direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf - Erf
Plan: Usseler Es 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20070132-0004

Artikel 5 Bedrijf - Erf

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor "Bedrijf - Erf" aangewezen gronden zijn, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven, geluidzoneringsplichtige bedrijven, autobedrijven, autowasserijen, verkooppunten motorbrandstoffen, en caravanstallingen, bestemd voor:
    • 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdrubriek Bedrijven van de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten bestemming Bedrijf - Erf" (bijlage 4);
    • 2. zelfstandige kantoren tot een maximum van 300 meter2 b.v.o, die zijn genoemd in de hoofdrubriek Kantoren van de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten bestemming Bedrijf - Erf" (bijlage 4);
    • 3. tuinen en erven;
    • 4. houtwallen en boomsingels;
    • 5. weilanden;
    • 6. hobbymatig agrarisch gebruik volgens de Module bedrijfsmatig en hobbymatig houden van dieren, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende nota "Werkafspraken vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer aan agrariërs" (bijlage 7);
    • 7. agrarisch gebruik, indien de bij een perceel met de bestemming "Bedrijf - Erf" behorende woning, met de bestemming "Wonen", de aanduiding "specifieke vorm van wonen, agrarische woning" heeft;
    • 8. de verkoop van op het betreffende perceel geteelde of gefokte en/of verwerkte producten, met dien verstande, dat het brutovloeroppervlak van de verkoopruimte niet meer dan 100 meter² mag bedragen;
    • 9. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten op het gebied van cultuur en educatie, en/of het bieden van dagbesteding aan specifieke doelgroepen uit de zorgsector, met dien verstande dat:
      • de activiteiten plaats moeten vinden binnen een bestaand (eventueel daarvoor geschikt te maken) bedrijfsgebouw;
      • per bedrijf maximaal 300 meter² bedrijfsvloeroppervlakte voor de nevenactiviteiten in gebruik mag zijn;
      • een horecabedrijf niet is toegestaan;
      • er geen overnachtingen mogen plaatsvinden;
    • 10. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
    • 11. de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, wegen, in- en uitritten, groenvoorzieningen, water- en waterlopen, en nutsvoorzieningen.

  • b. Ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling" zijn de gronden tevens bestemd voor de stalling van caravans.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf, zoals beschreven in bijlage 1 van de planregels", volgens het volgnummer zoals is aangeduid, zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende volgnummer van de bij deze regels behorende bijlage 1.
  • d. De gronden zijn tevens bestemd voor de ondergrondse winning van zout.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Bedrijf - Erf” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1.
  • b. De bouw van (bedrijfs-)woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan.
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden.
  • d. de afstanden tussen de afzonderlijke gebouwen dient minimaal 5 meter te bedragen.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte” mag de goothoogte niet worden overschreden;
  • d. voor hoofdgebouwen geldt een minimale afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen van 3 meter.

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen;
  • d. losstaande (los van het hoofdgebouw staande) bijbehorende bouwwerken mogen een oppervlakte hebben van maximaal 12 x 24 meter als grondvlak.

5.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. paardenbakken zijn toegestaan met een hoogte van maximaal 2,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

5.2.5 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1, 5.2.2, 5.2.3 en 5.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. nutsvoorzieningen mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.

5.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 5.2.1, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4 en 5.2.5, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

5.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, en de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, hoogte en de situering van erf- en terreinafscheidingen.

  • b. De in lid 5.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam grondgebruik;
    • 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
    • 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
    • 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
    • 7. ten behoeve van de milieusituatie;
    • 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 5.2.1, onder a, voor de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 4 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 5.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.
    • 2. lid 5.2.1, onder a, en lid 5.5, onder b, sub 2, voor de bouw van een horecabedrijf (inclusief hotelaccomodatie), dat deel uitmaakt van een kantoor ten behoeve van het parkmanagement voor het bedrijventerrein Usseler Es, dit met een maximum van 500 meter2;
    • 3. lid 5.2.1, onder d, en toestaan dat de afstand tussen de afzonderlijke gebouwen minder dan 5 meter mag bedragen;
    • 4. lid 5.2.2, onder d, en toestaan dat de afstand van hoofdgebouwen ten opzichte van de perceelsgrenzen minder dan 3 meter mag bedragen.

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 5.4, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is niet toegestaan.
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, dit behoudens detailhandel, zoals genoemd in lid 5.1, onder a, sub 8;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 5.1, onder a, ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 4 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 5.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
    • 2. lid 5.1, onder a, voor het gebruik van opstallen ten behoeve van de stalling van caravans;
    • 3. lid 5.1, onder a, en lid 5.5, onder b, sub 2, voor de vestiging van een horecabedrijf (inclusief hotelaccomodatie), dat deel uitmaakt van een kantoor ten behoeve van het parkmanagement voor het bedrijventerrein Usseler Es, dit met een maximum van 500 meter2.

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 5.6, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. toevoegen van de aanduiding "caravanstalling".

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 5.7, onder a, bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. inpassing in het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 7. de milieusituatie;
    • 8. de archeologie;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.