direct naar inhoud van Artikel 6 Bedrijventerrein
Plan: Usseler Es 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20070132-0004

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden zijn, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven, en verkooppunten motorbrandstoffen, bestemd voor:
    • 1. bedrijven die zijn genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor Bedrijventerreinen" (bijlage 3);
    • 2. niet-zelfstandige kantoorfuncties als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf tot een maximum van 50% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel, dit behoudens in het gebied "Noordrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels) waar per bedrijf maximaal 70% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel voor niet-zelfstandige kantoorfuncties is toegestaan;
    • 3. bedrijfsgebonden horeca in de vorm van een kantine of bedrijfsrestaurant;
    • 4. vleermuisbunkers;
    • 5. bluswatervoorzieningen (reservoirs);
    • 6. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
    • 7. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen alsmede wegen, straten, in- en uitritten, voet- en fietspaden, water en waterlopen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, en nutsvoorzieningen en daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair.

  • b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”, zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 2 en 3.1 in de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor Bedrijventerreinen" (bijlage 3).
  • c. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”, zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 in de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor Bedrijventerreinen" (bijlage 3).
  • d. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”, zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 2, 3.1, 3.2 en 4.1 in de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor Bedrijventerreinen" (bijlage 3).
  • e. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”, zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 in de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor Bedrijventerreinen" (bijlage 3).
  • f. De gronden zijn tevens bestemd voor de ondergrondse winning van zout, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met dien verstande dat het boorpunt met bijbehorende bebouwing uitsluitend aanwezig mag zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - boorpunt zoutwinning".

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken en voor het bouwrijpmaken gelden de volgende bepalingen:

Algemeen geldende Bepalingen   Afwijkende Bepalingen per Kavelyype  
  Allle Kaveltypes   Noordrand Bolling   Middengebied Bolling   Oost- en westrand Bolling   Zuidrand Bolling  
Soort bouwregels            
           
Bouwverbod en verbod op het bouwrijpmaken   x          
Algemeen   x          
Minimaal bebouwingspercentage   x          
Afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen   x   x   x     x  
Afstanden tot de achterste perceelsgrens   x       x    

Bouwverbod en verbod op het bouwrijpmaken met afwijkingsmogelijkheid

  • a. op de voor de bestemming "Bedrijventerrein" aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, en deze gronden mogen niet bouwrijpgemaakt worden. De reden van dit verbod is dat verzekerd moet zijn, dat de ecologische maatregelen, binnen de bestemmingen "Bedrijventerrein", "Bedrijf", "Bedrijf-Erf", "Agrarisch-Stadsrandzone", "Groen", "Verkeer", "Verkeer-Parkeerterrein" en "Water" worden uitgevoerd overeenkomstig het rapport "Mitigatie- en compensatieplan Usseler Es gemeente Enschede (Eelerwoude d.d. 14 juni 2010 [Bijlage 9 bij deze Regels]);
  • b. van het bouwverbod en het verbod op het bouwrijpmaken, zoals genoemd in lid 6.2.1, onder a, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken, indien uit een rapport van een ecologisch adviesbureau blijkt, dat de in lid 6.2.1, onder a, bedoelde ecologische maatregelen zijn uitgevoerd. De in dit lid genoemde afwijking kan per fase worden verleend volgens het Mitigatie- en compensatieplan genoemd in lid 6.2.1, onder a;
  • c. van het verbod op het bouwrijpmaken, zoals genoemd in lid 6.2.1, onder a, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken indien de in lid 6.2.1, onder a, bedoelde ecologische maatregelen en het bouwrijpmaken gelijktijdig moeten plaatsvinden. Deze noodzaak en de mogelijkheid daartoe moet blijken uit een rapport van een ecologisch adviesbureau. De in dit lid genoemde afwijking kan per fase worden verleend volgens het Mitigatie- en compensatieplan genoemd in lid 6.2.1, onder a;

Algemeen

  • d. op de voor de bestemming “Bedrijventerrein” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 6.1;
  • e. de bouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan;

Minimaal bebouwingspercentage

  • f. het minimale bebouwingspercentage waarmee dient te worden gebouwd is 40%;

Afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen

Alle Kaveltypes

  • g. het is toegestaan gebouwen te bouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens, behoudens het gestelde bij lid 6.2.1, onder h t/m m genoemde regels; en behoudens indien een bouwgrens (rooilijn) op een andere plaats is aangegeven;

Gebied "Noordrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • h. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder g, bedraagt in het gebied "Noordrand bolling" voor de bouwpercelen, die ten westen van de ca. noord-zuid georiënteerde ontsluitingsweg (Ruilverkavelingsweg of Helweg) zijn gelegen, de minimale afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die het bouwperceel aan de oostzijde begrenst, 15 meter;
  • i. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder g, bedraagt in het gebied "Noordrand bolling" voor de bouwpercelen, die ten oosten van de ca. noord-zuid georiënteerde ontsluitingsweg (Ruilverkavelingsweg of Helweg) zijn gelegen, de minimale afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die het bouwperceel aan de westzijde begrenst, 15 meter;

Gebied "Middengebied bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • j. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder g, bedraagt in het gebied "Middengebied bolling" voor de bouwpercelen, die ten westen van de ca. noord-zuid georiënteerde ontsluitingsweg (Ruilverkavelingsweg of Helweg) zijn gelegen, de minimale afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die het bouwperceel aan de oostzijde begrenst, 3 meter;
  • k. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder g, bedraagt in het gebied "Middengebied bolling" voor de bouwpercelen die ten oosten van de ca. noord-zuid georiënteerde ontsluitingsweg (Ruilverkavelingsweg of Helweg) zijn gelegen, de minimale afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die het bouwperceel aan de westzijde begrenst, 3 meter;

Gebied "Zuidrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • l. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder g, bedraagt in het gebied "Zuidrand bolling" voor de bouwpercelen die ten westen van de ca. noord-zuid georiënteerde ontsluitingsweg (Ruilverkavelingsweg of Helweg) zijn gelegen, de minimale afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die het bouwperceel aan de oostzijde begrenst, 15 meter;
  • m. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder g, bedraagt in het gebied "Zuidrand bolling" voor de bouwpercelen, die ten oosten van de ca. noord-zuid georiënteerde ontsluitingsweg (Ruilverkavelingsweg of Helweg) zijn gelegen, de minimale afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die het bouwperceel aan de westzijde begrenst, 15 meter;

Afstanden tot de achterste perceelsgrens

Alle Kaveltypes

  • n. het is toegestaan gebouwen te bouwen tot op de achterste perceelsgrens, behoudens het gestelde bij lid 6.2.1, onder o, genoemde regels; en behoudens indien een bouwgrens (rooilijn) op een andere plaats is aangegeven;

Gebied "Oost- en westrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • o. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder n, bedraagt in het gebied "Oost- en westrand bolling" de afstand van de gebouwen tot de achterste perceelsgrens minimaal 3 meter.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Algemeen geldende Bepalingen   Afwijkende Bepalingen per Kaveltype  
  Alle Kaveltypes   Noordrand Bolling   Middengebied Bolling   Oost- en westrand Bolling   Zuidrand Bolling  
Soort bouwregels            
           
Algemeen   x          
Minimale en maximale bouwhoogte hoofdgebouwen   x       x    
Richting gevels hoofdgebouwen   x       x    
Verplicht bouwen in de gevellijn en/of in een bouwgrens         x   x  
Bouwwerken t.b.v. de zoutwinning   x          

Algemeen

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 hoofdgebouw toegestaan;

Minimale en maximale bouwhoogte hoofdgebouwen

Alle Kaveltypes

  • c. ter plaatse van de aanduiding "minimale bouwhoogte" dient voor hoofdgebouwen minimaal op de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” mag voor hoofdgebouwen de bouwhoogte niet worden overschreden;

Gebied "Oost- en westrand bolling" volgens de Tekening Kaveltypes" (Zie: Bijlage 5 bij deze regels:

  • e. in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1, onder d, mag in het gebied "Oost- en Westrand bolling" de bouwhoogte van de zijgevel in de bouwgrens langs een dwarsweg en in een zone van 5 meter vanaf deze zijgevel maximaal 7 meter bedragen en vanaf de zone van 5 meter van deze zijgevel maximaal 12 meter; het gestelde in lid 6.2.1, onder c (met betrekking tot de minimale bouwhoogte) blijft daarbij onverminderd van kracht;

Richting gevels hoofdgebouwen

Alle Kaveltypes

  • f. de hoofdgebouwen dienen evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd, en loodrecht daarop. [De richting van de zijdelingse perceelsgrenzen is aangegeven op de "Tekening Hoofdrichting Bolling" (zie: Bijlage 6 bij deze regels)];

Gebied "Oost- en westrand bolling" volgens de Tekening Kaveltypes" (Zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • g. het gestelde in lid 6.2.2, onder f, geldt niet voor de westelijke gevels van de westrand van het gebied "Oost- en westrand bolling" en niet voor de oostelijke gevels van de oostrand van het gebied "Oost- en westrand Bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels);

Verplicht bouwen in de gevellijn en/of in een bouwgrens

Gebied "Oost- en westrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • h. in het gebied "Oost- en westrand bolling" dient daar waar de aanduiding "gevellijn" is aangegeven de voorgevel van het hoofdgebouw (aan de Ringweg) in deze gevellijn te worden gebouwd, met inachtneming van het bepaalde onder i. en j;
  • i. in het gebied "Oost- en westrand bolling" dient bij het bouwen op een bouwperceel op de hoek van de Ringweg en een dwarsweg, het hoofdgebouw verplicht in de hoek Ringweg / dwarsweg te worden gebouwd, daar waar de aanduiding "gevellijn" is aangegeven; daarbij dient de voorgevel (aan de Ringweg) minimaal 20 meter vanaf de hoek zijgevel, in de "gevellijn" te worden gebouwd;
  • j. in het gebied "Oost- en westrand bolling" dient bij het bouwen op een bouwperceel op de hoek van de Ringweg en een dwarsweg, daar waar de aanduiding "gevellijn" is aangegeven bij een zijgevel (gelegen aan een dwarsweg), 50% van de zijgevel, met een minimum van 15 meter, in de "gevellijn" te worden gebouwd";

Gebied "Zuidrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • k. in het gebied "Zuidrand bolling" dient één (zuidelijke) hoekpunt van het hoofdgebouw in de zuidelijke bouwgrens (rooilijn) van het bouwperceel te worden gebouwd;

Bouwwerken t.b.v. de zoutwinning

  • l. de maximale oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de zoutwinning mag maximaal 25 meter² bedragen;
  • m. de hoogte van de bouwwerken ten behoeve van de zoutwinning mag maximaal 3 meter bedragen;
  • n. in afwijking van artikel 6.2.2, onder a, is het toegestaan bouwwerken t.b.v. de zoutwinning buiten het bouwvlak te bouwen;

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Algemeen geldende Bepalingen   Afwijkende Bepalingen per Kaveltype  
  Alle Kaveltypes   Noordrand Bolling   Middengebied Bolling   Oost- en westrand Bolling   Zuidrand Bolling  
Soort bouwregels            
           
Algemeen   x          
Afwijkende plaats van de bijbehorende bouwwerken per Kaveltype     x   x     x  
Richting gevels bijbehorende bouwwerken   x       x    

Algemeen

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen vrijstaand te worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel maximaal 10% bedragen van de oppervlakte van het hoofdgebouw van de bedrijfsgebouwen;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken van de bedrijfsgebouwen mag maximaal 7 meter bedragen;
  • e. bijbehorende bouwwerken dienen achter de lijn, die in het verlengde van de voorgevel ligt, te worden gebouwd;

Afwijkende plaats van de bijbehorende bouwwerken per Kaveltype

Gebied "Noordrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • f. in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.3, onder e, dienen in het gebied "Noordrand bolling" bijbehorende bouwwerken in het gebied tussen de lijn die in het verlengde van de voorgevel ligt en de lijn, die in het verlengde van de achtergevel ligt, te worden gebouwd;

Gebied "Middengebied bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • g. voor het gebied "Middengebied bolling" geldt, dat, indien het bouwperceel aan de noord- en zuidzijde grenst aan de openbare weg, er sprake is van twee voorgevels en dat lid 6.2.3, onder e, dan voor deze beide zijden geldt;

Gebied "Zuidrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • h. in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.3, onder e, dienen in het gebied "Zuidrand bolling", in het deelgebied ten westen van de ca. noord-zuid georiënteerde ontsluitingsweg (Helweg of Ruilverkavelingsweg), bijbehorende bouwwerken te worden gebouwd tussen de lijn, die in het verlengde van de voorgevel ligt, en de lijn, die in het verlengde van de achtergevel ligt;

Richting gevels bijbehorende bouwwerken

Alle Kaveltypes

  • i. bijbehorende bouwwerken dienen evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd, en loodrecht daarop. [De richting van de zijdelingse perceelsgrenzen is aangegeven op de "Tekening Hoofdrichting Bolling" (zie: Bijlage 6 bij deze regels)];

Gebied "Oost- en westrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (Zie: Bijlage 5 bij deze regels:

  • j. het gestelde onder lid 6.2.3, onder i, geldt niet voor de westelijke gevels van het westrand van het gebied "Oost- en westrand bolling" en niet voor de oostelijke gevels van het oostelijke deel van de oostrand van het gebied "Oost en westrand Bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels);

6.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Algemeen geldende Bepalingen   Afwijkende Bepalingen per Kaveltype  
  Alle Kaveltypes   Noordrand Bolling   Middengebied Bolling   Oost- en westrand Bolling   Zuidrand Bolling  
Soort bouwregels            
           
Algemeen   x          
Afwijkende plaats van overige bouwwerken per Kaveltype     x   x   x   x  
           

Algemeen

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. erf- en terreinafscheidingen dienen in de perceelsgrenzen te worden gebouwd, dit behoudens het bepaalde in lid 6.2.4, onder c, en behoudens het bepaalde in "Afwijkende plaats van overige bouwwerken per Kaveltype";
  • c. erf- en terreinafscheidingen aan de voorzijde dienen minimaal 1 meter achter de lijn, die in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw ligt, te worden gebouwd en dienen parallel aan die lijn te worden gebouwd, dit behoudens het bepaalde in "Afwijkende plaats van overige bouwwerken per Kaveltype";
  • d. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 7 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

Afwijkende plaats van overige bouwwerken per Kaveltype

Gebied "Noordrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • f. voor het gebied "Noordrand bolling" geldt, dat erf- en terreinafscheidingen aan de noordzijde in de noordelijke bouwgrens van het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • g. voor het gebied "Noordrand bolling" geldt, dat erf- en terreinafscheidingen aan de zuidzijde minimaal 1 meter achter de lijn, die in het verlengde van zuidgevel van het hoofdgebouw aan de dwarsweg ligt, dienen te worden gebouwd, en deze dienen parallel aan die lijn te worden gebouwd;
  • h. voor het gebied "Noordrand bolling" geldt, dat de overige erf- en terreinafscheidingen in de perceelsgrenzen dienen te worden gebouwd;

Gebied "Middengebied bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • i. voor het gebied "Middengebied bolling" geldt, dat indien het bouwperceel aan de noord- en zuidzijde aan de openbare weg grenst, er sprake is van twee voorgevels en dat lid 6.2.4, onder c, voor beide zijden geldt;

Gebied "Oost- en westrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • j. voor het gebied "Oost- en westrand bolling" geldt, dat erf- en terreinafscheidingen aan de voorzijde minimaal 1 meter achter de lijn, die in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw (die is gebouwd aan de Ringweg) ligt, dienen te worden gebouwd en dat deze parallel aan die lijn dienen te worden gebouwd;
  • k. voor het gebied "Oost- en westrand bolling" geldt dat de overige erf- en terreinafscheidingen in de perceelsgrenzen dienen te worden gebouwd;

Gebied "Zuidrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels):

  • l. voor het gebied "Zuidrand bolling" geldt, dat erf- en terreinafscheidingen aan de voorzijde minimaal 1 meter achter de lijn,die in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw (die is gebouwd aan de Ringweg) ligt, dienen te worden gebouwd en dat deze parallel aan die lijn dienen te worden gebouwd;
  • m. voor het gebied "Zuidrand bolling" geldt, dat de overige erf- en terreinafscheidingen in de perceelsgrenzen dienen te worden gebouwd.

6.2.5 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1, 6.2.2, 6.2.3 en 6.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. nutsvoorzieningen mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, en de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, hoogte en de situering van erf- en terreinafscheidingen.

  • b. De in lid 6.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam grondgebruik;
    • 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
    • 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
    • 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
    • 7. ten behoeve van de milieusituatie;
    • 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 6.2.1, onder d, voor de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 3 van deze regels dan wel is genoemd in één of ten hoogste twee milieucategorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
    • 2. lid 6.2.1, onder d, voor de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in milieucategorie 1 volgens bijlage 3 van deze regels;
    • 3. lid 6.2.1, onder d, en/of lid 6.2.2, onder d en/of lid 6.2.4, onder e, voor de bouw van kleine windturbines bij of op gebouwen met een hoogte tot maximaal 20 meter;
    • 4. lid 6.2.4, onder e, voor de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
    • 5. lid 6.2.5, t.b.v. nutsvoorzieningen met een grotere oppervlakte dan 25 meter² tot een maximum van 200 meter² en/of een grotere bouwhoogte dan 3 meter tot een maximum van 7 meter.

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 6.4, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan mits deze niet plaatsvindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel, en dit behoudens het gestelde onder c. van dit lid.
  • b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  • c. Opslag buiten de gebouwen is niet toegestaan in de gebieden "Noordrand bolling" en "Zuidrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels); in deze gebieden is alleen inpandige opslag toegestaan.
  • d. Overeenkomstig artikel 23, lid 1 van deze regels dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden; maximaal 2/3 deel van het onbebouwde deel van het bouwperceel mag worden gebruikt als parkeerruimte.
  • e. In gebied "Zuidrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie: Bijlage 5 bij deze regels) is geen parkeren toegestaan vóór het hoofdgebouw aan de zuidzijde langs de Ringweg.
  • f. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, anders dan vermeld in lid 6.1, onder a, sub 3;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kantoren, die niet ten behoeve van het eigen bedrijf worden gebruikt;
    • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    • 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 6.1 ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 3 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee milieucategorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
    • 2. lid 6.1 ten behoeve van de vestiging dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in milieucategorie 1 zoals genoemd in bijlage 3 van deze regels;
    • 3. lid 6.1 ten behoeve van de ondergrondse toepassing van Koude Warmte Opslag (KWO);
    • 4. lid 6.1 voor de ondergrondse winning van aardwarmte (geothermie);
    • 5. lid 6.5, onder d, voor het parkeren buiten het eigen terrein voor het gebied "Noordrand bolling" volgens de "Tekening Kaveltypes" (zie Bijlage 5 van deze Regels), indien parkeren collectief plaatsvindt in het gebied met de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein".

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 6.6, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het toevoegen van de aanduidingen “risicovolle inrichting” en "veiligheidszone Bevi" ten behoeve van de vestiging van een risicovolle inrichting met inachtneming van de volgende bepalingen:
      • de toepasselijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de risico-afstanden ten opzichte van kwetsbare objecten dienen in acht te worden genomen;
      • de toepasselijke richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en de risico-afstanden ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten dienen in acht te worden genomen;
      • de plaatsgebonden risicocontour mag het eigen perceel niet overschrijden;
      • bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.
    • 2. het toevoegen van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg (vm)";
    • 3. het toevoegen van de aanduidingen "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg (vml)" en "vulpunt lpg (vu)" "veiligheidszone Bevi"; met inachtneming van de volgende bepalingen:
      • de toepasselijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de risico-afstanden ten opzichte van kwetsbare objecten dienen in acht te worden genomen;
      • de toepasselijke richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en de risico-afstanden ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten dienen in acht te worden genomen;
      • de plaatsgebonden risicocontour mag het eigen perceel niet overschrijden.
      • bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 6.7, onder a, bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. inpassing in het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 7. de milieusituatie;
    • 8. de archeologie;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.