direct naar inhoud van Artikel 19 Groen - Landgoedpark
Plan: Buitengebied Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00042-0003

Artikel 19 Groen - Landgoedpark

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Basisbestemming

De voor Groen - Landgoedpark aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding van een landgoedpark en - voorzover gelegen binnen een bouwvlak - de instandhouding van een landhuis, het wonen, alsmede voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikt:

  • a. mantelzorg
  • b. extensieve recreatie,
  • c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water,
  • d. de uitoefening van een beroep of de exploitatie van een bedrijf aan huis voorkomend in de categorieën 1 of 2 van de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1, kleinschalige dagrecreatieve activiteiten op het gebied van cultuur en educatie, het bieden van dagbesteding aan specifieke doelgroepen uit de zorgsector, het verstrekken van logies en ontbijt aan reizigers, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten plaats moeten vinden binnen een bestaand (eventueel daarvoor geschikt te maken) bedrijfsgebouw,
    • 2. per landgoed maximaal 300 m² bedrijfsvloeroppervlakte voor de nevenactiviteiten in gebruik mag zijn.
  • e. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);

met de daarbij behorende

  • f. bouwwerken,
  • g. erven,
  • h. terreinen en
  • i. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

19.1.2 Toegestaan medegebruik ter plaatse van functie-aanduidingen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn de gronden tevens bestemd voor:
    • 1. het wonen, met dien verstande dat binnen het gebied met de functie-aanduiding 'wonen', maximaal 1 wooneenheid met daarin maximaal één woning aanwezig, tenzij door middel van een aanduiding in het plan anders is aangegeven,
    • 2. aan het wonen ondergeschikt medegebruik ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis,
    • 3. mantelzorg.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – schuur' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van een schuur die mag worden gebruikt voor agrarische doeleinden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” zijn kantoren toegestaan, met dien verstande dat het gebruik voor kantoren tesamen met de nevenactiviteiten genoemd onder lid 19.1 voorkomend in de categorie 1 en 2 van de hoofdgroep Bedrijven van bijlage1 beperkt is tot maximaal 400 m² bruto vloeroppervlak per landgoedpark.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - bijzonder gebouw' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van een bijzonder cultuurhistorisch gebouw, waarvan de inhoud niet mag worden vergroot en waarvan de hoofdvorm van het gebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, niet mag worden gewijzigd.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Groen - Landgoedpark aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 19.1.
  • b. Binnen het bouwvlak mag een landhuis aanwezig zijn dan wel worden gebouwd. De hoofdvorm van het landhuis, bepaald door bouw- en goothoogte en dakvorm zoals ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan, mag niet worden gewijzigd.
  • c. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 19.2.1 sub a, 19.2.2, 19.2.3 en 19.2.4, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

19.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De toegestane maximale bouwhoogte voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwde zijnde, bedraagt 8 meter.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a van dit lid, mogen op gronden die middels de functieaanduiding 'wonen' tevens zijn bestemd voor het wonen, één of - in het geval dit door middel van een aanduiding in het plan is aangegeven - meer wooneenheden met één woning per wooneenheid worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud van een wooneenheid maximaal 750 m³ bedraagt of zoveel meer als ten tijde van de tervisielegging, de maximale goothoogte 6 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter bedraagt,
    • 2. bij een wooneenheid bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² per wooneenheid mag bedragen. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a van dit lid mag op gronden die middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – schuur' tevens zijn bestemd voor de instandhouding van een schuur, een schuur aanwezig zijn waarvan de oppervlakte mag niet groter zijn dan de functieaanduiding, de goothoogte maximaal 3,5 meter en de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen. De schuur mag niet worden verplaatst.
  • d. Op gronden waar middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - beheergebouw' een beheergebouw is toegestaan gelden de volgende bouwregels. De oppervlakte mag maximaal 250 m2 bedragen, tenzij het bouw- of functieaanduidingsvlak een kleinere oppervlakte toelaat. De goothoogte mag maximaal 3,5 meter en de bouwhoogte mag maximaal 8 meter bedragen of zoveel meer als dat er bij recht is toegestaan.

19.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt, in afwijking van het bepaalde in 19.2.2 en 19.2.4, de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte 5 meter bedragen.

19.2.4 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken

De (bouw)hoogte van overige, niet eerder genoemde, bouwwerken mag ten hoogste bedragen:

  • a. 6 meter voor palen en masten;
  • b. 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
  • c. 2,50 meter voor niet eerder genoemde overige bouwwerken.

19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 19.2.2, onder a, voor het bouwen van bij een landhuis behorende bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, met dien verstande dat maximaal 150 m² aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak kan worden toegestaan.
  • b. 19.2.2, onder b, voor het vergroten van een wooneenheid tot ten hoogste de inhoud van het oorspronkelijk hoofdgebouw, waarvan het woonhuis een onderdeel vormt, met dien verstande dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, hierbij moet worden gehandhaafd.
  • c. 19.2.2, onder b, voor het inpandig splitsen van een bestaande wooneenheid in twee woningen, indien dit hoofdgebouw een inhoudsmaat heeft van meer dan 1000 m³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd.
  • d. 19.2.4, onder b, voor erf- en terreinafscheidingen tot een maximale hoogte van 2 meter.

19.3.2 Nadere voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 19.3.1 sub a tot en met c worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels;
  • b. de afwijking mag niet toegepast worden binnen de Ecologische Hoofstructuur (EHS), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
  • b. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.
  • c. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven.
  • d. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2, het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 6. het leggen van drainagebuizen.
  • b. De onder a van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

19.6 Wijzigingsbevoegdheid
19.6.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. ten behoeve van dag- of verblijfsrecreatie, bedrijven uit de categorie 1 voorkomend binnen de hoofdgroepen Bedrijven, Maatschappelijk, Cultuur en ontspanning en Dienstverlening van de bij deze planregels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, gebouw, met dien verstande dat:
    • 1. het betreffende gebouw tenminste vijf jaar (niet wederrechtelijk) in gebruik is geweest;
    • 2. de functiewijziging ook met vervangende nieuwbouw gepaard kan gaan, indien het bestaande gebouw om bouwtechnische redenen niet geschikt (te maken) is voor het beoogde doel;
    • 3. de functiewijziging betrekking kan hebben op maximaal 300 m² gebruiksvloeroppervlakte;
    • 4. burgemeester en wethouders bevoegd zijn, de vestiging van andere dan de in de aanhef van dit lid bedoelde bedrijven toe te staan, mits die bedrijven naar hun aard vergelijkbaar zijn met de binnen de genoemde hoofdgroepen toegestane bedrijven uit categorie 1 en die bedrijven, gelet op hun invloed op hun omgeving, daarmee gelijk kunnen worden gesteld;
    • 5. de exploitatie van een hotel, café/bar, c.q. de exploitatie van een partycentrum niet is toegestaan.
  • b. ten behoeve van het wonen in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, waardevol gebouw binnen een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. een woonfunctie slechts wordt toegekend, indien het gebouw een inhoud heeft van minimaal 450 m³;
    • 2. de karakteristieke waarde van het gebouw door de nieuwe functie niet mag worden aangetast;
    • 3. de inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot.
19.6.2 Nadere voorwaarden

Aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 19.6.1 sub a en b worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van deze regels;
  • b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  • c. de (bedrijfs)activiteiten moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  • d. de wijziging mag niet toegepast worden binnen de Ecologische Hoofstructuur (EHS), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.