direct naar inhoud van 5.3 Milieu-aspecten
Plan: Rivierenwijk en Snippeling
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D110-OH01

5.3 Milieu-aspecten

De meeste ontwikkelingen in het kader van de herstructurering in Rivierenwijk zijn voor een groot deel in een voorbereidende fase en nog niet concreet genoeg uitgewerkt om de milieutechnische effecten in dit bestemmingsplan te verwoorden. Een aantal ontwikkelingen is al in een wat verder gevormd stadium, zoals de geplande vervangende nieuwbouw aan de Oude Bathmenseweg.

Indien nieuwe ontwikkelingen opgenomen moeten worden in het nieuwe bestemmingsplan Rivierenwijk/Snippeling, dan zullen bij de verdere concretisering van de ontwikkelingen de milieueffecten hiervan door middel van milieuonderzoeken in beeld gebracht moeten worden en ruimtelijk onderbouwd moeten worden in het ontwerp bestemmingsplan.

Het overgrote deel van het plangebied kent een woonfunctie. De woon- en leefkwaliteit in het plangebied wordt beïnvloed door de milieubelasting vanwege de aanwezige verkeersaders en het aangrenzende bedrijventerrein Bergweide.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • geurbelasting;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
5.3.1 Bedrijven en milieuzonering
5.3.1.1 Algemeen

De in het plangebied Rivierenwijk en Snippeling aanwezige bedrijven behoren voor het grootste deel tot de detailhandel, horeca, sociaal/culturele- en onderwijs-instellingen. Deze soorten bedrijven en instellingen zijn veelal ingedeeld in milieucategorie 1 en 2, waarbij een beperkte invloed geldt voor de woonomgeving. Deze indeling volgt uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (uitgave 2007). Deze bedrijven en instellingen zijn in hoofdzaak gelegen aan de Holterweg, op het Deltaplein en verder min of meer verspreid in de woonomgeving. Mogelijke overlast wordt voldoende beperkt door de voorschriften op grond van de Wet milieubeheer. Binnen het plandeel Snippeling liggen verspreid een aantal bouwgerelateerde bedrijven die hier al van oudsher gevestigd zijn. Over deze bedrijven zijn voor zover bekend geen klachten uit de omgeving geuit. De beschikbare milieuruimte wordt ook voor deze bedrijven bepaald door  de milieuvergunning en het van toepassing zijnde Activiteitenbesluit.

Aan de oostzijde van het plangebied ligt een grote onderwijsinstelling. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het spoorwegemplacement en aan de zuidzijde ligt het bedrijventerrein Bergweide. Vooral zwaardere categorieen bedrijven kunnen bij een korte afstand tot woningen overlast opleveren. Voor het gehele bedrijventerrein Bergweide, Kloosterlanden, Hanzepark wordt op dit moment gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan. Hierbij wordt de systematiek van bedrijven en milieuzoneringen toegepast. Dit wil zeggen dat lichtere categorieen bedrijven zich kunnen vestigen aan de randen en zwaardere categorieen bedrijven zich midden op het bedrijventerrein dienen te vestigen. Op deze manier wordt naar de toekomst toe een goed woon- en leefklimaat behouden voor Rivierenwijk en Snippeling. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal vanuit de systematiek van de 'omgekeerde werking' de vergunde rechten van de omliggende bedrijven beoordeeld en betrokken moeten worden bij de toelaatbaarheid van de plannen.

5.3.1.2 Nieuwe ontwikkelingen

20 woningen Oude Bathmenseweg

De Oude Bathmenseweg is gelegen aan de noordzijde van de Rivierenwijk. In de omgeving van deze locatie bevinden zich geen bedrijven die hinder kunnen opleveren. Wel is deze locatie gelegen binnen het invloedsgebied groepsrisico vanwege het spoorweg emplacement. In paragraaf 5.3.6.5 staan de effecten van deze ontwikkeling ten aanzien van externe veiligheid beschreven. Daarnaast valt deze locatie buiten de hindercirkels van het bedrijventerrein Bergweide, ten zuiden van de Rivierenwijk.

5.3.2 Geluid
5.3.2.1 Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door industrie en (spoor)wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidshinder (januari 2007). De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op nieuw te realiseren geluidsgevoelige functies zoals woningen bij wegverkeerslawaai niet hoger mag zijn dan 48 dB (voorkeursgrenswaarde). Voor spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Voor industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien een bestemmingsplan de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, mogelijk maakt, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen. In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via de bouwverordening.

5.3.2.2 Geluidskwaliteit langs wegen

De gewijzigde Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.

De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Nieuwe situaties

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van 48 dB.

Buiten de 48 dB-contour zijn nieuwe woningen zonder meer te realiseren. Indien binnen de 48 dB-contour nieuwe woningen dienen te worden gerealiseerd, dient eerst te worden aangetoond dat de geluidsbelasting van de nieuwe woningen de waarde van 48 dB niet overschrijdt.

Wanneer langs de zoneplichtige wegen hogere geluidsniveaus voorkomen dan de voorkeursgrenswaarde, dient onderzoek te worden uitgevoerd naar maatregelen om te hoge geluidsniveaus te reduceren. Als het toepassen van deze geluidsreducerende maatregelen niet doeltreffend is, of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan uiteindelijk door het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld.

Binnen de bebouwde kom is ontheffing mogelijk wanneer de woningen:

  • in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen;
  • door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afscherming gaan vervullen voor andere woningen (het aantal afgeschermde woningen moet gelijk of groter zijn dan het aantal afschermende woningen);
  • ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
  • door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen;
  • ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.

Uit het onderzoek moet blijken met welke geluidsbeperkende maatregelen de voorkeursgrenswaarde bereikt kan worden. Ook moet worden beargumenteerd waarom deze maatregelen niet kunnen worden toegepast. Tenslotte stelt het Bouwbesluit in het geval van een bouwvergunningsprocedure ook eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van woningen. De grenswaarde voor het binnenniveau van de woningen bedraagt hierbij in de meeste gevallen 33 dB.

Bestaande situaties

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 (wegverkeer) of 1987 (railverkeer) een te hoge geluidbelasting ondervonden.

5.3.2.3 Geluidskwaliteit langs spoorwegen

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1987 ten gevolge van het geluidsaspect railverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.

5.3.2.4 Nieuwe ontwikkelingen

20 woningen Oude Bathmenseweg

Het bouwplan ligt binnen de zone van het spoortraject 132 nabij het station Deventer. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.

De nieuw te realiseren woningen liggen aan de Oude Bathmenseweg. De maximum snelheid op deze weg bedraagt 30 km/uur, waardoor deze weg formeel geen zone heeft. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en voor de toetsing aan het Bouwbesluit dient echter wel rekening te worden gehouden met de geluidbelasting afkomstig van deze weg. De geluidbelasting is hoger dan 53 dB excl. reductie van 33 dB conform art. 110g Wet geluidhinder. Nadere berekeningen zullen moeten uitwijzen of dit het geval is. Er wordt daarom met de berekende gevelbelasting bij opbouw van de gevel conform de minimum eisen aan de gevelwering van 20 dB conform het Bouwbesluit 2003 niet voldaan aan het wettelijk toegestane binnenniveau.

Het plangebied ligt binnen de geluidszones van de spoorlijnen Deventer - Zutphen en Deventer - Almelo. De initiatiefnemer van de te realiseren woningen levert een onderzoek aan waarin wordt aangetoond of de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai wordt overschreden en op welke manier zal worden voldaan aan de minimumeisen voor de gevelbelasting. Het college van burgemeester en wethouders zal hogere grenswaarden moeten vaststellen als de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai wordt overschreden.

5.3.2.5 Industrielawaai

Het plangebied ligt deels binnen de geluidszone van het geluidsgezoneerde industrieterrein Kloosterlanden / Veenoord / Bergweide. Een industrieterrein is geluidsgezoneerd als zich op dit terrein bedrijven bevinden die worden aangemerkt als "grote lawaaimakers". Gezien het feit dat de nieuwe geluidsgevoelige bestemming (20 woningen aan de Oude Bathmenseweg) die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, niet binnen de wettelijke onderzoekszone ligt, zijn op dit punt geen akoestisch relevante zaken te melden.

5.3.3 Bodem
5.3.3.1 Algemeen

Op basis van het historisch bodembestand bevindt zich binnen het plangebied een aantal voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten. Dit zijn met name diverse tanks en slootdempingen.

Voor het plangebied Rivierenwijk is een historisch onderzoek (Acorius, projectcode AD507RE01, d.d. 10 maart 2008) uitgevoerd. De zuidoostelijke hoek (onder het Overijssels kanaal) valt buiten het onderzoeksgebied.

Verdachte activiteiten

Binnen het gebied voor het conserverende bestemmingsplan bevinden zich de volgende locaties van het historisch onderzoek:

  • Deltaplein 3, vanaf 1965 een wasserij gevestigd. Op basis van de milieuvergunningen zijn er geen specifieke bodembedreigende activiteiten uitgevoerd;
  • Haringvlietstraat, ondergrondse olietanks naast het flatgebouw, 2x 50.000 liter en 1x 3.000 liter;
  • Vliststraat, ondergrondse olietanks. De tanks zijn begin jaren '90 volgens KIWA-richtlijnen gesaneerd;
  • Slootdempingen. Het is niet bekend wat de kwaliteit is van de voormalige slootbodem en waarmee de sloten zijn gedempt.

Bodemonderzoek

Op een beperkt deel van het plangebied zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd. Bij deze bodemonderzoeken zijn lokaal licht tot matig verhoogde gehalten aangetoond in de grond en in het grondwater. Er zijn geen gevallen van ernstige verontreiniging aangetoond. Op basis van de resultaten zijn de locaties geschikt voor het huidige gebruik.

Ruimtelijke procedure conserverend bestemmingsplan

Voor een conserverend bestemmingsplan (gelijkblijvende bestemmingen) is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het historisch onderzoek kan beperkt blijven tot de locatie die van bestemming veranderd en de directe omgeving hiervan. Voor het gebied Rivierenwijk is een historisch onderzoek (Acorius, projectcode AD507RE01, 10 maart 2008) uitgevoerd.

Bij wijziging van bestemming van de locatie (en omgeving) Haringvlietstraat, Vliststraat en locaties waar een slootdemping aanwezig is, is een bodemonderzoek nodig.

5.3.3.2 Nieuwe ontwikkelingen

20 woningen Oude Bathmenseweg

Ter plaatse van de toekomstige woningen aan de Oude Bathmenseweg zijn op basis van het historisch bodembestand en het vooronderzoek geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. In het kader van de aanvraag om bouwvergunning dient de initiatiefnemer een bodemonderzoek conform NEN5740 aan te leveren.

5.3.4 Luchtkwaliteit
5.3.4.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer in werking getreden (Stb. 2007, 414). Hiermee wordt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' vervangen. De grenswaarden voor lucht zijn niet gewijzigd, wel het moment wanneer getoetst moet worden aan deze normen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen wanneer:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • de voorgenomen ontwikkeling, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • de voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • de voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie (uitstel voor het voldoen aan de grenswaarden) heeft verleend.

Toetsen van plannen

Gevolg van de invoering van deze wet is dat veel ruimtelijke plannen niet meer direct getoetst hoeven te worden aan de normen voor luchtkwaliteit. De argumentatie hiervoor is dat NIBM projecten in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn verrekend in de autonome ontwikkeling. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. Het NSL richt zich op het halen van de grenswaarden voor NO2 in 2015, en PM10 in 2010. In betekende mate (IBM) projecten zijn expliciet in het NSL opgenomen.

Bestaande situaties

Binnen het plangebied zijn geen locaties waar op dit moment de normen voor de luchtkwaliteit worden overschreden. Ook in de toekomstige peiljaren (2010, 2015 en 2018) zijn geen overschrijdingen voorzien.

5.3.4.2 Nieuwe ontwikkelingen

20 woningen Oude Bathmenseweg

Voor het realiseren van 20 woningen aan de Oude Bathmenseweg heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de concentraties van twee, in de 'Wet luchtkwaliteit' opgenomen stoffen, te weten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De 20 nieuwe woningen worden gerealiseerd als vervanging van 42 inmiddels gesloopte duplexwoningen.

Onderzoeken en resultaten

Om te kunnen vaststellen of ter hoogte van de 20 nieuw te bouwen woningen aan de Oude Bathmenseweg wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de resultaten van het door Tauw opgestelde conceptrapport van het onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van de herstructurering van de Rivierenwijk (Rapport "Luchtkwaliteit herontwikkeling Rivierenwijk Deventer, projectnummer 4562861 datum 1 februari 2008).

Uit dit onderzoek blijkt dat langs de Oude Bathmenseweg in de huidige situatie, in 2010 en 2018 géén overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit optreden of te verwachten zijn. Daarbij komt dat het gaat om 20 nieuwe woningen ter vervanging van 42 inmiddels gesloopte duplexwoningen. Gesteld kan worden dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woningen in ieder geval niet meer zal zijn dan bij de inmiddels gesloopte woningen en dat de ontwikkeling géén nadelige invloed op de luchtkwaliteit zal hebben.

Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de normen voor de luchtkwaliteit.

5.3.5 Geurbelasting

De geurbelasting vanwege bedrijventerreinen Kloosterlanden, Bergweide en Veenoord heeft tot op heden geleid tot een aantal geurklachten afkomstig van de huidige bewoners van de Rivierenwijk en Snippeling. Uit uitgevoerde geuronderzoeken is evenwel gebleken dat de geurimmissie ter plaatse van het plangebied vanwege deze bedrijven niet leidt tot overschrijding van de geurnormering. Het feit dat de bedrijven aan de geurnormering voldoen, wil niet zeggen dat het plangebied geurvrij is. Dit betekent dat een verslechtering zeker niet mag optreden. Tegelijkertijd dienen de bestaande rechten van de bedrijven gerespecteerd te worden. Dit betekent dat voor de bedrijventerreinen voor wat betreft de geurbelasting het 'stand-still' principe wordt gehanteerd. De thans bestaande cumulatieve geurbelasting wordt daarmee als bovenwaarde gedefinieerd. De geurbelasting mag als gevolg van nieuwe ontwikkelingen bij bedrijven niet toenemen. Daarnaast worden beperkingen gesteld aan het ontwikkelen van geurgevoelige bestemmingen in de omgeving van de bedrijventerreinen Kloosterlanden, Bergweide en Veenoord.

5.3.6 Externe veiligheid
5.3.6.1 Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico. Dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats. De zogenaamde "oriënterende waarde" van het groepsrisico is de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor hogedrukaardgasbuisleidingen in de circulaire "Zonering langs hogedrukaardgasbuisleidingen", voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" en de wijziging daarop; "Wijziging en verlenging Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen."

5.3.6.2 Ambitieniveaus

De ambitieniveaus uit de Omgevingsvisie externe veiligheid zijn samengevat in de onderstaande tabel:

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten
 
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Woonwijken   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Niet acceptabel   Niet wenselijk resteffect meewegen  
Ruimte voor ontwikkeling
(transportzone)  
Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel
Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren  
Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp   Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp  

In de omgevingsvisie externe veiligheid is specifiek aandacht besteed aan de Rivierenwijk. Voor dit bestemmingsplan wordt aan de ambitieniveaus voldaan.

5.3.6.3 Bedrijven of installaties met gevaarlijke stoffen

Op een afstand van 400 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich het bedrijf Descol BV, producent van sportvloeren. Dit bedrijf valt onder werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De risico's van dit bedrijf voor de Rivierenwijk zijn door middel van een kwantitatieve risicoanalyse onderzocht (rapport januari 2009) De contour van het plaatsgebonden risico valt ruim buiten de Rivierenwijk. Het berekende groepsrisico blijft onder de oriënterende waarde. Daarmee wordt voldaan aan het ambitieniveau dat voor de Rivierenwijk is opgesteld.

Op korte afstand van het plangebied ligt het spoorwegemplacement waar met gevaarlijke stoffen wordt gerangeerd. Ook van het emplacement zijn de risico's voor de Rivierenwijk door middel van een kwantitatieve risicoanalyse onderzocht (rapport maart 2007). Voor het emplacement wordt geen plaatsgebonden risicocontour berekend. Verder blijft het groepsrisico onder de oriënterende waarde.

5.3.6.4 Vervoersassen met gevaarlijke stoffen

Op korte afstand van het plangebied ligt het spoor Deventer - Almelo. Tot op een afstand van 200 meter vanaf een vervoersas met gevaarlijke stoffen dient volgens de circulaire Vervoer gevaarlijke stoffen rekening gehouden te worden met de mogelijke risico's van een dergelijke vervoersas. De risico's van de vervoersas zijn berekend in het voornoemde rapport van maart 2007. De milieuvergunning op het emplacement voorziet in de afhandeling (rangeren in de vorm van rijrichting veranderen ofwel “kopmaken”) van een aantal ketelwagens met brandbaar gas en brandbare vloeistoffen. In januari 2009 hebben burgemeester en wethouders de milieuvergunning van het emplacement begrensd voor de mogelijkheid van het rangeren tot 100 ketelwagens met brandbaar gas en 50 ketelwagens met brandbare vloeistoffen. Deze begrenzing is gebaseerd op de uitkomsten van het Plan van Aanpak Goederenemplacementen (PAGE) waarbij maatregelen zijn vastgesteld om de risico's van emplacementen te reduceren. ProRail bestrijd het vastleggen van het aantal wagons, de procedure ligt nu voor bij de Raad van State. Indien uit de uitspraak zal blijken dat de gemeente niet het aantal ketelwagens mag begrenzen, dan nog wordt de risicosituatie sterk beperkt omdat de oriënterende waarde voor het groepsrisico is vastgelegd in een voorschrift van de vergunning. Daarnaast spelen ook de ontwikkelingen in het kader van het Basisnet en het Programma Hoogfrequent Spoor een rol. Mogelijk verdwijnt grotendeels het rangeren met ketelwagons. Uit de jaarlijkse globale risicobeoordeling van het emplacement die door ProRail op basis van het daadwerkelijk aantal kopgemaakte treinen van het afgelopen jaar wordt opgesteld, blijkt overigens dat al ruim meer dan 10 jaar er geen PR 10-6 contour wordt berekend en het groepsrisico zeer laag is.

Op 150 meter afstand van het plangebied ligt de route vervoer gevaarlijke stoffen van afslag Deventer Oost naar Raalte. De risico's van deze route zijn in de kwantitatieve risicoanalyse van 2006 bij de instelling van de route berekend. Geconcludeerd wordt dat er geen plaatsgebonden risicocontour wordt berekend en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

5.3.6.5 Nieuwe ontwikkelingen

De verwachting is dat in 2009 nieuwe regelgeving wordt vastgesteld voor hogedrukaardgasbuisleidingen. Deze regelgeving, "Besluit externe veiligheid buisleidingen", is reeds in concept beschikbaar. De inventarisatieafstand om het groepsrisico te bepalen wordt in die regelgeving bij dit type leiding gesteld op 200 meter. Ook op grond van deze conceptregelgeving behoeft verdere toetsing aan de risiconormering niet plaats te vinden.

20 woningen Oude Bathmenseweg

Risicobronnen nabij het plangebied

Nabij het plangebied bevindt zich het spoorwegemplacement en het doorgaande spoor. Over het doorgaande spoor worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Op het emplacement worden treinen met gevaarlijke stoffen gerangeerd. Het betreft treinen die vanuit Zutphen richting Deventer rijden en op het emplacement van rijrichting veranderen, om vervolgens richting Almelo te vertrekken. Daarnaast vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over doorgaand spoor komend uit Apeldoorn. Het doorgaand spoor en het spoorwegemplacement worden in het kader van het aspect externe veiligheid gezien als twee aparte risicobronnen.

Regelgeving

Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau dat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Het ambitieniveau voor het gebied waarin de locatie van 20 woningen aan de Oude Bathmenseweg is gelegen is de ambitie "Ruimte voor ontwikkeling". Het onderhavige plan past binnen dit ambitieniveau.

Toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico van het spoorwegemplacement en het doorgaand spoor zijn onderzocht in het rapport "Risico inventarisatie spoor gemeente Deventer" van maart 2007. Uit dit rapport blijkt dat er geen sprake is van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour ten gevolge van het emplacement en het doorgaand spoor en dat tevens de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Daarbij voorziet dit plan in een verlaging van de woningdichtheid van 42 tot 20 woningen, zodat het groepsrisico in lichte mate afneemt. Wat betreft risiconormering vormt het emplacement en het doorgaand spoor geen belemmering.

Zelfredzaamheid

De oude Bathmenseweg voorziet in een vluchtmogelijkheid in twee richtingen. Tevens kan haaks op de risicobron worden gevlucht via de Vechtstraat en vervolgens via de Maasstraat. De ontvluchtingsmogelijkheden zijn optimaal.

Bereikbaarheid

Het spoorwegemplacement waarop met gevaarlijke stoffen wordt gerangeerd is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee toegangswegen. Eén via de Berkelweg en één via de Oude Bathmenseweg. Deze toegangen maken het mogelijk om bij verschillende windrichtingen toch de eventuele ongevalslocatie te kunnen benaderen. Het plangebied is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee routes. Een route via de Veenweg aan de westzijde van het plangebied en aan de oostzijde via de Amstellaan. De bereikbaarheid is optimaal. De bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn vastgelegd in paragraaf 2.6.1 en 2.7.2. van de Bouwverordening van de gemeente Deventer.

Naast de bereikbaarheid die reeds is vastgelegd in de infrastructuur van het plangebied, dienen percelen tevens aan bereikbaarheidseisen te voldoen. Deze eisen zijn vastgelegd in artikel 2.5.3 van de Bouwverordening gemeente Deventer 1992/2007. Bij bouwvergunningverlening wordt getoetst op deze eisen. De eisen komen er kortweg op neer dat de toegangswegen geschikt moet zijn voor de hulpdiensten. Tevens moeten opstelplaatsen voor de brandweer beschikbaar zijn zodat een verbinding gelegd kan worden tussen de bluswatervoorziening en de brandweerauto's. Dit plangebied voldoet aan die eisen.

Bestrijdbaarheid

Ten behoeve van het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement en het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is een rampenbestrijdingsplan opgesteld. Het Rampenbestrijdingsplan spoor beschrijft specifiek hoe bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoor of het emplacement welke organisatorische maatregelen worden getroffen en welke middelen worden ingezet om het ongeval te bestrijden en het gebied te ontruimen. Dit plan wordt iedere vier jaar herzien.

Nabij het plangebied wordt voorzien in een primaire bluswatervoorziening met een dekkend net van brandkranen. De capaciteit van de primaire bluswatervoorziening is afgestemd op het te verwachten risico.

Eindafweging

De hoogte van de beschreven risico's en de mogelijkheden die op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn genomen, zijn optimaal. Door het plan neemt het groepsrisico licht af. Wat betreft het aspect externe veiligheid kan het plan worden gerealiseerd.

5.3.7 Ecologie
5.3.7.1 Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland.

In 2007 is het plangebied Rivierenwijk onderzocht op ecologische waarden (Eelerwoude) vanwege de geplande herstructurering. Uit het flora- en faunaonderzoek komt naar voren dat in de groenstroken de laag beschermde brede wespenorchis mogelijk voorkomt. In schrale en voedselarme bermen is het laag beschermde Grasklokje niet aangetroffen. In de overige biotopen, waaronder waterpartijen, komen geen beschermde plantensoorten voor. In de groenstroken broeden algemeen voorkomende vogelsoorten. In de aanwezige bebouwing broedt de Huismus, een gevoelige soort van de Rode Lijst. Hoewel foeragerend  aanwezig, zijn geen broedgevallen vastgesteld van Gierzwaluw, Fuut, Meerkoet en wilde eend broeden in (de omgeving van) waterpartijen. Zeldzame en kritische broedvogels en broedvogels met permanente rust- en verblijfplaatsen zijn niet aanwezig en  worden op basis van terreintypen niet in het plangebied verwacht.

In het plangebied komen laag beschermde zoogdieren en vijf strikt beschermde vleermuissoorten voor (Gewone dwergvleermuis, Watervleermuis, Baardvleermuis, Laatvlieger en Gewone grootoorvleermuis). Het gebied wordt als foerageergebied door vleermuizen gebruikt en er zijn vaste verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Gewone grootoorvleermuis aanwezig in de bebouwing.  Mogelijk is er een vaste verblijfplaats van Baardvleermuis in één van de bomen bij de sporthal. Van de overige zwaarder beschermde zoogdieren is de Steenmarter aanwezig in zowel Snippeling als de Rivierenwijk (Van Maanen & Hoksberg 2008).

In de waterpartijen komen algemene laag beschermde amfibieën (Bruine kikker, Bastaardkikker, Gewone pad en Kleine Watersalamander) en algemene vissoorten voor. Juridisch zwaar beschermde planten, overige zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden worden gezien bekende verspreidingsgegevens en het aanwezige biotoop niet verwacht in het plangebied. Voor laag beschermde soorten is het niet noodzakelijk een ontheffing Flora- en Faunawet aan te vragen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Aangezien de vaste verblijfplaatsen van Gewone Dwergvleermuis, Laatvlieger, Gewone Grootoorvleermuis en Baardvleermuis zich deels bevinden in te slopen bebouwing of te kappen bomen, is er voor deze soorten ontheffing Flora- en Faunawet aangevraagd en verkregen onder nummer FF/75C/2008/0028 (Herstructurering Rivierenwijk Deventer, d.d. 19 mei 2008). De Steenmarter bevindt zich in bebouwing die niet wordt gesloopt. Voor deze soort is het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk geweest.

5.3.7.2 Nieuwe ontwikkelingen

Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Flora- en faunawet. Voorafgaand aan grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen dient dan ook een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten plaats te vinden, om duidelijkheid te verkrijgen over de aanwezigheid van de beschermde soorten.

20 woningen Oude Bathmenseweg

Sinds de sloop van de duplexwoningen in de tweede helft van 2007 ligt het terrein braak. Het terrein ligt niet in een beschermd natuurgebied of in de ecologische hoofdstructuur. Ecologie vormt hierdoor geen punt van aandacht.

5.3.8 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In 1998 is landelijk de Energie Prestatie op Locatie (EPL) geïntroduceerd. De EPL is een maat voor de energetische kwaliteit voor een gehele bouwlocatie, inclusief de energievoorziening die voor en/of in deze locatie is aangelegd. De EPL kent een schaal van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor een ideaalsituatie waarbij geen fossiele brandstoffen worden gebruikt. In het Milieubeleidsprogramma 2007-2008 stelt de gemeente Deventer de EPL voor nieuwbouwlocaties op 7.0. Deze norm kan onder meer gehaald worden door het plaatsen van zonneboilers, warmtepompen en efficiënt en zuinig verlichten van wegen en paden. De wijze waarop aan deze norm voldaan kan worden, moet onderzocht worden in een energievisie.

Op gebouwniveau hanteert de gemeente het GPR-gebouwsysteem als basis voor de kwaliteitseisen aan woningen/gebouwen. Het GPR systeem is een registratiesysteem dat prestaties weergeeft van items op het gebied van milieu en (woon-)kwaliteit. Voor elk thema geeft GPR Gebouw een kwaliteitsscore op een schaal van 1 tot 10. Hoe hoger de kwaliteit - of hoe lager de milieubelasting - hoe hoger de score. Een score van 5 komt - indien relevant - overeen met het niveau van het Bouwbesluit. Het systeem kent zes thema-onderdelen en wel: Energie, Materialen, Afval, Water, Gezondheid en Woonkwaliteit.