direct naar inhoud van 5.4 Ecologie
Plan: Het Brunink- Erve Leppink
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20110959-0004

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat (leefgebied) van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenaamde speciale beschermingszones ('Natura 2000'-gebieden) aangewezen, welke zijn geïncorporeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. In dit kader is de volgende natuurwet- en regelgeving van belang:

  • Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming);
  • Flora- en Faunawet (soortenbescherming);
  • Nota Ruimte, in streekplannen/structuurvisies uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied.

De beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudings- doelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de minister van LNV bevoegd gezag is) vereist.

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en Faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsbevoegdheid is geregeld in artikel 75 e.v. van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AmvB artikel 75.

De Flora- en Faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  • 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  • 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient vrijwel altijd ontheffing te worden gevraagd;
  • 3. tabel 2 soorten, een tusssencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en Faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Aan het verlenen van ontheffing door de minister zijn, afhankelijk van de status van de soort, verschillende voorwaarden verbonden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een lichte toets en een uitgebreide toets. De lichte toets geldt voor tabel 1- en tabel 2 soorten en voor de meeste vogels en houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De uitgebreide toets geldt voor tabel 3 soorten en de jaarrond beschermde vogelsoorten en houdt in dat:

  • de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort en;
  • er geen alternatief is voor de activiteiten en;
  • er sprake is van groot maatschappelijk belang (zoals volksgezondheid, openbare veiligheid, etc.) en;
  • de werkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen.

Beoordeling rapportage Gemeente Enschede

In het kader van de planontwikkeling voor de realisatie van een woonzorgcomplex op het erve Leppink is door ecologisch adviesbureau Koenders & partners in februari 2011 een verkennend Flora- en faunawet onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek (rapportnr. 100900, Koenders & partners d.d. 11 februari 2011), dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd, blijkt dat er geen beschermde plantensoorten zijn aangetoond of te verwachten. Ook zijn er geen strikt(er) beschermde diersoorten aangetoond of te verwachten. Wel zijn in de te slopen stallen diverse nesten van de boerenzwaluw aangetroffen, die vallen in 'categorie 5'. Nesten in categorie 5 zijn in beginsel niet jaarrond beschermd tenzij dit op grond van zwaarwegende feiten of de ecologische omstandigheden ter plaatse toch noodzakelijk wordt geacht. In het onderzoek wordt hier niet op ingegaan, de rapportage zal op dit punt moeten worden aangevuld. Uit het onderzoek blijkt verder dat in de te handhaven voormalige bedrijfswoning een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis aanwezig is, deze blijft behouden. De onderzoeksrapportage benoemt vervolgens een aantal in acht te nemen mitigerende maatregelen ter waarborging van de instandhouding van de functionele leefomgeving van de verblijfplaats van gewone dwergvleermuis, indien deze worden uitgevoerd zijn er bij realisatie van het woonzorgcomplex geen negatieve gevolgen voor deze soort te verwachten. Verder valt het op dat in het onderzoek voor wat betreft de overige zoogdieren niet wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van steenmarter, een in Enschede veel voorkomende en op grond van de Flora- en faunawet middelzwaar beschermde (tabel 2) soort. De rapportage zal ook op dit punt moeten worden aangevuld.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Gemeente Enschede hebben Koenders & partners een aanvulling op de rapportage (d.d. 23 september 2011) aangeleverd waarin nader wordt ingegaan op de boerenzwaluw, de steenmarter en de das. Uit deze aanvulling blijkt dat de aanwezigheid van de strikt beschermde soorten steenmarter en das niet is aangetoond of te verwachten en dat er geen zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan de boerenzwaluw als jaarrond beschermd zou moeten worden aangemerkt.

Op basis van de rapportage kan dan ook met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Het uitvoeren van nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet is naar verwachting niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie en natuurwetgeving geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het Flora- en fauna-onderzoek (Ecologisch quickscan geessinkbraakweg 23-25 te Enschede, d.d. 17 februari 2011) en de aanvulling op dit onderzoek d.d. 23 september 2011 alsmede bovenstaande advies van de gemeente Enschede zijn als één bijlage aan deze toelichting toegevoegd.