dan niet in afwijking van dit plan, verleende omgevingsvergunning.

1.19 bestaande bedrijfsmatige opslag:

bedrijfsmatige opslag die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.24 bijzondere woonvorm:

een complex van ruimten waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding), maar niet therapeutisch behandeld worden.

1.25 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.28 bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1.000 m² verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.34 dakopbouw:

een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorsponkelijke dak.

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.37 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.38 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.39 garageboxen:

een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.

1.40 gastenverblijf:

een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geluidgevoelig terrein:

een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats in het water voor een woonschip.

1.43 geluidluwe gevel:

een gevel waarvan de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde die voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen geldt.

1.44 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.45 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.46 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.47 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.48 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.49 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.50 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.51 hotel:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.52 Infrastructureel kunstwerk

een bouwwerk ten behoeve van verkeersdoeleinden en/of de waterhuishouding, zoals een viaduct, een brug, een dam, een duiker, een sluis, beschoeiingen en remmingswerken, met uitzondering van (aanleg)steigers.

1.53 invloedsgebied:

gebied waarin, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.54 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor zakelijke dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.55 kantooreenheid:

een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.

1.56 karakteristieke geluidwering

De volgens NEN 5077 bepaalde grootheid die het verschil weergeeft tussen geluidsniveaus aan weerszijden van een uitwendige scheidingsconstructie.

1.57 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.58 kookstudio:

Het aanbieden van kooklessen en -cursussen aan (groepen) mensen. Het voedsel en de dranken die worden 'verstrekt', dienen daarbij als lesmateriaal en worden niet direct maar pas na bereiding genuttigd.

1.59 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.60 ligplaats:

een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.

1.61 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.62 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 en 2 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.

1.63 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.64 motorvoertuig:

alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.

1.65 niet zelfstandige horeca:

horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.66 niet-zelfstandige detailhandel:

detailhandel die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en naar aard, omvang en openingstijden ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.67 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.68 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.69 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.70 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.71 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en/of bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.72 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.73 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.74 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.75 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt als richtwaarde.

1.76 plan:

het bestemmingsplan Boekelo 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00104-0003 van de gemeente Enschede.

1.77 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.78 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.79 richtwaarde:

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.80 risicovol bedrijf:

een bedrijf, niet tevens een risicovolle inrichting zijnde, waarbij het milieu-aspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen

1.81 risicovolle inrichting:
  • 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  • 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.
1.82 samengesteld plat dak:

plat dak bestaande uit tenminste twee verschillende bouwhoogten.

1.83 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.84 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.85 sportvoorzieningen:

gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.

1.86 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, constructies en objecten voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en andere, met de hiervoor genoemde gelijk te stellen bouwwerken, constructies en objecten.

1.87 verblijfsgebied:

een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.

1.88 verblijfsruimten:

de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:

  • a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  • b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • c. onderrzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
  • d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  • e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.89 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.90 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande woningen.

1.91 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.92 vuurwerkbedrijf:

inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.

1.93 vuurwerkbesluit:

besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;

1.94 warmte-koude opslag:

energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.95 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.96 woning / wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.97 woongebouw:

een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.98 woonschip:

een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.

1.99 woonzorgcomplex:

een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

1.100 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkte publieksgerichte functie.

1.101 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.102 zorgwoning:

Een zelfstandige woning die geschikt is voor mensen met een zorgvraag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.7 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.8 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.9 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.10 minimum/maximum bebouwingspercentage:

Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.11 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.12 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

2.13 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, vuurwerkbedrijven en detailhandelsbedrijven. Detailhandel in ruwe bouwmaterialen is wel toegestaan;
    • 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
    • 3. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 01" zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 3  (lijst specifieke bestemmingen);
    • 4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-02" zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 3 (lijst specifieke bestemmingen)
    • 5. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-03" zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 3 (lijst specifieke bestemmingen)
    • 6. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-04" zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 3 (lijst specifieke bestemmingen)
    • 7. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-05" zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 3 (lijst specifieke bestemmingen)
    • 8. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” is een kantoor toegestaan met dien verstande dat, maximaal 200 m² brutovloeroppervlak per bouwperceel is toegelaten. Indien ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht een brutovloeroppervlak van meer dan 200 m² hiervoor in gebruik is, dan geldt dat grotere oppervlak als maximum;
    • 9. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' zijn de gronden tevens bestemd voor een bedrijf tot en met categorie 3.1;
    • 10. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn de gronden tevens bestemd voor een bedrijf tot en met categorie 3.2;
    • 11. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' zijn de gronden tevens bestemd voor een bedrijf tot en met categorie 4.1;
    • 12. Ter plaatse van de aanduiding “garage” is een garagebedrijf toegestaan;
    • 13. Ter plaatse van de aanduiding "sport" zijn de gronden tevens bestemd voor een sportvoorziening in categorie 1 en 2 van de hoofdrubriek Sportvoorzieningen van de bij deze regels behorende bijlage 1 Lijst van Bedrijfstypen;
    • 14. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is een bedrijfswoning toegestaan;
    • 15. Ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' is een zendmast- en ontvangstinstallatie toegestaan;
    • 16. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Bedrijf” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 3.1 worden gebouwd.
  • b. Geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "minimum bouwhoogte (m)" dient minimaal de aangegeven hoogte te worden gerealiseerd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m)” mag de goothoogte niet worden overschreden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding "minimum bebouwingspercentage terrein" (%) dient minimaal het aangegeven bebouwingspercentage te worden gerealiseerd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)'' mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden;
  • g. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is één bedrijfswoning toegestaan;
  • h. bij de bepaling van de inhoud van de bedrijfswoning worden eventuele inpandige bedrijfsruimten meegerekend bij de inhoud;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder f. is ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-lettercode a" (boekelose stoomblekerij 47/49) een bedrijfswoning behorend bij het op hetzelfde perceel aanwezige bedrijf toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte mag maximaal 11 meter bedragen;
    • 2. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
    • 3. voor het overige is het bepaalde in 19 van toepassing, met uitzondering van 19.2.1 onder b.

j. binnen het bestemmingsvlak ten oosten van de Verzetslaan mogen maximaal 3 bedrijven aanwezig zijn.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd:
  • b. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied mogen worden gebouwd;
  • c. buiten het bouwvlak mag maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  • d. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 meter.

Ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken ten dienste van een bedrijfswoning geldt in aanvulling op a, b en c het volgende:

  • f. aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning mogen ook worden gebouwd buiten de aanduiding "bedrijfswoning";
  • g. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten de aanduiding "bedrijfswoning" ten dienste van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 50 m².
3.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter bedragen.
  • d. de maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' bedraagt maximaal 40 meter.
3.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte bedraagt 5 meter.
3.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4 en/of 3.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.3, onder c, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  • b. lid 3.2.4, onder a, voor een maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 3 meter;
  • c. lid 3.2.4, onder c, voor een maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 7 meter;
  • d. artikel 3.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. Bestaande bedrijfsmatige opslag die afwijkt van het bepaalde onder 3.4 a of b mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1, onder a, onder 1 voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die activiteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, onder 1 op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.
  • b. lid 3.1, onder a, onder 9 t/m 11 voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die activiteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, onder 9 t/m 11 op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.
  • c. lid 3.1, onder a, onder 13 voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdrubriek Sportvoorzieningen van de bij deze regels behorende bijlage 1 Lijst van Bedrijfstypen dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die activiteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, onder 13 op die locatie toegestane sportvoorzieningen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer” en het verwijderen daarvan van de bij deze regels behorende bijlage 3 indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit wordt voortgezet.
  • b. het verwijderen van de aanduiding “kantoor” indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit wordt voortgezet;
  • c. het verwijderen van de aanduiding “garage” indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit wordt voortgezet.

Artikel 4 Bedrijf - Garage

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf- Garage” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. garagebedrijf:;
  • b. niet-zelfstandige kantoorfunctie en/of bedrijfsrestaurant als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
  • c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Bedrijf-Garage” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1;
  • b. Geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ''maximale goothoogte'' mag de goothoogte niet worden overschreden.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. buiten het bouwvlak mag maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • d. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 meter.
4.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van niet eerder genoemde overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 7 meter bedragen.
4.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. nutsvoorzieningen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
4.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 4.2.1, 4.2.2, 4.2.4 en/of 4.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.3, onder c, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%.

De in dit lid genoemde afwijking wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van garagebedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel;
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert;
  • c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horeca;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren.

Artikel 5 Bedrijf - Gasstation

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Gasstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gasdrukregel- en meetstation categorie D als bedoeld in de hoofdgroep bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • b. de aanleg, de instandhouding en de bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen en voor het transporteren van (aard)gas;
  • c. met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en in- en uitritten.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor “Bedrijf - Gasstation” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" mag de bouwhoogte niet worden overschreden.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter (of zoveel meer als feitelijk rechtens aanwezig is);
  • b. de maximum bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • b. lid 5.2.3 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen die zijn genoemd in categorie 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 6.1.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m)” mag de goothoogte niet worden overschreden;
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. het maximum bebouwingspercentage voor bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 50%;
  • d. de maximum bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 meter.
6.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
6.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 6.2.1, 6.2.2, 6.2.3 en/of 6.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een nutsvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande nutsvoorziening in een nutsvoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die nutsvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1 op die locatie toegestane nutsvoorzieningen;
  • b. lid 6.2.4 onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • c. lid 6.2.4 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter;
  • d. lid 6.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Bos

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor houtproductie, extensieve recreatie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor "Bos" aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter.

7.2.3 Nutsvoorzieningen
  • a. In afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1 mogen op de voor "Bos" aangewezen gronden ook nutsvoorzieningen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
    • 2. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
    • 3. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
7.2.4 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 7.2.1, 7.2.2 en 7.2.3 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 7.2.1 voor de bouw van schuil- of schaftgelegenheden en materiaalbergingen, onder de volgende voorwaarden:

  • 1. de inhoud van de schuil- of schaftgelegenheid en materiaalbergingen mag niet meer dan 10 m³ en de goothoogte mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  • 2. de inhoud van de hoogzit mag niet meer dan 5 m³ en de bouwhoogte mag niet meer dan 7 meter bedragen.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend de opslag van mest, hooibalen, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    • 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 7. het leggen van drainagebuizen.
  • b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 8 Gemengd - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Gemengd - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot dienstverlenende bedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep “Dienstverlening” van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2)”;
    • 2. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A en B uit de hoofdgroep "Maatschappelijk" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 3. bedrijven, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot bedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Bedrijven" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 4. kantoren, met dien verstande dat de brutovloeroppervlakte maximaal 200 m2 per kantooreenheid mag bedragen;
    • 5. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    • 6. horeca, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in categorie A van de hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 7. detailhandel, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot detailhandel die genoemd is in categorie A uit de hoofdgroep "Detailhandel" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging. Er is in totaal maximaal 555 m2 bedrijfsvloeroppervlakte aan detailhandel toegestaan.
    • 8. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is de vestiging van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven, garagebedrijven en geluidzoneringsplichtige inrichtingen uitgesloten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "sport" zijn sportvoorzieningen uit categorie A en B van de hoofdgroep "Sport" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten" is wonen niet toegestaan.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 8.1 worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
  • c. Bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
  • d. In bestaande bebouwing buiten het bouwvlak mogen geen nieuwe zelfstandige woningen worden gerealiseerd.
8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum dakhelling'' mag de dakhelling niet worden overschreden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)'' mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden.
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. buiten het bouwvlak is maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • c. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • d. de maximum bouwhoogte en in voorkomend geval ook de maximum goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de bouwhoogte en in voorkomend geval ook de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak en van aangebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak:
    • 1. is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. bedraagt 5 meter, indien het hoofdgebouw een plat dak heeft.
  • f. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter.
8.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
  • d. de bouwhoogte van de aanwezige fabrieks(schoorsteen) mag zoveel bedragen als aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
8.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
8.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3, 8.2.4 en/of 8.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • b. lid 8.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter;
  • c. lid 8.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 23.2.
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf.
    • 3. het gebruik van bouwwerken voor bewoning ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten".
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.1 onder a, sub 1, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit of voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van bijlage 2 van deze regels, mits die activiteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed kunnen worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a sub 1, op die locatie toegestane activiteiten;
  • b. lid 8.1 onder a, sub 2, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit of voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 2 van deze regels, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed kunnen worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a sub 2, op die locatie toegestane activiteiten;
  • c. lid 8.1 onder a, sub 3, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit of voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven onder A, van bijlage 2 van deze regels dan wel genoemd is in één categorie hoger, mits die activiteit gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed kunnen worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane activiteiten;
  • d. lid 8.1, onder a sub 6, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf genoemd in categorie B van de Lijst van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) mits dit bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1 onder a sub 6 op die locatie toegestane bedrijven.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
8.6.1 Sloopverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

8.6.2 Uitzondering

Het in lid 8.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
8.6.3 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.6.1 wordt verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.6.1 wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.

Artikel 9 Gemengd - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Gemengd - 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot dienstverlenende bedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep “Dienstverlening” van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2)”;
    • 2. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Maatschappelijk" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    • 3. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Wonen is uitsluitend toegestaan op de verdiepingen.
    • 4. horeca, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in categorie A van de hoofdgroep "Horeca"van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2). Cafe's en bars zijn uitgesloten;
    • 5. detailhandel, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot detailhandel die genoemd is in categorie A uit de hoofdgroep "Detailhandel" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2).
    • 6. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “supermarkt" is een supermarkt toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "kantoor" is een kantoor toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ''specifieke bouwaanduiding - met lettercode b'', is een kookstudio toegestaan met een maximale oppervlakte van 170 m2.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Gemengd-3” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 9.1 worden gebouwd;
  • b. bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen.
  • c. in bestaande bebouwing buiten het bouwvlak mogen geen nieuwe zelfstandige woningen worden gerealiseerd.
9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mag de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden.
9.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. buiten het bouwvlak is maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • c. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • d. de maximum bouwhoogte en in voorkomend geval ook de maximum goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de bouwhoogte en in voorkomend geval ook de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak en van aangebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak:
    • 1. is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. bedraagt 5 meter, indien het hoofdgebouw een plat dak heeft.
  • f. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
9.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
9.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 9.2.1, 9.2.2, 9.2.3, 9.2.4 en/of 9.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1, onder b, voor het bouwkundig splitsen van bestaande woningen, niet zijnde woningen in een bestaand woongebouw, in meerdere zelfstandige woningen;
  • b. lid 9.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
  • c. lid 9.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter;
  • d. lid 9.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 23.2.
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf behorende bij een woning.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.1 onder a, sub 1 voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit of voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van bijlage 2 van deze regels, mits die activiteiten, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed kunnen worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder a sub 1 op die locatie toegestane activiteiten;
  • b. lid 9.1 onder a, sub 2, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit of voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 2 van deze regels dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die activiteiten, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed kunnen worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder a sub 2 op die locatie toegestane activiteiten;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenstroken, plantsoenen, waardevolle landschappelijke elementen (zoals houtwallen)
  • b. waterpartijen, -lopen,
  • c. in- en uitritten,

en uitsluitend voor zover gelegen in openbaar toegankelijk gebied tevens voor:

  • d. waterbergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  • e. wandel- en fietspaden;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. geluidschermen;
  • h. (openbare) nutsvoorzieningen;
  • i. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 10.1 worden gebouwd.

10.2.2 Speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een bouwwerk mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen;
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van infrastructurele kunstwerken en vlaggenmasten bedraagt 10 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst bedraagt 15 meter;
  • c. de bouwhoogte van geluidschermen mag maximaal 7 meter bedragen;
  • d. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
10.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • b. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • c. de maximum bouwhoogte van en bouwwerk bedraagt 5 meter.
10.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester kunnen bij een omgevingsvergunning voor bebouwing als bedoeld in de leden 10.2.2, 10.2.3 en 10.2.4 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • b. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder a genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn, bestemd voor:
    • 1. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • b. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" zijn de gronden tevens bestemd voor een café annex zalencentrum in categorie 2;
  • c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Horeca” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 11.1 worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
11.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m)” mag de goothoogte niet worden overschreden.
11.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
11.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal bedraagt 25 m² bedragen;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk mag maximaal bedraagt 3 meter bedragen;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
11.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 11.2.1, 11.2.2, 11.2.3 en/of 11.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  • b. lid 11.2.3, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Horeca van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 11.1, onder a, op die locatie toegestane horecabedrijven.

11.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
11.6.1 Sloopverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

11.6.2 Uitzondering

Het in lid 11.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
11.6.3 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.6.1 wordt verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.6.1 wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is een bedrijfswoning toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "horeca" is een horecabedrijf in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan, met uitzondering van cafés en bars;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" is een bedrijf in de categorieen 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan;
  • e. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 12.1 worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden.
12.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m)" mag de goothoogte niet worden overschreden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)'' mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden;
  • e. de inhoud van bestaande bedrijfswoningen mag maximaal 600 m³ bedragen.
12.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. buiten het bouwvlak mag maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • d. de maximum bouwhoogte en in voorkomend geval ook de maximum goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de bouwhoogte en in voorkomend geval ook de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak en van aangebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak:
    • 1. is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. bedraagt 5 meter, indien het hoofdgebouw een plat dak heeft;
  • f. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter.
12.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
12.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
12.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 12.2.1, 12.2.2, 12.2.3, 12.2.4 en/of 12.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

12.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
12.6.1 Sloopverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

12.6.2 Uitzondering

Het in lid 12.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
12.6.3 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de beleidsregel 'koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 wordt verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.

Artikel 13 Maatschappelijk - Begraafplaats

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk - Begraafplaats” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, verhardingen, groenvoorzieningen, water en (openbare) nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor “Maatschappelijk - Begraafplaats” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 13.1 worden gebouwd.

13.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. de maximale oppervlakte aan gebouwen bedraagt 100 m2; b. de maximum bouwhoogte bedraagt 5 meter.

13.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van herdenkingsmonumenten mag maximaal 8 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
13.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
13.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 13.2.1, 13.2.2, 13.2.3 en/of 13.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  • b. lid 13.2.3, onder d, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het toevoegen van een bouwvlak;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de onder a. bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • c. Een wijzigingsplan als bedoeld onder a kan niet eerder vastgesteld dan nadat:
    • 1. inzicht is gegeven in de kwaliteit van de bodem en is aangetoond dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    • 2. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Wet Natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten en, zo dit laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming kan worden afgegeven;
    • 3. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologische vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden en;
    • 4. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
    • 2. niet zelfstandige horeca (geen hotel, muziekcafe en discotheek);
  • b. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - 01" zijn de gronden tevens bestemd voor tennisbanen met verlichting zoals genoemd in categorie 3.1 uit de hoofgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' zijn de gronden tevens bestemd voor een speelterrein;
  • d. Bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op de voor “Sport” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 14.1 worden gebouwd.

14.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. buiten het bouwvlak mag maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • d. de maximum bouwhoogte en in voorkomend geval ook de maximum goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de bouwhoogte en in voorkomend geval ook de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak en van aangebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak:
    • 1. is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. bedraagt 5 meter, indien het hoofdgebouw een plat dak heeft.
  • f. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter.
14.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 10 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 18 meter;
  • d. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 8 meter.
14.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
14.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 14.2.1, 14.2.2, 14.2.3, 14.2.4 en/of 14.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 14.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van sport - 01” en het verwijderen daarvan in de bij deze regels behorende bijlage 3,
    • 1. indien de sportvoorziening met de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet;
    • 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het beëindigen van de betreffende activiteit.
  • b. het wijzigen van de bestemming "Sport" in "Wonen" ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone-wijzigingsgebied met volgnummer 2' alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 12.5 (algemene aanduidingsregels);
    • 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    • 3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 4. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
    • 5. voor het overige het bepaalde in artikel 19 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
  • c. een wijzigingsplan, als bedoeld onder b, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    • 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    • 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    • 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    • 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Wet Natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming kan worden verleend;
    • 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in deze leden genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. wegen (maximaal 2 rijstroken);
    • 2. voet- en fietspaden;
    • 3. viaducten en bruggen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. groenvoorzieningen;
    • 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    • 7. geluidwerende voorzieningen;
    • 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
    • 9. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 15.1 worden gebouwd.

15.2.2 Gebouwen

De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen.

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van infrastructurele bouwwerken en vlaggenmasten bedraagt 10 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst bedraagt 15 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
15.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
15.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 15.2.1, 15.2.2, 15.2.3 en/of 15.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

15.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester kunnen bij een omgevingsvergunning voor bebouwing als bedoeld in de leden 15.2.2, 15.2.3 en 15.2.4 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • b. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder a genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

Artikel 16 Verkeer - Railverkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Verkeer - Railverkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. verkeers- en vervoersdoeleinden per rail;
    • 2. (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van weg- en waterverkeer;
    • 3. overige verkeersvoorzieningen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. groenvoorzieningen, waterlopen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    • 6. geluidwerende voorzieningen;
    • 7. (openbare) nutsvoorzieningen;
    • 8. niet-zelfstandige horeca in categorie 1 van de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels horende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan met uitzondering van cafés en bars;
    • 9. niet-zelfstandige detailhandel, met een totale maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m2;
    • 10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning" zijn activiteiten toegestaan in categorie 1 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).
16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer - Railverkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 16.1 worden gebouwd.

16.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering en beveiliging van het verkeer, infrastructurele kunstwerken, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van overig straatmeubilair bedraagt 5 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
16.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwwerk bedraagt 3 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
16.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 16.2.1, 16.2.2, 16.2.3 en/of 16.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

16.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester kunnen bij een omgevingsvergunning voor bebouwing als bedoeld in de leden 16.2.2, 16.2.3 en 16.2.4 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • b. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder a genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, anders dan toegestaan op grond van lid 16.1;
  • b. zelfstandige detailhandel.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. woonerven;
  • c. pleinen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. straatmeubilair;
  • j. (openbare) nutsvoorzieningen
  • k. verkeersvoorzieningen;
  • l. recreatieve doeleinden, ter plaatse van de aanduiding "recreatie";
  • m. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding "garageboxen";
  • n. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 17.1 worden gebouwd.

17.2.2 Gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer of wegverkeer

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer of wegverkeer gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer bedraagt 4 meter;
  • b. de maximum inhoud bedraagt per gebouw 50 m³.
17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van infrastructurele kunstwerken en vlaggenmasten bedraagt 10 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van beeldende kunst bedraagt 15 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
17.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een garagebox bedraagt 20 m²;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 4 meter.
17.2.5 Speelvoorzieningen

Voor het bouwen van speelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 4 meter;
  • b. de maximum oppervlakte van bouwwerken bedraagt per bouwwerk 20 m².
17.2.6 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximim goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
17.2.7 Bestaande bebouwing

bestaande bebouwing: die afwijkt van het bepaalde in de leden 17.2.1, 17.2.2, 17.2.3, 17.2.4, 17.2.5 en/of 17.2.6 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

17.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester kunnen bij een omgevingsvergunning voor bebouwing als bedoeld in de leden 17.2.2, 17.2.3, 17.2.4, 17.2.5 en 17.2.6 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in de directe nabijheid van op grond van de Algemene plaatselijke verordening beschermde bomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de betreffende boom of bomen.
  • b. Burgemeester en wethouders betrekken bij de onder a genoemde omgevingsvergunning de als uitwerking van de algemene plaatselijke verordening vastgestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

Artikel 18 Water - Waterloop

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Basisbestemming

De voor Water - Waterloop aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. waterbeheer en waterberging;
  • c. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
  • d. extensieve recreatie;
  • e. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, overbeschoeiingen, aanlegsteigers en groenvoorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Water - Waterloop aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 18.1.
  • b. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in lid 18.2.1 en 18.2.2 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.
18.2.2 Bouwwerken

De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 10 meter.

18.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het afgemeerd houden van vaartuigen die zijn bestemd voor het wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het vergraven, verbreden, dempen of afdammen van waterlopen;
  • b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. De onder a, b en c bedoelde omgevingsvergunningen worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de in artikel 18.1 bedoelde landschappelijke en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden, of kunnen worden aangetast.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • b. ter plaatse van de aanduiding “garageboxen” zijn garageboxen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  • d. ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” is dienstverlening toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" is een bedrijf in categorie 1 en 2 toegestaan uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven;
  • f. ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel toegestaan, met uitzondering van een supermarkt;
  • g. ter plaatse van de aanduiding "horeca" is een horecabedrijf toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), uitgezonderd café's en bars;
  • h. de functies genoemd onder c tot en met g zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond van gebouwen.
  • i. ter plaatse van het perceel Windmolenweg 42 is, ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk', de maatschappelijke functie ook toegestaan op de verdieping.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Wonen” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 19.1 worden gebouwd;
  • b. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt per bouwperceel:
    • 1. 80% voor percelen met een oppervlakte tot 150 m2;
    • 2. 60% voor percelen met een oppervlakte van 150 m2 tot 300 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 120 m2;
    • 3. 50% voor percelen met een oppervlakte van 300 m2 tot 500 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 180 m2;
    • 4. 40% voor percelen met een oppervlakte groter dan 500 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 250 m2 .
  • c. Bestaande woningen en nog te bouwen woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen;
  • d. in bestaande bebouwing buiten het bouwvlak mogen geen nieuwe zelfstandige woningen worden gerealiseerd;
  • e. ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dient de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw in stand te worden gehouden;
  • f. voor de nog te realiseren woningen op de eerste lijnsbebouwing langs de Boekelosestraat geldt dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie niet kleiner is dan het verschil tussen de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Boekelosestraat en 33 dB. De geluidsbelasting van het wegverkeer wordt bepaald door akoestisch onderzoek berekend op de situatie 10 jaar na realisatie van de woningen.
19.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 19.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m)” mag de goothoogte niet worden overschreden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mag de goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding "minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden) dient de dakhelling in acht te worden genomen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)'' mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden.
19.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 19.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. in het voorerfgebied is de bouw van een erker of portaal aan de voorgevel van een woning mogelijk, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte mag maximaal 6 m² bedragen of de breedte mag maximaal 2/3 van de gevellengte bedragen;
    • 2. de diepte mag maximaal 1,5 meter bedragen;
    • 3. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 4,5 meter bedragen;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij er sprake is van twee aan elkaar gekoppelde erkers bij twee aaneengesloten woningen;
  • c. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de voorgevelrooilijn mag met ten hoogste 3 meter worden overschreden;
    • 2. minimaal 50% van de oppervlakte van het bijbehorende bouwwerk dient achter de voorgevelrooilijn te worden geplaatst;
    • 3. het bijbehorende bouwwerk dient minimaal 2 meter van het openbaar toegankelijk gebied te worden geplaatst;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
  • d. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximum bouwhoogte en in voorkomend geval ook de maximum goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de bouwhoogte en in voorkomend geval ook de goothoogte van het hoofdgebouw.
    • 2. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak en van aangebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak:
      • is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
      • bedraagt 5 meter, indien het hoofdgebouw een plat dak heeft.
    • 3. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter.
19.2.4 Specifieke bouwaanduiding met lettercode c

In afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.1 , 19.2.2 en 19.2.3 gelden voor de gronden die aangeduid zijn met 'specifieke bouwaanduiding met lettercode c' de volgende bepalingen:

Algemeen

  • a. Op de voor “Wonen” aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 19.1 worden gebouwd;
  • b. Bestaande woningen mogen niet bouwkundig worden gesplitst in meerdere zelfstandige woningen;
  • c. in bestaande bebouwing buiten het bouwvlak mogen geen nieuwe zelfstandige woningen worden gerealiseerd.

Hoofdgebouwen

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” mag de bouwhoogte niet worden overschreden.

Bijbehorende bouwwerken

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. De maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt in totaal 150 m2;
  • c. In het voorerfgebied is de bouw van een erker of portaal aan de voorgevel van een woning mogelijk, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte mag maximaal 6 m² bedragen of de breedte mag maximaal 2/3 van de gevellengte bedragen;
    • 2. de diepte mag maximaal 1,5 meter bedragen;
    • 3. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 4,5 meter bedragen;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij er sprake is van twee aan elkaar gekoppelde erkers bij twee aaneengesloten woningen.
  • d. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de voorgevelrooilijn mag met ten hoogste 3 meter worden overschreden;
    • 2. minimaal 50% van de oppervlakte van het bijbehorende bouwwerk dient achter de voorgevelrooilijn te worden geplaatst;
    • 3. het bijbehorende bouwwerk dient minimaal 2 meter van het openbaar toegankelijk gebied te worden geplaatst;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
  • e. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximum bouwhoogte en in voorkomend geval ook de maximum goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is gelijk aan de bouwhoogte en in voorkomend geval ook de goothoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak en van aangebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak:
      • is gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
      • bedraagt 5 meter, indien het hoofdgebouw een plat dak heeft.
    • 3. de maximum bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 5 meter.
19.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen, voor zover gelegen in het voorerfgebied, bedraagt 1 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen, voor zover gelegen in het achtererfgebied, bedraagt 2 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 6 meter;
  • d. andere overige bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, waarbij de maximum bouwhoogte 5 meter bedraagt.
19.2.6 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een garagebox bedraagt 20 m²;
  • b. de maximum goothoogte bedraagt 4 meter.
19.2.7 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  • b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter.
  • c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.
19.2.8 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 19.2.1, 19.2.2, 19.2.3,19.2.4 19.2.5, 19.2.6 en/of 19.2.7 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.5, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter;
  • b. lid 19.2.5, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
  • c. lid 19.2.5, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
  • d. lid 19.2.8 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 23.2.
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf;
    • 3. het gebruik van garageboxen voor iedere vorm van bewoning.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.1 onder e, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger , mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 19.1 onder e, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • b. lid 19.1 onder c en g voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de betreffende hoofdgroep in bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 19.1, onder c en g op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk
19.6.1 Sloopverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

19.6.2 Uitzondering

Het in lid 19.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
19.6.3 Toepassingscriteria
  • a. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.6.1 wordt verleend in de volgende gevallen:
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet langer te handhaven;
    • 3. het betreft delen van een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.6.1 wordt verleend, vragen burgemeester en wethouders advies aan de cultuurhistorisch deskundige.
19.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf” indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet.
  • b. het verwijderen van de aanduiding “dienstverlening” indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet.
  • c. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel” indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit zal worden voortgezet.
  • d. het verwijderen van de aanduiding "maatschappelijk" indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
  • e. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    • 2. de maximum diepte van de woningen 13 meter bedraagt;
    • 3. de maximum bouwhoogte van de woningen 10 meter bedraagt;
    • 4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
    • 5. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 6. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
    • 7. voor het overige het bepaalde in artikel 19 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
  • f. een wijzigingsplan, als bedoeld onder e, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    • 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    • 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    • 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    • 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Wet Natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming kan worden verleend;
    • 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
  • g. het verlagen van de toegestane bouwhoogte en verwijderen/verlagen van de toegestane goothoogte van de woningen in het gebied aangegeven als 'Wetgevingszone-wijzigingsgebied met volgnummer 1' indien op basis van cultuurhistorisch onderzoek, danwel een wijziging van het cultuurhistoriebeleid is aangetoond dat de wijziging noodzakelijk is in het kader van het behoud van cultuurhistorische waarden, met dien verstande dat is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van de hierna genoemde hogedruk aardgastransportleidingen, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" de volgende leidingen zijn toegestaan:

  • a. hogedruk aardgastransportleiding(en) met een maximale diameter van 4 inch en een druk van 40 bar.
20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op gronden met de bestemming "Leiding - Gas" niet worden gebouwd.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2, en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, onder de voorwaarde dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbaar object wordt toegestaan.

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
    • 4. het aanbrengen van verhardingen;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    • 6. diepploegen;
    • 7. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    • 9. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels

22.1 Onderkelderen van gebouwen
22.1.1 Bouwregels

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen en het daarbij behorende erf geheel of gedeeltelijk te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met dien verstande dat:

  • a. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • b. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
22.1.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1:
    • 1. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
    • 2. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw;
    • 3. voor het onderkelderen van gebouwen met een geheel of gedeeltelijk ondergrondse parkeervoorziening ten behoeve van parkeren op eigen terrein, indien dit uit een oogpunt van functionaliteit en veiligheid noodzakelijk is.
  • b. De onder a genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:
    • 1. geen sprake is van een permanente verlaging of verhoging van de grondwaterstand;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het woon- en leefklimaat;
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

23.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

23.2 Beroep of bedrijf aan huis
23.2.1 Regeling beroep of bedrijf aan huis

Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de volgende regels:

  • a. het maximum vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is afhankelijk van het woonmilieu en de daarbij behorende categorie-indeling, zoals opgenomen in de beleidsregel "Functiemenging per woonmilieu" dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel;
  • b. indien in de onder a bedoelde van toepassing zijnde categorie een maximum percentage is genoemd geldt dit voor het totale vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van de daarbij behorende bergruimten en andere ruimten;
  • c. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt tot ambachtelijke bedrijvigheid en bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  • d. buitenopslag en bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte, anders dan laden en lossen, zijn niet toegestaan;
  • e. de uitoefening van detailhandels- en/of horeca-activiteiten is niet toegestaan.
23.2.2 Afwijkingsregels beroep of bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 23.2.1, onder a, voor het toestaan van een groter vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  • a. lid 23.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die niet is genoemd in de hoofdgroep Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in deze hoofdgroep.
  • b. lid 23.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die is genoemd in categorie 1 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 23.2.1 onder c toegestane bedrijfsactiviteiten aan huis en wordt voldaan aan de overige bepalingen in lid 23.2.1;
  • c. lid 23.2.1, onder c, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsactiviteit aan huis, die niet is genoemd in categorie 1 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 23.2.1 onder c toegestane bedrijfsactiviteiten aan huis en wordt voldaan aan de overige bepalingen in lid 23.2.1.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
23.3 Verbod verkoop en opslag consumentenvuurwerk
  • a. Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is de verkoop met opslag van consumentenvuurwerk wel toegestaan op gronden met de bestemming 'Gemengd-2' en 'Gemengd-3' en op gronden met de functieaanduiding 'detailhandel'.
  • c. De verkoop met opslag van consumentenvuurwerk als bedoeld onder b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. voor de opslag van consumentenvuurwerk geldt een maximum van 10.000 kg;
    • 2. er wordt voldaan aan de minimale veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten die genoemd zijn in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

24.1 Overige zones
24.1.1 archeologisch onderzoeksgebied a
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken en/of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Erfgoedwet in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.
24.1.2 archeologisch onderzoeksgebied b
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
  • d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Erfgoedwet in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.
24.1.3 geluidzone - industrie
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - industrie” mogen op gronden gelegen binnen deze zone, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd en geen geluidgevoelige terreinen worden aangelegd.
  • b. Het onder a genoemde verbod geldt niet:
    • 1. voor het vernieuwen, veranderen of vergroten van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen overeenkomstig de regels van dit plan, mits daarbij de afstand tot het industrieterrein niet wordt verkleind, de bouwhoogte van het gebouw niet toeneemt, het aantal woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen niet toeneemt en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit;
    • 2. indien burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen of aanleg van geluidsgevoelige terreinen een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit;
    • 3. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een maatregel een situatie kan worden gecreëerd, waardoor wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde;
    • 4. indien de naar het gezoneerde industrieterrein gekeerde gevel van de woning of van het andere geluidsgevoelige gebouw voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder en door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond, dat minimaal sprake is van één geluidluwe gevel (geluidsbelasting minder dan 50 dB(A)).
  • c. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de geluidzone, waarbij aangetoond dient te worden dat de geluidsbelasting in het gebied dat ophoudt deel uit te maken van de geluidzone lager is dan 50 dB(A);
    • 2. het opheffen van de geluidzone, met dien verstande dat opheffing uitsluitend kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen zoneplichtig industrieterrein meer is.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  • a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  • b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  • d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 26 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  • b. voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit het oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  • c. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  • d. voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteitenbij functiemenging (bijlage 2) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  • e. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • f. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  • g. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  • h. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.
  • i. door aan een gebouw de bouwaanduiding 'karakteristiek' toe te kennen, indien op basis van cultuurhistorisch onderzoek dan wel een wijziging van het cultuurhistoriebeleid is aangetoond dat het betreffende gebouw cultuurhistorische waarde heeft;
  • j. door aan gronden de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch attentiegebied' toe te kennen, indien op basis cultuurhistorisch onderzoek dan wel een wijziging van het cultuurhistoriebeleid is aangetoond dat in het betreffende gebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 27 Algemene procedureregels

27.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  • a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  • b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
  • c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 28 Overige regels

28.1 Parkeren en laden en lossen
  • a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's overeenkomstig de parkeerkencijfers van het CROW in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.
28.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater

  • a. Hemelwater afkomstig van bebouwing en overig verhard oppervlak op een bouwperceel dient op het bij die bebouwing en overig verhard oppervlak behorende onbebouwde en onverharde terrein te worden geborgen of geïnfiltreerd in de bodem.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor bouwpercelen met bestaande bebouwing en terreinverharding, waar op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan reeds op een andere wijze uitvoering wordt gegeven aan het bergen of infiltreren van hemelwater dat van die bestaande bebouwing en terreinverharding afkomstig is.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en alsnog het bepaalde onder a geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren indien door gebruikmaking van de daartoe in dit plan opgenomen mogelijkheden het bebouwde en verharde oppervlak wordt vergroot.
28.3 Geluidzoneringplichtige inrichtingen

In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit bestemmingsplan zijn op de in dit plan begrepen gronden geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken
29.1.1 Overgangsbepaling

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
29.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 29.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

29.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 29.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik
29.2.1 Overgangsbepaling

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

29.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 29.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

29.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 29.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

29.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 29.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Boekelo 2015".