direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Herfstweg 151-153
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00012-0004

4.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of - indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven - zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Herfstweg 151-153" bestaat uit de percelen kadastraal bekend als Lonneker, sectie E, nummers 0700, 8881 en 8880. Deze percelen zullen worden herontwikkeld, waartoe een herziening van het bestemmingplan noodzakelijk is.

In het bestemmingplangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In de onderstaande tekst zijn de bodemkwaliteit en de hieraan gerelateerde kosteneffecten voor dit plangebied weergegeven. Alle genoemde kosten zijn exclusief BTW.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00012-0004_0005.png"

Afbeelding 5: Overzicht kadastrale percelen

Perceel Lonneker E 8881 (voorheen gedeeltelijk perceel Lonneker E 1794)

Het betreffende perceel is in de periode 24 november 2009 tot en met 11 december 2009 gesaneerd door Veltkamp Sloop- en Grondwerken te Hengelo onder milieukundige begeleiding van Envita Almelo B.V. De sterk verontreinigde grond (minerale olie/PAK) ontgraven en afgevoerd naar Boon en Pijlman te Almelo.

Op 4 februari 2010 is een evaluatierapport met kenmerk BCC/VN-29793 van de grondsanering opgesteld door Envita Almelo B.V. Op 14 juni 2010 heeft het bevoegd gezag ingestemd met het behaalde saneringsresultaat.

Perceel Lonneker E 8880 (voorheen gedeeltelijk perceel Lonneker E 1793)

Tijdens een bodemonderzoek uitgevoerd in januari 2006 door D.H.V. met kenmerk H 20060039 is geconstateerd dat het betreffende perceel plaatselijk sterk verontreinigd is met asbest. Op 17 mei 2006 heeft Tebodin een nader asbestonderzoek uitgevoerd en is de verontreiniging afgeperkt. In totaal is circa 18 m3grond sterk verontreinigd met asbest en zullen de saneringskosten (incl. milieukundige begeleiding en opstellen evaluatieverslag) circa € 4.900.- bedragen.

Omdat het een asbestverontreiniging betreft en het gaat om een toekomstige woonbestemming dient de bodem met spoed te worden gesaneerd voordat het bouwplan gerealiseerd wordt.

Perceel Lonneker E 8880 (voorheen gedeeltelijk perceel Lonneker E 1553 en 6916)

Het perceel achter de opstallen van de familie Nikkels is in mei 2011 (projectnummer 11017216) en november 2011 (projectnummer 11056812) verkennend onderzocht (NEN 5740/NEN 5707) door Kruse Milieu te Geesteren. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de grond sterk verontreinigd is met PAK , zink en barium. De omvang van de verontreiniging bedraagt 405 m2 met een ontgravingsdiepte van 0,40 m-mv bedraagt de totale hoeveelheid 163 m3. Tevens bevindt zich op het perceel een grondwal van 150 m3 die vermoedelijk ook sterk verontreinigd is.

De saneringskosten zullen circa € 30.000,-- (inclusief milieukundige begeleiding en opstellen evaluatieverslag) bedragen. Bovengenoemde bedragen betreffen het geheel verwijderen van de verontreinigde grond. De kosten kunnen worden gereduceerd door de verontreiniging te isoleren middels een duurzame verharding. Sanering is niet spoedeisend tenzij in de verontreiniging grondverzetwerkzaamheden zullen plaatsvinden.

Perceel Lonneker E 700

Het betreffende perceel is in september 2011 (projectnummer 11042516) verkennend onderzocht (NEN 5740/NEN 5707) door Kruse Milieu te Geesteren. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat alleen in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan zink is aangetroffen. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling van voornoemd perceel.

Conclusie

Uit hierboven weergegeven informatie blijkt dat de te ontwikkelen locatie verontreinigd is. De bodemgesteldheid in dit gebied kan de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Herfstweg 151-153" beïnvloeden. De sanering van de bodem wordt geraamd op ruim € 34.900, --. Hierin is een bedrag van € 4900,-- opgenomen voor het verwijderen van de asbestspot in de toekomstige tuin omdat deze verontreiniging spoedeisend is. Deze kosten komen voor rekening van de ontwikkelende partij.

De bodemonderzoeken zijn in te zien in het bodemarchief bij de Afdeling Technisch Advies & Gegevensbeheer.

4.1.2 Geluid

Het initiatief voor de twee nieuwe woningen aan de Herfstweg past niet in het vigerende bestemmingsplan. In het kader van de procedure voor het nieuwe bestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen op het gebied van geluid inzichtelijk moeten worden gemaakt.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen de zone van de spoorlijn Enschede-Gronau is op grond van artikel 4.3 van het Besluit Geluidhinder een akoestisch onderzoek verricht naar de geluid-belasting die de te realiseren woningen zullen ondervinden ten gevolge van het railverkeer op genoemde spoorlijn.

Wettelijk kader

In het Besluit Geluidhinder is bepaald dat een spoor, voor zover aangewezen op een kaart zoals opgenomen in de Regeling zonekaart spoorwegen, een zone heeft. De breedte van de zone, die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte aan weerszijden van de spoorweg (gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf), volgt eveneens uit de genoemde kaart. Binnen deze zone, die op te vatten is als de mogelijke invloedssfeer van de spoorweg, mag de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die door die spoorweg veroorzaakt wordt, de in het Besluit Geluidhinder vastgelegde waarden niet te boven gaan.

Op grond van artikel 4.9, lid 1 bedraagt de voorkeurgrenswaarde voor nieuw te projecteren woningen 55 dB. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld.

Onderzoek

Om inzicht te krijgen in de geluidbelasting die de woningen zullen ondervinden ten gevolge van het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek BP Herfstweg” van 14 november 2011. Het rapport is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op de twee te projecteren woningen wordt voldaan aan voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Het vaststellen van hogere grenswaarden is dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van geluid ligt er geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Herfstweg 151-153" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied.

Daarbij zijn met name de zuidelijk gelegen bedrijven aan de Zomerweg en Twenteweg op het industrieterrein Euregio onderzocht.

Uit de inventarisatie blijkt dat het gaat om één inrichting (hogere milieucategorie dan 1 en mogelijk van invloed) die tevens in het Inrichtingenbestand van de afdeling Vergunningen is opgenomen.

Adres   Naam   Omschrijving activiteit   Categorie   Milieuaspect   Indicatieve afstand (in m1)  
Twenteweg 30   NTP Infra Enschede   Aannemersbedrijf met werkplaats (>1000 m2)   3.1   geluid   50 m  

Dit bedrijf moet voldoen aan de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Werkzaamheden op het buitenterrein (vrijwel direkt aan het spoor gelegen) bestaan voornamelijk uit opslag van bouwmaterialen. Gelet echter op de afstand van deze inrichting NTP Infra Enschede (grens van de inrichting) tot de woningen (> 50 m) vormt deze geen belemmering voor de planontwikkeling.

Conclusie

De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnventariseerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) buiten het plangebied vanuit milieuhinder geen knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen binnen het plangebied.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.4 Externe veiligheid

Het plan, het realiseren van twee woningen aan de Herfstweg ten oosten van nummer 155, is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Getoetst is ondermeer aan het Besluit Risico's Zware Ongevallen, het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen, de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Rondom het plangebied zijn geen wegen gelegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert geen veiligheidsknelpunten op. De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden ter plaatse van de projectlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Railverkeer

De woningen liggen op korte afstand van de spoorweg Hengelo - Enschede - Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden voor het baanvak Hengelo - Enschede - Gronau dan ook niet overschreden.

Buisleidingen

Van de genoemde wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid is alleen het Bevb relevant. Het plan ligt in de nabijheid van de hogedruk aardgasleiding N-528-57-KR-009 (8" met 40 bar leiding).

De beide woningen zijn gepland op 60 meter ten zuiden van deze leiding en liggen daarmee buiten de 100% letaliteitgrens van 50 meter ten opzichte van de leiding. Het plaatsgebonden risico is hiermee geen belemmering.

Het plangebied "Herfstweg 151-153" ligt wel binnen de inventarisatie afstand van 95 meter van de betreffende leiding. Het plan dient daarom wel te worden beschouwd in het kader van het het groepsrisico. Het toevoegen van twee woningen heeft echter, mede gezien de aard van de omgeving, geen significante gevolgen voor het groepsrisico.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voor het realiseren van twee woningen aan de Herfstweg geen belemmeringen ondervindt ten aanzien van externe veiligheid. Wat betreft externe veiligheid is het plan dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In het kader van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is door de gemeente Enschede onderzocht of de realisatie van het plan, gelet op de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, aanvaardbaar is.

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat per 1 augustus 2009 in werking is getreden.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • Het Besluit gevoelige bestemmingen.

In de nieuwe wetgeving is het NSL geïntroduceerd, dat afspraken bevat om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Luchtkwaliteit en het bestemmingsplan "Herfstweg 151-153"

Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van twee woningen. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat het onderhavige project kan worden aangewezen als zijnde een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.

4.1.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

De twee nieuwe woningen zijn gepland op 60 meter afstand van een hogedruk aardgasleiding, wat buiten de 100% letaliteitgrens van 50 meter is. Daarom kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen kabels, leidingen of straalpaden liggen die een belemmering vormen voor de woningen en die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd zouden moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00012-0004_0006.png"

Afbeelding 6: Ligging aardgastransportleidingen nabij het plangebied