direct naar inhoud van 5.3 Ecologie
Plan: Buitengebied Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00042-0003

5.3 Ecologie

Natuurwetgeving en Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteit. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Nb-wet'98 de minister van ELI bevoegd gezag is) vereist

Ecologische Hoofdstructuur

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AMvB artikel 75.

De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  • 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  • 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
  • 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Natuurwetgeving en het plangebied “Buitengebied Noordwest”

In het kader van het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest” is beoordeeld of de natuurwetgeving en het natuurbeleid al of niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.

Ecologie en het plangebied “Buitengebied Noordwest”

Het plangebied bestaat uit het noordwestelijk deel van het buitengebied van de gemeente Enschede en wordt begrensd door de bebouwde kom van Enschede, de gemeentegrenzen met Haaksbergen, Hengelo, Dinkelland, Oldenzaal en Losser, de Lossersestraat en de Haaksbergerstraat.

Ecologische Hoofdstructuur:

Een groot deel van het plangebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur dienen op grond van de provinciale Omgevingsvisie en –verordening van een beschermende bestemming te worden voorzien. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt voor ontwikkelingen in de EHS het 'nee, tenzij' regime. Voor ontwikkelingen die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de tot de EHS behorende gronden kunnen leiden geldt dat tijdig passende mitigerende of preventieve maatregelen genomen dienen te worden. Er is geen sprake van een wettelijk beschermingsregime voor de EHS en de EHS heeft ook geen externe werking. Het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest” is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, in het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nadelige gevolgen voor de EHS zouden kunnen hebben. Een verdere toetsing aan de EHS kan dan ook achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00042-0003_0022.png"

Natuurbeschermingswet 1998:

Binnen de grenzen van het plangebied is het Natura 2000 gebied “Lonnekermeer” gelegen. Ten noorden en noordoosten van het plangebied zijn de Natura 2000 gebieden en de gebieden “Dinkelland” en “Landgoederen Oldenzaal” gelegen.

Hieronder volgt een korte beschrijving van de verschillende Natura 2000 gebieden:

Lonnekermeer

Dit Natura 2000 gebied is een relatief jong landgoed met daarin een tweetal gegraven waterplassen. Deze waterplassen zijn oligotrofe tot mesotrofe meertjes die zeldzame pionierbegroeiingen herbergen. Het Natura 2000 gebied bestaat naast het landgoed ook uit het aangrenzende gebied 'De Wildernis'. 'De Wildernis' is een kleinschalig beekdallandschap met vochtige en droge heide, heischrale graslanden, blauwgraslanden en dotterbloemhooiland. Aan de oostzijde van 'De Wildernis' liggen heideveldjes.

Landgoederen Oldenzaal

Dit Natura 2000 gebied ligt aan de voet van de stuwwal van Oldenzaal, tussen Oldenzaal, Losser en De Lutte. Het zuidelijk deel omvat het westelijk deel van het beekdal van de Snoeijinksbeek, gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, opgaand geboomte, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. De bossen bestaan uit eiken-berkenbos, beuken-eikenbos, eiken-haagbeukenbos en elzen-vogelkersbos. Voorts komen doornstruwelen voor en restanten van droge rivierduingraslanden. In het gebied liggen een aantal landgoederen die bestaan uit een afwisseling van naald- en loofbos, houtwallen, weilanden en akkers. Een groot deel van het gebied bestaat uit oud beuken- en eikenbos. In Boerskotten ontspringt de Snoeijinksbeek. In het noordelijk deel ligt een heuvelachtig terrein met een afwisseling van oude loof- en naaldbossen, graslanden (waaronder dotterbloemhooilanden), houtwallen en boerderijen. Aan de voet van de Tankenberg liggen enkele bronnen.

Dinkelland

Dit Natura 2000 gebied bestaat uit het beekdal van de Dinkel met een aantal zijbeken, waaronder het oostelijk deel van het beekdal van de Snoeijinksbeek en een drietal gevarieerde heideterreinen langs de Puntbeek en Rammelbeek, te weten Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld. De Dinkel is een kleine laaglandrivier. Bovenstrooms van de aftakking van het Omleidingskanaal heeft de Dinkel een vrij natuurlijke hydrodynamiek. Benedenstrooms van deze aftakking is de hydrodynamiek sterk gereguleerd. Landschappelijk is het een gaaf beekdal, gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. De losliggende delen nabij Punthuizen bestaan uit vochtige en droge heide en heischrale graslanden en blauwgraslanden, afgewisseld met bosjes.

De hiervoor genoemde Natura 2000 gebieden zijn allemaal Habitatrichtlijngebieden. In het plangebied of in de nabijheid daarvan zijn geen Vogelrichtlijngebieden gelegen. In het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest” of in de directe omgeving daarvan zijn ook geen beschermde natuurmonumenten gelegen.

Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswet-vergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest” is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, maar het plan bevat wel groeimogelijkheden voor bestaande agrarische bedrijven. De vestiging van nieuwe agrarische bedrijven is in het bestemmingsplan niet toegestaan.

Voorrtoets Natura 2000, PlanMER en passende beoordeling:

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest” is er een zogenaamde voortoets Natura 2000 uitgevoerd, waarin is onderzocht of het bestemmingsplan aanleiding geeft tot significant negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen en kwalificerende soorten van de diverse voornoemde Natura 2000 gebieden. De resultaten van de voortoets zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Uit de voortoets blijkt dat het op voorhand niet is uit te sluiten dat de op basis van het bestemmingsplan mogelijke uitbreidingen van agrarische bedrijven significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden zullen hebben. Vrijwel alle in of in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000 gebieden zijn zeer gevoelig voor vermesting en voor een aantal habitattypen geldt een kwalitatieve verbeteropgave. Ook is in de diverse Natura 2000 gebieden de achtergrondwaarde van de stikstofdepositie voor de beschermde habittypen veel hoger dan de kritische depositiewaarde, waardoor in beginsel iedere iedere toename leidt tot significant negatieve effecten. Op grond van de resultaten van de voortoets is het noodzakelijk gebleken een passende beoordeling en daarmee ook een plan-milieueffectrapportage (planMER) uit te voeren. Voor de resultaten van de planMER wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van deze toelichting. In deze paragraaf wordt volstaan met het vermelden van de belangrijkste conclusie van de planMER. Uit de planMER blijkt namelijk dat met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid kan worden geconcludeerd dat de beperkte ruimtelijke ontwikkelingen die in het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest” mogelijk worden gemaakt geen significant negatieve effecten zullen hebben voor de in het plangebied en in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000 gebieden.

Flora- en faunawet:

Het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest” heeft hoofdzakelijk een consoliderend en conserverend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het bestemmingsplan worden agrarische bedrijven geen noemenswaardige groeimogelijkheden geboden.

Als ontwikkellocatie binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest kan worden beschouwd de uitbreiding van de Golfbaan Spielehof. Deze golfbaan groeit van een minigolf-accommodatie naar een 9 holes golfbaan. Ten behoeve van deze uitbreiding worden aangrenzende percelen grond gebruikt. Deze percelen grond hebben in het bestemmingsplan Buitengebied 1996 ook al een Sport-bestemming (voetbalvelden). Doordat de sportbeoefening op die percelen is opgehouden, zijn deze gronden vrijgekomen. De eigenaar van de golf-accommodatie heeft van de gelegenheid gebruik kunnen maken om deze vrijgekomen gronden bij het huidige golfterrein te voegen.

Voor een ontwikkellocatie of voor evenementen wordt normaliter kort aangegeven of Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is, alvorens hiervoor een positieve bestemming kan worden opgenomen. Indien voor één of meerdere locaties of evenementen nog Flora- en fauna onderzoek noodzakelijk is, dient dit onderzoek bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en moet daaruit met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid kunnen worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat. Indien uit een eventueel uit te voeren Flora- en faunawet onderzoek blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is zonder het tijdig uitvoeren van mitigerende of preventieve maatregelen, kan het noodzakelijk zijn de tijdige uitvoering van die maatregelen als voorwaardelijke bepaling in de planregels van het bestemmingsplan te borgen.

Met betrekking tot deze ontwikkeling kan als volgt worden geconcludeerd:

Op grond van het voorgaande, met name het feit dat er op de toe te voegen percelen grond al geruime tijd tot voor kort sport werd uitgeoefend en er in de nieuwe situatie sport wordt bedreven die minder geluid voortbrengt, kan voor deze ontwikkeling met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie, natuurwaarden en flora en fauna geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Evenementen:

In het bestemmingsplan wordt als elk jaar terugkerend evenement de Military gehouden. Deze wordt hoofdzakelijk binnen eenzelfde gebied gehouden. Er zijn signalen afgegeven dat de organisatie mogelijk wil uitwijken naar een ander gebied of dat er wijzigingen komen in het gebruikelijke parcour en de gebruikelijke locatie. Concrete plannen hieromtrent zijn er nog niet. Het is onduidelijk of die plannen binnen de komende 10 jaar worden uitgevoerd.

Om die reden hebben wij de Military en het gebied waar deze plaatsvindt niet als evenement opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest.

Van dit evenement zijn in ieder geval geen onderzoeksgegevens bekend die erop duiden dat het evenement schade toebrengt aan ecologie, natuurwaarden, flora en fauna. Uit de jaarlijkse praktijk kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie, natuurwaarden en flora en fauna geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.