direct naar inhoud van Regels
Plan: Oud Borne 2012, herziening Brinkstraat 16 (voormalig terrein Morselt)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Oud Borne 2012, herziening Brinkstraat 16 (voormalig terrein Morselt) met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woningen

woningen welke wordt gekenmerkt door aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.6 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.7 achtergevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.8 afvalcontainer

container voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen (d.w.z. afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen).

1.9 atelier

een werkplaats voor het beoefenen van een kunstzinnig beroep en voor het tentoonstellen en verkopen van kunstzinnige objecten al dan niet in de werkplaats gemaakt.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf-aan-huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.12 beroep-aan-huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.13 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.17 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in de grond.

1.24 carport

een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.

1.25 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 geschakelde woning

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van een bijgebouw of bijgebouwen met elkaar zijn verbonden.

1.28 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.29 huishouden

een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.30 internetverkoop / internetwinkels

detailhandel via internet, waarbij ter plaatse uitsluitend opslag, inpakken en verzenden plaatsvinden en waarbij publiek niet ter plaatse te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 inwoning

woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een ander huishouden kan worden bewoond zonder daarbij in ieder geval afhankelijk te zijn van de volgende wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte: keuken, badkamer en toilet.

1.32 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.33 maatschappelijk

het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven en opvoeding.

1.34 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.35 overig bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.37 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.38 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.39 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.40 twee-aaneen gebouwde woningen

een blok van twee-aaneengebouwde woningen.

1.41 vloeroppervlak

de grootte van de gebruiksoppervlakte van een vloer.

1.42 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.43 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.44 voorgevelrooilijn
  • a. de voorste bouwgrens, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens in deze regels toegelaten afwijkingen;
  • b. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van het bestaand bouwwerk: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van het bestaand bouwwerk, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft; op een hoekperceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelrooilijn.
1.45 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.

1.46 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.47 wonen

het gebruiken van (een gedeelte van) een gebouw ten behoeve van het huisvesten van maximaal één huishouden met uitzondering van inwoning.

1.48 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden met uitzondering van inwoning.

1.49 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.50 zijgevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen, niet zijnde de voorste of achterste bouwgrens, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens in deze regels toegelaten afwijkingen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.Uitgegaan wordt van het bouwvlak en wanneer deze niet aanwezig is het gehele bestemmingsvlak.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, schoorstenen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken tot 0,5 meter uit de gevel buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van activiteiten gericht op de maatschappelijke dienstverlening;
  • b. behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieke waarden, zoals nader omschreven in artikel 8.

met de daarbij behorende:

  • c. ondergeschikte kantoren, horeca en dienstverlening;
  • d. groenvoorzieningen en tuinen;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. wandel- en fietspaden;
  • h. verhardingen;
  • i. speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een maximum bebouwingspercentage is aangegeven, in welk geval de oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan het aangegeven bebouwingspercentage;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • d. de gebouwen worden vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling maximaal 60° bedraagt, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60°; één en ander overeenkomstig het Envelop principe zoals vermeld in Bijlage 1, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel beslaan niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak;
3.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,5 m;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m².
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 m.
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair bedraagt maximaal 3 m;
    • 2. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m;
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een verboden gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of het laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieken en waarden, zoals nader omschreven in artikel 8.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m;
  • c. aan een voorgevel dan wel aan een zijgevel van het hoofdgebouw, zonder aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermingswaardig', die gericht is op de weg of het openbare groen, mag een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte maximaal 6 m² bedraagt;
    • 2. de diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt;
    • 4. de afstand tussen het portaal of de erker tot de voorperceelsgrens minimaal 1 m bedraagt.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegde gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 sub a voor de bouw van erfafscheidingen met een maximale hoogte van 2 m, met dien verstande dat er vanaf 1 m hoogte sprake dient te zijn van een open constructie (minimaal 80% open).

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieke waarden, zoals nader omschreven in artikel 8.
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. speeltoestellen en kunstwerken;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. waterpartijen en watergangen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • h. transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  • i. afvalcontainers.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen en kunstwerken bedraagt maximaal 5 m;
  • b. de bouwhoogte van een afvalcontainer bedraagt maximaal 2 m en de oppervlakte maximaal 4 m² (bij bovengronds plaatsen);
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt maximaal 3 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Algemeen

Tot een verboden gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of het laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis;
  • b. inwoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'atelier', tevens een atelier;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens een kantoor;
  • e. behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieke waarden, zoals nader omschreven in artikel 8.

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen en erven;
  • g. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • h. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie.

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'erf' uitsluitend onbebouwde tuinen, groenvoorzieningen, inritten, uitwegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan.

De onder c en d genoemde functies zijn toegestaan tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 45 m2 bvo.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen - beschermenswaardig

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermingswaardig' gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de voorgevels en zijgevels, indien deze naar de weg zijn gekeerd, worden overeenkomstig de bestaande situatie of in de voor- en/of zijgevelrooilijn opgericht;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • e. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • f. de kapvormen en kaprichtingen van de beschermingswaardige bebouwing dienen voor wat betreft de karakteristieke en monumentale delen van de bebouwing te worden gevormd en georiënteerd, zoals in het bij deze regels behorende Inventarisatierapport is aangegeven.
6.2.2 Hoofdgebouwen - algemeen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ter plaatse van gronden zonder de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermingswaardig' gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • d. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • e. per bouwvlak mogen zowel twee-aaneengebouwde, geschakelde als aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • f. de hoofdgebouwen worden voorzien van een kap met een helling van ten minste 400.
6.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen ter plaatse van gronden zonder de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermingswaardig' gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat de afstand tussen de voorgevelrooilijn en het bijgebouw minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. bij vrijstaande hoofdgebouwen wordt slechts aan één zijgevel bijgebouwen gebouwd;
  • c. het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel;
  • d. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen bedraagt ten hoogste:
    • 1. 50 m² op een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²;
    • 2. 60 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m².
  • e. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • f. de totale diepte van het hoofdgebouw en van een daaraan verbonden bijgebouw bedraagt, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, niet meer dan 15 meter, met dien verstande dat de diepte van het met de zijgevel van het hoofdgebouw verbonden bijgebouw, te meten vanaf de achtergevellijn c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 4 meter bedraagt.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen carports of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen carports of overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn bedraagt de hoogte maximaal 2 meter, met uitzondering van pergola's, die maximaal 2,5 meter hoog zijn;
  • b. op de gronden, voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn bedraagt de hoogte maximaal 1 meter, met uitzondering van pergola's, die maximaal 2,5 meter hoog zijn.
6.2.5 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen geldt dat deze niet opgericht mogen worden.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Hoofd- en bijgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 6.2.1, sub a, ten behoeve van de bouw van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak;
  • b. artikel 6.2.2, sub f, ten behoeve van een afdekking met een kap met een kleinere helling dan 40° of ten behoeve van een platte afdekking, onder de voorwaarden, dat:
    • 1. de ruimtelijke karakteristiek en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel wordt versterkt; dit betekent in ieder geval, dat de nieuwe bebouwing qua maat en schaal dient te passen in het stedenbouwkundig beeld van het plangebied;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de samenhang van het gevelbeeld langs de betreffende straatwand;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en zich daarop bevindende bouwwerken.
6.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.4 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn met een maximale hoogte van 2 meter, met dien verstande dat er vanaf 1 meter hoogte sprake is van een open constructie (minimaal 80% open).

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Beroep-aan-huis

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroep-aan-huis gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis bedraagt maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen met een maximum van 45 m2.
6.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van, of het laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • b. seksinrichtingen.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.1 sub a voor de uitoefening van een 'bedrijf-aan-huis' in hoofd- of bijgebouwen met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren vindt zoveel mogelijk op eigen terrein plaats;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het 'bedrijf-aan-huis' in of bij het het hoofdgebouw;
    • 2. kleinschalige detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een 'bedrijf-aan-huis' in gebruik is, zulks met een absoluut maximum van 45 m².

Artikel 7 Waarde - Archeologie Zeer hoog

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Zeer hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde hoge archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet worden vergroot.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 7.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

7.3.2 Uitzonderingen
  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing en de bestaande fundering wordt benut;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak kleiner is dan 30 m² of de bodemingrepen niet dieper reiken dan 80 cm-mv.
7.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie Zeer hoog' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
7.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

7.4.3 Uitzonderingen

Het in 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0.8 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, mits de gronden niet dieper dan 0.8 m worden geroerd, tenzij is aangetoond dat vanaf 0,8 m diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie Zeer hoog geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. de wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 8 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke (inclusief verkeers- en groenstructuur) en functionele karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht.

8.1.2 Ruimtelijke karakteristiek

De onder 8.1.1 genoemde ruimtelijke karakteristiek wordt bepaald door de volgende kenmerken:

  • a. de vanouds aanwezige doorgaande wegen (de Marktstraat met Koppelsbrink, de Brinkstraat en Ennekerdijk en de Grotestraat) en secundaire straten ter ontsluiting van het daartussen gelegen gebied;
  • b. door dicht opeengelegen bebouwing en relatief grote gebouwen een meer 'verstedelijkt' westelijk gedeelte;
  • c. een meer 'dorps' oostelijk gedeelte (de grens ligt globaal ter hoogte van de kerk) met meer los gegroepeerde bebouwing gesitueerd in een groene ruimte en een historische groenstructuur met een belangrijke visuele waarde voor het gehele dorpsgezicht;
  • d. panden, die schijnbaar willekeurig liggen in gebogen straatwanden met wisselende straatbreedtes (geen doorgaande rooilijnen); de straatprofielen hebben alle een traditionele driedeling;
  • e. bebouwing, die over het algemeen kleinschalig is (een begane grondlaag met kap); hierop vormen enkele woningen aan de doorgaande wegen een uitzondering;
  • f. een nokrichting, die meestal afwisselend loodrecht op of evenwijdig aan de straat is georiënteerd;
  • g. bebouwing met in het merendeel zadeldaken, afwisselend met rood of blauw gebakken pannen gedekt;
  • h. een gevelbreedte, die varieert van twee tot vijf traveeën en waarbij de gevelopeningen overwegend verticaal zijn gericht;
  • i. gevels, die voornamelijk zijn uitgevoerd in metselwerk (baksteen);
  • j. een groot aantal rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, beeldbepalende en beeldondersteunende panden (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – beschermingswaardig' zijn deze beschermingswaardige gebouwen nader aangeduid); daarnaast zijn er enkele panden, die de aanwezige waarden niet ondersteunen;
  • k. wegen met primair een verblijfsfunctie; de stroomfunctie is hieraan ondergeschikt; de Grotestraat en de Bekenhorst vormen hierop een uitzondering;
  • l. verspreid staande bomen en beukenhagen zowel in het openbare gebied als op particulier terrein.
8.1.3 Functionele karakteristiek

De onder 8.1.1 genoemde functionele karakteristiek wordt bepaald door de volgende kenmerken:

  • a. een overwegende woonfunctie verspreid over heel Oud Borne;
  • b. daarnaast een aantal kleinschalige functies (zoals ateliers annex winkels, musea, enkele medische praktijkruimten, etc.) die zorgen voor een levendigheid kenmerkend voor het oude dorp;
  • c. een aantal maatschappelijke en religieuze voorzieningen;
  • d. een klein aantal horeca-ondernemingen;
  • e. enkele winkels, met name langs de Grotestraat en de Marktstraat;
  • f. een agrarisch bedrijf liggend aan de oostkant van Oud Borne;
  • g. een aantal bedrijven.
8.1.4 Ruimtelijk wordt nagestreefd

Ten aanzien van de ruimtelijke karakteristiek wordt het volgende nagestreefd:

  • a. het behoud van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden in het plangebied, zoals:
    • 1. omschreven in 8.1.2 van onderhavig artikel;
    • 2. is aangegeven op de bij deze regels behorende verbeelding; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – beschermingswaardig' zijn alle panden die, vanwege hun plaatsingseigenschappen, grootte- en vormeigenschappen en uitdrukkingseigenschappen, als beschermingswaardig kunnen worden aangemerkt aangeduid; voor de zogenaamde beschermingswaardige panden geldt een streng juridisch regime. Alleen via een algemene afwijkingsbevoegdheid kan afgeweken worden van in het bij deze regels behorende opgenomen goot- en bouwhoogten, kapvormen en kaprichtingen van deze panden, terwijl altijd gebouwd dient te worden in de bouwgrenzen, voor zover deze naar de openbare weg zijn toegekeerd;
    • 3. door middel van foto's is vastgelegd in het bij deze regels behorende voor wat betreft de indeling van de naar de openbare weg gelegen gevels en het materiaalgebruik van de gevels en de daken van de beschermingswaardige gebouwen;
  • b. een versterking van het aanzicht van het beschermd dorpsgezicht daar waar de bebouwing en functies ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan het beeld niet ondersteunen (neutrale werking) dan wel schaden; het gaat hier om alle niet beschermingswaardige panden; onder voorwaarden mag afgeweken worden van de aangegeven bouwgrenzen (zie de diverse bestemmingen);
  • c. een naar vorm gevarieerde opbouw van het dorpsgezicht;
  • d. het bevorderen van gevoelens als veiligheid, beschutting en geborgenheid door middel van het hanteren van een menselijke (dorpse) maat en schaal;
  • e. het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein bij nieuwe ontwikkelingen. Hierbij moet voldaan worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie nr 317, "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".
8.1.5 Functioneel wordt nagestreefd

Ten aanzien van de functionele karakteristiek wordt het volgende nagestreefd:

  • a. het behoud van de overwegende woonfunctie van het plangebied;
  • b. het vergroten van niet-woonfuncties, die zowel qua maat en schaal als qua sfeer passen in het beschermde dorpsgezicht, zoals: ateliers met verkoop, kleine winkeltjes, ambachtelijke bedrijfjes (b.v. een zilversmid, klompenmaker, siersmederij, restaurateur van meubelen, etc.), kleine musea en culturele centra (bijv. een ruimte voor concerten en tentoonstellingen), zoveel mogelijk gekoppeld aan een woonfunctie (gelet op het gestelde onder a); een en ander met als doel het levendige karakter en het historisch beeld van Oud Borne vast te houden en onder de voorwaarde, dat deze functies slechts een geringe milieubelasting mogen veroorzaken.
8.2 Bouwregels

Bij het oprichten, uitbreiden en verbouwen van gebouwen, gelden ten aanzien van materiaalgebruik en de gevelindeling de volgende bepalingen:

  • a. vanaf de openbare weg zichtbare gevels of gevelonderdelen dienen in 'eigentijdse' materialen te worden uitgevoerd; voor reeds bestaande gebouwen dient gebruik te worden gemaakt van materialen, die ook gebruikt werden ten tijde van de bouw (merendeel gebakken stenen); in geval van nieuwbouw mogen huidige gangbare materialen gebruikt worden; deze laatste dienen wel te passen in het beeld van het beschermde dorpsgezicht (zoals beschreven in dit artikel);
  • b. de daken mogen uitsluitend met gebakken pannen, glas en zonnepanelen worden afgedekt;
  • c. het bepaalde in sub b is niet van toepassing op platte daken;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub b, dient bij uitbreiding of verbouw van gebouwen, die afwijken van het bepaalde in sub b, de uitbreiding of verbouw aan te sluiten bij het bestaande materiaalgebruik of de bestaande gevelindeling van de betreffende gebouwen.
8.3 Nadere eisen

Indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van onevenredige aantasting van de bijzondere karakteristiek van de bebouwing in het beschermde dorpsgezicht, zoals beschreven in dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de indeling van de vanaf de openbare weg zichtbare gevels of gevelonderdelen van gebouwen;
  • b. soort, vorm, kleur, detaillering van de materialen welke worden gebruikt voor de gevels en de daken, voor zover deze vanaf de openbare weg zichtbaar zijn;
  • c. de plaats en afmetingen van bouwwerken;
  • d. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm en nokrichting).
8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 sub a, indien daardoor de bijzondere karakteristiek van de bebouwing in het beschermde dorpsgezicht (zoals beschreven in artikel 8) niet onevenredig wordt aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door het verlenen van de omgevingsvergunning worden gediend.

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

10.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding mag niet meer bedragen dan 1.500 m²;
  • d. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • e. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad is uitsluitend toegestaan in hoofd- en bijgebouwen;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • f. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 sub f voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  • d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit Omgevingsrecht;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • g. een gebruik voor permanente bewoning van:
    • 1. gebouwen, niet zijnde een woning of een klooster;
    • 2. recreatiewoningen;
    • 3. kampeermiddelen;
    • 4. boerderijkamers;
    • 5. vakantiehuizen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
  • b. het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. de in sub a en b genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • a. het afwijken van de aangeduide bestemmingsgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 5 meter mag bedragen;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan worden gewijzigd.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Wettelijke regelingen

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

15.2 Parkeren en laden en lossen
  • a. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van de wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, voor zover het een toename van het aantal parkeerplaatsen betreft.
  • b. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in voldoende mate in de behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties en Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning gemotiveerd afwijken van het bepaalde onder a en b ten aanzien van de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties, Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW en hierop volgende publicaties.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voor-heen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oud Borne 2012, herziening Brinkstraat 16 (voormalig terrein Morselt).