direct naar inhoud van 4.2 Water
Plan: Herfstweg 151-153
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00012-0004

4.2 Water

In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe is eerst een beknopte beschrijving gegeven van het wettelijk kader en het algemene waterbeleidskader. Vervolgens wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Aansluitend op de huidige situatie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd, welke bij nieuwe ontwikkelingen in acht genomen dienen te worden.

4.2.1 Internationaal en nationaal beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet, die een achttal wetten vervangt en integreert, wordt de watersysteembenadering centraal geplaatst. Hoewel de Waterwet een vergunningstelsel kent met een zogenaamde watervergunning, is het de bedoeling dat de vergunningen, die in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) voor overstorten van gemeentelijke riolering zijn verleend, verdwijnen. Hiervoor in de plaats komen algemene regels, die voor overstorten worden vastgelegd in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Indien de gemeente Enschede lozingen wil laten plaatsvinden die niet in het Gemeentelijk Rioleringsplan (zie paragraaf 2.3.6) zijn opgenomen, dan is voor het lozen op oppervlaktewater een vergunning nodig bij het bevoegd gezag op basis van artikel 6.2 van de Waterwet. Voor de regionale wateren zijn dat het waterschap en Rijkswaterstaat.

Een belangrijk uitgangspunt van de Waterwet is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. Hierbij is het uitgangspunt dat er geen vergunning nodig is, tenzij daar goede redenen voor zijn. De algemene regels zijn opgenomen in een viertal besluiten, het al eerder genoemde Besluit lozen buiten inrichtingen, het besluit Landbouwactiviteiten (nog niet vastgesteld) het Activiteitenbesluit, en het Besluit lozing afvalwater huishoudens. Het Besluit lozen buiten inrichtingen is per 1 juli 2011 in werking getreden en de laatste 2 besluiten zijn per 1 januari 2008 in werking getreden.

Voor zeer specifieke gevallen kunnen watervergunningen nog maximaal 3 jaar in de vorm van een maatwerkbesluit blijven voortbestaan. Dit zijn lozingen waarvoor een vergunning of ontheffing was verleend voor de inwerkingtreding van artikel 2.1 maar door de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen niet meer vergunningsplichtig of ontheffingsplichtig zijn.

Indirecte lozingen zijn met de invoering van de Waterwet niet meer vergunningsplichtig bij de waterkwaliteitsbeheerder (zuiveringsbeheerder). De behandeling van deze lozingen valt daarmee onder het regime van de Wet milieubeheer. Bij de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn de vergunningstrajecten aangepast. Dit betekent dat in de meeste gevallen Enschede bevoegd gezag is. Alleen voor complexe aanvragen is de provincie bevoegd gezag. Wel heeft de waterbeheerder, het waterschap, bindend adviesrecht en behoudt het waterschap toezichthoudende bevoegdheden.

Voor de activiteiten waarvoor een watervergunning nodig is, is de (grond)waterbeheerder, het waterschap, de provincie of Rijkswaterstaat bevoegd gezag, maar kan de vergunning worden aangevraagd bij Enschede. In dat geval heeft Enschede de coördinatieplicht. De aanvraag voor de vergunning kan ook rechtstreeks bij het bevoegd gezag worden ingediend.

In de Waterwet zijn gemeentelijke zorgplichten uit de Wet op de Waterhuishouding overgenomen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Deze overeenkomst is in 2003 gesloten in samenwerkingsverband tussen het Rijk en de koepelorganisaties van de provincies, gemeenten en de waterschappen, waarin op hoofdlijnen de wateropgaven zijn neergelegd die benodigd zijn om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050. Het Nationaal Bestuursakkoord Water is gericht op het verminderen van de kans op wateroverlast, zowel vanuit de riolering als het oppervlaktewater, op het op orde krijgen van de waterkwaliteit en op het niet ernstiger laten worden van watertekorten. In 2007 is het Nationaal Bestuursakkoord Water geactualiseerd.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgelegd. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, op voldoende en schoon water en op diverse vormen van gebruik van water en het Waterplan geeft het beleid op hoofdlijnen weer dat het Rijk wil voeren om tot duurzaam waterbeheer te komen. Voor stedelijk water zijn de volgende punten opgenomen:

  • bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt;
  • bij de aanpak van de stedelijke wateropgave, wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad;
  • de combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken.

4.2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel (zie paragraaf 2.2) is het waterplan van de provincie Overijssel opgenomen. De ambitie van de provincie luidt als volgt:

  • e. watersystemen zodanig inrichten dat ze voldoende en goed water bevatten en dat ze voor lange tijd veilig zijn en bestand tegen klimaatverandering;
  • f. wateroverlast in bebouwd gebied voorkomen. Bij inrichting van nieuwe stedelijke locaties of herontwikkelingen moet waterbeheer zwaar meewegen, deels medeordenend.

De provincie toetst gemeentelijke rioleringsplannen en heeft een deel van het grondwaterbeheer overgedragen aan gemeenten. Ook stimuleert de provincie het gezamenlijk aanpakken van taken en verantwoordelijkheden tussen waterschap Regge en Dinkel en de gemeente Enschede. Bij bestemmingsplanwijzigingen wordt de watertoets (verplicht) toegepast, zie paragraaf 4.2.4.

Waterbeheerplan (2010-2015) Waterschap Regge en Dinkel

Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van Rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Hieronder wordt ingegaan op de wettelijk vastgelegde zorgplichten van de gemeente Enschede voor afvalwater, hemelwater en grondwater.

Afvalwater

De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels. Dit betekent dat daar waar geen gemengde riolering aanwezig is, het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeleverd. Na renovaties en herinrichting moet afvalwater ook gescheiden van het hemelwater aangeboden worden. De gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens van woning of bedrijf. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het Waterschap Regge en Dinkel.

Hemelwater

Hemelwater wordt uit het afvalwaterstelsel (gemengde riolering en afvalwaterriolering) gehouden. Dit betekent dat bedrijven en particulieren het hemelwater dat op hun perceel valt, eerst zelf op eigen perceel moet proberen te verwerken en, indien dat niet redelijkerwijs kan, het gescheiden aan moeten leveren aan de riolering. Dit geldt voor alle nieuwbouw en bestaande bouw, tenzij het afvalwater en hemelwater oorspronkelijk werd afgevoerd naar het gemengd riool. Nieuwe bedrijventerreinen worden voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel. De gemengde rioolstelsels bij enkele bestaande bedrijventerreinen worden bij reguliere vervanging imgebouwd tot (verbeterd) gescheiden stelsels.

In de komende planperiode gaat de gemeente Enschede voortvarend door met het verder afkoppelen van verhard oppervlak. Tegelijkertijd is de gemeente van plan om te starten met de aanleg van de Stadsbeek, een open watergang in de openbare ruimte. Het hemelwater van een groot aantal afgekoppelde oppervlakken wordt dan naar de Stadsbeek afgevoerd.

Grondwater

Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein. Dat betekent dat de afvoer van dat grondwater naar een, eventueel door de gemeente aangelegde, drainageleiding voor eigen rekening komt. De gemeente zal maatregelen in openbare gemeentelijke gebieden treffen als er sprake is van structurele nadelige gevolgen door de grondwaterstand. Voorwaarde is wel dat de te nemen maatregelen doelmatig zijn en deze niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoren.

Onder structureel nadelige gevolgen worden gevolgen verstaan die tenminste jaarlijks terugkeren, niet tijdelijk zijn (tenminste 5 jaar), tenminste één maand continu aanhouden, stabiel of toenemend zijn of van significante omvang zijn.

Maatregelen worden doelmatig geacht als ze effectief zijn en dus de problemen voorkomen of aanzienlijk beperken, als ze efficiënt zijn en er geen alternatieven zijn die goedkoper of effectiever zijn of als de kosten van de maatregelen in redelijke verhouding staan met de nadelige gevolgen.

Gebiedsgericht grondwaterbeheer

De gemeente Enschede is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. In 2009 is het bodemconvenant tot stand gekomen tussen het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen. Hierin zijn afspraken gemaakt over de aanpak van verontreinigde locaties in Nederland. Eén van de onderwerpen is de gebiedsgerichte aanpak van grootschalige grondwaterverontreinigingen. De gemeente Enschede voert gebiedsgericht grondwaterbeheer uit dat leidt tot een verduurzaming van het (grond)watersysteem. Naast de grondwaterkwaliteit wordt ook invulling gegeven aan het kwantiteitsbeheer. In de integrale benadering worden de verschillende aspecten van het grondwatersysteem (kwantiteit, kwaliteit, winning en gebruik en dergelijke) in samenhang beschouwd, zie ook het Gemeentelijk Rioleringsplan dat genoemd is in paragraaf 2.3.6.

4.2.4 Watertoets

Het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) streeft naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem en te bergen op daarvoor aangewezen plekken worden ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.2.5 Huidige waterhuishoudkundige situatie plangebied bestemmingsplan "Herfstweg 151-153"

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Euregioweg, aan de noordzijde door de spoorlijn Hengelo-Enschede-Gronau, aan de oostzijde door de Slankweg en aan de zuidzijde door de Louis Bothastraat. Het plangebied bestaat uit twee percelen ten westen van Herfstweg 155 die beide een oppervlakte van ca. 440 m2 hebben. De percelen zijn ongeveer 44 bij 11 meter groot.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Herfstweg 151-153" valt binnen de waterhuishoudkundige visie die de gemeente voor het gebied Eschmarkerveld heeft opgesteld. Deze visie dateert van 22 mei 2007 en is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Verhard oppervlak en maaiveld

De percelen zijn onbebouwd. Er is daarom geen sprake van verhard oppervlak binnen het plangebied. De te ontwikkelen percelen liggen op de oostflank van de Enschedese stuwwal. Onderstaande afbeelding geeft de hoogte van het plangebied weer. Ten westen van de Slankweg loopt het gebied af van west (47,5 m +NAP) naar oost (43,0 m +NAP). Ten oosten van de Slankweg loopt het maaiveld af van zuidwest (43,0 m +NAP) naar noordoost (40,0 m +NAP).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00012-0004_0007.jpg"

Afbeelding 7: Hoogteverloop van het plangebied "Herfstweg 151-153"

Geohydrologie en bodem

De ondergrond van het plangebied bestaat uit een dekzandlaag met daaronder een keileemlaag. Op de bodemkaart van Nederland is te zien dat de dekzandlaag voor het grootste deel bestaat uit een humuspodzolgrond, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand. In het noordwesten en oostrand van het gebied liggen gooreerdgronden, bestaande uit lemig fijn zand en kalkloos. In de dekzandlaag komen leem- en veenlagen voor. De dikte van de keileemlaag is minimaal 20 cm, maar meestal meer dan 1,5 meter.

Tijdens het bodemonderzoek is de waterdoorlatendheid van de bodem bepaald. Over het algemeen heeft de 1e meter van de bodem een doorlatendheid van meer dan 0,5 meter per dag (k>0,5 m/dag). Beneden de 1 m -mv komen regelmatig bodemlagen voor met een doorlatendheid kleiner dan 0,5 m/dag. Op de locaties waar het keileem ondieper ligt dan 1 m -mv komt ook binnen de 1 meter een doorlatendheid kleiner dan 0,5 m/dag voor. In het noordelijk deel van het gebied ten westen van de Slankweg heeft de bodem over het gehele boorprofiel een doorlatendheid groter dan 0,5 m/dag. Vanaf een doorlatendheid van 0,5 m/dag is infiltratie van regenwater mogelijk.

Grondwater

In het gebied komen grondwatertrap (Gt) III en V* voor. Gt III komt overeen met een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 15 centimeter minus maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van 105 cm -mv. Bij Gt V* is de GHG 35 cm -mv en de GLG 150 cm -mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00012-0004_0008.jpg"

Afbeelding 8: Gemiddeld hoogste grondwaterstanden van het plangebied "Herfstweg 151-153"

Tijdens het bodemonderzoek van Grontmij zijn de GHG's bepaald (afbeelding 8). Over het algemeen kent het gebied een hoge GHG van gemiddeld 40 cm -mv. In het noordwesten van het gebied liggen de diepste GHG's. De rest van het gebied bestaat uit een afwisseling van zones waar de GHG hoger of lager ligt dan 40 cm -mv.

Afwatering

Hemelwater dat op het grasland valt, verdampt en infiltreert of blijft tijdelijk op het maaiveld staan. Er zijn geen afwaterende voorzieningen aanwezig in de openbare ruimte. Het is mogelijk dat de bestaande woningen aan de Herfstweg afwateren richting de noordelijk gelegen spoorsloot. In de Slankweg ligt een hemelwaterriool dat op de noordelijk gelegen spoorsloot is aangesloten.

Afvalwaterriolering

In de Herfstweg ligt geen openbaar riool. De percelen aan de Herfstweg 155 en 157 lozen op een sceptic-tank.

Watersysteem omgeving

Aan de noordkant van de percelen ligt de spoorsloot die overtollig water afvoert naar het oosten richting Glanerbrug.

Ontwikkelingen

De te ontwikkelen percelen liggen aan de rand van deelplan 5 in Eschmarkerveld, wat onderdeel is van de Eschmarke.

4.2.6 Randvoorwaarden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

De inrichting van de waterhuishouding is gebaseerd op een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten, deze zijn hieronder benoemd.

Beleid

Het vigerend beleid van de gemeente Enschede schrijft voor dat zo min mogelijk hemelwaterafvoeren aangesloten worden op de riolering. Hemelwater en afvalwater moeten gescheiden aangeleverd worden aan de perceelgrens. In het buitengebied vindt geen aansluiting van hemelwaterafvoer plaats op de riolering. Particulieren verwerken het afvloeiend hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein (middels infiltratie en /of tijdelijke berging) en zorgen voor een vertraagde afvoer naar het greppel- en oppervlaktewatersysteem in de nabije omgeving. Het lozen van afvalwater vindt plaats op de riolering of via een IBA-systeem (Individuele Behandeling Afvalwater).

Wateropgave

Bij toename van het verhard oppervlak én versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewatersysteem via een stelsel van leidingen of goten is het nodig waterberging te realiseren om het waterbezwaar op het oppervlakwaterssyteem niet te vergroten. Hiervoor is een berging nodig van 40 mm, dat wil zeggen 40 liter per m2 verhard oppervlak.

4.2.7 Toekomstige situatie plangebied "Herfstweg 151-153"

Binnen het plangebied worden twee woningen gebouwd. Het te bebouwen oppervlak bedraagt voor iedere woning 90 m2, in totaal gaat het om een toename van het verhard oppervlak van 180 m2. Uitgaande van een afwaterend verhard oppervlak van 180 m2 bedraagt de wateropgave 7,2 m3.

Hemelwaterafvoer

Het hemelwater van beide percelen zal via het afwateringsysteem van het te ontwikkelen deelplan 5 van Eschmarkerveld afstromen naar de waterberging binnen ditzelfde deelplan. Tot die tijd is er de volgende mogelijkheid: afwatering naar openbare ruimte aan de Herfstweg. Hier zal een greppel aangelegd moeten worden die het hemelwater naar het hemelwaterriool in de Slankweg afvoert. De greppel zorgt voor voldoende berging. Indien nodig kan deze gecombineerd worden aangelegd met een greppel aan de westzijde van de percelen die het afstromend hemelwater vertraagd afvoert naar de spoorsloot ten noorden van de percelen. Het maaiveld loopt vanaf de Herfstweg naar de spoorsloot grofweg horizontaal.

Waterberging

In de eindsituatie zal de berging van 7 m3 meegenomen moeten worden bij de ontwikkeling van deelplan 5 van Eschmarkerveld.

Voor wat betreft de tijdelijke situatie geldt dat de greppel aan de volgende minimale afmetingen moet voldoen: bodembreedte 0,5 m, diepte 0,5 m, rn talud 1:1. De maximale berging in de greppel bedraagt 25 m3. Dit is ruim voldoende omdat 7 m3 benodigd is.

Afvalwater

In de eindsituatie zal het afvalwater aangesloten worden op het afvalwatersysteem van deelplan 5 Eschmarkerveld. Tijdelijk kan er een vrijvervalriolering van PVC rond 200 mm worden aangelegd van de te ontwikkelen percelen naar de Slankweg over een lengte van ca. 100 meter. Gelet op de hoogteverschillen van west naar oost lijkt aanleg van vrijverval riolering mogelijk.