direct naar inhoud van 5.3 Archeologie
Plan: Het Brunink- Erve Leppink
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20110959-0004

5.3 Archeologie

Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110959-0004_0017.jpg"

Uit de archeologiekaart van de gemeente Enschede blijkt dat het gebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft (op de kaart een okergele kleur). Dergelijke gebieden behoren tot het archeologische gebiedstype "onderzoeksgebied b". Voor gebieden die in deze categorie zijn ingedeeld geldt een archeologisch onderzoeksplicht bij een bodemverstoring van meer dan 2500 m2 oppervlak en bij een diepte van meer dan 50 centimeter beneden het maaiveld.

In het geval van de realisatie van een woonzorgcomplex op het terrein van het Erve Leppink wordt meer dan 2500 m2 oppervlakte verstoord en wordt dieper dan 50 centimeter beneden het maaiveld gegraven. Dit gegeven maakt het noodzakelijk dat in het kader van dit bestemmingsplan en voordat hier gebouwd kan worden, een onderzoek wordt uitgevoerd naar de archeologische waarden in de bodem.

In opdracht van de initiatiefnemer heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Geessinkbraakweg 23-25 in Enschede. Dit onderzoek is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Op basis van het bureauonderzoek worden in het plangebied op of in de top van het dekzand archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Laat-Paleolithicum en met name uit het Meso- en Neolithicum. Het vondstniveau wordt verwacht in de eerste ca. 30 cm –mv. Indien in het plangebied echter fluvioperiglaciale afzettingen aanwezig zijn dan worden archeologische resten verwacht vanaf het Midden-Paleolithicum. De fluvioperiglaciale kunnen zijn bedekt met een pakket dekzand. In dit geval worden in het pakket fuvioperiglaciale afzettingen alleen resten verwacht uit het Paleolithicum.

In de conclusies van dit archeologisch bureau-onderzoek zijn de volgende vragen beant- woord:

1. Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in het plangebied aanwezig en, zo ja, wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard, datering en waardestelling hiervan?

Antwoord: Ja, in het plangebied worden op of in de top van het dekzand archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Laat-Paleolithicum en met name uit het Meso- en Neolithicum. Het vondstniveau wordt verwacht in de eerste ca.30 cm beneden maaiveld. Indien in het plangebied echter fluvioperiglaciale afzettingen aanwezig zijn, dan worden archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Midden-Paleolithicum. De fluvioperiglaciale afzettingen kunnen zijn bedekt met een pakket dekzand. In dit geval worden in het pakket fuvioperiglaciale afzettingen alleen resten verwacht uit het Paleolithicum.

2. In welke mate worden deze waarden verstoord door realisatie van de geplande bodemingreep?

Antwoord: Aangezien de dimensies van de nieuwbouw buiten de dimensies van de huidige bebouwing vallen zullen eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord.

3. Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

Antwoord: Niet van toepassing.

4. Indien de eventuele archeologische waarden niet kunnen worden behouden: Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit?

Antwoord: Geadviseerd wordt een verkennend booronderzoek uit te voeren om de gespecificeerde verwachting te toetsen in het veld. Het verkennend booronderzoek heeft als doel het vaststellen van de bodemopbouw en eventuele verstoringen.

Aanbeveling

ADC ArcheoProjecten adviseert om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek, teneinde de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen.

Veldonderzoek:

Door omstandigheden is het niet mogelijk gebleken om op de locatie op de hoek van de Geessinkbraakweg en de Usseler Markeweg een archeologisch veldonderzoek uit voeren waarbij middels boringen de archeologische waarden van dit gebied in kaart kan worden gebracht. Ten behoeve van de procedure van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" (het als ontwerp ter visie leggen) wordt vooralsnog volstaan met het bureau-onderzoek. Overigens zijn in de regels behorende bij dit bestemmingsplan bepalingen opgenomen die de eventueel aanwezige archeologische waarden in dit gebied, voordat er gebouwd kan worden, dienen te beschermen. Daarnaast is middels een aanduiding op de verbeelding het gebied aangegeven waarvoor het onderzoeksgebied categorie b van toepassing is. Bij de uiteindelijke vaststelling door de raad zal het definitieve rapport (bureau- en veldonderzoek) en het ambtelijke advies hierop voor vaststelling worden aangeboden.

Definitief Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en deels karterend booronderzoek.

Volgens de gespecificeerde verwachting uit het bureauonderzoek werden in het plangebied archeologische resten verwacht vanaf het laat-Paleolothicum. Gezien de reeds aangetroffen archeologische vindplaatsen werden met name resten uit het Meso- en Neolithicum verwacht.

Tijdens het booronderzoek is gebleken dat ter hoogte van de bebouwingen en het erf de bodem tot in de C-horizont omgewerkt is. Dit houdt in dat eventuele archeologische resten (met uitzondering van diepe archeologische sporen) ter plaatse niet meer in situ aanwezig zullen zijn. In het overige deel van het plangebied, ter plaatse van het weiland, is vanaf de B-horizont (en in sommige locaties vanaf de E-horizont) een intacte bodemprofiel aangetroffen. Hier kunnen nog intacte archeologische resten aanwezig zijn.

Om dit te toetsen heeft ter hoogte van wtee van de nieuwe bebouwingen (blokken 2 en 3; boringen 8 t/m 10 uit het verkennende bodemonderzoek) een katerend booronderzoek plaatsgevonden. In totaal zijn zes boringen verricht. Tijdens dit onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats. De kans dat bij bouwwerkzaamheden archeologische resten worden aangetast, wordt klein geacht.

Op de locaties waar gebouwd gaat worden, is de kans op intacte archeologische resten klein. ADC ArcheoProjecten adviseert om de bouwlocaties vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

Advies aan de gemeente Enschede door Adviseur ruimtelijke kwaliteit (Regio Archeoloog Twente) namens de gemeente Enschede.

Met het archeologisch onderzoek wordt ingestemd en is het uitvoeren van een vervolgonderzoek niet nodig. Geadviseerd wordt het plangebied voor wat betreft het omgevingsaspect 'archeologische waarden' vrij te geven. Indien bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).