direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 8e herziening bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, middengebied - WOC de Campus
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Nieuwleusen is in het verleden gevormd door de dorpen Den Hulst (noord) en Nieuwleusen (zuid). De verbindende schakel tussen de voormalige dorpen is een gemengd middengebied met onder andere het sportcomplex, manifestatieterrein, kerk en gezondheidscentrum.

Voor het middengebied van Nieuwleusen wordt ingezet op de verdere ontwikkeling met een kulturhus, de centralisatie van basis- en voortgezet onderwijs en andere maatschappelijke functies.

De voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan 'Nieuwleusen 2007' noodzakelijk. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied ligt in het midden van de kern Nieuwleusen bij de Prinses Beatrixlaan en de Burgemeester Backxlaan. De locatie ligt in een gebied met sportvoorzieningen, maatschappelijke functies, woningbouw en bedrijvigheid.

Het plangebied is als volgt begrensd:

  • de Prinses Beatrixlaan aan de noordzijde;
  • de Burgemeester Backxlaan met woningbouw aan de oostzijde;
  • het sportcomplex aan de zuidzijde;
  • de ijsbaan en Prinses Beatrixlaan met woningbouw aan de westzijde.

Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De oppervlakte van het plangebied is circa 5,4 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Planologisch-juridische regeling

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Nieuwleusen 2007', op 26 januari 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor enkele strookjes binnen het plangebied geldt het plan '2e herziening Bestemmingsplan Nieuwleusen 2007 actualisering', dat op 26 april 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De gronden hebben de bestemmingen 'Kantoren', 'Maatschappelijke doeleinden' / 'Maatschappelijk', 'Sportdoeleinden', 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' / 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Groenvoorzieningen' en mogen worden gebruikt voor de desbetreffende functies.

Op de volgende afbeeldingen zijn uitsnedes weergegeven van de plankaart / verbeelding van de geldende bestemmingsplannen 'Nieuwleusen 2007' en n '2e herziening Bestemmingsplan Nieuwleusen 2007 actualisering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Nieuwleusen 2007'

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan '2e herziening Bestemmingsplan Nieuwleusen 2007 actualisering' (met daaronder de luchtfoto)

Uit de voorgaande afbeeldingen blijkt dat er op basis van de geldende bestemmingsplannen meer bouwmogelijkheden zijn dan de bebouwing die nu feitelijk aanwezig is.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan '8e herziening bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, middengebied - WOC de Campus' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01);
  • regels.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied en de daarbij behorende opstallen. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opbouw toelichting

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planbeschrijving en de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg en zienswijzen, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Dalfsen is dit het geval.

Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid.

Nationale belangen

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het projectgebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Duurzame verstedelijking

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De nieuwbouw ontstaat vanuit een vraag naar clustering van bestaande maatschappelijke voorzieningen op één locatie.

Voor de toetsing of de ontwikkeling voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet het gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang.

In de huidige situatie geldt zijn er in het plangebied reeds bedrijfsmatige en maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende bebouwing toegestaan. In verband met de voorgenomen ontwikkeling is in het voorliggende bestemmingsplan een maximum bebouwingsoppervlakte opgenomen. Het voorliggende plan laat niet meer bouwmogelijkheden toe dan de bouwmogelijkheden die nu mogelijk zijn op basis van het geldende bestemmingsplan.

Het project heeft geen regionaal karakter maar is juist een lokaal project om bestaande maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, op een centrale locatie in het middengebied van de kern Nieuwleusen te huisvesten. Zie hiervoor hoofdstuk 4. Met de ontwikkeling vervallen de verouderde locaties van deze voorzieningen en ontstaat er ruimte om in de kern Nieuwleusen tot herstructurering over te gaan en zo het draagvlak van de voorzieningen te vergroten. Tegelijkertijd worden het oorspronkelijke noord- en zuiddeel van de dorpskern beter met elkaar verbonden. De realisatie van het kulturhus aangevuld met onderwijs en sport is voor de langere termijn van groot belang voor een vitale, leefbare en toekomstbestendige gemeenschap in de dorpskern Nieuwleusen.


Ad 2. 

Ingezet wordt op het gebruik van een locatie binnen bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling wordt binnen het bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Het middengebied van Nieuwleusen wordt geherstructureerd. Met de clustering van functies is sprake van meervoudig ruimtegebruik van de verschillende functies op deze locatie.

Ad 3.

Aangezien aan onderdeel 2 wordt voldaan, hoeft niet nader te worden ingegaan op onderdeel 3.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen het rijksbeleid, inclusief de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel is het provinciaal belang en het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De omgevingsvisie bevat de visie, beleidskeuzes en de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke terrein en is opgesteld met een doorkijk tot 2030.

De hoofdambitie van de provincie is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap (ruimtelijke kwaliteit). De centrale beleidsambitie hierbij is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden (duurzaamheid). Duurzaamheid wil de provincie realiseren door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Door middel van het Uitvoeringsmodel wordt duidelijk of een actie daadwerkelijk bijdraagt aan die gezamenlijke visie. Het model is gebaseerd op drie niveaus, namelijk:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (of-vraag)
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)
  • 3. Gebiedskenmerken (hoe-vraag)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitvoeringsmodel

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.

In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat uitbreiding kan plaatsvinden. De vraag naar de voorgenomen ontwikkeling komt voort uit de behoefte aan clustering van maatschappelijke functies. In het voorliggende geval is de behoefte op te vangen door herstructurering van het plangebied. Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied. In paragraaf 2.2 is nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

Bestaand bedrijventerrein: Een groot deel van het plangebied is aangewezen als 'bestaand bedrijventerrein'. In de feitelijke situatie zijn hier (voormalige) kantoren en maatschappelijke functies aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling worden vindt er een functieverandering plaats van bepaalde locaties in het plangebied. Ingezet wordt op een verdere ontwikkeling van maatschappelijke functies, waarbij sprake is van meervoudig ruimtegebruik van de verschillende functies binnen het plangebied.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren. Het plangebied maakt deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'bedrijventerrein'.

Bij gebieden die zijn aangeduid als 'bedrijventerreinen' is ruimte voor herstructurering van bestaande monofunctionele werkmilieus.

In de feitelijke situatie is het plangebied echter in gebruik voor kantoren, maatschappelijke functies, verkeer, sportvelden en een parkeerterrein. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op herstructurering van het plangebied door middel van clustering van maatschappelijke functies.

Gebiedskenmerken

In de Catalogus Gebiedskenmerken heeft de provincie specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen uitgewerkt. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. De kenmerken zijn weergegeven in de 'natuurlijke laag', de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap', de 'stedelijke laag' en de 'lust- en leisurelaag'. Daarnaast is voor elk gebied een 'ontwikkelingsperspectief' opgesteld.

Natuurlijke laag: Voor het plangebied is de natuurlijke laag 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' van toepassing. Voor deze laag is de ambitie om de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het plangebied is een locatie binnen bebouwd gebied.

Laag van het agrarische cultuurlandschap: Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'veenkoloniaal landschap'. Het is de ambitie om de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. Het plangebied bevindt zich in bebouwd gebied.

Stedelijke laag: Het plangebied ligt binnen het gebied 'bedrijventerrein 1955 - nu'. De ambitie is gericht op vitale werklocaties. Bij deze laag worden geen normen voorgeschreven. Wel wordt is ook aangegeven dat met herstructurering de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert en verdichting en intensivering van grondgebruik plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkelingen sluiten bij de ambities aan.

Lust- en leisurelaag: Binnen deze laag heeft het plangebied (en de wijde omgeving daaromheen) de aanduiding 'donkerte'. Als richtinggevend kader geldt dat zo weinig mogelijk kunstlicht moet worden toegepast. De voorgenomen ontwikkelingen zullen niet leiden tot een grote toename van kunstlicht.

Beschikbaarheid van voorzieningen

De provincie zet in op het behouden en versterken van de leefbaarheid in steden en dorpen door te sturen op de concentratie van voorzieningen en stimuleren van herstructurering. Hierbij is de kwaliteit van de openbare ruimte (voldoende groen, speelvoorzieningen et cetera) een belangrijk aandachtspunt. De voorgenomen ontwikkeling betreft een invulling van dit beleid, aangezien met de ontwikkeling verschillende maatschappelijke functies worden geconcentreerd binnen het plangebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Overijssel 2009

De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven, is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Daarbij is de Omgevingsverordening een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en opgesteld in de vorm van regels.

Voor het plangebied geldt de stedelijke laag 'bedrijventerreinen'. De regels in de verordening voor deze gebieden betreffen bepalingen over nieuwe locaties voor bedrijventerreinen. Binnen het plangebied worden geen nieuwe bedrijventerreinen gerealiseerd.

Dagrecreatie: Bij het plangebied ligt een deel van een 'bovenlokale fiets- en wandelstructuur'. In artikel 2.17.1 is aangegeven dat in de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een concentratie van maatschappelijke functies binnen het plangebied. Het plangebied ligt dus aan een fiets- en wandelverbinding. Dit is ten goede van de bereikbaarheid van de maatschappelijke functies.

Waterveiligheid: Het plangebied (en de wijde omgeving) ligt in een 'gebied met risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden)'. Het plangebied ligt binnen een dijkring. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen bepaalde dijkringen, voorzien alleen in nieuwe grootschalige ontwikkelingen binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. De toelichting bij bestemmingsplannen die hierop betrekking hebben, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in de risico’s bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken. In paragraaf 3.3 is hier nader op ingegaan.

Windenergie: Het plangebied (en de wijde omgeving) vallen binnen een gebied waar windturbines onder voorwaarden zijn toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling betreft geen realisatie van windturbines. Daarom is dit onderdeel niet relevant.

Externe veiligheid: Aan de noordzijde van het plangebied (bij de Prinses Beatrixlaan) ligt een buisleiding gevaarlijke stoffen met belemmeringenstrook. Bestemmingsplannen voorzien in een specifieke bestemming en/of aanduiding voor de in het plangebied aanwezige buisleidingen gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. Bestemmingsplannen voorzien alleen in de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object als is aangetoond dat de grenswaarde van 10-6 met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten in acht genomen wordt. Bestemmingsplannen voorzien alleen in de aanleg, bouw of vestiging van een beperkt kwetsbaar object of van een buisleiding met gevaarlijke stoffen als rekening is gehouden met de richtwaarde van 10-6 met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten. In paragraaf 3.10 is hier nadere aandacht aan besteed.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met het gestelde uit de provinciale verordening.

2.4 Gemeentelijk beleid

Missie/visie gemeente Dalfsen 2020

Het strategisch document Missie/visie gemeente Dalfsen 2020 'Bij uitstek Dalfsen' bevat de strategische koers van de gemeente Dalfsen voor de periode tot 2020.

De belangrijkste opgave in de komende jaren voor de gemeente, maatschappelijke partners, ondernemers en bewoners is het behouden van al het goede dat de gemeente te bieden heeft. Om dit te bereiken moet de gemeente een herkenbaar en onderscheidend profiel ontwikkelen. Dit profiel is verwoord in de toekomstvisie. De centrale missie van de gemeente Dalfsen is: 'Het ontwikkelen van vitale gemeenschappen in een onderscheidende woonplaats van groene signatuur'.

In de missie/visie geeft de gemeente aan dat zij staat voor sociale samenhang, ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Deze begrippen zijn zonder meer te relateren aan de ontwikkelingen in het middengebied van Nieuwleusen. Sociale samenhang kan geborgd worden en een impuls krijgen door bundeling van functies (centraliseren) met daarbij gemeenschappelijke faciliteiten (delen). De nog beschikbare ruimte in het middengebied biedt eveneens kansen voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid wanneer voorgenomen plannen en ideeën tot realisatie kunnen komen. Het verbindt noord en zuid definitief tot een geheel.

De vertaling van de missie en visie naar gebieden en projecten geeft, met een schets van accenten in de toekomstige ontwikkeling van de kernen, aan dat de focus onder andere ligt op de basisvoorzieningen. De ontwikkeling voor het middengebied in Nieuwleusen sluit hier op aan.

Aanleiding om (nu) een Kulturhusconcept in Nieuwleusen te willen realiseren, wordt ingegeven door een aantal kenmerken en ontwikkelingen. De kern Nieuwleusen ligt op zichzelf en is niet logisch verbonden met de omgeving. Om de dorpskern duurzaam aantrekkelijk te maken, betekent dit bijvoorbeeld dat er op een andere manier naar deze dorpskern gekeken moet worden dan bijvoorbeeld de dorpskern Dalfsen. Ervaring leert dat inwoners eerder bereid zijn om 15 kilometer af te leggen voor werk, maar dit niet voor een school willen. Het streven is om de dorpskern Nieuwleusen duurzaam aantrekkelijk te laten zijn om in te wonen; een aantrekkelijke kern voor kinderen en daarmee ook de ouders, jonge gezinnen. Het realiseren van het Kulturhusconcept levert een bijdrage naar een duurzame en gezonde leefomgeving, waarbij het zowel om sociale duurzaamheid gaat als ook om ecologische en economische duurzaamheid.

Wat ook een belangrijke rol speelt, is de demografische ontwikkeling met een verschuiving in leeftijdsgroepen (vergrijzing - ontgroening). De realisatie van het Kulturhusconcept in Nieuwleusen is ook te zien als reactie op een krimp van de jongere leeftijdsgroepen. Het levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van het dorp en om voorzieningen in stand te houden.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op een clustering van maatschappelijke functies. Hiermee wordt ingezet op een kwalitatief goed en passend voorzieningenniveau.

Structuurvisie kernen Dalfsen

In de Structuurvisie kernen Dalfsen zijn de ruimtelijke plannen voor de toekomst opgenomen. In het bijzonder voor woningbouw en bedrijventerreinen, maar ook voor recreatie en toerisme. De structuurvisie heeft een looptijd van 10 jaar en vormt de basis voor bestemmingsplannen, maar ook voor investeringsbeslissingen, bijvoorbeeld op het gebied van bouwen en wonen. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen zich niet beperken tot een periode van 10 jaar, is ook gekozen voor een doorkijk tot 2025.

Hieronder is een uitsnede opgenomen van de kaart voor de kern Nieuwleusen. De visie zoals opgenomen op de afbeelding laat in grote lijnen zien waar zich welke functie bevindt en waar welke ontwikkelingen mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart structuurvisie kern Nieuwleusen

Op de kaart is het plangebied aangegeven als 'maatschappelijke en dienstverlening'. In de structuurvisie is aangegeven dat aan de oostzijde van het middengebied een uitbreiding is voorzien voor maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening met een oppervlakte van circa 5,5 hectare. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in deze ontwikkeling.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een invulling van de structuurvisie

Integraal Waterplan Dalfsen

De doelstelling van het Integraal Waterplan Dalfsen is als volgt:

  • het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeente en waterschap op het integraal en duurzaam waterbeheer in de gemeente Dalfsen;
  • het afstemmen van waterbeleid binnen de gemeente, tussen de gemeente en het waterschap en met andere partijen, zodat de stedelijke wateropgaven (inclusief de WB21- en KRW-beleidsuitgangspunten) gehaald worden tegen de laagst maatschappelijke kosten;
  • het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging daarvan en de doorwerking in de ruimtelijke ordening;
  • het vastleggen en inzichtelijk maken van de verantwoordelijkheden van de gemeente Dalfsen en het waterschap Groot Salland.

In het waterplan bevestigt de gemeente de rol en het belang van water in de ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat 'ruimte voor water' in de plannen wordt opgenomen en dat in het kader van ruimtelijke ordening bestemming daarvan plaatsvindt. Het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de belangen van water. In paragraaf 3.3 is dit aan de orde gekomen.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met het waterplan.

Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan

De hoofddoelstelling van het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Dalfsen is het bevorderen van een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van welvaart en welzijn in de gemeente Dalfsen, waarbij hinder in de vorm van geluids- en trillingsoverlast zoveel mogelijk wordt beperkt. In paragraaf 3.12 is nader ingegaan op de verkeerssituatie in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Bij het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de doelstellingen uit het verkeer- en vervoersplan.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen, zijn diverse noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de relevante aspecten en een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Verkennend milieukundig bodemonderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 141745, van 17 februari 2015). Zie hiervoor Bijlage 1.

Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (diverse maatschappelijke functies).

Vooronderzoek

Op basis van de website www.watwaswaar.nl is gebleken dat de eerste bebouwing zichtbaar is op de tekening van 1975 (Prinses Beatrixstraat 3 en 3a). Het omliggende terrein was destijds nog onbebouwd. Op de situatietekening van 1988 zijn er een drietal opstallen zichtbaar ten wensten van de al aanwezige bebouwing (Prinses Beatrixstraat 5, 7 en 9). Op de situatietekening van 1995 is de situatie nog ongewijzigd ten opzichte van 1988.

Bovengenoemde bebouwing is gelegen buiten het onderzoeksgebied. De aanwezige bebouwing gelegen binnen het onderzoeksgebied is recentelijk gebouwd.

Uit informatie van gemeente Dalfsen blijkt dat er binnen het gebied geen bijzonderheden zijn ten aanzien van bodemvervuiling hebben plaatsgevonden. Er zijn verschillende stukken van het plangebied bekend, waaronder een verkennend bodemonderzoek. Uit het betreffende onderzoek zijn geen vervuilingen naar voren gekomen.

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op een diepte variërend van 1.0 tot 1.2 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn er in de bovengrond van mp 21 puin sporen waargenomen. Verder zijn er geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de bovengrond van mp. 1 t/m 5, 9 t/m 12 is een licht verhoogd gehalte aan PCB gemeten. De oorzaak van het licht verhoogde gehalte is onbekend, maar geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Grondwater

In het grondwater zijn gehalten aan barium (6x), koper (1x), kwik (1x), nikkel (1x) en zink (3x) gemeten boven de streefwaarden (beneden de tussenwaarden). Dit gehalte is waarschijnlijk een gevolg van (fluctuerende) van nature verhoogde achtergrondconcentraties, die vaker voorkomen in de regio.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet Bodembescherming zijn aangetoond.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee daarom verworpen.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (diverse maatschappelijke functies) van het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

3.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water'. Hiervoor is een procesinstrument, de zogenaamde watertoets ontwikkeld, waarbij waterschap en initiatiefnemer onderlinge afstemming zoeken.

Relevant beleid

Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, waterschap als gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en -visie van de provincie, het Waterbeheerplan 2015-2021 van het waterschap en het gemeentelijk rioleringsplan en Waterplan van de gemeente Dalfsen.

Plansituatie

Bij de voorgenomen ontwikkeling bedraagt de verwachte toename van het verharde oppervlak niet meer dan 1.500 m2.

De referentie is het huidige bestemmingsplan waarin nog een aantal bouwvlakken liggen die niet zijn benut. De feitelijk aanwezige bebouwing vermeerderd met de onbenutte bouwmogelijkheden (die planologisch zijn toegestaan) bedraagt circa 12.000 m2. De uitvoering van de plannen kan gebeuren binnen de bouwmogelijkheid van 12.000 m2. Er is daarom in die zin geen sprake van nieuwe ontwikkelingen. Bestaande bouwmogelijkheden worden in dit bestemmingsplan op een andere manier ingevuld.


Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Bij nieuwe bouwwerken is de minimale ontwateringsdiepte een belangrijk aandachtspunt. Voor de aanleghoogte wordt ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd.

Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Om wateroverlast te voorkomen moet een voorziening komen (infiltratie en/of berging) met als uitgangspunt een ontwerpeis van minimaal 20 mm per vierkante meter verhard oppervlak.

Het is de ambitie van de gemeente Dalfsen om een duurzame waterberging in het plangebied te realiseren die uitgaat van een T=100+13%. Voor het gehele plangebied wordt daarom een duurzaam ontwerp opgesteld, waarbij een T=100+13% kan worden opgevangen binnen het plangebied. Dit plan wordt uitgevoerd als dit fysiek mogelijk is. Op grond van het klimaatscenario 'gehanteerde toetsbui met een herhalingskans 1/100 jaar + 13% (middenscenario 2050)' wordt dan gekozen voor 89 mm in plaats van 20 mm.

Beschermingszone van een (hoofd)watergang

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta (voorheen: Waterschap Groot Salland). De functie van deze watergang(en) moet ten alle tijde worden gegarandeerd.

Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen, zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 m. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken.

Proces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De samenvatting en het toetsresultaat hiervan zijn opgenomen in Bijlage 2. Op basis hiervan blijkt dat de normale procedure moet worden doorlopen.

Met het waterschap heeft overleg plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is in het voorliggende bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels waardoor de waterhuishouding wordt veilig gesteld.

Overstromingsrisicoparagraaf

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Overijssel wordt invulling gegeven aan de risicobenadering. Van gemeenten wordt verwacht dat in bestemmingsplannen gemotiveerd wordt waarom ontwikkelingen plaatsvinden in overstromingsgevoelige gebieden. Daarbij wordt verwezen naar de risicokaart. Voor gebieden die snel en diep onderlopen mag in principe geen nieuwe bebouwing (kwetsbaar) worden toegevoegd. Bij gebieden binnen de dijkringen moeten gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen nadenken over beschermende voorzieningen of calamiteitenbestrijdingsplannen. In een overstromingsrisicoparagraaf licht de gemeente haar zienswijze toe. Daarbij is ook van belang dat er naar kwetsbare en vitale objecten wordt gekeken vanuit de waterveiligheid.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft de clustering van maatschappelijke functies in het middengebied van de kern Nieuwleusen. Het overgrote deel van de kern ligt binnen dijkring 9, Vollenhove.

In de Omgevingsverordening (artikel 2.14.3 en 2.14.4) wordt uitgegaan van twee overstromingsrisicozones: diep en snel (dijkring 10 en 11) en minder snel en ondiep (overige dijkringen). Dijkring 9 valt in de laatste categorie: minder snel en ondiep.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 9 geldt een veiligheidsnorm van 1/1.250 per jaar. De overschrijdingskans is 1/1.250e per jaar. De daadwerkelijke kans voor een overstroming op de betreffende locatie is klein.

Op de Risicokaart zijn voor het plangebied geen overstromingsdiepten en tijd tot een overstroming weergegeven. Het plangebied ligt ook niet in een overstromingsgevoelig gebied. De locatie ligt dusdanig hoog, dat er geen extra preventieve maatregelen nodig zijn in geval van een mogelijke overstroming. Daarnaast is de locatie vanuit verschillende kanten te bereiken, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is.

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

Historische geografie

Nieuwleusen is een veenkoloniaal kanaaldorp. De gemeenschap van Nieuwleusen is in de Gouden Eeuw ontstaan door de kolonisatie van inwoners uit het iets zuidelijker gelegen 'Leusen', het huidige Oudleusen. Tot die tijd was het uitgestrekte gebied van Noord-Overijssel nog woest en bijna zonder nederzettingen. Het werd gekenmerkt door hoogveen in het oosten, laagveen in het westen, met daartussen een zandgedeelte. In het zandgedeelte is nu Nieuwleusen gelegen. Door inwoners van deze buurtschap werd rond 1635 een zogenaamde compagnie opgericht door de erfgenamen of eigenerfden. Zij nam de vervening van de oostelijk gelegen veengronden en de ontginning van de moerassen in de omgeving ter hand.

In de eerste helft van de 19e eeuw werd voor het vervoer van turf de Dedemsvaart gegraven tussen Hasselt en de Overijsselse Vecht bij Gramsbergen. Het kanaal had acht sluizen. Rond de sluizen en bruggen ontstonden dorpen en buurtschappen. Den Hulst bestond toen al en ontwikkelde rond de Dedemsvaart economische bedrijvigheid.

Den Hulst en Nieuwleusen groeiden naar elkaar toe en zijn later samengevoegd tot Nieuwleusen. Jarenlang werden ze gescheiden door diverse hoogspanningsmasten. Dit huidige middengebied is nu in gebruik als sportcomplex en maatschappelijke functies.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het middengebied verder ontwikkeld met maatschappelijke functies. Bij de ontwikkeling worden geen cultuurhistorische structuren aangetast.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen archeologische monumenten en monumenten met de status rijksmonument of gemeentelijke monument aanwezig. Ook zijn op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel binnen het plangebied geen locaties aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Met het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van aantasting van de historische (steden)bouwkundige waarden.

Archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden.

Voor de gemeente is het Archeologisch beleidsplan gemeente Dalfsen met bijbehorende archeologische beleidskaart opgesteld. Hierop is voor de gehele gemeente vastgesteld in welke delen geen archeologisch onderzoek hoeft te worden verricht, en in welke delen wel onderzoek wordt gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0006.jpg"

Afbeelding: Uitsnede archeologische beleidskaart met globale ligging plangebied

Op de archeologische beleidskaart is het gehele plangebied aangegeven als een gebied met een lage verwachting. Hier is geen archeologisch onderzoek nodig; het gebied heeft ofwel een lage verwachting ofwel eerder archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er geen of geen verwachtings- of waardevolle archeologie meer aanwezig is.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

3.5 Ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Ecogroen Advies, Project 15-015, van 30 januari 2015). De resultaten hiervan zijn in de navolgende tekst weergegeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

Naar aanleiding van de quikscan natuurtoets blijkt dat op basis van de ligging, terreinkenmerken, lokale aard van de ruimtelijke ingrepen en de afstand tot beschermde natuurgebieden de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Ecologische hoofdstructuur of natuur buiten de Ecologische Hoofdstructuur

Soortenbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Op basis van de quickscan natuurtoets blijkt het volgende:

  • Beschermde en bedreigde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en deze worden ook niet verwacht.
  • Een deel van de bebouwing in het plangebied is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen als Gewone en Ruige dwergvleermuis. Met name de sporthal biedt potenties wegens de aanwezigheid van open stootvoegen, verdwenen metselwerk en het ontbreken van spouwisolatie. De kinderopvang is mogelijk ook geschikt door aanwezigheid van open stootvoegen, maar dit gebouw is van recenter datum met vermoedelijk spouwisolatie. De basisschool en het voormalige pand van de Rabobank ogen onaantrekkelijk voor vleermuizen. De vleermuispotentie is in de quickscan visueel weergegeven.
  • In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten zoals Bosmuis, Huisspitsmuis en Mol aangetroffen en/of te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren, zoals Steenmarter, zijn niet aangetroffen en te verwachten binnen de invloedsfeer van de plannen.
  • In het plangebied zijn geen sporen (exemplaren, nesten, braakballen et cetera) aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van broedvogels met jaarrond beschermde nesten. De aanwezige gebouwen zijn, met name wegens de platte daken, ook niet geschikt als broedplaats voor soorten als Huismus en Gierzwaluw. Wel zijn in het openbaar groen enkele algemene en weinig kritische soorten als Merel, Houtduif en Winterkoning broedend te verwachten.
  • Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied waardoor aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën kan worden uitgesloten. In het plangebied is in muizenholen en dergelijke overwintering te verwachten van een enkele algemene laag beschermde (Flora- en faunawet tabel 1) amfibieënsoort als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander.
  • Verblijfplaatsen van reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van het aangetroffen biotoop en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Aangezien nog niet duidelijk is welke bebouwing wordt gehandhaafd/gesloopt is in dit kader het volgende opgemerkt:

  • Bij sloop van de sporthal en kinderopvang zijn mogelijk strikt beschermde vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het geding. Daarom is bij sloop van deze bebouwing nachtelijk onderzoek conform het landelijk geldende vleermuisprotocol nodig. Dit betekent in deze situatie vier bezoekmomenten in de periode mei tot en met september. Wanneer uit het aanvullende onderzoek blijkt dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig en in het geding zijn, is een ontheffing nodig en dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen die de functionaliteit van het leefgebied voor betreffende vleermuizen garanderen. Wanneer er voldoende alternatief wordt aangeboden, in de vorm van nieuwe en geschikte verblijfplaatsen in de directe nabijheid van de huidige verblijfplaatsen, zal hiervoor ontheffing verleend worden.
  • Sloop van de andere gebouwen en herinrichting van de overige terreindelen kan plaatsvinden zonder dat hiervoor nader onderzoek of het aanvragen van ontheffing aan de orde is. Wel is aandacht gevraagd voor het broedseizoen, zie punt hieronder.
  • In het openbaar groen zijn diverse algemene broedvogels te verwachten. Werkzaamheden die in gebruik zijnde broedlocaties van vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is hier voor de meeste soorten mogelijk door werkzaamheden in het opgaand groen in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter in deze situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en zijn zodoende geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten, dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.

Conclusie

Er zijn bij handhaving van de bestaande bebouwing geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit het aspect ecologie.

3.6 Bedrijven en milieuzonering

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

In dat kader worden in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om een rustige woonwijk dan wel een minder rustig gebied, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Het plangebied betreft een 'gemengd gebied'. In en nabij het plangebied zijn onder andere voetbalvelden, tennisvelden, zwembaden, sporthallen, scholen, kerken, andere maatschappelijke functies, woningen, bedrijvigheid en bijbehorende infrastructuur aanwezig. Omdat het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, kan voor het voorliggende bestemmingsplan worden uitgegaan van een correctiefactor van één categorie naar beneden. De aan te houden richtafstand is dus één stap kleiner.

Van plangebied naar omgeving

Vanwege het gebiedstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand met één stap worden verkleind. Dit levert voor de diverse maatschappelijke functies een bepaalde afstand op die is vermeld in een bijlage bij de regels. De maatschappelijke functies zijn alleen toegestaan voor zover de afstand in acht wordt genomen. Daarmee is het woon- en leefklimaat van de nabijgelegen woningen geborgd.

Onderling is voor de diverse functies geen hinder te verwachten. Dit heeft te maken met de openingstijden. Het zijn dezelfde kinderstemmen die op het ene moment op het schoolplein klinken en op het andere moment in de sporthal.

Van omgeving naar plangebied

Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven zijn milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied zijn milieubelastende activiteiten aanwezig.

Voor de in de nabijheid gelegen maatschappelijke voorzieningen (voetbalvelden, korfbalvelden, tennisbanen, ijsbaan, kerken, muziekvereniging en zwembad) geldt hetzelfde als voor de maatschappelijke voorzieningen onderling: onderlinge hinder wordt niet verwacht vanwege de openingstijden. De milieugevoelige functies worden uitsluitend gedurende de dagperiode op werkdagen (tot circa 16.00 uur) gebruikt. De milieubelastende activiteiten (geluid) vinden uitsluitend plaats in de late dagperiode (vanaf circa 16.00 uur), in de avondperiode en in de weekenden. Het zijn dezelfde kinderen die het ene moment op het schoolplein zijn en het andere moment op het voetbalveld. Vanzelfsprekend moeten deze activiteiten wel aan de milieu-eisen voldoen (Activiteitenbesluit milieubeheer).

In de nabijheid zijn verder diverse kantoorfuncties aanwezig en mogelijkheden voor dienstverlening. Hiervan is evenmin hinder te verwachten. Vanwege het gebiedstype 'gemengd gebied' geldt hiervoor een afstand van 0 meter, terwijl feitelijk wel een afstand aanwezig is. Hetzelfde geldt voor de dierenkliniek aan de Prinses Beatrixlaan 7.

Milieugevoelige functies, zoals scholen en kinderopvang, ondervinden geen geluidsoverlast door de aanwezigheid van andere functies in de directe omgeving.

De milieugevoeligheid van de toegelaten functies is wel van belang voor bepaalde nutsdoeleinden. Zie hiervoor paragraaf 3.10 Externe veiligheid.

Conclusie

Van omgeving naar plangebied is geen hinder te verwachten.

Van plangebied naar omgeving is geen hinder te verwachten, nu in de regels geborgd is dat bepaalde afstanden in acht worden genomen.

3.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet moet bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt niet nabij gezoneerde industrieterreinen en spoorwegen. Daarom zijn deze aspecten niet relevant.

Wegverkeerslawaai

De gemeente heeft een kaart met geluidscontouren van de wegen. Op de volgende afbeelding is hiervan een uitsnede opgenomen. Hieruit blijkt dat binnen het bouwvlak de geluidscontour niet meer is dan 43-48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0007.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart geluidscontour wegen

In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek opgesteld in verband met wegverkeerslawaai (Goudappel Coffeng, Kenmerk DFS025/Kmc/0070.01, van 20 januari 2016). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4.

Gebouwen met een onderwijsfunctie zijn in de Wgh als geluidgevoelige bestemming aangemerkt. Ten behoeve van nieuwe onderwijsfuncties worden mogelijk nieuwe gebouwen gerealiseerd. De exacte locatie van de mogelijk nieuwe gebouwen is echter nog niet bekend. Daarom is voor de realisatie van een nieuw onderwijsgebouw akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Omdat de exacte locatie van de schoolgebouwen nog niet vastligt, zijn in het onderzoek de akoestische randvoorwaarden (door middel van geluidscontouren) opgenomen ten gevolge van het verkeer op de Burgemeester Backxlaan en de Prinses Beatrixlaan.

In de volgende afbeelding zijn de afstanden van de geluidscontouren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0008.jpg"

Afbeelding: Tabel afstanden geluidscontouren

Wanneer binnen de gegeven afstand van de 48 dB-contour gebouwd wordt, dient rekening te worden gehouden met het toepassen van geluidsreducerende maatregelen, danwel het aanvragen van ontheffing voor een hogere waarde. In verband met het planvoornemen wordt een hogere grenswaardenprocedure doorlopen voor het bouwvlak.

Gevolgen elders: Op basis van het extra verkeer is voor de woningen langs de wegen in de omgeving geen waarneembare geluidsbelasting te verwachten van 2 dB of meer en nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen is in voorliggende situatie niet noodzakelijk.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt voldoende rekening gehouden met het aspect geluid.

3.8 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Tevens zal per saldo de luchtkwaliteit niet in betekende mate verslechteren omdat er verschillende functies worden geconcentreerd op één locatie, terwijl in de voorgaande situatie hiervoor meerdere locaties in gebruik waren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.9 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.

Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 3.6 nadere aandacht besteed.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

3.10 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen de volgende inrichtingen:

Gasreduceerstation (werkdruk 40 bar) op Prinses Beatrixlaan 3

Het plangebied ligt niet binnen de terreingrens van het gasreduceerstation.

De risicoafstand (PR 10-6 contour) is 0 meter blijkens de risicokaart.

De werkdruk van het station is 40 bar. Voor alle aardgasregel- en reduceerstations tot en met 40.000 Nm3 per uur aardgas (zogenoemde categorie C stations) moet een afstand in acht worden genomen van 15 meter tot kwetsbare objecten en van 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten (artikel 3.12 Activiteitenbesluit).

Deze afstanden zijn niet van toepassing voor bestaande installaties:

  • die zijn opgericht voor 1 december 2001 waarop het Besluit voorzieningen en installaties van toepassing was en op die datum ook beschikten over een onherroepelijk en in werking getreden milieuvergunning;
  • die voor 1 januari 2008 beschikten over een onherroepelijk en in werking getreden milieuvergunning.

In deze gevallen gelden de afstanden die in de vergunning waren opgenomen. Als deze afstanden afwijken kan het bevoegd gezag via maatwerkvoorschriften extra eisen stellen.

Voor het gasreduceerstation, bestaande uit 2 gebouwen is door gemeente Nieuwleusen een hinderwetvergunning verleend op 18 januari 1977. Er zijn geen veiligheidsafstanden opgenomen in de vergunning. Volgens telefonische informatie van de Gasunie op 23-1-2015 moet tot het noordoostelijke gebouw een afstand in acht worden genomen van 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0009.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

De afstand van het Gasunie-gebouw (het noordoostelijke gebouw) tot aan de inrichtingsgrens bedraagt 11 meter en de afstand van het Rendo gebouw (het zuidwestelijke gebouw) tot aan de inrichtingsgrens bedraagt 10 meter.

Bij bijzondere aangewezen kwetsbare objecten, zoals een crèche of een school moet worden gemeten tot de bestemmingsgrens (naar artikel 5 lid 4 Regeling externe veiligheid inrichtingen).

Het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' is gesitueerd op een afstand van 11 meter van het Gasuniegebouw (het noordoostelijke gebouw) en een afstand van 15 meter van het Rendogebouw (het zuidwestelijke gebouw). Daarmee wordt aan de afstanden voldaan.

Het Activiteitenbesluit stelt geen eisen aan het groepsrisico.

Op de inrichtingsgrens moet een hekwerk, minimaal 1,80 meter hoog, zijn geplaatst. Verder moet op het gasregel- en -reduceerstation een bedrijfsnoodplan aanwezig zijn of aantoonbaar een Veiligheidsbeheersysteem (artikel 3.12 van het Activiteitenbesluit) in werking zijn.

Opslag van chloorbleekloog en zwavelzuur op Burgemeester Backxlaan 115

Het plangebied ligt niet binnen de terreingrens van de opslag.

De risicoafstand (PR 10-6 contour) is 0 meter blijkens de risicokaart.

Bij het zwembad worden chloorbleekloog (maximaal 2.500 liter) en zwavelzuur (maximaal 1.500 liter) opgeslagen.

Het Activiteitenbesluit schrijft geen afstanden voor en stelt geen eisen aan het groepsrisico. Wel kan de ligging in de nabijheid van een zwembad aanleiding zijn voor het plaatsen van afsluitbare ventilatie-openingen voor het geval zich in het zwembad een ongeval voordoet waarbij een toxische wolk vrijkomt.

LPG-tankstation op Burgemeester Backxlaan 204

Het tankstation heeft een vulpunt, reservoir en afleverinstallatie. Gelet op de toegestane doorzet en op de bijlagen 1 en 2 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen gelden de volgende normen:

Vulpunt: De risicoafstand (PR 10-6 contour) is 110 meter. De afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten.

Reservoir: De risicoafstand (PR 10-6 contour) is 25 meter. De afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten.

Afleverinstallatie: De risicoafstand (PR 10-6 contour) is 15 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Er geldt geen invloedsgebied.

Buisleiding

Nabij het plangebied ligt een aardgasleiding van de Gasunie (N-550-31) met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 114 mm.

Bij deze druk en diameter is de 1% letaliteitsgrens gelegen op 50 à 60 meter ter weerszijden van de leiding. De 100% letaliteitsgrens, of te wel PR=10-6/jaar is gelegen op de leiding, dus 0 meter.

Het plangebied is derhalve deels gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond waarvan de vestiging van een kwetsbaar object respectievelijk beperkt kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • a. wordt een grenswaarde in acht genomen respectievelijk rekening gehouden met een richtwaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico (art. 11 lid 1 en 2 Bevb);
  • b. wordt het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord (art. 12 lid 1 Bevb).

Voor de buisleiding is vanwege de voorgenomen plannen en invulling van het gebied, een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd met toepassing van programma Carola, versie 1.0.0.51 (Haro Milieuadvies, Projectnummer HARO-NWL-MG-31-20151123, van 23 november 2015). De rapportage is opgenomen in Bijlage 5.

Uit de Carola v.1.0.0.51 berekeningen blijkt dat het transport van aardgas door de direct in de nabijheid van het plangebied liggende buisleiding van de Gasunie met kenmerk N550-31-KR-006 t/m 007 geen PR=10-6 contour per jaar oplevert.

Verder blijkt dat de FN-curve zeer ruim onder de oriëntatiewaarde (O.W.) ligt. Voor de gasleiding kon geen groepsrisico berekend worden.

Ten opzichte van de 'oude' situatie zijn er nagenoeg geen veranderingen in de groepsrisicoberekening opgetreden.

De verandering van het toekomstige aantal personen binnen de PR=10-8/jaar contour is dus nauwelijks van invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Aan de wettelijke eisen van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt voldaan.

Bezien moet worden wat de mogelijkheden zijn voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen indien zicht een ramp of zwaar ongeval voordoet. In beginsel zijn er mogelijkheden om van de ramp af te vluchten. In dit kader wordt aangeraden om in ieder geval aan de oostzijde van de (toekomstige) schoolgebouwen toegangsdeuren en/of nooduitgangen aan te brengen teneinde goede ontvluchtingsmogelijkheden te borgen bij een dreigende calamiteit.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Nader overleg

Uit nader over met de veilgheidsregio IJsselland zal aandacht zijn voor de volgende aaandachtspunten:

  • a. De gebouwen voor basisonderwijs en voor peuterspeelzaalwerk/kinderopvang zijn bestaande gebouwen. Bij de vaststelling van de betreffende bestemmingsplannen voor deze gebouwen is samen met de Veiligheidsregio het groepsrisico geanalyseerd en zijn maatregelen afgesproken met het oog op de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid ingeval van een calamiteit;
  • b. Bij de verdere uitwerking en realisering van de concrete plannen is de bereikbaarheid van de hupdiensten een aandachtspunt.
  • c. Met de Veiligheidsregio worden nadere afspraken gemaakt over voldoende bluswater en de bereikbaarheid daarvan;
  • d. Als er een incident plaatsvindt met de chloor bij de zwembad aan de Burg. Backxlaan is het noodzakelijk om de toegepaste mechanische ventilatie in gebouwen te kunnen afsluiten. Ook dit onderdeel wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van de plannen.
  • e. Omdat een aantal risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied liggen wordt aandacht besteed aan risicocommunicatie.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er aandachtspunten, maar geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.11 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale verordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor maatschappelijke functies. De activiteiten die mogelijk worden gemaakt valt onder categorie 'D 11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht' bedraagt ruim 9,5 kilometer. Gelet op de soort activiteiten, de tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, worden er geen significante negatieve effecten verwacht op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Het is niet nodig om voor alle nieuwe activiteiten een milieueffectrapportage (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te volgen. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r., de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat significante nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied, een grondwaterbeschermingsgebied of een Belvedere-gebied ligt.

Op basis van het hiervoor genoemde is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

3.12 Verkeer en parkeren

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met eventuele gevolgen voor verkeerskundige aspecten in of nabij het plangebied, zoals verkeersbewegingen en parkeren.

Om daar duidelijkheid over te krijgen is in een notitie beschreven wat de effecten zijn van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies die door het nieuwe bestemmingsplan voor het Middengebied in Nieuwleusen mogelijk worden gemaakt (Goudappel Coffeng, Kenmerk DFS023/Fdf/0067.02, van 10 maart 2015). Zie hiervoor Bijlage 6.

In het onderzoek is aangegeven dat het planvoornemen een verkeersgeneratie van circa 800 ritten oplevert. Dit verkeer zal zich verdelen over de wegen in de omgeving. De verwachting is dat circa 50% van het verkeer via de Prinses Beatrixlaan in oostelijke richting via de Burgemeester Backxlaan rijdt (circa 400 ritten) en circa 50% van het verkeer via de Prinses Beatrixlaan in westelijke richting rijdt (circa 400 ritten).

Hierna volgt een overzicht van de conclusies:

  • De verkeersgeneratie van de nieuwe functies is circa 800 motorvoertuigen/etmaal (mvt/etm).
  • De verkeersintensiteit op de Prinses Beatrixlaan is op het drukste wegvak circa 2.800 mvt/etm in de huidige situatie. Als gevolg van de verdere ontwikkeling in Westerbouwlanden-Noord neemt deze toe tot circa 3.400 mvt/etm op het drukste wegvak. Door de nieuwe functies in het middengebied neemt de verkeersintensiteit verder toe tot circa 3.800 mvt/etm.
  • De toename van de verkeersintensiteit op de Prinses Beatrixlaan als gevolg van het plan is beperkt, circa 12%.
  • Met de Wegenscan is onderzocht of deze verkeersintensiteit past bij de vormgeving en de functie van deze weg. Hieruit blijkt dat de verkeerstoename geen problemen geeft. Wel is de hoge snelheid van het autoverkeer in de huidige situatie een aandachtspunt vanuit verkeersveiligheid.
  • Uit de parkeerbalans blijkt dat de nieuwe functies een parkeervraag hebben van 99 parkeerplaatsen op het drukste moment (werkdagmiddag). De berekende parkeervraag van de bestaande functies is op het drukste moment (weekend) 310 parkeerplaatsen.
  • De totale parkeervraag is op het drukste moment (weekend) 354 parkeerplaatsen.

Bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen mag rekening worden gehouden met gecombineerd gebruik naar de verschillende periodes (dag - avond, werkweek - weekend). Ook mag rekening worden gehouden met het buiten het plangebied gelegen parkeerterrein.

In het voorliggende bestemmingsplan is in de planregels bij de algemene bouwregels opgenomen dat er voldoende parkeervoorzieningen moeten worden gerealiseerd.

In totaal zijn er ongeveer 533 parkeerplaatsen binnen de grenzen van het bestemmingsplan, inclusief de parkeerplaats aansluitend aan de noordkant van het plangebied. Uit de parkeerbalans blijkt dat op het maatgevende moment de parkeervraag 354 parkeerplaatsen is. Met de parkeercapaciteit van 533 parkeerplaatsen zijn er dus voldoende parkeerplaatsen.

Naar aanleding van opmerkingen in het kader van de inspraak wordt voor wat het parkeren betreft aangeven dat dit gebeurt op de aan te leggen parkeerplaatsen in het plangebied en op de aanwezige parkeerplaatsen op de hoek van de Kon.Julianalaan/Pr.Beatrixlaan. Het aantal parkeerplaatsen is daarmee ruim voldoende.

Verder heeft de verkersveiligheid en de en de snelhied vanhet autoverkeer op de Pr. Beatrixlaan de aandacht van de gemeente. In het nieuwe Gemeentelijke verkeers en Vervoersplan wordt dit project opgenomen in de Uitvoeringsnota.

3.13 Duurzaamheid

De gemeente Dalfsen zet in op een 'duurzaam Dalfsen', met als doelstelling een CO2-neutrale gemeente in 2025.

Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Bij duurzaamheid staan drie elementen centraal: people (mensen), planet (planeet/milieu) en profit (opbrengst/winst), die op harmonieuze wijze gecombineerd moeten worden. Wanneer de combinatie niet harmonieus is, zullen de andere elementen hieronder lijden, zo is de gedachte.

Wanneer bijvoorbeeld winst te veel prioriteit krijgt, zullen mens en milieu hiervan de dupe worden, bijvoorbeeld door slechte arbeidsomstandigheid of vernietiging van de natuur. Andersom ziet dit denkbeeld ook het winstkenmerk als essentieel onderdeel van ontwikkeling dat niet verwaarloosd mag worden. Kortom, het is belangrijk dat er wordt gestreefd naar een goede balans tussen de drie P's.

Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie;
  • sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen in de vorm van bestemmingsplannen, projectbesluiten en ontheffingen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.

De gemeente Dalfsen heeft een convenant afgesloten met de provincie Overijssel. In dit convenant is een aantal overwegingen en uitgangspunten benoemd. De provincie Overijssel en de gemeente Dalfsen willen de duurzaamheidsgedachte uitdragen in de samenleving. De ambitie van de provincie Overijssel is gericht op een groene, duurzaam schone provincie. 'Duurzaamheid' is met 'ruimtelijke kwaliteit' de groene draad in de provinciale omgevingsvisie.

De speerpunten die worden genoemd 'Investeren in duurzaam Overijssel' sluiten naadloos aan bij de gemeentelijke doelstellingen. Het gaat daarbij met name om de volgende speerpunten:

  • energie en klimaat;
  • veilige en gezonde leefomgeving;
  • duurzaam ondernemen;
  • biodiversiteit en integrale gebied- en plattelandsontwikkeling;
  • innoveren in duurzaamheid;
  • voorlichting en educatie.

Energieloket

In de gemeente Dalfsen functioneert al een tijdje het zogenaamde 'energieloket'. Bij dit energieloket kunnen inwoners uit Dalfsen terecht voor vragen op het gebied van Duurzaam (T)huis, een maatwerkadvies, de duurzaamheidslening, subsidies en financiering, (ver)bouwen, isolatie, ventilatie en energiebesparende installaties.

Bij de uitgifte van bouwkavels en bij projectmatig bouwen worden klanten geïnformeerd over het nemen van maatregelen op woningniveau (isolatie, zonnepanelen, warmtepompen et cetera).

Steeds vaker wordt de gemeente geconfronteerd met vraagstukken waarvoor specifieke kennis vereist is. Daarnaast behoeven de duurzame dorpen in sommige gevallen ondersteuning om hun projecten verder te helpen. Daarom worden, als dat nodig is, externe specialisten ingeschakeld die de gemeente Dalfsen ondersteunen om haar ambities waar te maken.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Het dorp Nieuwleusen wordt door de volgende structurele elementen bepaald:

  • de provinciale weg N377;
  • de Burgemeester Backxlaan;
  • de sportvelden.

De oorspronkelijke structuur van Nieuwleusen is te herkennen in de provinciale weg N377 en het Westeinde, met de Burgemeester Backxlaan als verbinding tussen noord en zuid. Door de ligging van het sportveldencomplex in het midden van Nieuwleusen is in structurele zin nog steeds sprake van een noordelijk en een zuidelijk deel. De Bosmansweg vormt een ander noord-zuid gerichte structurele verbinding. In heel Nieuwleusen liggen doorgaande fietspaden.

Het middengebied van de kern verbindt het noorden met het zuiden. Het sportcomplex is het groene hart van de kern en beschikt over voetbalvelden, tennisbanen, een korfbalveld, sporthallen, een ijsbaan en een verwarmd openluchtzwembad. Ook zijn in het middengebied maatschappelijke functies aanwezig.

Het plangebied betreft globaal het noordoostelijk deel van het middengebied. Op de volgende afbeelding is het plangebied weergegeven.

In de huidige situatie bevinden zich binnen het plangebied een school (De Tweemaster), kinderopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk (De Driehoek), sporthal (De Schakel), het voormalige pand van de Rabobank, een parkeerterrein en bijbehorende infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0010.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto plangebied (plangebied wit omlijnd)

4.2 Toekomstige situatie

De gemeente Dalfsen hecht er waarde aan dat de aanwezige voorzieningen in het centrum van het dorp blijven. Op deze manier blijven deze voorzieningen voor iedereen goed bereikbaar, met name ook voor kinderen.

Gestreefd wordt naar een breed gedragen Kulturhusconcept in het middengebied van Nieuwleusen, waarin onderwijs, welzijn en sport optimaal samenwerken. Het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs kunnen belangrijke bijdragen leveren aan het Kulturhusconcept.

Het Kulturhusconcept biedt een unieke kans om het oorspronkelijke noord en zuid van de dorpskern te verbinden. Ook wordt door participatie van de bestaande en nieuwe organisaties c.q. verenigingen het samenwerken, het verbinden en het voor én met elkaar werken op lokale schaal verankerd. Het realiseren van het Kulturhusconcept aangevuld met onderwijs en sport is voor de langere termijn van groot belang voor een vitale, leefbare en toekomstbestendige gemeenschap in de dorpskern Nieuwleusen.

Daarom wordt het middengebied meer doelmatig en daarom multifunctioneel en voor meerdere doelgroepen ingericht. Er is ruimte voor een kulturhus, waarin onderwijs, welzijn en sport intensief samenwerken.

Met het kulturhus kunnen voorzieningen voor het dorp Nieuwleusen behouden blijven. Ingezet wordt op een inhoudelijke en ruimtelijke samenwerking in het kulturhus tussen de kernpartners. Tegelijkertijd willen zij de sociale samenhang, het gemeenschapsgevoel in Nieuwleusen, bevorderen door ontmoeting te stimuleren. Ontmoetingen die verenigingen, instellingen en clubs organiseren.

Met elkaar gaan samenwerken, de verbinding zoeken en voor en met elkaar werken in het middengebied van het dorp is van grote belang voor de inwoners van Nieuwleusen. Met oog op de demografische ontwikkelingen in Nieuwleusen, is het op peil houden van voorzieningen voor de leefbaarheid op langere termijn van groot belang. Door te centraliseren zijn voorzieningen exploitabel te houden en kan het voorzieningenniveau worden vergroot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0011.jpg"

Afbeelding: Contouren te handhaven bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz8-vs01_0012.jpg"

Afbeelding: Denklijn naar de toekomst

De in de huidige situatie feitelijk aanwezige bebouwing vermeerderd met de onbenutte bouwmogelijkheden (die juridisch-planologisch zijn toegestaan) bedraagt 12.000 m2. De uitvoering van het planvoornemen kan gebeuren binnen de bouwmogelijkheid van 12.000 m2. Er is daarom in die zin geen sprake van nieuwe bouwmogelijkheden. Bestaande bouwmogelijkheden worden in het voorliggende bestemmingsplan op een andere manier ingevuld.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In deze paragraaf worden de van het bestemmingsplan deeluitmakende planregels - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien.

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn ingedeeld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. Deze door heel Nederland te hanteren standaard maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden specifieke regels gegeven voor de op de verbeelding aangegeven bestemming en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

5.2 Nadere toelichting op de regels

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Daarvan is een definitie opgenomen. De diverse maatschappelijke voorzieningen hebben een verschillende ruimtelijke uitstraling. Ten opzichte van de in de nabijheid gelegen woningen moeten de in de bijlage vermelde afstanden in acht worden genomen. De afstand wordt gemeten van de gevel van de woning tot de grens van het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk'.

Voor de bouwregels is gebruik gemaakt van aanduidingen. Gebouwen moeten in beginsel in het bouwvlak worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 12.000 m2. De maximaal toegestane hoogte staat op de verbeelding.

Belangrijk is dat voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. In paragraaf 3.12 is daarop ingegaan. In de algemene bouwregels en de algemene gebruiksregels zijn daarvoor regels opgenomen. Daarin wordt verwezen naar parkeernormen die in de bijlage zijn opgenomen. Rekening moet worden gehouden met de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en zone 'rest bebouwde kom'. Indien op enig moment behoefte is aan een maatschappelijke functie waarvoor in de bijlage geen parkeernormen zijn opgenomen, moeten de daarvoor geldende CROW-normen worden gehanteerd.

Verder is belangrijk dat het water in het plangebied wordt geïnfiltreerd. Daartoe is in de regels opgenomen dat er een waterinfiltratiesysteem of een waterberging moet zijn. De capaciteit van het systeem / de berging moet minimaal 20 mm per vierkante meter verhard oppervlak bedragen.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is gesteld dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek moet worden uitgevoerd naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën.

Alle voor de ontwikkelingen benodigde gronden zijn in eigendom van de gemeente. Bij de realisatie van dit bestemmingsplan wordt het kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen geregeld door middel van eigen regie door de gemeente. Voor de uitvoering van de plan heeft de gemeenteraad een krediet beschikbaar gesteld. Daarom hoeft het kostenverhaal niet via derden geregeld te worden. De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader heeft de gemeente onderzocht of er mogelijk belangen van derden worden geschaad. Ook heeft er vooroverleg met de betrokken overheidsinstanties plaatsgevonden.

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is op basis van de gemeentelijke inspraakverordening van af 4 februari 2016 tot en met 2 maart 2016 ter inzage gelegd.

Verder zijn op 10 februari 2016 de belanghebbende bewoners bijgepraat over de uitgangspunten van het (globale) bestemmingsplan en was er aansluitend een inloopbijeenkomst in de Ontmoetingskerk.

De belanghebbende bewoners hebben daarbij vragen gesteld over mogelijke opstoppingen bij het kruispunt Pr. Beatrixlaan/Kon. Julianalaan, de verkeersveiligheid op de Pr. Beatrixlaan, een alternatieve ontsluiting van het plangebied van de Pr. Beatrixlaan en het fietspad in het plangebied. De vragen zijn door de gemeente direct en naar tevredenheid beantwoord.

Naar aanleiding van de ter inzage periode is een 4-tal inspraakreacties ontvangen.

De reacties hebben voornamelijk betrekking op verkeersproblematiek, zoals parkeren, verkeersveiligheid en rijsnelheid. De gemeente Dalfsen organiseert eind 2017 een ontwerpsessie met aanwonenden, plaatselijk belang Nieuwleusen, politie en Veilig Verkeer Nederland Dalfsen. Doel van de ontwerpsessie is om gezamenlijk te brainstormen en oplossingen aan te dragen voor een optimale, verkeersveilige verkeersafwikkeling rondom het middengebied (waar de Prinses Beatrixlaan nadrukkelijk onderdeel van uitmaakt).

In twee andere reacties worden opmerkingen gemaakt over mogelijke geluidoverlast van de sporthal, fietsenstalling en pannekooi. verder wordt de zorg uit gesproken over de mogelijke positie van de sporthal in combinatie met de bouwhoogte.

Met betrekking tot deze aspecten is aangegeven dat rekening wordt gehouden met de belangen van de bewoners en omwonenden. De nieuwe plannen worden in goed overleg met belanghebbenden uitgewerkt

Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan is in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het bestemmingsplan '8e herziening bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, middengebied - WOC de Campus' is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden.

Hierop hebben 3 instanties gereageerd namelijk Waterschap Groot Salland, Provincie Overijssel en de Veiligheidsregio IJsselland.

Op basis van deze reacties wordt op verzoek van het Waterschap Groot Salland de waterparagraaf aangevuld en vraagt de Veiligheidsregio IJsselland om aandacht voor de risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied. Aan deze verzoeken wordt gehoor gegeven.

De Nota Inspraak en Overleg is als Bijlage 7 aan het plan toegevoegd.

Hoofdstuk 7 Zienswijzen en kennisgeving

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan '8e herziening bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, middengebied - WOC de Campus' heeft vanaf 14 april 2015 tot en met 25 mei 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze ingediend.

Deze zienswijze is in Bijlage 8 Nota van Zienswijzen en kennisgeving weergegeven en voorzien van een reactie door de gemeente. De zienswijze geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.

Kennisgeving

Van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan' 8e herziening bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, middengebied - WOC de Campus' is digitaal kennisgeving gedaan aan de daartoe aangewezen instanties. De reacties van de Provincie Overijssel en van het Waterschap Drents Overijsselse Delta worden voor kennisgeving aangenomen.

september 2016.