direct naar inhoud van 5.2 Milieu
Plan: Buitengebied Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00042-0003

5.2 Milieu

5.2.1 Inleiding

In deze paragraaf worden verschillende milieu-aspecten belicht, die mogelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Aan de orde komen geluid, de bodemkwaliteit, de bodemdaling, explosieven, milieuhinder van bedrijven, luchtkwaliteit, de externe veiligheid, hoogspanningslijnen, de milieuzones rond het vliegveld en de zoutwinning door Akzo Nobel.

5.2.2 Milieu Effect Rapportage

Milieueffectrapportage


Een milieueffectrapportage is een instrument waarmee het milieubelang een volwaardige plaats kan worden gegeven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het begrip milieueffectrap-portage wordt zowel gebruikt voor de procedure (in deze betekenis afgekort tot m.e.r.), waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat de gevolgen zijn voor het milieu van bepaalde activiteiten voordat ze worden ondernomen, als voor het resultaat van de m.e.r., het rapport (kortweg MER genoemd).


Verplichting tot opstellen MER


Het opstellen van een MER is onder meer noodzakelijk bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, dat voorziet in activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op zogenaamde Natura 2000 gebieden. Dit zijn natuurgebieden waarin vanuit Europees perspectief bezien, belangrijke flora en fauna voorkomen. De noodzaak of wenselijkheid van een m.e.r. kan ook blijken, na toetsing van de activiteiten (waarin het bestemmingsplan voorziet) aan de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Tenslotte kunnen provinciale staten in een milieuverordening activiteiten aanwijzen, die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht.


Bij de voorbereiding van het bestemmings-plan Buitengebied Noord-West is beoordeeld of het maken van een MER noodzakelijk is. Daarbij zijn de volgende conclusies getrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00042-0003_0021.png"

  • Het bestemmingsplan voorziet niet in activiteiten die de kwaliteit van nabij gelegen Natura 2000 gebieden, c.q. het in het plangebied voorkomende Natura 2000-gebied het Lonnekermeer, verslechteren of verstoren.
  • Het bestemmingsplan voorziet niet in activiteiten waarvoor, op grond van het Besluit milieueffectrapportage, het maken van een MER verplicht is. Ook vloeit, gelet op de aard en omvang van de in dit plan voorziene activiteiten, uit de toetsing aan dit besluit geen (verplichte) m.e.r.-beoordeling voort.
  • Er is wel een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Van nadelige gevolgen voor het milieu is daarbij niet gebleken.
  • In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 zijn, aanvullend op het Besluit milieueffectrapportage, door Provinciale Staten van Overijssel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht.


Met het oog daarop is afgezien van het opstellen van een MER. In de bijlage van deze toelichting wordt nader verslag gedaan van de vaststelling van de noodzaak, cq wenselijkheid tot het opstellen van een MER in relatie tot de activiteiten waarin dit bestemmingsplan voorziet.


5.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige bestemmingen. De normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai zijn opgenomen in de Wet geluidhinder. Luchtverkeerslawaai is in de Luchtvaartwet geregeld. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer, het spoortraject Enschede -Hengelo. Daarnaast wordt de geluidsbelasting van het gezoneerde industrieterrein Havengebied - Usselerhalte en de geluidszonering van het vliegveld Twente belicht.

Per brontype is beoordeeld of er belemmeringen zijn ten aanzien van dit plan. Het plangebied is gelegen binnen de zones van diverse wegen, te weten: de Drienerveldweg, de Tiekeweg, de Drienerbrakenweg, de Bosweg, de Broeierdweg, de Zelfertweg, de Elsbeekweg en de Hengelosestraat. Bovendien is het plangebied gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein Havengebied - Usselerhalte, het vliegveld Twente en de spoorlijn Enschede-Hengelo.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Volgens artikel 76a/77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

Railverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op een bij ministeriële regeling vastgestelde kaart. De regels hebben betrekking op nieuwe situaties, dus gevallen waarbij nieuwe spoorwegen worden aangelegd of bestaande spoorwegen worden gewijzigd, of gevallen waarbij woningen en overige geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd in de zone langs bestaand spoor.

Industrielawaai

Op grond van de Wet geluidhinder is bij Koninklijk Besluit MBG nr. 22N90008, datum 12 december 1990, rond het industrieterrein Havengebied- Usselerhalte een geluidszone vastgesteld. De gezamenlijke geluidsbelasting, veroorzaakt door alle bedrijven op dit industrieterrein mag op de zonegrens maximaal 50 dB(A) bedragen. Het industrieterrein “Twence” grenst aan het plangebied. Op het industrieterrein mogen zich grote lawaaimakers vestigen. Bij Koninklijk Besluit MBG nr. 26391003 van 23 april 1991 is rond het industrieterrein “Twence” een geluidszone vastgesteld. Een gedeelte van de geluidszone is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest”.

In het plangebied zijn binnen de geluidszone van het industrieterrein “Twence” voornamelijk gronden gelegen met de bestemming “Agrarisch met waarden” en “Bos". Binnen de geluidszone zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen en worden deze ook niet mogelijk gemaakt. In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de geluidszone te verplaatsen.

Luchtverkeerslawaai

Bij besluit van 5 juni 1992 (nr. MG92058753) van het Ministerie van Defensie is rond het vliegveld Twente een geluidszone vastgesteld. De geluidszone is gelegen over het plangebied. Binnen de geluidszone kunnen slechts onder stringente voorwaarden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd worden. De vliegbasis Twente is op 1 januari 2007 gesloten voor het militaire vliegverkeer. Op dit moment wordt onderzocht of het vliegveld een doorstart voor de burgerluchtvaart zal maken. De consequenties hiervan worden middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld. Het militaire zonebesluit is echter nog niet ingetrokken. Dit betekent dat die geluidszone nog van kracht is.

Overweging

Het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest betreft een conserverend plan. Binnen het plangebied worden geen nieuwe bronnen en nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2.4 Bodemkwaliteit

Het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest is in hoofdzaak conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan meestal is volstaan met het vastleggen van een bestaande situatie. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het vigerende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Wel wordt een beschrijving gemaakt van de reeds aanwezige verontreinigingen in het gebied:

  • Welenmosweg 1, voormalige Zodiac Zoo: Op deze locatie is een stortlaag aanwezig, welke doormiddel van een leeflaag is geïsoleerd. Bij ontwikkelingen binnen dit gebied dient hier rekening mee gehouden te worden.
  • Vanekerbeek: Op deze locaties was een verontreiniging met zware metalen aanwezig. Deze verontreiniging is in 2008 gesaneerd.
  • Pompstationweg 69: Op deze locaties was een verontreiniging met PAK aanwezig. Deze verontreiniging is in 2009 gesaneerd.
  • Weerseloseweg 275: Op deze locaties was een verontreiniging met minerale olie aanwezig. Deze verontreiniging is in 1995 gesaneerd.

Conclusie

De hierboven genoemde locaties waren op basis van hun status voor de beschikking ernst en spoed verontreinigd. Echter zijn de meeste van deze locaties in het verleden gesaneerd of zijn de risico's weggenomen. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest" wordt echter door bovenstaande informatie niet belemmerd.

5.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande geprojecteerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) in en rondom het plangebied, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Als leidraad voor de inventarisatie heeft het inrichtingenbestand van de afdeling Vergunningen gediend. Verder is rekening gehouden met eerder in dit gebied uitgevoerde milieu-inventarisaties.

Bedrijven en inrichtingen binnen het plangebied

In het plangebied bevinden zich met name woningen en in enkele gevallen een bedrijf aan huis. In het plangebied zijn geen bedrijven met een milieucategorie van 2 of hoger aangetroffen. Gesteld wordt dat in het plangebied geen milieuhinder wordt veroorzaakt op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen en buiten het plangebied.

Bedrijven en inrichtingen nabij het plangebied

Met behulp van de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009), is van de inrichtingen nabij het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is per inrichting kennisgenomen van de bedrijfsactiviteiten en voor het milieuaspect de indicatieve afstand bekeken. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Hierbij is het milieuaspect met de grootste hinderafstand maatgevend. Voor dit plan betreft het met name de potentiële contouren voor het milieuaspect geluid die in acht genomen moeten worden tot woningen in een rustige woonwijk of mogelijk andere gevoelige objecten. Hierbij wordt uitgegaan van een toelaatbaar langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde.

De inventarisatie heeft zich gericht op het gezoneerde industrieterrein Twence, Grolsch, Havengebied- Usselerhalte en het Business & Science Park. Vervolgens is beoordeeld of ter plaatse van voornoemde gebieden inrichtingen aanwezig zijn welke invloed hebben op het plangebied. Uit de inventarisatie blijkt dat een aantal van de geïnventariseerde inrichtingen buiten het plangebied wel invloed uitoefenen op het plangebied voor wat betreft het milieuaspect geluid. Dit betreft nu geen ontoelaatbare invloed, gelet op de huidige, vastgelegde situatie. De bedrijven moeten en kunnen nu voldoen aan de huidige wet- en regelgeving.

Overweging

In deze situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden verplicht de Wet geluidhinder niet tot het instellen van een onderzoek naar de geluidsbelasting.

Conclusie

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmering zijn voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • Het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Overwegingen

De enige ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt betreffen woningsplitsingen en het realiseren van woningen in (agrarische) bijgebouwen. Van deze mogelijkheden zal binnen de planperiode slechts incidenteel gebruik worden gemaakt. In de Regeling 'niet in betekenende mate' is opgenomen dat het realiseren van 1500 woningen als 'niet in betekenende mate' kan worden beschouwd. Het aantal nieuwe woningen binnen het plangebied zal aanzienlijk kleiner zijn waarbij de nieuwe woningen bovendien ook nog eens verspreid gerealiseerd worden en niet geconcentreerd binnen één project.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan hebben ofwel geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit, ofwel vallen binnen het 'niet in betekenende mate' criterium. Bovendien kan worden vermeld dat de achtergrondconcentraties binnen het plangebied zodanig laag zijn dat geen sprake zal zijn van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor de stoffen zoals vermeld in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

5.2.7 Externe veiligheid

Algemeen

In de huidige maatschappij worden activiteiten ontplooid die risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee brengen. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij productie, opslag, transport (waaronder ook luchthavens) en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van een dergelijke activiteit kan een beperking vormen voor de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Anderzijds is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare objecten (woningen, scholen, e.d.) en beperkt kwetsbare objecten (winkels, horeca, e.d.). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden- en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico kent dan ook geen contour, maar bij het groepsrisico is het bepalend hoeveel mensen zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophouden.

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid is vastgelegd in:

  • het Besluit en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI en REVI);
  • het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO);
  • het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB);
  • de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS) (Basisnet en Btev) voor spoor-, vaar- en verkeerswegen;
  • de Wet luchtvaart, het Besluit- en de Regeling burgerluchthavens (Bbl en Rbl) en de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML).

Op de Risicokaart (www.risicokaart.nl) worden bedrijven en activiteiten die onder dit wettelijke kader vallen grafisch weergegeven. Iedere bevoegd gezag / vergunninghouder van een activiteit die daaronder valt is verplicht deze gegevens actueel te houden.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Beleidsvisie Externe Veiligheid (EV-visie), vastgesteld op 18 juni 2007. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid. Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over het omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'.

Externe veiligheid en het plangebied

Bij het raadplegen van de risicokaarten provincie Overijssel en de risicokaarten van de gemeente Enschede, is gebleken dat in het plangebied hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen die onder het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (BevB )' vallen, te weten:

  • twee transportroutedelen met een diameter van 6 inch;
  • een transportroutedeel met een diameter van 12 inch.

Bovengenoemde leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De 6 inch leiding kent een 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. De 12 inch leiding kent geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Binnen de invloedsgebieden van de leidingen van respectievelijk 95 en 140 meter vinden geen wijzigingen plaats m.b.t. het aantal aanwezigen. Ook het huidige aantal aanwezigen is dermate laag dat deze geen groepsrisico vormt.

De ligging van deze buisleidingen vormt op grond van het BevB vormt geen belemmering voor dit plan. Berekening in Carola voor de hele Gemeente Enschede (rapport Carolaberekeningen Enschede Noord-Oost van februari 2013) bevestigen dit beeld. In dit bestemmingsplan is het het advies van de Brandweer Twente verwerkt.

Conclusie

Wat betreft het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.2.8 Hoogspanningslijnen

Inleiding

Voor de electriciteitsvoorziening lopen door Nederland duizenden kilometers hoogspanningslijnen. Onder een deel van die hoogspanningsplijnen wonen mensen. Blootstelling aan elektromagnetische straling rond hoogspanningslijnen kan schadelijk zijn voor de gezondheid. Uit uitgevoerde onderzoeken blijkt dat kinderen die in de buurt van hoogspanningslijnen wonen een verhoogde kans hebben op het krijgen van leukemie.

Om ervoor te zorgen dat het gezondheidsrisico minimaal wordt zijn door de rijksoverheid richtlijnen ontwikkeld, die door gemeenten kunnen worden toegepast, onder andere bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Beleid

De basis voor het rijksbeleid is vastgelegd in de nota Nuchter Omgaan met Risico's (oktober 2004). Voor het stralingsrisico ten gevolge van hoogspanningslijnen is deze nota verder uitgewerkt in een tweetal brieven van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gericht aan de Nederlandse gemeenten, namelijk. de brief van 2005 en de brief van november 2008.

In het advies van 2005 van de staatsecretaris aan gemeenten wordt aangegeven dat bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanninglijnen waarbinnen het jaargemiddeld magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

Ter operationalisering van dit advies is door RIVM voor iedere bovengrondse hoogspanningslijn in Nederland de zogenaamde indicatieve zone aangegeven. Als er sprake is van nieuwe streek- of bestemmingsplannen die overlappen met deze indicatieve zone, dan adviseert het Rijk de gemeenten om in overleg met de netbeheerder te onderzoeken wat voor de specifieke hoogspanningslijn de specifieke zone is: die specifieke zone is altijd kleiner dan de indicatieve zone. Als het nieuwe bestemmingsplan overlapt met deze specifieke zone, dan wordt geadviseerd om binnen die zone geen of zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen zoals woningen, crèches en kinderopvangplaatsen te situeren. Voor kleinschalige concentraties van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld apart gelegen bedrijfswoningen of boerderijen) mag hierop een uitzondering worden gemaakt.

In het advies van 2008 wordt het hierboven gegeven advies verduidelijkt ten aanzien van o.a. de definitie van “langdurig verblijf” (= een verblijf van tenminste 14-18 uur per dag gedurende minimaal één jaar), het begrip “gevoelige bestemming” (= woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen: dit is inclusief het “buiten” gedeelte) en het begrip “bestaande situatie” (=dit is de situatie van eind 2005).

De gemeente Enschede hanteert het beleid zoals dat door het Rijk wordt geadviseerd.

Plangebied versus hoogspanninglijnen

Door een deel van het bestemmingsplan buitengebied lopen hoogspanningslijnen. Het betreft een gecombineerde 380/110 kV lijn gelegen langs de A 35. Deze hoogspanningslijn heeft een indicatieve zone van 2x145 meter. Binnen de indicatieve zone van deze hoogspanningslijn bevindt zich een aantal verspreid liggende bestaande boerderijen: er worden binnen de indicatieve zones geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Binnen de indicatieve zone liggen enkele verspreid liggende boerderijen. Op basis van de door het Rijk aangegeven beleidslijn (waarin een uitzondering gemaakt wordt voor kleinschalige concentraties van gevoelige bestemmingen) is het daarom in dit geval niet nodig om de specifieke zone vast te laten stellen.

Conclusie

De binnen het bestemmingsplangebied gelegen bestaande hoogspanningslijnen vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2.9 Zonering vliegveld

Luchtverkeerslawaai

Bij besluit van 5 juni 1992 (nr. MG92058753) van het Ministerie van Defensie is rond het vliegveld Twente een geluidszone vastgesteld. De geluidszone is gelegen over een gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest'. Binnen de geluidszone kunnen slechts onder voorwaarden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd worden. De vliegbasis Twente is op 1 januari 2007 gesloten voor het militaire vliegverkeer.

Ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit bestemmingsplan was de militaire aanwijzing nog steeds van kracht. Derhalve zijn de geluidscontouren uit het geldende bestemmingsplan, die voortkomen uit de militaire aanwijzing, overgenomen. Na afloop van de ontwerptermijn is een nieuwe provinciale omgevingsverordening vastgesteld (inwerkingtreding 1 augustus 2013). In deze verordening is een 'Ruimtelijke reservering Luchthaven Twente' opgenomen. Omdat de gemeente gebonden is aan het overnemen van de regels uit de provinciale verordening en er onduidelijkheid is over de status van de militaire aanwijzing ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan, zal de in het ontwerpplan aanwezige geluidscontour worden vervangen door de 'Ruimtelijke reservering Luchthaven Twente' uit de verordening. De regels en verbeelding worden aangepast, conform de verbeelding en regels van de provinciale verordening (kaartbeeld 'Ruimtelijke reservering Luchthaven Twente' en titel 2.21 uit de regels).

Bij vaststelling van de structuurvisie 'Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.' in 2009 is besloten om een doorstart als burgerluchthaven te maken. De consequenties hiervan worden middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld. Dit zal resulteren in onder andere een nieuwe geluidzone. Indien een nieuw luchthavenbesluit wordt genomen zal middels een parapluplan de nieuwe geluidzone worden opgenomen in de betreffende bestemmingsplannen en gelijktijdig de oude contour komen te vervallen.

Beperkingenzones Defensie

Het plangebied van dit bestemmingsplan is in zijn geheel gelegen binnen het bouwbeperkingengebied van het radarstation Twente. In verband hiermee dient rekening te worden gehouden met beperkingen op de bouw van gebouwen en overige bouwwerken. De wettelijke basis hiervoor is gelegen in het Barro (zie paragraaf 4.2). De wet is ook de basis voor de bouwbeperkingen rondom de LV/GL-ontvangers op Complex Twente van Defensie. Op bijlage 6.20 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is het beperkingengebied aangegeven. Met beide beperkingengebieden is rekening gehouden in de planregels en de verbeelding, er zijn geen bouwmogelijkheden die leiden tot mogelijke verstoring. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij de planvorming opnieuw getoetst te worden aan de Barro/Rarro.

5.2.10 Zoutwinning door Akzo Nobel

Inleiding

Akzo Nobel wint sinds 1933 zout onder delen van het grondgebied van Enschede. Het zout wordt door middel van een waterinjectie opgelost uit zogenaamde zoutcavernes. Deze cavernes zijn holle, met pekel gevulde ruimten, ontstaan wanneer door middel van een waterinjectie zout uit de ondergrond is opgelost.

Na de zoutwinning blijft de caverne als holle ruimte achter. Deze cavernes bevinden zicht op een diepte van 300 tot 450 meter onder maaiveld. Na verloop van tijd kan het gebeuren dat het dak van de caverne instort en dat daardoor aan de oppervlakte uiteindelijk bodemdaling ontstaat. Vanaf 1960 is dit verschillende malen voorgekomen. De bodemdaling ontwikkeld zich in de vorm van tamelijk gelijkmatige schotels, aanvankelijk in snel tempo (decimeters per jaar), gevolgd door vele tientallen jaren van langzaam dempende bodemdaling. Bodemdaling kan een bedreiging vormen voor in het gebied voorkomende gebouwen, hoogspanningslijnen, wegen etc. In 1991 ontwikkelde zich in enkele uren tijd aan de Enschedse Havenweg in Hengelo een instortingskrater (sinkhole) met een doorsnede van 30 meter en een diepte van 4,5 meter.

Wettelijk kader en beleid

Er is geen wet- of regelgeving op het gebied van bodemdaling. Daarom is hiervoor door de gemeente (in samenwerking met gemeente Hengelo en AkzoNobel) beleid ontwikkeld.

Eerst is daarvoor door AkzoNobel om een bodemdalingsmodel ontwikkeld, waarmee met enige zekerheid kan worden bepaald of een instabiel wordende caverne op den duur tot bodemdaling of een sinkhole kan leiden. De prognoses gemaakt met dit model zijn in 2000 gerapporteerd aan de gemeenten Hengelo en Enschede. Naar aanleiding van de verschillende onderzoeken is een bodemdalingskaart opgesteld. Deze kaart wordt regelmatig geactualiseerd op basis van voortschrijdend inzicht en nieuw onderzoek. De cavernes zelf worden regelmatig gecontroleerd en gemonitord. Mogelijke veranderingen van de cavernes zijn daardoor al in een vroeg stadium bekend. Als een caverne instabiel blijkt te zijn, duurt het nog 15 jaren voordat aan het maaiveld bodemdaling van betekenis te verwachten is. Wanneer er dreiging is van bodemdaling, kunnen er maatregelen getroffen worden, zoals het opvullen van de caverne.

Om risico's te beheersen van eventuele ontwikkelingen op locaties waar bodemdaling aan de orde is, hebben de gemeente Enschede en Hengelo het bodemdalingsprotocol vastgesteld, dat wordt vertaald in de planregels. Voor ieder bestemmingsplan dat ontwikkelingen mogelijk maakt op locaties waar sprake is van een bodemdalingsrisico dient het bodemdalingsprotocol doorlopen te worden.

AkzoNobel is inmiddels samen met Twence gestart met een pilot voor het verstevigen/opvullen van zoutcavernes.

Het plangebied

In het plangebied komen cavernes voor die bodemdaling kunnen veroorzaken. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt op locaties waar een bodemdalingsrisico bestaat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bodemdaling is daarmee geen knelpunt in het kader van dit bestemmingsplan.