direct naar inhoud van Artikel 6 Agrarisch - Stadslandbouw
Plan: Buitengebied Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00042-0003

Artikel 6 Agrarisch - Stadslandbouw

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.1.1 Basisbestemming

De voor Agrarisch - Stadslandbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een stadslandbouwbedrijf voor het verbouwen van gewassen en het houden van landbouwdieren;
  • b. het kleinschalig experimenteel voor consumptie kweken van bijzondere diersoorten zoals wormen, insecten en vissen ten behoeve van de stimulering van duurzame landbouw .
  • c. het bieden van activiteiten op het gebied van zorg aan specifieke doelgroepen, educatie en onderzoek ten behoeve van duurzame landbouw (zoals een bezoekerscentrum, vergaderruimte, mini-laboratorium en een proeflokaal);
  • d. het verkopen van landbouwproducten voor menselijke consumptie en aanverwante artikelen die passen bij stadslandbouw, met een maximum verkoopvloeroppervlak van 200 m2 ;
  • e. extensieve recreatie (zoals verkoop van streekproducten in marktkraampjes);
  • f. ondergeschikte horeca met bijbehorend kleinschalig terras;
  • g. een rijbak en een stalruimte voor (pension)paarden;
  • h. een bedrijfswoning;
  • i. mantelzorg in de bedrijfswoning;
  • j. bed and breakfast , met een maximum oppervlakte van 200 m2;
  • k. de hierbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen (parkeervoorzieningen), voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
  • l. het behoud van landschapselementen.
6.1.2 Toegestaan medegebruik ter plaatse van functieaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding "zorgwoning" is wonen ten behoeve van zorg toegestaan.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Agrarisch - Stadslandbouw aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 6.1.
  • b. Etagebouw of splitsing van een bestaand gebouw in etages ten behoeve van een (pluim-)veehouderij is niet toegestaan.
  • c. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 6.2.1 onder a, 6.2.2, 6.2.3 en 6.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

6.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de kaart aangegeven bouwvlak.
  • b. dierverblijven voor landbouwdieren en mestopslag mogen niet binnen een afstand van 50 meter van de bestemming "Wonen" worden gerealiseerd.
  • c. De inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 900 m³, de goothoogte maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter bedragen, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van de bedrijfswoning, de in de bedrijfswoning aanwezige ruimten die ten dienste staan van het bedrijf onverkort meetellen.
  • d. De goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw mag maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 12 meter bedragen. De toegestane maximale bouwhoogte van een voor agrarische doeleinden te gebruiken bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt 6 meter en 12 meter voor een voedersilo.
  • e. voor het bouwen van bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximum 100 m2:
    • 2. de maximale goothoogte bedraagt 3 meter;
    • 3. de maximale bouwhoogte bedraagt 6 meter.

6.2.3 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in de leden 6.2.2 en 6.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk bedraagt maximaal 25 m² ;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter ;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter.

6.2.4 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken
  • a. Sleufsilo's, voersilo's, mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.
  • b. De maximale bouwhoogte van voersilo's bedraagt 12 meter.
  • c. Voor erfafscheidingen, sleufsilo's, mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
  • d. Voor de bouw van boog- en glaskassen geldt per bouwwerk een maximale bouwhoogte van 4,5 meter en een gezamenlijke maximale oppervlakte van 300 m2.
  • e. Voor niet eerder genoemde bouwwerken geldt binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 6 meter en daarbuiten een maximale bouwhoogte van 3 meter.
6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
    • 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
  • b. De in lid a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit voortvloeit uit het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen kader.

6.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2, onder b, voor het vergroten van een bedrijfswoning tot ten hoogste de inhoud van het oorspronkelijk hoofdgebouw, waarvan de woning een onderdeel vormt, met dien verstande dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, hierbij moet worden gehandhaafd.
  • b. De onder a bedoelde afwijking kan alleen worden toegepast indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden;
    • 2. bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent bewonen van bedrijfsgebouwen.
  • b. het houden van meer dan 40 zeugen met bijbehorende biggen/vleesvarkens (maximaal 280).
  • c. het houden van meer dan 200 vleesvarkens indien er geen zeugen worden gehouden.
  • d. het houden van meer dan 50 stuks rundvee.
  • e. het houden van meer dan 200 kippen met bijbehorende kuikens (tot 12 weken).
  • f. het houden van meer dan 50 geiten.
  • g. het houden van meer dan 50 schapen.
  • h. het houden van meer dan 50 konijnen.
  • i. het houden van meer dan 5 pensionpaarden.
  • j. het bedrijfsmatig houden van landbouwdieren en of het opslaan van mest op een geringere afstand dan 50 meter van de bestemming "Wonen".
  • k. het exploiteren van een terras met een oppervlakte groter dan 150 m2.
  • l. het wijzigen van de bedrijfsvoering zodanig dat er geen sprake meer is van een stadslandbouwbedrijf.
  • m. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen buiten het bouwvlak gedurende langer dan zes maanden per jaar.
  • n. het winnen van zand.
  • o. detailhandel anders dan bedoeld in lid 6.1 onder c, d, e en f.
  • p. de exploitatie van een hotel, café/bar, c.q. de exploitatie van een partycentrum.
  • q. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • b. De onder a van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. ten behoeve van dag- of verblijfsrecreatie, bedrijven uit de categorie 1 voorkomend binnen de hoofdrubrieken Bedrijven, Maatschappelijk, Cultuur en ontspanning en Dienstverlening van de bij deze planregels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, voormalig bedrijfsgebouw binnen een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. het betreffende gebouw tenminste vijf jaar (niet wederrechtelijk) in gebruik is geweest voor bedrijfsdoeleinden;
    • 2. de functiewijziging ook met vervangende nieuwbouw gepaard kan gaan, indien het bestaande bedrijfsgebouw om bouwtechnische redenen niet geschikt (te maken) is voor het beoogde doel;
    • 3. de functiewijziging betrekking kan hebben op maximaal 300 m² gebruiksvloeroppervlakte;
    • 4. voor plannen die voorzien in de realisatie van recreatieverblijven geldt, in afwijking van het bepaalde onder a, sub 3, van dit lid, dat er maximaal 3 recreatieverblijven mogen worden gerealiseerd en elk recreatieverblijf een gebruiksvloeroppervlakte heeft van niet meer dan 65 m²;
    • 5. de vestiging van andere dan de in de aanhef van dit lid bedoelde bedrijven toe te staan, mits die bedrijven naar hun aard vergelijkbaar zijn met de binnen de genoemde hoofdrubrieken toegestane bedrijven uit categorie 1 en die bedrijven, gelet op hun invloed op hun omgeving, daarmee gelijk kunnen worden gesteld;
  • b. door het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Stadslandbouw in de bestemming Wonen na beëindiging van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging zich niet kan uitstrekken tot een groter gebied dan het bestaande erf;
    • 2. de wijziging er niet toe kan strekken dat het aantal wooneenheden op het erf toeneemt.
  • c. door het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Stadslandbouw in de bestemming Bos of Natuur na beëindiging van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.
  • d. ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij, indien en voorzover de vestigingslocatie binnen een bestaand bouwvlak is gelegen.

6.7.2 Nadere voorwaarden

Aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 6.7.1 sub a tot en met d worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels;
  • b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  • c. de (bedrijfs)activiteiten moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn.