direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oud Borne 2012, herziening Brinkstraat 16 (voormalig terrein Morselt)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Brinkstraat 16 te Borne, gelegen in de wijk Oud Borne, werd voorheen een aannemersbedrijf geëxploiteerd. Sinds het vertrek van het bedrijf staan de aanwezige gebouwen nagenoeg leeg. Er is de afgelopen jaren niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de gebouwen en het terrein, hetgeen een negatief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit en de uitstraling van dit cultuurhistorisch waardevolle gebied.

Initiatiefnemer is voornemens om het gebied te herontwikkelen met verschillende functies. De herontwikkeling bestaat concreet uit:

  • De bestaande bebouwing te slopen, met uitzondering van de monumentale werkplaats;
  • De monumentale werkplaats te transformeren naar woning met mogelijkheid voor een atelier en/of kantoor.
  • Twee grondgebonden woningen (tweekapper) te realiseren aan de achterzijde met ontsluiting naar de Oude Kerkstraat.
  • Een nieuwe maatschappelijke voorziening te realiseren welke in gebruik genomen zal worden door een zorgstichting. In de voorziening worden twee intramurale zorgeenheden ondergebracht evenals algemene bedrijfsruimten voor de zorgstichting.
  • Het realiseren van een drietal woningen op het middenterrein, waarbij extramurale zorg wordt ingekocht van de zorgstichting op het bestaande naastliggende cluster.

De gemeenteraad van Borne heeft op 16 december 2014 besloten om in principe in te stemmen met het verzoek om het bestemmingsplan "Oud Borne 2012" partieel te herzien voor het perceel Brinkstraat 16 (terrein Morselt) teneinde herontwikkeling planologisch mogelijk te maken. Met de voorgenomen herontwikkeling wordt een ruimtelijk-maatschappelijke ongewenste situatie opgelost.

De voorgenomen herontwikkeling van het gebied is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Oud Borne 2012”, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat het perceel Brinkstraat 16 (voormalig terrein Morselt) te Borne. Het plangebied is gelegen in het oude centrumgebied van Borne. In onderstaande figuren is de ligging van het plangebied in Borne en ten opzichte van de omgeving weergegeven. Met de rode contour is indicatief de begrenzing van het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0001.png"  
Figuur 1.1) Situering van het plangebied in Borne (Bron: ArcGIS)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0002.png"  
Figuur 1.2) Ligging plangebied ten opzichte van directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Oud Borne 2012. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld.

De verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.3. Het plangebied is indicatief aangegeven met een rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0003.png"  
Figuur 1.3) Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Oud Borne 2012 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

In het plangebied zijn de volgende (dubbel)bestemmingen aanwezig:

  • Bedrijf - 1 (met bouwvlak en functie- en maatvoeringsaanduidingen);
  • Gemengd - 2;
  • Tuin;
  • Waarde - Archeologie 4;
  • Waarde - Beschermd dorpsgezicht.

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie A of B1 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging', horecavoorzieningen (onder voorwaarden) en productiegebonden detailhandel. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied, vanwege de aanwezigheid van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1', een aannemersbedrijf toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd en met inachtneming van de overige (maatvoerings)eisen.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' mogen de gronden onder meer worden gebruikt ten behoeve het wonen, horeca uit ten hoogste categorie 1a, dienstverlening (onder voorwaarden) en ateliers. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en met inachtneming van de overige (maatvoerings)eisen.

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieken en waarden. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de opgenomen maximale bouwhoogten.

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde hoge archeologische waarden. Bij bouwen en het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde en/of werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming gelden er aanvullende voorwaarden en mogelijk onderzoeksplicht.

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke (inclusief verkeers- en groenstructuur) en functionele karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht. Indien binnen deze dubbelbestemming wordt gebouwd moet voldaan worden aan de genoemde aanvullende voorwaarden.

Het herontwikkelen van het plangebied met woningbouw en een maatschappelijke voorziening is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de gewenste ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 Planbeschrijving bevat de beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 6 Juridische planopzet wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid en 8 Overleg en inspraak respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in de wijk Oud Borne. Deze wijk betreft feitelijk het oude centrumgebied van Borne. Oud Borne is op 17 oktober 1991 aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van de toenmalige Monumentenwet 1988 (tegenwoordig Erfgoedwet). Dit vanwege de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

De ruimtelijke structuur wordt allereerst bepaald door de vanouds aanwezige doorgaande wegen (de Marktstraat met Koppelsbrink, de Brinkstraat en Ennekerdijk en de Grotestraat) en secundaire straten ter ontsluiting van het daartussen gelegen gebied. De gebouwen liggen schijnbaar willekeurig in gebogen straatwanden met wisselende straatbreedtes (geen doorgaande rooilijnen). Dit is vooral te zien in de nabijheid van de kerk, waar de bebouwing georiënteerd is op het kerkgebouw. De bebouwing is over het algemeen kleinschalig (één tot anderhalve bouwlaag met kap); hierop vormen enkele woningen aan de doorgaande wegen een uitzondering. De nokrichting is over het algemeen afwisselend loodrecht of evenwijdig aan de straat.

De functionele structuur in de omgeving van het plangebied is wisselend. Wonen is de hoofdfunctie, echter komt er ook kleinschalige bedrijvigheid, horeca, dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid in de omgeving voor.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oude Kerkstraat en een woonperceel (Brinkstraat 14). Aan de oostzijde van het plangebied vormt het woonperceel (Brinkstraat 14) en de Brinkstraat de grens. De Hambroickstraat en de Potkampstraat vormen de zuidelijke plangrens. Tot slot wordt het plangebied aan de westzijde begrensd door woonpercelen (Oude Kerkstraat 6 en 8) alsmede een maatschappelijke voorziening (Potkampstraat 11).

In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving opgenomen. Duidelijk waarneembaar is de oriëntatie van bebouwing op de kerk, de gebogen straten en de wisselende straatbreedtes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0004.png"

Figuur 2.1) Huidige situatie plangebied en omgeving (Bron: Provincie Overijssel)

Het plangebied heeft in totaliteit een omvang van circa 2.100 m² en is gedeeltelijk bebouwd.

Binnen het plangebied bevindt zich de voormalige werkplaats, loodsen en kantoor van het voormalig aannemersbedrijf. De gebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 600 m². De overige gronden zijn deels verhard en in gebruik als opslagplaats en deels onverhard en ingezaaid met gras. In figuur 2.2 zijn foto's opgenomen van de bestaande situatie binnen het plangebied.

Zoals reeds beschreven zijn de gebouwen gesitueerd aan de Brinkstraat, die voorheen in gebruik waren als werkplaats, aangemerkt als gemeentelijk monument. Deze gebouwen dateren uit ongeveer 1750 en werden vroeger gebruikt als herberg, genaamd 'De Gouden Schaaf'. Figuur 2.3 omvat een foto van de monumentale werkplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0005.png"

Figuur 2.2) Foto's huidige situatie plangebied (Bron: MIR Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0006.png" Figuur 2.3) Foto monumentale bebouwing (Bron: Google streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Gewenste ontwikkeling

Het voornemen bestaat uit het herontwikkelen van het bedrijfsperceel met woningbouw (gedeeltelijk met extramurale zorg) en een maatschappelijke voorziening. De bestaande aanwezige bedrijfsbebouwing zal, met uitzondering van de monumentale werkplaats, worden gesloopt.

Het realiseren van woningen (gedeeltelijk met extramurale zorg) en een maatschappelijke voorziening ter plaatse sluit aan op de functionele structuur van de omgeving. Het betreft dan ook een passende herinvulling van het gebied. Van belang bij de stedenbouwkundige opzet is dat het ontwerp passend is in de omgeving en aansluit op de omliggende bebouwingsstructuren. Bij de inrichting van het plangebied is hier nadrukkelijk rekening mee gehouden.

Van Heteren heeft ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling een inrichtingstekening opgesteld. In figuur 3.1 is de tekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0007.png"  
Figuur 3.1) Verkavelingstekening (Bron: Raymond Horstman)  

Hierna wordt een korte beschrijving van elke kavel gegeven.

Kavel A: De bebouwing in de directe nabijheid van de kerk is formeel georiënteerd naar de kerk. Hierdoor ontstaat een gebogen pleinwand van voorgevels, met de kerk als focus. De bebouwing van kavel A, gelegen aan de Potkampstraat, zal zich hieraan conformeren. Het plan gaat uit van een compact volume van twee bouwlagen, vergelijkbaar met het volume van de 'De Potkaamp'. Het nieuwe volume voegt zich als vanzelfsprekend in het straatbeeld. De bebouwing zal in gebruik worden genomen als maatschappelijke voorziening door een zorgstichting. In het gebouw worden de algemene bedrijfsruimten voor de zorgstichting ondergebracht alsmede een tweetal intramurale zorgeenheden.

Hierna is een vooraanzicht van de nieuwe bebouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0008.png"  
Figuur 3.2) Gevelimpressie kavel A (Bron: Raymond Horstman)  


Kavel B: Op deze kavel worden drie aaneengebouwde grondgebonden woningen gerealiseerd. Het gaat om woningen waarbij extramurale zorg zal worden ingekocht bij de naastgelegen zorgpartij (kavel A). De voorgevel van de nieuwe bebouwing ligt iets terug van de Hambroickstraat en is georiënteerd op de groene ruimte van de Pellenhof. De bouwhoogte zal maximaal 10 meter bedragen. Wat betreft de vormgeving en detaillering van de nieuwe woningen wordt gerefereerd aan de voormalige industriële functie van het perceel. In figuur 3.3. is een gevelaanzicht van de nieuwe bebouwing opgenomen gezien vanaf de Hambroickweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0009.png"  
Figuur 3.3) Gevelimpressie kavel B (Bron: Raymond Horstman)  


Kavel C: De monumentale bebouwing aan de Brinkstraat 16 zal worden behouden en worden opgeknapt. De huidige werkplaats zal inpandig worden verbouwd tot woning met mogelijkheid voor een atelier en/of kantoor. Op het achtererf komt onder meer de berging. In figuur 3.4 is het voorgevelaanzicht van de nieuwe woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0010.png"  
Figuur 3.4) Gevelimpressie kavel C (Bron: Raymond Horstman)  


Kavel D: Achter op het erf, aan de zijde van de Oude Kerkstraat, wordt een twee-onder-een-kap woning gerealiseerd. Om de kleinschaligheid en het dorpse karakter te behouden is gezocht naar woningen van een beperkt volume. De kapvorm, globale afmeting en gevelritmiek sluiten goed aan op de omliggende bebouwing. De goot- en bouwhoogte zal respectievelijk circa 3,5 en 7,5 meter gaan bedragen. Door de kapvorm en beperkte goothoogte is er (nagenoeg) geen schaduwwerking op de buurpanden. In figuur 3.5 is het voorgevelaanzicht van de nieuwe woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0011.png"  
Figuur 3.5) Gevelimpressie kavel D (Bron: Raymond Horstman)  

Met de beoogde invulling wordt het plangebied op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze ingevuld. Er zal sprake zijn van een geleidelijke overgang tussen de diverse bouwstijlen in het gebied. Daarnaast wordt er respectvol omgegaan met de cultuurhistorische waarde van Oud Borne. In figuur 3.6 zijn enkele 3D impressies van de toekomstige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0012.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0013.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0014.png"  
Figuur 3.6) 3D impressie toekomstige situatie (Bron: Raymond Horstman)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

Ontsluiting van kavel A zal plaatsvinden via het achterliggende steegje (Oude Kerkstraat). Het gaat om een maatschappelijke voorziening welke in gebruik zal worden genomen door een zorgpartij. Het gaat om een kleinschalige voorziening, waarbij tevens twee intramurale zorgeenheden worden ondergebracht. De zorgbehoevenden in deze eenheden beschikken zelf niet over een auto. Gelet op de kleinschaligheid van de voorziening zal het aantal verkeersbewegingen beperkt blijven.

Kavel B en D zullen worden ontsloten via het achterliggende steegje (Oude Kerkstraat). Dit steegje is in de huidige situatie relatief smal. Om de vijf nieuwe woningen goed te ontsluiten is het voornemen om dit steegje te verbreden tot 5 meter. Hierdoor kunnen twee auto's elkaar eenvoudig passeren en ontstaat er ook voor de bestaande woning meer ruimte om te manoeuvreren. Het steegje komt uit op de doorgaande weg Oude Kerkstraat.

De steeg kan de beperkte toename van verkeersbewegingen (in totaal circa 50 per weekdagetmaal) veilig en eenvoudig afwikkelen. Opgemerkt wordt dat naar verwachting zelfs sprake zal zijn van een lagere toename van aantal verkeersbewegingen dan hiervoor omschreven vanwege het feit dat de zorgbehoevenden niet beschikken over een eigen auto en het aantal verkeersbewegingen dat door de zorgpartij gerealiseerd zal worden beperkt is. In vergelijking met de planologische situatie (bedrijvigheid, aannemersbedrijf) is van een toename van verkeersbewegingen geen sprake.

Kavel C zal overeenkomstig de huidige situatie worden ontsloten via de Brinkstraat. Op deze kavel zal sprake zijn van een woning met mogelijkheid voor een atelier en/of kantoor. Gelet op de voorgenomen functies en de kenmerken van de Brinkstraat zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen te verwachten.

3.2.2 Parkeren
3.2.2.1 Algemeen

Bij plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers opgenomen in de publicatie zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Wat betreft verstedelijkingsniveau en stedelijke zone is respectievelijk uitgegaan van 'matig stedelijk' en 'schil centrum'. Dit leidt tot de volgende gemiddelde parkeernormering:

Vrijstaande woningen: 1,9 parkeerplaatsen per woning
Twee-onder-een-kap woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning
Hoek- en tussenwoningen: 1,7 parkeerplaatsen per woning

Wat betreft de woningen op het middenterrein waar zorgbehoevende mensen komen te wonen wordt opgemerkt dat uitgegaan is van een worst-case situatie (reguliere bewoning). Dergelijke woningen zijn echter meer te vergelijken met aanleunwoningen, waarvoor in het centrumgebied een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per woning geldt.

Wat betreft de realisatie van de maatschappelijke voorziening wordt opgemerkt dat de CROW geen normen bevat die goed aansluiten op de voorgenomen functie. Voor deze functie is een aanname gemaakt.

3.2.2.2 Berekening

In voorliggend geval wordt er één vrijstaande woning, twee woningen in de vorm van twee-onder-een-kappers en drie aaneengebouwde grondgebonden woningen gerealiseerd.

Voor de vrijstaande woning geldt een parkeerbehoefte van 1,9 parkeerplaatsen. Op eigen terrein zal worden voorzien in twee parkeerplaatsen.

Voor de twee-onder-een-kap woningen geldt een gezamenlijke parkeerbehoefte van 3,6 parkeerplaatsen. Op elke kavel zal worden voorzien in twee parkeerplaatsen.

Voor de drie grondgebonden woningen geldt een totale parkeerbehoefte van 5,1 parkeerplaatsen. Op eigen terrein zijn 3 parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast wordt er een gezamenlijke parkeervoorziening aangelegd met 4 parkeerplaatsen waarvan gebruik gemaakt kan worden.

Voor de maatschappelijke voorziening geldt dat op eigen terrein ruimte is voor 2 á 3 auto's. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de gezamenlijke parkeervoorziening.

Resumerend wordt gesteld dat er in voorliggend geval voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Om zeker te zijn dat het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd zijn er in artikel 15.2 van de regels nadere bepalingen opgenomen om dit te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd:

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden gekwalificeerd:

  • drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.);
  • drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471.);
  • vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223.)
  • zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.)
  • acht woningen (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720)
  • tien woningen(behoudens samenhang met een groter woningbouwproject) (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653.).

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing, aangezien sprake is van de bouw van in totaal 6 woningen (inclusief de verbouw van de werkplaats naar woning).

Wat betreft de realisatie van de maatschappelijke voorziening (zorgvoorziening) wordt opgemerkt dat het gaat om een kleinschalige voorziening welke in gebruik zal worden genomen door een bestaande zorgstichting. In het gebouw worden de algemene bedrijfsruimten van de stichting ondergebracht evenals twee intramurale zorgeenheden. Gelet op de kleinschaligheid en de beperkte gebruiksmogelijkheden, kan geconstateerd worden dat er geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

Geconcludeerd wordt dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 4.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0015.png"  
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling zijn in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' een aantal artikelen relevant. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving, wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Toetsing initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de herontwikkeling van een voormalig bedrijfsperceel met grondgebonden woningen en een maatschappelijke voorziening. Het betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan het principe van Zuinig en Zorgvuldig ruimtegebruik. Zoals hierna ook zal blijken uit het ter plekke geldende 'Ontwikkelingsperspectief' en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel;
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeente Borne heeft samen met de overige 13 Twentse gemeenten een regionale Twentse woonvisie onder regie van de provincie Overijssel opgesteld. Voor deze Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 (vastgesteld 17-11-2014) is het bouwprogramma voor de gemeente Borne aangeleverd. Er bestaat overeenstemming tussen de gemeente en de provincie wat betreft woningbouwaantallen en uitgiftetempo van woningen. Dit heeft ertoe geleid dat Borne maximaal 100 woningen op jaarbasis mag toevoegen en dat de Bornsche Maten zich mag ontwikkelen tot een wijk van 2.300 woningen. Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de gemaakte prestatieafspraken, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woningbouwaantallen en de uitgiftetempo van woningen wordt verwezen naar de gemeentelijke woonvisie opgenomen in subparagraaf 4.3.3.

Artikel 2.11: Cultuurhistorie

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Onder 'cultuurhistorische waarden' wordt verstaan: het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied is gelegen in het beschermd dorpsgezicht Oud Borne. Daarnaast is de bebouwing (Brinkstraat 16) waarin de werkplaats was gevestigd aangemerkt als gemeentelijk monument. Voor een nadere toelichting op het aspect cultuurhistorie wordt verwezen naar Hoofdstuk 2 en paragraaf 5.4. Dit bestemmingsplan voorziet in het behoud van de monumentale bebouwing en het realiseren van nieuwe bebouwing op een zodanige wijze dat respectvol wordt omgegaan met de cultuurhistorische waarde van het gebied. In dit bestemmingsplan is ter bescherming van de cultuurhistorische waarden de dubbelbestemming opgenomen. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er voor het overige geen aspecten aanwezig die bijzondere aandacht verdienen.

4.2.4.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. In figuur 4.2. is een uitsnede van de perpectievenkaart behorende bij de omgevingsverordening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0016.png"  
Figuur 4.2) Ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken (Bron: Provincie Overijssel  


"Woon- en werklocaties binnen het stedelijke netwerk"

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Het herontwikkelen van een voormalig bedrijfsperceel met woningen en een maatschappelijke voorziening is passend binnen het ontwikkelingsperspectief. Aangegeven wordt dat er ruimte is voor een multifunctioneel milieu. Het toestaan van lichte bedrijvigheid (beroep aan huis) of andere activiteiten (bijvoorbeeld een atelier of kantoor) is in dit gebied dan ook mogelijk. Een aannemersbedrijf hoort niet in een historische binnenstad en het vervallen van deze functie heeft dan ook een positieve invloed op de omgeving. Zoals reeds beschreven in paragraaf 4.2.4.1 is met het ontwerpen van het plan nadrukkelijk rekening gehouden met het aspect cultuurhistorie. Gesteld wordt dan ook dat het realiseren van het voornemen ter plaatse zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt goed inpasbaar is. Hier wordt geconcludeerd dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De "Natuurlijke laag" en de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de oorspronkelijke waarden van deze lagen niet meer voorkomen in het plangebied.

1. De 'Stedelijke laag'

In de "Stedelijke laag" ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype "Historische centra, binnensteden en landstadjes". In figuur 4.3. is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0017.png"  
Figuur 4.3) Stedelijke laag: Historische centra, binnensteden (Bron: Provincie Overijssel  

"Historische centra, binnensteden"

De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra, binnensteden en landstadjes herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg etcetera een belangrijk deel vormt.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon- en werkvoorzieningen worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.


Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag"

Het plangebied betreft een voormalig bedrijfsperceel waarvan de bebouwing op dit moment nagenoeg geheel leegstaat. Met uitzondering van de monumentale werkplaats zijn de gebouwen niet behoudenswaardig. Doordat de bebouwing niet meer wordt onderhouden zal de situatie op den duur verder verslechteren. In de huidige situatie vertoont de bebouwing met het bijbehorende perceel al enigszins een verpauperde indruk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de ontsierende bebouwing gesloopt en vindt nieuwbouw plaats passend in het bebouwingskarakter ter plaatse. De nieuwe bebouwing zal zich zowel in ruimtelijk als functioneel oogpunt goed voegen in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten van de "Stedelijke laag".

2. De 'Laag van de beleving'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten. 

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne
4.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Borne heeft in zijn vergadering van 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 gewijzigd vastgesteld. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. Vandaar dat is besloten om voor het grondgebied van de gemeente Borne een structuurvisie op te stellen. De voorliggende structuurvisie heeft betrekking op de periode tot 2030.

De structuurvisie omvat tevens een kaart waarop schematisch de voorgestane ontwikkelingen worden weergegeven. Een uitsnede van deze structuurvisiekaart is opgenomen in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0018.png"  
Figuur 4.4) Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Borne)  

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied en is aangemerkt als 'Waarborgen en handhaven beeldkwaliteit Oud Borne' en 'Verbeteren relatie centrumgebieden'.

4.3.1.2 Oud Borne

De stedelijke kern Borne (Oud Borne) is van oorsprong een agrarische nederzetting waarvan de basisstructuur vermoedelijk in de Karolingische Tijd (800-1000 na Christus) is ontstaan. De oudste nederzettingen bestonden uit boerderijen gelegen in een stuk ontgonnen bosgebied. Tot de 16e eeuw ontwikkelt Borne zich als agrarisch dorp, met het spinnen en weven als huisnijverheid. Door de ontwikkeling van de Twentse textielindustrie, groeide de bevolking snel. In de loop van de 18e eeuw verschuift het zwaartepunt van de textielindustrie naar Almelo. Toch verdicht de ruimtelijke structuur van Borne zich, dankzij de linnenindustrie. Deze verdichting vindt vooral plaats aan de Ennekerdijk en de Brinkstraat. In de 19e eeuw breidt Borne verder uit maar dit keer, door de komst van de spoorlijn, niet in het huidige Oud Borne maar daarbuiten. Deze ontwikkeling heeft zich voortgezet, waardoor het huidige Oud Borne als oorspronkelijk kerkdorp bewaard is gebleven. Oud Borne heeft de industriële revolutie overleefd zonder dat de oorspronkelijke ruimtelijke structuur ingrijpend is gewijzigd. De ruimtelijke structuur van Oud Borne wordt allereerst bepaald door de vanouds aanwezige doorgaande wegen (Marktstraat met Koppelsbrink, de Brinkstraat en Ennekerdijk en de Grotestraat) en secundaire straten ter ontsluiting van het daartussen gelegen gebied. Het westelijk gedeelte bevat dicht opeen gelegen bebouwing en relatief grote gebouwen en is meer verstedelijkt. Het oostelijk gedeelte (de grens ligt globaal ter hoogte van de kerk) daarentegen is meer ‘dorps’ met meer los gegroepeerde bebouwing gesitueerd in een groene ruimte en een historische groenstructuur met een belangrijke visuele waarde voor het gehele dorpsgezicht.

De panden liggen schijnbaar willekeurig in gebogen straatwanden met wisselende straatbreedten (geen doorgaande rooilijnen); de straatprofielen hebben allen een traditionele driedeling. De bebouwing is over het algemeen kleinschalig (een begane grond met kap), hierop vormen enkele woningen aan de doorgaande wegen een uitzondering.

Naast de Rijksmonumenten en Gemeentelijke monumenten in Oud Borne zijn er ook panden met een beeldondersteunde functie, panden met bouwkundige of historische waarde of panden die waardevol zijn vanwege plaatselijk bekende bouwkunst. Oud Borne ligt niet alleen ruimtelijk fysiek pal tegen het centrum, maar is, als gevolg van de aanwezigheid van diverse kleinschalige winkeltjes, galerieën en ateliers, ook functioneel gekoppeld aan het centrum.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne'

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied. Ontsierende bedrijfsbebouwing maakt plaats voor nieuwbouw passend in de omgeving. De ruimtelijke structuur gaat als gevolg van de ontwikkeling niet verloren. Aangesloten wordt bij de waardevolle kenmerken zoals de verschillende rooilijnen rondom de gebogen straatwanden en kleinschalige bebouwing. Tot slot wordt het monumentale pand aan de Brinkstraat 16 behouden, opgeknapt en getransformeerd tot woning met de mogelijkheid voor een atelier en/of kantoor. De ontwikkeling sluit vanuit ruimtelijk en functioneel opzicht goed aan op de beleidsuitgangspunten genoemd in de structuurvisie.

4.3.2 Visie Oud Borne
4.3.2.1 Algemeen

Voor Oud Borne is een integrale stedenbouwkundigie visie opgesteld. Deze visie geeft een richting waarin de ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke ontwikkeling van de samenleving zich op deze plek verder kan ontplooien, met respect voor het erfgoed.

In voorliggend geval wordt het plangebied (voormalig terrein Morselt) expliciet genoemd als mogelijke ontwikkellocatie.

4.3.2.2 Voormalig terrein Morselt

Stedenbouwkundig

Het aannemingsbedrijf Morselt heeft de activiteiten in Oud Borne gestaakt. Herontwikkeling van het plangebied van het voormalig terrein komt daarbij aan de orde. Deze herontwikkeling moet, net als alle andere ontwikkelingen in Oud Borne, een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijk-stedenbouwkundige opzet van het beschermde gezicht.

De huidige bedrijfsbebouwing heeft een forse maat. Het deel aan de Brinkstraat (de oude werkplaats) is daarentegen van een kleinere schaal en past beter in het straatbeeld. Voor de herontwikkeling wordt de huidige bouwmassa op het perceel als basis genomen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving van de Oude Kerk dient daarbij het uitgangspunt te zijn en blijven. Om het tegenover gelegen hof beter te begrenzen, en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, is ervoor gekozen de bouwmassa beperkt naar voren te laten komen. Het naar voren schuiven heeft ook tot gevolg dat er achter het gebouw geparkeerd kan worden, in ieder geval voor bewoners. Met het naar voren schuiven van de bouwmassa, sluit de nieuwbouw beter aan op de bestaande rooilijnen in het gebied, onder andere van de Potkaamp. Hiermee is aansluiting gezocht bij de typering van Oud Borne, die de basis is voor de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht.

Functies

In het gebied is naast wonen tevens ruimte voor andere functies. Het gebouw naast 'De Potkaamp' krijgt een maatschappelijke functie en zal in gebruik worden genomen door een zorgstichting. In het gebouw worden de algemene bedrijfsruimten voor de zorgstichting ondergebracht alsmede een tweetal intramurale zorgeenheden. Ter plaatse van de monumentale bebouwing aan de Brinkstraat 16 wordt naast een beroep-aan-huis tevens de mogelijkheid geboden voor een atelier en/of kantoor. Met het toestaan van deze functies wordt het dynamische karakter van het gebied behouden.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Visie Oud Borne

Bij het inrichten van het plangebied zijn de uitgangspunten zoals genoemd in de visie in acht genomen. Zo blijft onder meer de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur en korrelgrootte behouden en zal er gebouwd gaan worden met respect voor de omgeving en de ontstaansgeschiedenis van de plek. Ook vanuit functioneel oogpunt wordt er aangesloten op de visie. Wonen al dan niet met zorg betreft de belangrijkste functie, echter is er in beperkte mate ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid (beroep aan huis), ambachtelijke beroepen zoals ateliers of een kantoorruimte. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Visie Oud Borne.

4.3.3 Woonvisie Borne 2017-2027
4.3.3.1 Algemeen

Met de Woonvisie Borne 2017-2027 wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. Welke trends zijn er en hoe wordt hiermee omgegaan? Deze woonvisie biedt een basis voor de afwegingen die in de komende jaren gemaakt zullen worden, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens dé woongemeente van de Netwerkstad Twente blijft.

De voorliggende Woonvisie volgt de ambities van de toekomstvisie van de Bornse gemeenschap, vastgelegd in “Mijn Borne 2030, Dynamische Dorpen”. Deze visie is in nauwe samenspraak met alle geledingen uit de Bornse samenleving opgesteld en in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze toekomstvisie houdt in dat Borne in 2030 een zelfstandige gemeente is binnen de netwerkstad Twente, waarbij goede afspraken zijn gemaakt met de buurgemeenten en met de partners van de netwerkstad. De Woonvisie Borne 2017-2027 werkt, op basis van de toekomstvisie Mijn Borne 2030, het thema wonen verder uit.

4.3.3.2 Visie op het wonen

De ambitie is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor onze inwoners. Daarnaast wil de gemeente een bijdrage leveren aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de netwerkstad Twente. Daarbij creëren we, vanuit de specifieke rol die Borne voor de netwerkstad vervult, voldoende ruimte voor gewenste nieuwe woningbouwontwikkelingen.

Bij de aanpak van overprogrammering op de woningmarkt dient een goede afweging gemaakt te worden tussen maakbaarheid enerzijds en flexibiliteit anderzijds. Aan de ene kant zijn er voorstanders van de stelling 'de markt lost het zelf wel op'. En aan de andere kant hebben we te maken met de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Bovendien zullen we als overheid moeten toezien op voldoende passende woningen voor de kwetsbare groepen in de samenleving. Beide zaken kunnen we niet volledig overlaten aan de markt.

4.3.3.3 Regionale Woon Programmering

De Woonafspraken die volgend op de Regionale Woonvisie zijn gemaakt met de veertien Twentse gemeenten en de provincie, worden cijfermatig onderbouwd in de Regionale Woon Programmering (RWP). Twente wordt beschouwd als één woningmarkt, aangezien de verhuisdynamiek over de externe grenzen heen zeer beperkt is. Voor de Twentse netwerksteden geldt dat de woningmarkt een overwegend lokaal karakter heeft. Voor Borne is dat minder het geval. Met name de Bornsche Maten heeft een bovenlokale aantrekkingskracht. Deze relatie is het sterkst met de buurgemeente Hengelo. Vooral gezinnen die op zoek zijn naar een eengezinswoning met een ruime tuin hebben een voorkeur voor de Bornsche Maten. De kwaliteit van de Bornsche Maten is al in 2013 door de netwerkstadpartners onderkend, wat heeft geleid tot de aanwijzing tot prioritaire uitleglocatie in de Ontwikkelagenda Netwerkstad.

Om deze afspraken in het kader te plaatsen van de Regionale Woonvisie en de bijbehorende Woonafspraken is, in opdracht van de provincie en de Netwerkstadgemeenten, aanvullend onderzoek verricht naar de kwalitatieve programmering van de suburbane woonmilieus binnen de Netwerkstad. Doel daarvan was een door alle partijen gedragen oplossing te bewerkstelligen voor de verdere ontwikkeling van de Bornsche Maten in relatie tot andere uitleglocaties binnen de netwerkstad. Met betrekking tot Borne en de positie van de Bornsche Maten heeft dit ertoe geleid dat Borne maximaal 100 woningen op jaarbasis mag toevoegen en dat de Bornsche Maten zich mag ontwikkelen tot een wijk van 2.300 woningen. Hierbij is een lange termijnperspectief van toepassing wat betekent dat Borne een groot deel van haar overcapaciteit niet binnen een termijn van drie jaar hoeft af te boeken. Hiermee is een nieuw ontwikkelingsperspectief gecreëerd, passend bij de woningvraag van nu en in de toekomst.

De gemaakte afspraken voor de Bornsche Maten bestempelen deze locatie tot een kwalitatieve aanvulling voor de gehele netwerkstad, zoals dat ook al in de Ontwikkelagenda Netwerkstad Twente was aangegeven. Met de centrale ligging binnen de netwerkstad, goede bereikbaarheid en de directe nabijheid van zowel het waardevolle Twentse landschap als de kern van Borne, is dit een bewezen goede woonlocatie. Het biedt mogelijkheden voor mooi dorps wonen in de directe nabijheid van stedelijke voorzieningen.

4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie

Het toevoegen van woningen in bestaand stedelijk gebied is alleen toegestaan indien aantoonbaar wordt gemaakt dat er sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. In dit geval is sprake van een voormalig bedrijfsperceel zonder vervolgfunctie. Ter voorkoming van verpaupering en verloedering van bebouwing op een prominente plek in Oud Borne is het wenselijk om het gebied te herontwikkelen. De oude leegstaande gebouwen worden gesloopt en de monumentale werkplaats wordt opknapt en getransformeerd. Het voornemen brengt met zich mee dat een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie wordt opgelost en de monumentale werkplaats een passende vervolgfunctie krijgt. Daarnaast past het toevoegen van een zestal woningen binnen de provinciale prestatie-afspraken voor binnenstedelijke woningbouw, waarbij de woningen waar extramurale zorg wordt geboden en de intramurale zorgeenheden tevens een bijdrage leveren aan het voorzien in voldoende geschikte huisvesting voor zorgbehoevenden.Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemmming is met de gemeentelijke woonvisie.

4.3.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van grondgebonden woningen. Een woning of zorgeenheid (intramurale zorg) wordt op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object.

5.1.2.2 Wegverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend wegen gelegen waarop een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt. Wegen met een dergelijke maximumsnelheid hebben geen wettelijke zones en daarom geldt geen onderzoeksplicht op grond van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel noodzakelijk om enig inzicht te krijgen in de geluidsbelasting ter voorkoming dat er geen acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Allereerst wordt opgemerkt dat op de Hambroickstraat-Potkamstraat een inrijverbod geldt voor motorvoertuigen, inhoudende dat langs het plangebied geen sprake is van verkeersbewegingen door motorvoertuigen. Voor de achterliggende steeg geldt dat deze uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van bestemmingsverkeer. Daarnaast zijn de verkeersintensiteiten op nabijgelegen wegen beperkt te noemen. Sinds de beëindiging van het aannemersbedrijf betreft het verkeer op de omliggende wegen vrijwel uitsluitend nog lichte motorvoertuigen.

Op grond van het Bouwbesluit moet de geluidwering van een gevel van een nieuwe woning ten minste 20 dB bedragen. De binnenwaarde voor woningen bedraagt 33 dB. Inhoudende dat indien de geluidbelasting minder bedraagt dan 53 dB er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Gelet op het inrijbod aan de zijde van de Hambroickstraat-Potkamstraat, de (zeer) beperkte verkeerintensiteit ter plaatse van de steeg en omliggende wegen en de lage maximumsnelheid is derhalve te verwachten dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen/eenheden minder zal bedragen dan 53 dB.

5.1.2.3 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai is in het voorliggende geval niet van toepassing aangezien spoorwegen zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied.

5.1.2.4 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op industrielawaai als gevolg van individuele bedrijven. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

5.1.3 Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt. In voorliggend geval is, vanwege de diversiteit aan functies in de omgeving, sprake van een gemengd gebied.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.2.3 Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in Oud Borne. In de omgeving van het plangebied zijn naast woningen ook een groot aantal andere functies, zoals maatschappelijke functies, detailhandel en horeca aanwezig. Het voornemen is om bij de vrijstaande woning de mogelijkheid te bieden voor een atelier en/of kantoor. De overige woningen zullen naast het wonen tevens mogen worden gebruikt ten behoeve van een beroep aan huis.

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het centrum van Borne waar een dergelijke menging van functies expliciet wordt nagestreefd. Getoetst dient te worden aan de Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Ter plaatse van de gemengde bestemmingen en de bedrijfsbestemming worden bedrijven uit maximaal categorie B1 van de SvB 'functiemenging' toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die in een gemengd gebied direct naast woningen algemeen toelaatbaar zijn.

In voorliggend geval worden er in de omgeving, afgezien van de lichte bedrijfsactiviteiten/ambachtelijke werkzaamheden, geen andere bedrijfsmatige activiteiten uitgevoerd. In voorliggend geval is dan ook sprake van een goed woon- en klimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Andersom geredeneerd vallen de voorgenomen activiteiten binnen het plangebied (beroep aan huis, atelier/kantoor en maatschappelijke voorziening) onder de maximale categorie B1. Van aantasting van het woon- en leefklimaat is dan ook geenszins sprake. Opgemerkt wordt juist dat er sprake zal zijn van een verbetering van een situatie. Dit vanwege het feit dat de planologische mogelijkheid om ter plaatse een aannemingsbedrijf (zwaardere milieucategorie) te mogen exploiteren komt te vervallen.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Situatie plangebied

Verkennend bodemonderzoek
Rouwmaat Groep heeft in voorliggend geval een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op zintuiglijke wijze is het volgende aangetroffen:

  • a. peilbuis 1 (van 0-50 cm-mv) kooldeeltjes (matig), puin (sterk);
  • b. boring 2 (van 80-200 cm-mv) puin (licht);
  • c. boring 4 (van 20-50 cm-mv) puin (licht);
  • d. boring 6 (van 0-50 cm-mv) puin (licht);
  • e. boring 7 (van 0-40 cm-mv) puin (sterk);
  • f. boring 9 (van 20-40 cm-mv) sintels;
  • g. boring 10 (van 15-25 cm-mv) sintels.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de grond licht verontreinigd is met Kwik, PAK, Minerale olie en PCB;
  • b. de grond plaatselijk matig verontreinigd is met Koper, Lood en Zink;
  • c. het grondwater licht verontreinigd is met Barium.

Het is bekend dat in de bodem en in het grondwater zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. Dit heeft betrekking op de licht verhoogde gehalten aan zware metalen.

PCB's werden onder andere toegepast als isolatievloeistof in transformatoren, als hydraulische vloeistof, koelvloeistof en weekmaker in kunststoffen. De PCB is mogelijk gerelateerd aan het (voormalige) gebruik van het terrein. De aangetroffen waarde overschrijdt het criterium voor een nader onderzoek niet.

De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

Voor zover bekend is op de onderzoekslocatie geen bronlocatie aanwezig of aanwezig geweest, die een dergelijke verontreiniging met minerale olie veroorzaakt kan hebben. Mogelijk is de verontreiniging afkomstig van een bron elders. Gezien het slechts licht verhoogde gehalte is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient verworpen te worden. Op basis van de analyseresultaten is een nader onderzoek naar de omvang en de herkomst van de verontreiniging met zware metalen noodzakelijk. In het nader onderzoek dient vastgesteld te worden of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Nader bodemonderzoek

Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen.

Op basis van de beschikbare gegevens kan gesteld worden dat de bodem, tot plaatselijk 2.0 m-mv diffuus verontreinigd is (met een sterk heterogene verspreiding) met diverse zware metalen (met name koper, lood en zink), PAK en minerale olie. Dit betreft vermoedelijk heterogeen verspreide puntbronnen van beperkte omvang, waarbij geen sprake is van een duidelijke verontreinigingskern. De omvang van de matige en sterke verontreinigingen ter plekke van boring 2A en boring 7A is in voldoende mate vastgelegd.

De omvang van de matige zinkverontreiniging in de ondergrond van boring 2A wordt geschat op minder dan 25 m3 (25 m2 x 1.0 meter).

De omvang van de matige tot sterke koper- en zinkverontreiniging ter plekke van boring 7A wordt geschat op: 15 m2 x 0.8 meter = 12 m3. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, omdat het omvangscriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden.

Sanering van de sterke koper- en zinkverontreiniging ter plekke van boring 7A is noodzakelijk in verband met de voorgenomen woningbouw. Voorafgaande aan een sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (gemeente Borne) dient te zijn goedgekeurd. De plan van aanpak is opgenomen in hoofdstuk 8 van het onderzoeksrapport.

De bodemlaag van 1.5 tot 2.0 m-mv. van boring 7B (en 7C) is zintuiglijk als sterk oliehoudend beoordeeld. Dit wordt dit analytisch niet bevestigd. De laag van 1.5 tot 2.0 m-mv is licht verontreinigd met minerale olie. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel wordt, in verband met de voorgenomen woningbouw, geadviseerd om de olieverontreiniging, daar waar nodig en mogelijk, af te graven en de licht verontreinigde grond af te voeren naar een erkend acceptant. De omvang wordt geschat op 5 m3.

Ten tijde van onderzoek is, in verband met een uit te voeren archeologisch onderzoek, de puinverharding en de puinhoudende bovengrond op het westelijke terreindeel verwijderd (met uitzondering ter plekke van boring 7A). Hiermee is ook het asbest verwijderd, dat plaatselijk in de puinverharding is waargenomen. De gewogen asbestgehalten in de bodem van inspectiegaten 1A (reeds verwijderd) en 7A (nog aanwezig in verband met de sterke koper- en zinkverontreiniging) en in het reeds verwijderde puin van inspectiegaten 21 en 23 zijn (ruim) lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Ook de eerder aangetoonde (Rouwmaat, 2015) matige verontreinigingen met zware metalen in de sterk puinhoudende bovengrond van boring 1A zijn reeds afgevoerd.

Uit milieukundig oogpunt is, na sanering van de sterke verontreiniging ter plekke van boring 7A, geen bezwaar tegen de voorgenomen woningbouw.

5.3.3 Conclusie

De bodem wordt na sanering van de verontreiniging van boring 7a geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Kader

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologisch waardevolle aspecten in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.4.1.2 Situatie plangebied

Er is een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 3) en op basis van de aanbevelingen van dat onderzoek is er inmiddels een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit proefsleuvenonderzoek had tot doel gegevens te verkrijgen om de archeologische verwachting te toetsen en eventueel aanwezige vindplaatsen op te sporen en te waarderen. Op basis van de waardering van dit onderzoek kan de behoudenswaardigheid van de vindplaats binnen het plangebied worden vastgesteld en kan worden beoordeeld of en zo ja, welke vorm van vervolgonderzoek nodig is om de archeologische waarde van het gebied te kunnen vaststellen. Hierna zijn de resultaten en conclusies uit het proefsleuvenonderzoek opgenomen. Ten tijde van het opstellen van het definitieve bestemmingsplan was de rapportage van het proefsleuvenonderzoek nog niet definitief gereed. Derhalve zal worden volstaan met onderstaande samenvatting van de resultaten.

5.4.1.2.1 Bevindingen inventariserend veldonderzoek - proefsleuven Brinkstraat 16

Er zijn twee werkputten aangelegdwaar in beide werkputten één vlak gedocumenteerd is in de top van de C-horizont. Een selectie van de aangetroffen sporen is gecoupeerd en afgewerkt. In werkput 1 zijn drie profielkolommen gedocumenteerd langs de oost en westwand. In werkput 2 zijn drie profielkolommen langs de noord- en zuidwand gedocumenteerd.

Onder een ophoogdek – deels ook eerddek – zijn tientallen sporen aangetroffen. Het gaat hoofdzakelijk om (paal)kuilen en enkele greppels. Onder andere uit de sporen is vondstmateriaal gekomen dat met name in de late 12e eeuw gedateerd kon worden. Daarnaast zijn er enkele aardewerkscherven uit vermoedelijk de 9e of 10e eeuw geborgen. In totaal zijn bij het onderzoek ruim 54 vondsten geborgen, verdeeld over 13 vondstnummers. Het vondstmateriaal stamt grotendeels uit de volle middeleeuwen. Enkele vondsten zijn mogelijk afkomstig uit de Karolingische of Ottoonse periode.

Selectieadvies 

Op basis van de ingevulde waarderingstabel is geconcludeerd dat er sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Op grond hiervan wordt er bij toekomstige bodemingrepen, die door het archeologische niveau reiken een vervolgonderzoek geadviseerd. De gemeente Borne heeft dit advies overgenomen in het selectiesbesluit en aangegeven dat de archeologische vindplaats in situ behouden moet worden, dan wel ex situ door middel van een archeologische opgraving. Dit betekent dat voorafgaand aan de bouwontwikkeling - indien hierbij het archeologisch niveau verstoord (vanaf 80 cm -mv) zal gaan worden - beoordeeld dient te worden of en zoja welke vervolgacties (bijv. ontgraving) noodzakelijk zijn.

Verwerking in het bestemmingsplan

Gelet op de resultaten van de reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken, is in voorliggend geval de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Zeer hoog' opgenomen. Met het opnemen van deze dubbelbestemming is de bescherming van de te verwachten aanwezige archeologische waarden in voldoende mate gewaarborgd. Alvorens gestart wordt met de (bouw)werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling, wordt beoordeeld of en zoja welke vervolgacties (bijv. ontgraving) noodzakelijk zijn.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied is een gemeentelijk monument aanwezig. Dit monument zal behouden, opgeknapt en getransformeerd worden naar woning met mogelijkheid voor een atelier en/of kantoor. Voor het overige zijn er, afgezien van de archeologische waarde, geen andere cultuurhistorische waarden binnen het plangebied aanwezig. Daarnaast heeft de ontwikkeling ook geen negatieve effecten op omliggende monumenten (bijv. het vervallen van zichtlijnen).

Wat betreft de ligging in een beschermd dorpsgezicht wordt verwezen naar Hoofdstuk 2. In de regels is een dubbelbestemming opgenomen om de bescherming van de cultuurhistorische waarde van het gebied te verzekeren.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.4.3 Conclusie

Bij bodemingrepen dieper dan 80 cm-mv moet voor het aspect archeologie dient beoordeeld te worden of en zoja welke vervolgacties (bijv. ontgraving) noodzakelijk zijn. Met het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Zeer hoog' zijn de archeologische waarden gewaarborgd. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheerplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2022 richt zich vooral op de aanpak van klimaatverandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:

  • Borne kan niet achterover leunen. Het klimaat verandert en de neerslaggebeurtenissen worden naar verwachting extremer. Als gevolg van de wateroverlast van de afgelopen jaren heeft de gemeente Borne het volgende uitgesproken: Borne heeft de ambitie dat er op de middellange termijn ook bij een bui van circa 30 mm per uur geen wateroverlast voorkomt.
  • In het kader van de besparingsopgave van Bestuursakkoord Water (landelijk € 380 miljoen) hebben de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen in 2012 een regionale samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel is om kosten te besparen, kwaliteit te verbeteren, kwetsbaarheid te verminderen en duurzaamheid te bevorderen. Komende jaren wordt met de partijen doelgericht gewerkt om het resultaat voor de regio Twente (kostenbesparing van ruim € 14 miljoen) in de waterketen te bereiken.

Voor de zorgplicht van het afvalwater, hemelwater en grondwater zijn de onderstaande doelstellingen en ambities vastgesteld.

Gemeente Borne draagt zorg voor een gezond en veilig leef- en woonklimaat. Het afvalwater moet op een doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd worden naar de zuivering. Het beleid voor het afvalwater kent drie belangrijke pijlers: gezondheid, vervuiling omgeving en beheer van alle voorzieningen.

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater in stedelijk gebied op een duurzame wijze wordt verwerkt en niet tot wateroverlast mag leiden. Hemelwater scheiden en ontkoppelen van afvalwater is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt / loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

5.5.2 Watertoets
5.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.5.2.2 Situatie plangebied

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.

5.6 Wet natuurbescherming

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natuurbank Overijssel heeft binnen het plangebied een quickscan uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat voor het gebouw (vml. cementloods) aan de Potkampstraat reeds een omgevingsvergunning voor het slopen is verleend.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.2.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor sommige beschermde amfibieën-, grondgebonden zoogdieren- en vleermuissoorten en als nestplaats voor sommige vogelsoorten. Beschermde plantensoorten ontbreken in het onderzoeksgebied.

Het is aannemelijk dat er ieder broedseizoen vogels nestelen in de beplanting en de gebouwen in het onderzoeksgebied. Daarbij gaat het om vogelsoorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Wat betreft dit aspect is de meest geschikte periode om de bebouwing te slopen september-februari. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten en het verwonden/doden van vogels kan in voorliggend geval geen ontheffing verkregen worden.

Mogelijk wordt het onderzoeksgebied incidenteel tijdens de nachtelijke uren benut als foerageergebied door sommige amfibieën- en grondgebonden zoogdierensoorten. Deze soorten bezetten geen vaste rust- of verblijfplaatsen en geen voortplantingslocaties in het gebied. Uitvoering van de voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties voor deze soorten.

Gelet op de bouwstijl, worden de gebouwen niet benut als verblijfplaats door vleermuizen. Geschikte verblijfplaatsen voor groepen vleermuizen, zoals een kraamkolonie en winterverblijfplaats, ontbreken. De aanwezigheid van een solitaire verblijfplaats van een gewone- of ruige dwergvleermuis kan op basis van het uitgevoerde onderzoek niet volledig uitgesloten worden. Geadviseerd wordt om de bebouwing te slopen in de actieve periode van vleermuizen. Hierdoor wordt voorkomen dat een vleermuis in winterrust wordt gestoord. Wat betreft dit aspect is de meest geschikte periode om de bebouwing te slopen augustus-oktober. Het plangebied heeft geen functie als vliegroute en de functie van het gebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast.

5.6.3 Gebiedsbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

5.6.3.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied, de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing en de aard en omvang van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op dit Natura 2000-gebied. Toetsing aan de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het plangebied ligt buiten het concreet begrensde NNN, op een afstand van ruim 900 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot het NNN, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN.

5.6.4 Conclusie

Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen vergunning of ontheffing aangevraagd te worden.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.7.1.1 'Niet in betekenende mate'

Alleen projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.7.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Situatie plangebied

Gezien de aard en omvang van dit project in vergelijking tot de in 5.7.1.1 genoemde categorieën van gevallen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Tevens wordt opgemerkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de zones zoals aangegeven in het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.8.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.8.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpOB2012hz001-vg01_0019.png"  
Figuur 5.1) Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.8.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.9 Fysieke veiligheid en brandweer

5.9.1 Algemeen

Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan, in geval van een incident, zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').

5.9.2 Bluswatervoorziening

Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van water. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen, moeten van tevoren maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen:

  • De primaire bluswatervoorziening voorziet in de mogelijkheid om snel een redelijke hoeveelheid bluswater permanent beschikbaar te hebben. Over het algemeen bestaat de primaire bluswatervoorziening uit ondergrondse brandkranen die zijn aangesloten op het waterleidingnetwerk. Op 40 meter van elk object moet zich een ondergrondse brandkraan bevinden die een minimale hoeveelheid bluswater van 60 m3/uur levert. In bepaalde omstandigheden (geen hoogbouw, geen bijzondere risicofactoren, geen bijzondere objecten met veel personen tegelijkertijd aanwezig) kan 30 m3/uur voldoende zijn;
  • Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening, die wordt gebruikt als de primaire bluswatervoorziening uitvalt of ontoereikend is of om onnodig gebruik van leidingwater te voorkomen. Onder secundaire bluswatervoorziening worden blusvijvers of brandputten verstaan met een minimale capaciteit van 90 m3/uur gedurende minimaal 4 uur;
  • Tertiaire bluswatervoorzieningen zijn bedoeld ten behoeve van de rampenbestrijding (neergestort vliegtuig, ontplofte LPG-tankwagen) en moeten in principe onbeperkt grote hoeveelheden bluswater kunnen leveren. Met behulp van dompelpompen wordt dit bluswater van bijvoorbeeld meren of kanalen naar het rampgebied getransporteerd.

Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden beoordeeld of er in de omgeving voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn of dat een brandkraan bijgeplaatst moet worden.

5.9.3 Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, mei 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • De ontwikkeling van schade;
  • De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Dit geldt ook voor hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding: een korte opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft dan ook een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers.

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van de dichtstbijzijnde brandweerkazerna. In theorie kan de brandweer dan ook op tijd het plangebied bereiken. Het plangebied is daarnaast via meerdere zijden te benaderen in geval van een calamiteit. De aspecten bereikbaarheid en opkomsttijd vormen dan ook geen belemmering.

5.9.4 Alarmeren bevolking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen.

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes en na 2020 worden nieuwe communicatiemiddelen ingezet. Alarmering van de personen binnen het plangebied bij een calamiteit vormt geen probleem.

5.10 Belemmeringen/leidingen

In en om het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels en of leidingen aanwezig die eventueel een belemmering zouden kunnen vormen voor het project.

De vliegbasis Twente heeft een viertal invliegfunnels. Boven het plangebied is geen invliegfunnel aanwezig.

5.11 Besluit milieueffectrapportage

5.11.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.11.2 Situatie plangebied
5.11.2.1 Artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling en de ruime afstand tot aan Natura 2000-gebieden (zie ook 5.6.3) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.11.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Omdat sprake is van een ontwikkeling die wordt genoemd in kolom 4 van het Besluit m.e.r., dient een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer:
  • indien het gebied 2000 woningen of meer omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet aan te merken is als zijnde een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 4 onderdeel D. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat sprake is van een schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast is gebleken dat dit bestemmingsplan niet tot belangrijk nadelige milieugevolgen leidt, die het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.

5.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 6 bestemmingen, te weten Maatschappelijk, Tuin, Verkeer - Verblijfsgebied, Wonen, Waarde - Archeologie Zeer hoog en Waarde - Beschermd dorpsgezicht.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding;
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn onder meer voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Maatschappelijk ( Artikel 3 )

Deze bestemming heeft betrekking op de maatschappelijke voorziening in het plangebied. Gebouwen mogen in principe alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Onder bepaalde voorwaarden mogen echter ook buiten het bouwvlak bijgebouwen worden gebouwd. De bouw van deze bijgebouwen mag geen afbreuk doen aan de ruimtelijke en karakteristieke kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel 8 van de regels.

Tuin (Artikel 4)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan (het overgrote deel) van de voorzijden van de woonpercelen. Daar waar bebouwing ongewenst is, is tevens de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn ook inritten en uitwegen, parkeervoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Perceel- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met inachtneming van de opgenomen maximale bouwhoogten.

Binnen deze bestemming is de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter, een maximale goothoogte van 3 meter en de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens moet minimaal 1 meter bedragen.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen in het plangebied en hebben de functie voor verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Eén en ander is ook hier verbonden aan een maximale maatvoering.

Wonen (Artikel 6)

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de kavels van de nieuwe woningen. Binnen deze bestemming is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. Daarnaast wordt ook een onderscheid gemaakt in toegestane woningtypen.

De situering van de woning(en), de voor- en zij- achtergevelrooilijnen zijn vastgelegd middels het bouwvlak. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen dit bouwvlak gebouwd worden. Binnen het bouwvlak is een eventuele uitbreiding van het hoofdgebouw en bijgebouwen toegestaan. Daarbij is het van belang of het wel of niet beschermingswaardige (hoofd)gebouwen zijn. Voor een beschermingswaardig hoofdgebouw gelden stringente eisen. Voor niet beschermingswaardige gebouwen zijn ruimere bepalingen opgenomen. De omvang van de bouwvlakken bepaalt reeds het type woning dat feitelijk gebouwd kan worden en de ligging daarvan. Daarom is niet op de verbeelding aangegeven welke soorten woningen zijn toegestaan en zijn geen regels opgenomen over bijvoorbeeld de minimale afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn ook bijgebouwen toegestaan. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen zijn vastgelegd in de regels. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de perceelsoppervlakte.

In de regels zijn tevens bepalingen voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde opgenomen. Ook voor deze bouwwerken geldt een maximale maatvoering.

Waarde - Archeologie Zeer hoog (Artikel 7)

De voor 'Waarde - Archeologie Zeer hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde hoge archeologische waarden. Ten aanzien van het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en of van werkzaamheden gelden aanvullende bepalingen. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst of het uivtoeren van een (nader) archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Waarde - Beschermd dorpsgezicht (Artikel 8)

Gebruik

Allereerst is vastgelegd, dat alle maatregelen ten aanzien van het gebruik van bestaande bebouwing en gronden, alsmede ten aanzien van toekomstige bebouwing en gronden en opstallen, primair gericht dient te zijn op het behoud en de versterking van de ruimtelijke (inclusief verkeers- en groenstructuur) en functionele karakteristiek van Oud Borne.

Van het beschermde dorpsgezicht wordt zowel de ruimtelijke als de functionele karakteristiek beschreven en wordt aangeduid hoe het gemeentebestuur denkt deze karakteristieken te beschermen en indien nodig te versterken.

Bouwen

Allereerst zijn enkele bouwregels opgenomen met betrekking tot materiaalgebruik en indeling van de vanaf de openbare weg zichtbare gevels en gevelindelingen van alle gebouwen, die liggen binnen het beschermd dorpsgezicht. De vanaf de openbare weg zichtbare gevels of gevelonderdelen dienen in 'eigentijdse' materialen te worden uitgevoerd. Voor reeds bestaande gebouwen dient gebruik gemaakt te worden van materialen, die ook gebruikt werden ten tijde van de bouw (merendeel gebakken stenen). In geval van nieuwbouw mogen huidige gangbare materialen gebruikt worden. Deze dienen wel te passen in het beeld van het beschermde dorpsgezicht, zoals beschreven in deze dubbelbestemming.

Het bevoegd gezag mag hiervan afwijken, indien daardoor de bijzondere karakteristiek van de bebouwing in het beschermde dorpsgezicht, zoals beschreven in deze dubbelbestemming niet onevenredig wordt aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door het verlenen van de vergunning worden gediend.

Ook is een nadere eisen regeling opgenomen ten aanzien van gevelindeling, kleurstelling, materiaalgebruik, plaats en afmetingen van gebouwen en de wijze van afdekking. Burgemeester en Wethouders mogen nadere eisen stellen indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van onevenredige aantasting van de bijzondere karakteristieken van de bebouwing in het beschermde dorpsgezicht, zoals beschreven in deze dubbelbestemming.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Wat betreft economische uitvoerbaarheid wordt opgemerkt dat er een planschaderisicoanalyse is uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect planschade geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is in de kostenraming rekening gehouden met het uitvoeren van maatregelen naar aanleiding van onderzoeksresultaten (bijv. bodemverontreiniging).

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar de betreffende instanties toegezonden. Enkele vooroverlegpartners hebben een reactie teruggestuurd, waarbij is aangegeven dat men zich kan vinden in de inhoud van het bestemmingsplan.

8.2 Inspraak

Een bestuursorgaan kan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Voor het bestemmingsplan Oud Borne 2012, herziening Brinkstraat 16 (voormalig terrein Morselt) zal geen inspraak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan worden verleend.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Oud Borne 2012, herziening Brinkstraat 16 (voormalig terrein Morselt) heeft van 15 februari 2018 tot en met 28 maart 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Binnen de termijn zijn geen zienswijzen binnengekomen.