direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden
Plan: Buitengebied Gemeente Dalfsen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' intensieve veehouderijen niet zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' intensieve veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op de adressen zoals genoemd in bijlage 'Percelen intensieve veehouderij';
  • b. schuilstal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal';
  • c. landschapstuin, ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • d. ooievaarsnest op paal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ooievaarsnest';
  • e. bosaanleg, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
  • f. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor de bestaande wegen en (fiets-)paden;
  • g. hondendressuurterrein, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuur';
  • h. minigolf als nevenactiviteit bij een tuincentrum, met maximaal 10 bezoekers tegelijkertijd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minigolf';
  • i. agrarisch gebonden natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch gebonden natuurwaarden';
  • j. kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf';
  • k. boomkwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • l. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast;
  • m. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk etc. (met een maximale oppervlakte van 50 m2);
  • n. nevenactiviteiten ter plaatse van de aanduiding die in onderstaande tabel is opgenomen, waarmee het desbetreffende agrarisch bedrijf is aangegeven:

Functieaanduiding   Nevenactiviteit  
'agrarisch loonbedrijf'   Agrarisch loonbedrijf  
'caravanstalling'   Caravanstalling  
'kampeerterrein'   Kleinschalig kampeerterrein  
'hovenier'   Hoveniersbedrijf  
'jeugdopvang'   Jeugdopvang  
'opslag'   Opslag  
'specifieke vorm van bedrijf - mechanisatie en constructie'   Mechanisatie en constructie activiteiten  
'specifieke vorm van bedrijf - bandenhandel'   Bandenhandel  
'specifieke vorm van recreatie - boerderijkamers'   Boerderijkamers  

  • o. de waterhuishouding;
  • p. de landschappelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel;
  • q. zorgboerderijen, kleinschalige voorzieningen voor kinderopvang;
  • r. extensieve dagrecreatie;
  • s. paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 2. de paardenbak uitsluitend binnen het bouwperceel is toegestaan;
  • t. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  • u. behoud van openheid;
  • v. behoud van reliëf;
  • w. behoud van de verkavelingsstructuur,

met daarbij behorende bebouwing, andere-werken, parkeer-, groen-, en overige voorzieningen en agrarische cultuurgronden.

Onder het doel 'behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • kleinschalig, afwisselend landschap met vele landschapselementen, zoals houtwallen, -singels en bosjes, tussen de Vecht en de N340;
  • perceels- en erfbeplanting;
  • afwisseling tussen besloten gebieden, bossen, heidevelden en open plekken in het gebied tussen de Vecht en de Bosrandweg;

Onder het doel 'behoud van openheid' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • het vrijwel geheel ontbreken van bebouwing buiten de bebouwingslinten;
  • de open gaten tussen de bebouwing in het lint;
  • de grootschalige openheid.

Onder het doel 'behoud van reliëf' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • relatief grote hoogteverschillen, essen en steilranden in het gebied tussen de Vecht en de N340;
  • steilranden en microreliëf in het gebied tussen de Vecht en de Bosrandweg.

Onder het doel 'behoud van de verkavelingsstructuur' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • onregelmatige blokverkavelingen:
    • 1. in het gebied tussen de Vecht en de N340,
    • 2. ten zuiden, zuidoosten en zuidwesten van Lemelerveld
    • 3. ten westen van Hoonhorst;
  • verkaveling in visgraatstructuur in het westen van het plangebied (Marshoek).
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het zoekgebied en daarbinnen uitsluitend op het bouwperceel worden gebouwd en uitsluitend ten dienste van één agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf a': 15.000 m2;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf b': 10.000 m2 ;
      en dat bebouwing ten behoeve van teelt ondersteunende kassen niet is toegestaan;
  • b. de agrarische bedrijfsgebouwen en de bouwwerken bedoeld in lid 5.2.4 onder a worden ten opzichte van elkaar geconcentreerd en gebouwd binnen het daarvoor geldende bouwperceel zoals bedoeld onder a, met dien verstande dat:
    • 1. voor het bouwen van gebouwen vanaf 500 m² tot en met 2.000 m² het gebouw landschappelijk dient te worden ingepast;
    • 2. voor het bouwen van gebouwen van meer dan 2.000 m² het bouwplan vergezeld dient te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing;
  • c. bebouwing, verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
  • d. voor het bouwen van gebouwen geldt voorts dat:
    • 1. de afstand van de gebouwen uit de as van de wegen ten minste 20 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 5,5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 12 m bedraagt;
    • 4. de dakhelling ten minste 18o bedraagt;
    • 5. een bedrijfsgebouw ten hoogste één bouwlaag mag bevatten.
5.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen bovendien geldt dat:

  • a. bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het in lid 5.2.1 onder a genoemde bouwperceel;
  • b. per agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'aantal', mag worden gebouwd, waarbij één huishouden per bedrijfswoning is toegestaan en met een inhoud van ten hoogste 750 m³, dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de bestaande inhoud;
  • c. de goothoogte ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • d. de dakhelling ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen geldt bovendien dat:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het in lid 5.2.1 onder a genoemde bouwperceel;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste 75 m2 bedraagt dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de bestaande oppervlakte, een en ander onverminderd het bepaalde in lid 5.2.1;
  • c. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • e. de bijbehorende bouwwerken op een afstand van ten minste 4 m achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd en op geen grotere afstand dan 15 m ten opzichte van de woning.
5.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van:
    • 1. (ruw-)voedersilo's, kunstmestsilo's en hooibergen bedraagt ten hoogste 12 m;
    • 2. mestsilo's, exclusief afdichting, bedraagt ten hoogste 6 m bedragen;
    • 3. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst-)mest en mestplaten bedraagt ten hoogste 2,5 m;
    • 4. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de opslag van kuilvoer bedraagt ten hoogste 2,5 m;
    • 5. één windturbine bedraagt ten hoogste 15 m (as-hoogte);

met dien verstande dat de bouwwerken genoemd onder 1,2,3 en 5 uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het bouwperceel zoals bedoeld in lid 3.2.1 onder a, en met dien verstande dat het bouwplan van de onder lid 5 genoemde windturbine vergezeld dient te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing;

  • b. de bouwwerken genoemd in lid 5.2.4 onder a4 mogen ook buiten het bouwperceel mogen worden gebouwd, maar wel binnen het zoekgebied;
  • c. de bouwwerken genoemd in lid 5.2.4 onder a4 blijven buiten beschouwing bij de berekening van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • d. in uitzondering op het bepaalde onder a en b mogen buiten het bouwperceel zoals bedoeld in lid 5.2.1 onder a, de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
    • 1. boog- en tunnelkassen, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en waarvoor bovendien geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bedrijf;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
5.3 Nadere eisen
  • a. Ter uitvoering en met inachtneming van het gestelde in lid 5.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels - mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad - nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:
    • 1. de situering van nieuw te bouwen bebouwing;
    • 2. de nokrichting van de kappen van gebouwen,
      teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige (= bebouwings- en verkavelingskarakteristiek) situering van de bebouwing onderling te verzekeren.
  • b. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in artikel 42 lid 42.1 vermelde voorbereidingsprocedure.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatigheid en dit in overeenstemming blijft met de bestemming, voor de agrarisch in gebruik zijnde gronden afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1 sub a voor het verschuiven van het zoekgebied, mits:
    • 1. de totale oppervlakte van het zoekgebied niet wordt vergroot;
    • 2. is aangetoond dat de verschuiving noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 3. de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
    • 4. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassingen de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd;
  • b. lid 5.2.1 sub a juncto lid 1.7 ten behoeve van de oprichting van (teeltondersteunende)kassen voor de uitoefening van (glas)tuinbouw als neventak bij het agrarische bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel ten hoogste 500 m2 bedraagt, tenzij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' is aangegeven, dan mag de oppervlakte per bouwperceel maximaal 2.000 m2 bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt, tenzij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' is aangegeven, dan mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen;
    • 3. de landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. lid 5.2.1 sub a1 en toestaan dat deze afstand wordt verminderd indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder is gebleken dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat;
  • d. lid 5.2.1 sub d2 voor wat betreft de goothoogte van een stal, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6 meter bedraagt;
  • e. lid 5.2.1 sub d3 voor wat betreft de bouwhoogte van een stal met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 15 m bedraagt;
  • f. lid 5.2.1 sub d4 en/of 5.2.2 sub d en een afwijkende dakhelling toestaan ten behoeve van een afwijkende dakvorm;
  • g. lid 5.2.1 sub d5 en een tweede bouwlaag toestaan ten behoeve van opslag, kantoor of andere facilitaire voorzieningen;
  • h. lid 5.2.2 sub b voor de huisvesting van twee huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te blijven van één woning annex bouwmassa;
    • 2. de woning één hoofdingang heeft die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert en de verblijfsruimten vanaf de hoofdingang bereikbaar zijn;
    • 3. de inhoud van de woning/de bouwmassa ten behoeve van de huisvesting van de twee huishoudens mag worden vergroot tot ten hoogste 1.000 m3 Met dien verstande dat:
      • er geen sprake is van meerdere bedrijfswoningen op het perceel;
      • de noodzaak voor de huisvesting van beide huishoudens voor toezicht op het bedrijf noodzakelijk is;
  • i. lid 5.2.2 sub b en toestaan dat het totale pand, waarvan de oorspronkelijke woning reeds deel uitmaakte, volledig wordt benut, al dan niet in combinatie met het huisvesten van twee huishoudens conform 5.4.1 sub e;
  • j. lid 5.2.3 sub e en toestaan dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 4 m achter of voor de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd, indien het ruimtelijk niet mogelijk is om aan lid 5.2.3 sub e opgenomen afstand te voldoen.
  • k. lid 5.2.4 onder a voor wat betreft de bouwhoogte van een kunstmestsilo respectievelijk een torensilo en toestaan dat deze wordt verhoogd tot ten hoogste 14 m respectievelijk 25 m.
  • l. lid 5.2.4 onder a voor het bouwen van één of meerdere windturbines, met dien verstande dat:
  • 1. uit een erfinrichtingsplan moet blijken dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing en het landschap;
  • 2. de as-hoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.
5.4.2 Afwegingskader

Een in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of nabij gelegen agrarische bedrijven;
  • d. de landschappelijke en/of (vochtgebonden) natuurlijke waarden;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken als woning of recreatiewoning of recreatief nachtverblijf anders dan voor bed en breakfast;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen voor een kleinschalig kampeerterrein, uitgezonderd voor zover bestaand;
  • c. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
  • e. het gebruik van meer dan 50 m2 aan bebouwing ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk et cetera;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van de (co-)vergisting van bedrijfseigen mest met een verwerkingscapaciteit van meer dan 80 ton per dag;
  • g. het gebruik van de gronden voor de teelt van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt, uitgezonderd de gronden die zijn aangeduid met 'bomenteelt';
  • h. het gebruik van boog- en tunnelkassen buiten de periode van 1 september tot en met 30 april .
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in;

  • a. lid 5.5.1 sub a ten behoeve van recreatief nachtverblijf in agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), met dien verstande dat:
    • 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 200 m2 bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer dan 50 m2 bedraagt;
    • 3. ten hoogste ruimte geboden wordt voor 15 slaapplaatsen per agrarisch bedrijf;
  • b. lid 5.5.1 sub a ten behoeve van aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt, seizoensgebonden, recreatief nachtverblijf in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen (kampeerboerderij);
  • c. lid 5.5.1 sub b ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, met inachtneming van het volgende:
    • 1. een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan bij een actief agrarisch bedrijf waarvan de omvang ten minste 40 NGE bedraagt en bestaande kleinschalige kampeerterreinen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
    • 2. de maximale oppervlakte en hoogte van tenthuisjes bedraagt respectievelijk 28 m² en 3,3 m;
    • 3. het aantal standplaatsen bedraagt niet meer dan 25;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein worden in bestaande gebouwen ingepast;
    • 5. indien de voorzieningen niet in bestaande gebouwen kunnen worden ingepast er nieuwbouw mogelijk is met dien verstande dat:
      • de nieuwbouw uitsluitend binnen het agrarisch bouwperceel mag plaatsvinden;
      • er maximaal 50 m2 nieuwe voorzieningen per kleinschalig kampeerterrein gebouwd mogen worden;
      • de nieuwbouw past binnen een voor het gehele perceel opgesteld erfinrichtingsplan;
    • 6. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  • d. lid 5.5.1 sub e ten behoeve van gebruik van de bestaande bouwmassa voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk etc. met een oppervlakte van meer dan 50 m2 maar maximaal 1% van de oppervlakte van het totale agrarisch bouwperceel;
  • e. lid 5.5.1 sub g ten behoeve van de realisatie van een biomassavergistingsinstallatie met een verwerkingscapaciteit van meer dan 80 ton per dag, met inachtneming van het volgende:
    • 1. aan de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend medewerking verleend indien sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. realisatie van de biomassavergistingsinstallatie dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwperceel;
    • 3. de gezamenlijke inhoud van de biomassavergistingssilo's bedraagt ten hoogste 3.000 m³;
    • 4. de biomassavergisting dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.
  • f. lid 5.5.1 sub g ten behoeve van de teelt van beplantingsgewassen indien dit geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van het gebied.
5.6.2 Afwegingskader
  • a. Bij de beoordeling van de regel in 5.6.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden geschaad, de waarborging van de ruimtelijke uitstraling als agrarisch bedrijf en de landschappelijke inpassing.
  • b. Bij de beoordeling van de regel in 5.6.1 sub a en b dient mede betrokken te worden de wijze waarop permanente bewoning door de bedrijfsvoerder zal worden tegengegaan.
  • c. De afwijkingsbevoegdheid onder in 5.6.1 sub a dan wel b vindt geen toepassing, indien dit leidt tot een stapeling van inpandige verblijfseenheden
  • d. Bij de beoordeling van de regel in 5.6.1 sub c dient mede betrokken te worden de mate waarin wordt bijgedragen aan een gevarieerd toeristisch product van de regio.
  • e. Indien de belangen onevenredig worden geschaad vindt de in 5.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de navolgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen en/of verharden van agrarische gebiedsontsluitingswegen, (voet- of ruiter-)paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische percelen en koe- en kavelpaden;
    • 2. het aanbrengen van kuilvoerplaten;
  • b. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
  • c. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit alsmede bos en andere houtopstanden, voorzover de gronden niet zijn aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' of 'bomenteelt';
  • d. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  • e. het afgraven en ophogen van gronden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • h. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • i. het egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  • j. het scheuren van grasland anders dan voor graslandverbetering, alleen voor zover deze gronden zijn aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch gebonden natuurwaarden';
  • k. het graven dan wel dempen, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.
5.7.2 Uitzonderingen

Lid 5.7.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die plaatsvinden ter realisering van landschappelijke inpassing, dan wel erfinrichting;
  • c. die plaatsvinden in het kader van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • d. die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer;
  • e. die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de waterhuishouding, waarop de Keur van waterschappen van toepassing is dan wel waarvoor een watervergunning is vereist.
5.7.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of aangrenzende natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

5.8 Wijzigingsbevoegdheid
5.8.1 Bevoegdheid
a Vergroting oppervlakte bouwperceel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de oppervlakte van agrarische bouwpercelen te vergroten met 5.000 m2 tot een gezamenlijk oppervlak van het bouwperceel van 15.000 m2 ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf b' . Eén en ander voor zover de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond en met dien verstande dat:

  • 1. de uitbreiding van de oppervlakte van het bouwperceel plaatsvindt in directe ruimtelijke relatie met het huidige bouwperceel;
  • 2. op het als zodanig vergrootte bouwperceel het bepaalde in dit artikel van overeenkomstige toepassing is;
  • 3. bij de vergroting van het bouwperceel door middel van een een erfinrichtingsplan aangetoond dient te worden dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing.
b Aanwijzing sterlocatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening agrarische bouwpercelen aan te wijzen als 'sterlocatie intensieve veehouderij', onder de voorwaarde dat:

  • a. aanwijzing uitsluitend is toegestaan op de adressen zoals genoemd in de bijlage 'Percelen intensieve veehouderij';
  • b. de aanwijzing tot sterlocatie plaatsvindt ter uitvoering van het Reconstructieplan Salland-Twente;
  • c. aantoonbaar sprake dient te zijn van een noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering;
  • d. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing waarvoor een erfinrichtingsplan wordt opgesteld.
c Mestopslag buiten bouwperceel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen ten behoeve van het treffen van voorzieningen voor de mestopslag van al dan niet afzonderlijke agrarische bedrijven, die om reden van milieuhinder en/of -belasting, gevaar voor de omgeving of om bedrijfstechnische redenen niet gerealiseerd kunnen worden op de gronden als bedoeld in lid 3.2.1 sub a, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte (inclusief afdekking) ten hoogste 4 m bedraagt;
  • b. de inhoud ten hoogste 2.000 m³ bedraagt indien het betreft de mestopslag van het individuele agrarische bedrijf en 5.000 m³ indien het betreft de mestopslag van meerdere bedrijven tezamen.
d Wijziging naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming - indien het agrarisch bedrijf is beëindigd - in casu de bestaande bebouwing met bijbehorend erf te wijzigen:

  • a. in de bestemming 'Wonen';
  • b. in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het verkrijgen van twee woningen door het verbouwen van de bedrijfswoning met verstande dat:
    • 1. de inhoud van de bestaande bedrijfswoning voor de splitsing groter is dan 1.000 m³;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft.
e Wijziging naar andere functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  • a. sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied-)functies, waaronder begrepen expositieruimten al dan niet in samenhang met een gebruik als kamphuis;
  • b. milieuvriendelijke ambachtelijke en/of kunstnijverheidsbedrijven;
  • c. agrarisch verwante bedrijven zoals loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen alsmede bijenhouderijen, dierenpensions/hondenkennels en dergelijke.
f Wijziging naar natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Natuur' ten behoeve van bos- en natuurontwikkeling of het verplaatsen van houtopstanden, onder de voorwaarde dat wijziging plaatsvindt met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Boswet.

5.8.2 Voorwaarden voor wijziging

Wijziging kan uitsluitend plaatsvinden onder de voorwaarden dat:

  • a. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken zoals bedoeld in lid 5.1 niet worden aangetast;
  • b. de infrastructuur tengevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
  • c. een (bedrijfs-)woning gehandhaafd dient te blijven;
  • d. de activiteiten zoals bedoeld in lid 5.4.1 sub e uitsluitend dan wel overwegend dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • e. de verkeersaantrekking, in relatie tot de bestaande verkeersintensiteiten, slechts in beperkte mate mag toenemen en de bestaande infrastructuur niet mag worden verzwaard. Als uitgangspunt wordt de capaciteit van de huidige ontsluiting genomen;
  • f. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • g. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door wijziging niet onevenredig worden geschaad.