direct naar inhoud van Artikel 20 Horeca
Plan: Buitengebied Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00042-0003

Artikel 20 Horeca

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 Basisbestemming

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de Hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met daaraan ondergeschikt:

  • a. kantoorruimte als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30 % van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel,
  • b. het wonen, indien en voorzover op grond van lid 20.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
  • c. mantelzorg, indien en voorzover op grond van lid 20.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,

met de daarbij behorende

  • d. bouwwerken,
  • e. erven,
  • f. terreinen en
  • g. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
20.1.2 Toegestaan medegebruik ter plaatse van functie-aanduidingen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - short stay" zijn de gronden tevens bestemd voor het aanbieden van een ruimte voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van maximaal zes maanden".
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is het niet toegestaan een bedrijfswoning te realiseren.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Horeca aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 20.1.
  • b. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 20.2.1 onder a, 20.2.3 en 20.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

20.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de kaart aangegeven bouwvlak.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” mag bij de bouw van gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde de aangegeven bouwhoogte niet worden overschreden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage' mag bij de bouw van gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde het aangegeven bebouwingspercentage niet worden overschreden.
  • d. Per bouwvlak is, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangegeven, de bouw van één bedrijfswoning toegestaan. Bedrijfswoningen dienen vrijstaand te worden gebouwd. De inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 900 m³ en de goothoogte maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van de bedrijfswoning, de in de bedrijfswoning aanwezige ruimten die ten dienste staan van het bedrijf onverkort meetellen. Voor bestaande bedrijfswoningen, die onderdeel uitmaken van een (groter) hoofdgebouw, geldt dat zij mogen worden gehandhaafd, vernieuwd en vergroot, met dien verstaande dat voor die bedrijfwoningen een afwijkende maximale inhoudsmaat van toepassing is van 750 m³. Voor bedrijfswoningen geldt, in afwijking van het bepaalde onder b van dit lid, een maximale bouwhoogte van 10 meter.
  • e. Per bouwvlak mogen bij bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Voor bij bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² per wooneenheid mag bedragen, dat de toegestane maximale goothoogte 3 meter en -in afwijking van het bepaalde onder b van dit lid- de maximale bouwhoogte 6 meter mag bedragen. De bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zijnde een uitbreiding van de wooneenheid, mag binnen het bouwvlak maximaal gelijk zijn aan de bouwhoogte van de wooneenheid; de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zijnde een uitbreiding van de wooneenheid, mag binnen het bouwvlak maximaal gelijk zijn aan de goothoogte van de wooneenheid.

20.2.3 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in de leden 20.2.2 en 20.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte 5 meter bedragen.

20.2.4 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken

Voor het bouwen van overige, niet eerder genoemde, bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van niet eerder genoemde overige bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen.

20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 20.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Horeca van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één of ten hoogste twee categorieën hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 20.1 op die locatie toegestane bedrijven;
  • b. 20.2.2, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. 20.2.2, onder d, voor het inpandig splitsen van een bestaande bedrijfswoning in twee woningen, indien dit hoofdgebouw een inhoudsmaat heeft van meer dan 1000 m³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd.
  • d. 20.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  • e. 20.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 8 meter.

20.3.2 Nadere voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 20.3.1 sub a tot en met e worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels;
  • b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  • c. de (bedrijfs)activiteiten moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  • d. de afwijking mag niet toegepast worden binnen de Ecologische Hoofstructuur (EHS), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een winkel of een seksinrichting.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels
20.5.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1.1, ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 20.1.1, op die locatie toegestane horecabedrijven.

20.5.2 Nadere voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 20.5.1 worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels;
  • b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  • c. de (bedrijfs)activiteiten moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  • d. de afwijking mag niet toegepast worden binnen de Ecologische Hoofstructuur (EHS), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid
20.6.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het wijzigen van de bestemming Horeca in de bestemming Wonen na beëindiging van de bedrijfsvoering van het bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging zich niet kan uitstrekken tot een groter gebied dan het bestaande erf;
  • b. de wijziging er niet toe kan strekken dat het aantal wooneenheden op het erf toeneemt.

20.6.2 Nadere voorwaarde

Aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 20.6.1 wordt de volgende voorwaarde gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels.