direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Hertme, Roskam Landen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van de kern Hertme ligt de ontwikkellocatie Roskam Landen. Het voornemen is om hier gefaseerd (twee fasen) maximaal 15 nieuwe woningen te gaan realiseren. Fase 1 betreft het deel van het plangebied ten westen van de Hertmerdwarsweg en wordt in dit bestemmingsplan bestemd voor vrijstaande, twee-aan-een-gebouwde en geschakelde woningen. Het plangebied ten oosten van de Hertmerdwarsweg behoud voorlopig de bestemming 'agrarische met waarden'. Voor dit gebied (fase 2) is een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen' opgenomen, maar zal meer diversiteit in woningtypologie kennen. Het aantal en type woningen dat hier gebouwd gaat worden is nog niet bepaald en zal afhangen van de marktvraag op het moment van ontwikkeling.

Langs de rand van het plangebied zal groen worden aangelegd om een zachte overgang met het buitengebied tot stand te laten komen.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. Daarom dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend plan voorziet hierin. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Hertme, aan weerzijden van de Hertmerdwarsweg. In figuur 1.1 wordt de begrenzing en ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0001.png"  
Figuur 1.1) Ligging plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
 

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Hertme, Roskam Landen' bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01
  • regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' vastgesteld op 24 mei 2016. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0002.png"  
Figuur 1.2) Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Borne (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.1 Beschrijving bestemmingen

Het plangebied heeft op dit moment de bestemming 'Agrarisch met waarden' en voorzien van de volgende functieaanduidingen:

  • specifieke vorm van agrarisch met waarden - bijzondere waterhuishoudkundige situatie
  • specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen
  • specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen

Het noord-westelijke deel van het plangebied is tevens voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de functieaanduidingen, hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van agrarische activiteiten en behoud van hoogteverschillen, beplantingselementen en de bijzondere waterhuishoudkundige situatie.

De gronden met dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 2' zijn naast de geldende enkelbestemming bedoeld voor behoud en bescherming van aanwezige archeologische waarden.

1.4.2 Strijdigheid

De gronden ter plaatse van de woningbouwontwikkeling Roskam Landen hebben een agrarische bestemming op basis van het geldende bestemmingsplan. Op de locatie zijn op dit moment geen bouwmogelijkheden voor woningen aanwezig. Het realiseren van de woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologische kader op basis waarvan de gewenste ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en in hoofdstuk 8 wordt ingegaan op respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het plan en het vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur Hertme en plangebied

Structuurdragers

In de kern Hertme zijn een drietal duidelijke structuurdragers te onderscheiden. Dit betreffen de wegen Hertmerweg, Kerkweg en de Hertmerdwarsweg. Van deze wegen is de Hertmerweg de belangrijkste structuurdrager. Deze weg vormt de toegangsweg tot de kern Hertme en langs deze weg is in eerste instantie de kerk opgericht waarna het dorp vanaf dit punt zichzelf verder heeft ontwikkeld.

De Kerkweg is een weg die van oudsher, de naam geeft het al aan, bij de kerk van Hertme uitkomt. Waar deze weg vroeger een voorname functie vervulde is de Kerkweg in de huidige situatie een onverharde eigen weg die met name wordt gebruikt door bestemmingsverkeer.

De Hertmerdwarsweg is in de loop der jaren als (ontsluitings)route steeds belangrijker geworden voor de kern Hertme. Een groot deel van de binnen de kern Hertme aanwezige woningen ontsluit op deze weg. Het plangebied ligt aan weerszijden van de Hertmerdwarsweg en zal ook hierop ontsloten worden.

Bebouwingsstructuren en – typologieën

De kern Hertme heeft zich qua bebouwing in eerst instantie ontwikkeld nabij en rondom de kerk. Pas na de jaren '50 heeft Hertme zich qua bebouwing en als kern zijnde in noordoostelijke richting langs de Hertmerdwarsweg ontwikkeld. Uit de historische kaarten in figuur 2.1 blijkt eveneens dat Hertme tot aan de jaren '50 niet veel meer was dan een cluster van bebouwing rondom de kerk en de kruising Hertmerweg en Hertmerdwarsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0003.png"  
Figuur 2.1) Historisch kaarten Hertme ±1900 (links) en ±1950 (rechts) (Bron: Provincie Overijssel)  

Qua bebouwingsstructuren wordt het gebied rondom de kerk en de kruising Hertmerweg en de Hertmerdwarsweg gekenmerkt door bebouwing welke hoofdzakelijk gericht is op de kerk en het daarbij behorende plein. De bebouwing ten westen van de Kerkweg betreft voormalige agrarische bebouwing welke momenteel dienst doet als woonbebouwing.

De eerste echte uitbreiding van Hertme met woonbebouwing heeft plaatsgevonden langs de Hertmerweg, in de vorm van een bebouwingslint. Na deze ontwikkeling is het gebied tussen de Hertmerdwarsweg en de Kerkweg ontwikkeld met woningbouw. De meest recente woningbouwontwikkelingen betreft de planmatig opgezette woningbouw rondom de Lage Weide.

Qua type bebouwing valt op dat in Hertme nagenoeg enkel vrijstaande- en twee-onder-één-kapwoningen voorkomen. Enkel aan de Kolklanden bevindt zich een blok van aaneengebouwde woningen.

Bijzondere bebouwingselementen in de kern Hertme betreffen met name de kerk en het ten westen van de kerk gelegen openluchttheater.

Groen en landschap

Hertme heeft als kern een relatief groene uitstraling. Dit komt aan de ene kant doordat Hertme in principe aan alle zijden, en op korte afstand van de bebouwde delen, grenst aan het buitengebied. Zo zijn bijvoorbeeld ook de gronden van het plangebied waarop de kern Hertme wordt uitgebreid agrarisch in gebruik.

Daarnaast heeft het gebied rondom de kerk een bijzondere groene uitstraling. Rondom de kerk komt veel groen voor en ook het openlucht theater wordt als het ware omgeven door boombeplanting. De groenstructuren hier tezamen vormen een fraaie entree tot de kern vanuit westelijke richting. Dit wordt nog eens versterkt door de Hertmerweg die aan weerszijde begeleidt wordt door bomen. Naast dit groen draagt de ruime opzet van de woonpercelen binnen de kern ook bij aan het groene aangezicht. In het openbaar profiel van wegen komt over het algemeen weinig groen voor. Overigens heeft al het binnen de kern voorkomende groen, met name vanwege het intensieve gebruik, ecologisch gezien een relatief beperkte betekenis.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt direct ten noorden van de kern Hertme, aan weerszijden van de Hertmerdwarsweg. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door infrastructuur (Hermterdwarsweg en Kerkweg), de bebouwde kom van Hertme ten zuiden en verspreid liggende woonerven aan de Hertmerdwarsweg en Zwartkotterweg ten noorden. De functionele structuur wordt bepaald door woningen, agrarische cultuurgronden en infrastructurele voorzieningen. Binnen het plangebied is op dit moment geen bebouwing of opgaand groen (met uitzondering van de bomen langs de Hertmerdwarsweg) aanwezig. De gronden zijn in de huidige situatie ingericht als agrarische cultuurgrond. In figuur 2.2 en 2.3 wordt de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0004.png"  
Figuur 2.2) Luchtfoto plangebied Roskam Landen (Bron: Provincie Overijssel)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0005.png"  
Figuur 2.3) Plangebied gezien vanaf noordzijde, zicht op bebouwde kom Hermte (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Algemeen

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0006.png" Figuur 3.1) Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in figuur 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

3.1.3.2 Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per sé wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

3.1.3.3 Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.1.4 Europese kaderrichtlijn water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst vinden we belangrijk in Europa. De nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Deventer valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

3.1.5 Nationaal Waterplan en Waterbeleid 21e eeuw

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die gefaseerd tot 2027 worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan 2016-2021 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

3.1.6 Erfgoedwet

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

3.1.7 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

3.1.8 Natuurwetgeving
3.1.8.1 Wet natuurbescherming

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

3.1.9 Toetsing initiatief aan het rijksbeleid
3.1.9.1 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is het noodzakelijk inzicht te geven in de in figuur 3.1 genoemde begrippen. Hierna wordt achtereenvolgend ingegaan op de begrippen regio, behoefte en bestaand stedelijk gebied.

Regio

het begrip 'regio' is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het gaat hierbij om – gebaseerd op de Handreiking van het Rijk en uitspraken van de Raad van State – om de marktregio, die bepaald wordt door de relevante reikwijdte c.q. het verzorgingsgebied van de beoogde functie.

Behoefte

Er moet aangetoond kunnen worden dat er een actuele behoefte is voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij wordt actueel gezien als een aangetoonde behoefte binnen de planperiode. Behoefte wordt gezien als vraag minus (harde) plancapaciteit.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In de Bro is in artikel 1.1.1 de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten stedelijk gebied) van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' zijn van toepassing bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Allereerst is het dan ook van belang om te bepalen of er sprake is van een 'nieuwe stedelijk ontwikkeling'. Daarvoor wordt hierna eerst bekeken of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, om daarna te beoordelen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Stedelijke ontwikkeling

In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Gelet op de functie kan gesteld worden dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Vervolgens is het van belang te bepalen of het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Gelet op de omvang van de ontwikkeling kan gesteld worden dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, zodat de Laddertoets doorlopen dient te worden.

Toetsing aan de Ladder

Ad trede 1: In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen bepaald. De vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Wanneer de regionale ruimtevraag in beeld is, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

De gemeente Borne bestaat voor circa 70% uit buitengebied waarin, naast de hoofdkern Borne, een tweetal kerkdorpen zijn gelegen, te weten Zenderen en Hertme. Deze kerkdorpen leveren een belangrijke bijdrage aan de kleinschalige identiteit van Borne binnen de netwerkstad Twente. In de Woonvisie 2010-2014 van de gemeente Borne is gesteld dat deze kernen hun karakter en identiteit dienen te behouden, maar dat er wel ruimte wordt geboden voor enige ontwikkeling. Dit standpunt wordt ook in de nieuwe Woonvisie 2017-2027, welke gezamenlijk met de buurgemeente Hengelo is opgesteld, overgenomen. De vraag naar woningen in het buitengebied van de gemeente Borne richt zich voornamelijk op de kernen Hertme en Zenderen. Naast de ruimte die daartoe in het bestaand stedelijk gebied kan worden aangewend, acht de gemeente Borne volgens de hierboven genoemde woonvisie beperkte uitbreiding aansluitend aan de kernen zelf mogelijk. Periodiek wordt er in de kernen onderzoek gedaan naar de woningbehoefte, in de vorm van een enquête. Dit is in 2005 gebeurd en deze onderzoeksuitkomsten zijn in 2011 en 2015 middels een nieuwe enquête geactualiseerd. Uit dit onderzoek (2015) is gebleken dat er in de kern Hertme een behoefte bestaat aan nieuwe woningen van één tot twee woningen op jaarbasis. Deze vraag doet zich met name voor vanuit de doelgroepen jonge starters en senioren. Het gaat hierbij om een zeer geringe en specifiek lokale vraag, waardoor niet alleen een belangrijk deel van de jongeren de mogelijkheid wordt geboden om in Hertme te blijven wonen, maar ook de groep ouderen kan doorstromen naar een geschikte (kleinere maar grondgebonden) woning. Voor de kwaliteit en de leefbaarheid van de kern Hertme acht de gemeente Borne deze beperkte en gefaseerd uit te geven uitbreiding ten behoeve van een tiental nieuwe woningen noodzakelijk. Met betrekking tot de woningbouwontwikkeling in Twente zijn regionaal afspraken gemaakt, met de bedoeling een evenwichtige en toekomstbestendige woningvoorraad in Twente te bewerkstelligen. Al in de Ontwikkelagenda van de netwerkstad Twente is afgesproken om gezamenlijk strategisch te gaan programmeren. Met betrekking tot het wonen is dit verder uitgewerkt in de Regionale Woonvisie Twente, welke is vastgesteld door de colleges van alle veertien Twentse gemeenten, GS en de gezamenlijke woningcorporaties. Vanuit regionaal perspectief wordt in de Regionale "Woonvisie Twente 2015-2025" de woonopgave van Twente beschreven, waarbij wordt uitgegaan van Primos 2013. Volgens deze prognose neemt de Twentse bevolking nog tien jaar toe en begint vanaf 2024 licht te dalen. De huishoudensgroei loopt nog iets langer door en bereikt rond 2035 een hoogtepunt. In de Regionale Woonvisie is afgesproken dat de gemeenten in Twente in beginsel alleen bouwen voor de lokale behoefte, conform de huishoudensontwikkeling. De bovenlokale behoefte zal worden gefaciliteerd in de netwerkstad, waarvan de gemeente Borne deel uitmaakt. Uit bovenstaande analyse volgt dat er zowel kwantitatief als kwalititatief binnen de planperiode van dit bestemmingsplan nog behoefte is aan de in het plan opgenomen woningen in Hertme en het gebrek aan woningen voor starters. Er zal sprake zijn van een actuele behoefte aan de woningen.

Ad trede 2: Nu uit trede 1 volgt dat met de uitbreiding van Hertme met maximaal 15 woningen wordt voorzien in een actuele behoefte, moet trede 2 worden doorlopen. Daarbij wordt onderzocht of die ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied kunnen worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden, door herstructurering, transformatie of anderszins.

In het bestaande stedelijk gebied van de kern Hertme zijn redelijkerwijs geen geschikte locaties aanwezig om de onder trede 1 bedoelde behoefte te kunnen faciliteren. Alle gronden binnen Hertme worden gebruikt ten behoeve van bestaande functies als wonen, horeca, cultuur en ontspanning of maatschappelijke functies (kerk, school). Het is niet te verwachten dat op korte termijn bepaalde functies worden beëindigd waardoor er voldoende ruimte beschikbaar is om te kunnen voorzien in de behoefte. Het geschikt maken van locaties door herstructurering, transformatie of door bijvoorbeeld het verwijderen van groen is gezien het vorenstaande dan ook niet aan de orde. De behoefte voor woningbouw bij de kern Hertme kan niet worden opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied van Hertme. Uitbreiding van de kern binnen het plangebied is daarom noodzakelijk om de lokale behoefte op te kunnen vangen.

Ad trede 3: Indien uit trede 2 van de Ladder duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die multimodaal zijn ontsloten of kan worden ontsloten. Multimodaal ontsloten wil zeggen dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerwijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten.

Het vorenstaande in acht nemend en vertalend naar de schaal waarop de kern Hertme functioneert moet geconcludeerd worden dat de wijze waarop Hertme wordt ontsloten met name de auto en de fiets betreffen. Openbaar vervoer is in Hertme in de vorm van de buurtbus aanwezig, inwoners maken echter voornamelijk gebruik van de auto en de fiets. De uitbreidingslocatie is via de Hertmerdwarsweg uitstekend bereikbaar. Op de schaal waarop Hertme functioneert is derhalve sprake van een locatie die multimodaal wordt ontsloten. Er wordt voldaan aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.9.2 Toetsing overig rijksbeleid

Voor wat betreft aspecten water, archeologie en cultuurhistorie en natuurwetgeving wordt respectievelijk verwezen naar de paragrafen 5.6, 5.5 en 5.7. Hier wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met deze aspecten.

3.1.9.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het rijksbeleid de ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

3.2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 3.2 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0007.png"

Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.5 Toetsing van het initiatief aan het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling zijn in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' een aantal artikelen relevant. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe concentratie)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuuren groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing intiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals blijkt uit de in paragraaf 3.1.9.1 opgenomen toelichting/onderbouwing is sprake van een lokale behoefte. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving, wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Toetsing initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Binnen het bestaand bebouwd gebied van de kern Hertme zijn geen geschikte locaties aanwezig om de woningbouwbehoefte op te kunnen vangen. Er zijn ook geen gronden binnen de kern Hertme aanwezig die door herstructurering of transformatie geschikt te maken zijn. Alle gronden binnen de kern worden in de huidige situatie benut ten behoeve van een bepaalde functie en het is niet te verwachten dat op korte termijn een functie wordt beëindigd waardoor voldoende ruimte beschikbaar komt voor de gewenste woningbouw. Daarnaast is meervoudig ruimtegebruik, gezien de functie, geen optie.

Gezien het vorenstaande is voldoende aannemelijk gemaakt dat binnen het bestaand stedelijk gebied redelijkerwijs geen locaties aanwezig zijn of geschikt zijn te maken voor de ontwikkeling van in totaal 15 woningen. Dit is tevens gebleken uit het doorlopen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in paragraaf 3.1.9.1. Het uitbreiden van de bestaande kern is dan ook noodzakelijk, teneinde te kunnen voorzien in de lokale behoefte.

Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel;
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeentelijke woonvisie kent een woningbouwprogramma tot en met 2014. De woningbouwontwikkeling in het plangebied zal aanvangen na 2014 en is derhalve ook niet meegenomen in het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de gemeentelijke woonvisie. In het huidige woonbeleid wordt wel aangegeven dat er in Hertme een behoefte bestaat aan een beperkte toevoeging van woningbouw in of rond de kern. Hierbij wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Hierbij geldt dat de leefbaarheid van het dorp voorop staat; het moet voor bewoners aantrekkelijk zijn om in deze kern te (blijven) wonen. In de ontwerp Woonvisie Borne 2017-2027 wordt deze beleidslijn gecontinueerd.

De gemeente Borne heeft samen met de overige 13 Twentse gemeenten een regionale Twentse woonvisie onder regie van de provincie Overijssel opgesteld. Voor deze Regionale Woonvisie twente 2015-2025 (vastgesteld 17-11-2014) is het bouwprogramma voor de gemeente Borne aangeleverd. De woningbouwontwikkeling in Hertme is in deze woningbouwprogrammering meegenomen.

Gezien het feit dat bij de in voorbereiding zijnde woonvisie de buurgemeenten zijn betrokken en de provincie Overijssel de regie voert, wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eis als genoemd in artikel 2.2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In figuur 3.3. is een uitsnede van de perpectievenkaart behorende bij de omgevingsverordening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0008.png"  
Figuur 3.3) Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het Kleinschalige mixlandschap (Bron: Provincie Overijssel  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie: voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Toetsing van het intiatief aan het ontwikkelingsperspectief

De uitbreiding van Hertme met in totaal 15 woningen vindt plaats binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt aangegeven dat de toegewezen ontwikkelingsperspectieven zich beperken tot de hoofdlijn zoals relevant op het provinciale schaalniveau. De schaal die de provincie hanteert vraagt maatwerk op lokale schaal. De begrenzing moet begrepen worden als een signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dan ook dat er nog variaties en nadere detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat de ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er naast een lokale invulling van de begrenzing bovendien ook ruimte voor lokale afweging binnen ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend, maar richtinggevend. Dit houdt in dat een gemeente vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar structuurvisie een andere invulling kan kiezen.

Zoals in 3.1.9.1 en 3.2.5.1 al onderbouwd is er binnen de kern Hertme zelf geen ruimte beschikbaar of geschikt te maken voor een woningbouwlocatie van 15 woningen. Uitbreiding van de kern direct aangrenzend aan de kern ligt derhalve voor de hand en heeft landschappelijk gezien minder impact dan een knooperf in het buitengebied. Dat er behoefte is aan beperkte nieuwbouw in Hertme blijkt ook uit de gemeentelijke structuurvisie (zie 3.4.1).

3.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) is van belang dat het plangebied is gelegen buiten het stedelijk gebied. De 'Stedelijke laag' is om deze reden niet van belang. Verder wordt ook de 'Laag van beleving' niet specifiek behandeld, omdat de locatie niet nabij belangrijke belevingsfuncties zoals landgoederen, verblijfsrecreatie of attracties ligt. Hieronder wordt ingegaan op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het Agrarisch Cultuurlandschap'.

1. De 'Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakten en ruggen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0009.png"  
Figuur 3.4) Natuurlijke laag - dekzandvlakte en ruggen (bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakte en ruggen'

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dekzandvlakten en ruggen dienen een beschermende bestemming te krijgen gericht op de instandhouding van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij de inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn.

Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”

Ter plaatse van de woningbouwontwikkeling zijn niet of nauwelijks nog sporen aanwezig van de oorspronkelijke natuurlijke laag. Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat deze gronden in het verleden geschikt is gemaakt ten behoeve van de landbouw. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is het redelijkerwijs niet mogelijk een gebiedsontwerp te maken waarin wordt ingezet op een meer natuurlijk watersysteem of aanplant met 'natuurlijke' soorten. Wel wordt ingezet op een groene overgang naar het buitengebied door op de buitenste zone van circa 3 a 4 meter van het plangebied groen te realiseren.


2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. We zijn het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Oude hoevenlandschap”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0010.png"  
Figuur 3.5) Laag agrarische cultuurlandschap - Oude hoevenlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

“Oude hoevenlandschap”

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal zijn tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De woningbouwontwikkeling vindt, net als de vroegere uitbreidingen van Hertme, plaats langs een route die in het verleden ook al een belangrijke functie vervulde (zie ook figuur 2.1). Net als in het verleden vormt ook in dit geval de Hertmerdwarsweg in feite de dragende structuur van deze woningbouwontwikkeling. Om te verzekeren dat niet een abrupte overgang naar het buitengebied ontstaat, wordt ingezet op een groene overgang naar het buitengebied. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gebiedskenmerk van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en Ijssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

3.4.1.1 Toetsing van initiatief aan 'Structuurvisie Borne'

In de structuurvisie wordt voor de kern Hertme aangegeven dat wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. De leefbaarheid van dorpen staat hierbij voorop. Naast de mogelijkheden in of aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied, zullen er ook op enkele daartoe geëigende plaatsen in het buitengebied knooperven worden ontwikkeld. Voorliggend bestemmingsplan voorzien in de behoefte naar woningen aansluitend op het bestaand bebouwd gebied. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Hoofdstuk 4. De ontwikkeling sluit vanuit ruimtelijk en functioneel opzicht goed aan op de beleidsuitgangspunten genoemd in de structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie Borne (2010)
3.4.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk veranderd. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied van Borne alleen dient te worden toegestaan indien er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. Dit wordt niet enkel toegestaan indien hiermee slechts het particulier belang is gediend.

Nieuwe woonvisie

Met ingang van 31 mei 2017 ligt de ontwerp-Woonvisie Borne 2017-2027 ter inzage. Deze nieuwe woonvisie is in samenwerking met de gemeente Hengelo opgesteld. Voor wat betreft de kerkdorpen Hertme en Zenderen volgt de nieuwe woonvisie de lijn van de huidige woonvisie, namelijk dat deze kernen hun karakter en identiteit dienen te behouden, maar dat er wel ruimte wordt geboden voor enige ontwikkeling.

3.4.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levenloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.
3.4.2.3 Woningbehoefte en -programma

Voor Hertme is een enquete naar de woningbouwbehoefte uitgevoerd wat heeft geleid tot het Rapport Woningbehoefte Hertme. Hieruit blijkt ondermeer dat er vanuit het dorp een behoefte bestaat aan een beperkte toevoeging van woningbouw in of rond de kern. Hierbij wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Ook hier geldt dat de leefbaarheid van het dorp voorop staat; het moet voor bewoners aantrekkelijk zijn in om deze kern te (blijven) wonen. Dit betekent dat ook hier gestreefd wordt naar een gedifferentieerde bevolkingsopbouw, waarbij met name de vraag van senioren en van starters op de woningmarkt de nodige aandacht krijgt. De enquette en het 'Rapport Woningbehoefte Hertme' zijn opgenomen in Bijlage 1.

3.4.2.4 Toetsing initiatief aan 'Woonvisie Borne'

In voorliggend geval worden aan de rand van Hertme in twee fases een 15-tal woningen gerealiseerd ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Met de uitbreiding wordt getracht de kern Hertme leefbaar en aantrekkelijk te houden van voor starters en senioren, zodat deze in Hertme blijven wonen. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de uitgangspunten van de Woonvisie Borne.

3.4.3 Geluidbeleid

De gemeente Borne heeft eigen geluidsbeleid ontwikkeld welke is vastgelegd in de nota Gebiedsgericht Geluidsbeleid. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.

3.4.3.1 Toetsing initiatief aan 'geluidbeleid'

In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het aspect geluid in relatie tot dit bestemmingsplan.

3.4.4 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 26 maart 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de de A1/A35).

Externe veiligheid dient te worden geborgd in de bestemmingsplannen. Elke plantoelichting bevat een paragraaf over externe veiligheid, ook als er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

3.4.4.1 Toetsing intitiatief aan 'Beleidsvisie externe veiligheid'

Deze betreffende paragraaf is opgenomen in paragraaf 5.9 van deze toelichting.

3.4.5 Archeologiebeleid (2008)

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vormgegeven.

De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd op bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

Op basis van de verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones en de mogelijkheden die archeologisch prospectieonderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt aanbevolen om vrijstelling van de onderzoeksverplichting te verlenen voor:

  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 2.500 m², waarbinnen een gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 5.000 m² in gebieden waarbinnen een gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
  • delen van verwachtings- en bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven. Voor deze gebieden geldt een algemene vrijstelling voor van de onderzoeksverplichting.

In plangebieden met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. Daar waar grenzend aan plangebieden met een lage archeologische verwachting waardevolle resten bekend zijn, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek uitgevoerd te worden in een zone grenzend aan het archeologisch waardevolle gebied.

3.4.5.1 Toetsing initiatief aan 'Archeologiebeleid'

In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan.

3.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2017 t/m 2021
3.4.6.1 Algemeen

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Het vigerende gemeentelijk rioleringsplan is vastgesteld voor de periode 2017 t/m 2021. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, hemelwater en grondwater.

3.4.6.2 Zorgplichten

Zorgplicht afvalwater

De gemeente Borne moet zorgdragen voor een gezond en veilig leef- en woonklimaat. Het afvalwater moet op een doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd worden naar de zuivering. Het beleid voor het afvalwater kent drie belangrijke pijlers: gezondheid, vervuiling omgeving en goed beheer van alle voorzieningen.

Zorgplicht Hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater in stedelijk gebied op een duurzame wijze wordt verwerkt en niet tot wateroverlast mag leiden. Hemelwater scheiden en ontkoppelen van afvalwater is hierbij een hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Zorgplicht Grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt/loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

3.4.6.3 Toetsing intitiatief aan 'Gemeentelijk rioleringsplan'

In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op omgang met afval-, hemel- en grondwater in het plangebied.

3.4.7 Groenbeleidsplan

De gemeente Borne heeft haar groenbeleid voor de bebouwde kommen in de gemeente uitgewerkt in het groenbeleidsplan 2008-2018. De gemeente wil nadrukkelijk streven naar behoud en verbetering van haar groenstructuren en de kwaliteit van de groene ruimte. Ze wil deze zo goed mogelijk verankeren in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De verbeterpunten zijn middels streefbeelden vastgelegd. In het beleidsplan is met name de kwaliteit van afwikkeling van de dorpsranden en de opwaardering van de groenvoorzieningen op buurtniveau genoemd.

3.4.7.1 Toetsing initiatief aan 'Groenbeleidsplan'

Langs de randen van woningbouwontwikkeling Roskam Landen zal een zachte/groene overgang richting het buitengebied gecreëerd worden, waarmee de kwaliteit van de nieuwe dorpsrand zal aansluiten bij de uitgangspunten van het Groenbeleidsplan.

3.4.8 Conclusie

Voor wat betreft de aspecten geluid, externe veiligheid, archeologie en water (riolering) wordt respectievelijk verwezen naar de paragrafen 5.2, 5.9, 5.5 en 5.6. Deze aspecten worden hier niet nader getoetst. Op de overige beleidsdocumenten wordt hierna nader ingegaan.

Hoewel de geldende woonvisie qua bouwprogramma slechts reikt tot 2014 en daarom qua woningbouwprogramma in het kader van dit bestemmingsplan niet meer actueel is, dient wel getoetst te worden aan de overige uitgangspunten van de woonvisie.

In het gemeentelijk woonbeleid wordt aangegeven dat in Hertme sprake is van een beperkte behoefte aan woningen. Dat er sprake is van een eigen, uit de kern komende, behoefte is reeds gebleken uit Bijlage 1 en paragraaf 3.1.9.1. Deze nieuwbouw is tevens van belang voor de leefbaarheid in de kern Hertme, enkel door nieuwbouw krijgen bewoners de kans om in deze kern te (blijven) wonen. De keuze om geen woningbouw op een knooperf te realiseren is een bewuste keuze. De landschappelijke impact van een knooperf, een losstaand erf in het buitengebied, van 15 woningen in het buitengebied is onevenredig groot. Een nieuw woonerf aansluitend op de bestaande kern heeft minder impact op het landschap en de in het buitengebied aanwezige (agrarische functie) functies. Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat de woningbouwontwikkeling in Hertme in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.

Voor wat betreft de woningbouwontwikkeling in Hertme wordt waarde gehecht aan een groene overgang van dit woninggebied naar het buitengebied. Hiervoor is een beplantingsplan gemaakt zie ook Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Hertme van de regels. Om de rand van het gebied wordt een 'Groen' bestemming opgenomen en er is in de algemene gebruiksregels (artikel 12.2) een voorwaardelijke verplichting opgenomen omtrent de realisatie en instandhouding van de landschapsmaatregelen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Programma, ruimtelijke opzet en fasering woningbouwontwikkeling Hertme

De woningbouwlocatie bevindt zich aan de Hertmerdwarsweg en ligt buiten de min of meer rechte bestaande bebouwingslijn aan de rand van het dorp. Het programma gaat uit van het realiseren van maximaal 15 grondgebonden woningen aan de Hertmerdwarsweg te Hertme in twee fases. Fase 1 betreft het deel van het plangebied ten westen van de Hertmerdwarsweg en is in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer'. Het plangebied ten oosten van de Hertmerdwarsweg behoud voorlopig de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Voor dit gebied (fase 2) is een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer' opgenomen.

Bij het bepalen van de ruimtelijke opzet is rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke structuur. Vanuit stedenbouwkundig opzicht voorziet het plan in het creëren van een nieuwe dorpsrand (wel in dorpse sfeer). Dit vanwege het feit dat de woningbouwlocatie uit twee delen bestaat, ten oosten en westen van de Hertmerdwarsweg. Wat betreft de bebouwingstructuur is uitgegaan van de stedenbouwkundige afronding van de kernrand. De vanuit landschappelijk oogpunt waardevolle doorzicht tussen de woningbouwlocatie en de bebouwing op de Zwartkotteweg wordt met de voorgenomen ruimtelijke opzet behouden.

Wat betreft woningbouwtypologiën zal het oostelijk deel van de woningbouwlocatie meer diversiteit kennen. Op deze locatie zijn onder meer vrijstaande-, twee-aan-een-, geschakelde en aaneengebouwde woningen mogelijk. Ten westen van de Hertmerdwarsweg wordt gestreefd naar een ruimere opzet met vrijstaande, twee-aan-een-gebouwde en geschakelde woningen met een bouwvlak van minimaal 12 meter breedt en maximaal 15 meter diep. Vanwege ligging aan de dorpsrand is gekozen voor een goothoogte van maximaal 3,5 meter. Het parkeren zal op eigen erf plaatsvinden.

Landschappelijke inpassing uitleglocatie

De toekomstige woonkavels grenzen met de achter- of zijtuinen aan het landschap. Het is van belang om een zachte overgang met het buitengebied tot stand te laten komen. De wijze waarop is uitgewerkt in de notitie 'Landschappelijke inpassing uitleglocatie Roskam Landen Hertme' zie ook Bijlage 1 van de regels. Door het opnemen van een 3 meter brede strook groen (bestemming 'Groen' op de verbeelding) en een voorwaardelijke verplichting omtrent de realisatie en instandhouding van de in de notitie per planfase aangegeven landschapsmaatregelen in de algemene gebruiksregels, wordt getracht dit te bewerkstelligen.

In figuur 4.1 wordt het beoogde stedenbouwkundig ontwerp weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0011.png"  
Figuur 4.1) Stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Gemeente Borne)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0012.png"  
Figuur 4.2) Landschappelijk inpassingsplan Hertme (Bron: Royal Haskoning)  

4.2 Ontsluiting en parkeren

De nieuwe uitleglocatie in Hertme zal direct ontsluiten op de Hertmerdwarsweg. Verkeer richting Almelo en Borne kan goed afgewikkeld worden via de Hertmerweg. Verkeer richting Saasveld en Weerselo zal voornamelijk via de Oude Postweg naar de Bornsestraat rijden. Parkeren ten behoeve van deze uitleglocatie zal op eigen terrein of in het plan zelf gefaciliteerd worden. Uitgegaan wordt van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein en 0,7 parkeerplaats per woning in het openbaar gebied. In artikel 16.2 van de regels is een parkeeregeling opgenomen.

De infrastructuur in plan bestaat net als de Hertmerdwarsweg uit erftoegangswegen. Binnen de bebouwde kom zijn dit 30 km zones. Hierbij wordt opgemerkt dat de de verbinding tussen het plangebied en de ten zuid-westen gelegen woningen wordt afgesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer op meer dan twee wielen.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • 1. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • 2. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend, dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Lonnekermeer'. Dit gebied is gelegen op een afstand van 7,1 kilometer van het plangebied. De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling van maxmaal 15 woningen.

Gezien de aard van dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.1.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Een woningbouwontwikkeling zoals in Hertme, wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan een dergelijke ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig, aangezien dit bestemmingsplan voor wat betreft deze ontwikkeling voorziet in een directe eindbestemming en daarom kan worden aangemerkt als 'besluit', indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (2.000 woningen of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een woningbouwontwikkeling van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit het vervolg van dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordeling)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Wegverkeerslawaai

In voorliggend geval is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de woningbouwontwikkeling in Hertme. Hierna is de conclusie uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting. De berekende geluidbelasting blijft ruim onder de zogenoemde voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB). Deze voorkeursgrenswaarde is ook de ambitiewaarde die in de Nota geluidbeleid van de gemeente Borne wordt aangehouden als ambitiewaarde voor een rustige woonwijk. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.2.2 Railverkeer- en industrielawaai

Railverkeer- in industrielawaai zijn in dit kader niet relevant aangezien in of in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van spoorrails of een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh.

5.2.3 Conclusie

Uit paragraaf 5.2.2 is gebleken dat de geluidsbelasting als gevolg van weg- en railvekeer en industrielawaai geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.3.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt, is aan te merken met het gebiedstype 'rustige woonwijk' aangezien het plangebied zich hoofdzakelijk kenmerkt door woningbouw.

5.3.3 Situatie plangebied

Algemeen

Bij het realiseren van nieuwe functies, hier is met de woningbouwontwikkeling in Hertme sprake van, dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden.

Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' wordt niet aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van de woningbouwlocatie komen enkel woningen voor. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies betreffen de school aan de Hertmerweg 26 en restaurant 't Oale Bakkershoes aan de Hertmerweg 30. Beide functies zijn gelegen op een afstand van meer dan 160 meter van de woningbouwlocatie. Een school wordt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' ingedeeld in de categorie 2, hiervoor wordt een richtafstand van 30 meter geadviseerd. Een restaurant wordt gerekend tot de categorie 1, hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 meter. In beide gevallen wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de geadviseerde richtafstand.

Naast de voornoemde bedrijvigheid is er in de omgeving ook sprake van agrarische bedrijvigheid in de vorm van veehouderijen. Bij veehouderijen geldt de grootst geadviseerde afstand veelal voor het aspect geur. De dichtstbijzijnde veehouderij, een melkveebedrijf, is gelegen ten noordwesten van de woningbouwlocatie, op een afstand van ruim 225 meter. Overige veehouderijen zijn gelegen op een afstand van meer dan 500 meter en vormen in elk geval geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling in Hertme. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een melkveebedrijf aangemerkt als 'Fokken en houden van rundvee' in de categorie 3.2. Voor deze bedrijven wordt een grootste richtafstand geadviseerd van 100 meter voor het aspect geur. Voor dit melkveebedrijf wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de geadviseerde richtafstand. Overigens zijn bij veehouderijen niet de adviesafstanden voor geur leidend, maar zijn de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.11 nader op ingegaan.

5.3.4 Conclusie

Uit paragraaf 5.3.3 is gebleken dat ter plaatse van het plangebied naar verwachting een goed woon- en leefklimaat valt te realiseren. Omliggende functies worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering als gevolg van deze ontwikkeling. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van de bestemmingsplan.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.4.2 Situatie plangebied

Voor de woningbouwlocatie in Hertme is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek en de bijbehorende notitie zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 3 en Bijlage 4 van deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:

  • in de bovengrond ter plaatse van de moestuin en/of bosschage een licht verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond. In de bovengrond op het overig deel van de locatie zijn geen verontreinigde stoffen aangetoond.
  • in de ondergrond geen verontreinigende stoffen zijn aangetoond.
  • het grondwater lokaal matig verontreinigd is met nikkel. Daarnaast zijn licht verhoogde concentraties aan barium, koper, kobalt en kwik gemeten.

Hoewel in het grondwater geen concentratie aan nikkel boven de tussenwaarde (index > 0,5) is gemeten, wordt verwacht dat deze parameter een natuurlijke oorsprong heeft. Nader onderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.

De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Archeologie
5.5.1.1 Wettelijk kader

In de paragrafen 3.1.6 en 3.1.7 is reeds ingegaan op het wettelijk kader. Samenvattend komt het er op neer dat in ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden met archeologische waarden. Hierbij is in de Erfgoedwet bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

5.5.1.2 Situatie plangebied

Zoals in paragraaf 3.4.5 aangegeven, beschikt de gemeente Borne over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart. In figuur 5.1 is een uitsnede van deze kaart voor Hertme weergegeven. Het plangebied is met de blauwe stippelijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0013.png"  
Figuur 5.1) Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Borne)  

De woningbouwontwikkeling in Hertme vindt plaats op gronden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde (de gronden ten westen van de Hertmerdwarsweg) en op gronden die diep verstoord zijn (de gronden ten oosten van de Hertmerdwarsweg). Zoals in het voorgaande al aangegeven worden in de gronden die diep verstoord zijn geen archeologische waarden meer verwacht. Onderzoek is hier niet noodzakelijk.

Op de gronden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een groter oppervlak dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien de oppervlakte van dit nieuwe woongebied ten westen van de Hertmerdwarsweg in totaal kleiner is dan 5.000 m2 is voor deze woningbouwontwikkeling geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

5.5.2 Cultuurhistorie
5.5.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.5.2.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van de geplande woningbouwontwikkeling in Hertme is geen sprake van cultuurhistorische waarden in het gebied of in de directe omgeving van het gebied. Door de ruime afstand tot aan het de St. Stephanuskerk is geen sprake van een negatieve invloed op de cultuurhistorische waarde van dit monument.

5.5.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Eventueel te verwachten archeologische waarden worden middels de in de regels en op de verbeelding opgenomen dubbelbestemmingen afdoende beschermd.

Daarnaast vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Watertoets

5.6.1 Algemeen

Zoals eerder aangegeven wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.6.2 Situatie plangebied
5.6.2.1 Algemeen

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hierna wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.

5.6.2.2 Waterhuishoudkundige situatie

Uit de digitale watertoets is naar voren gekomen dat de 'normale procedure' van toepassing is. Het toetsresultaat is bijgevoegd in Bijlage 5. Hierna wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van de woningbouwontwikkeling.

Algemeen

Het gebied waar de woningbouwontwikkeling is gepland, bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, waterwin- en/of intrekgebied. Eveneens bevindt de locatie zich niet binnen beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Ter plaatse is geen sprake van een verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Ook is in het verleden er in of rondom de locatie geen wateroverlast geconstateerd.

Grondwater

In oktober 2014 is bij het plaatsen van peilbuizen de grondwaterstanden ingemeten op een peil van 1.30 minus wegverharding volgens het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek. Nadien is er in de maanden maart en april vier keer gemeten rond de 14e en de 28e van de maand. Uit de metingen is vastgesteld dat gedurende de meetperiode een grondwaterstand aanwezig is van 0,7 á 0,9 m –mv. Door intensieve regenval kan het grondwaterpeil in de omgeving aanzienlijk stijgen. Eind maart 2015 is deze situatie voorgekomen met een paar dagen van veel neerslag, waarbij de grondwaterstand tot circa 0,20 meter minus wegverharding reikte. Met de nieuwbouw zal rekening worden gehouden met voldoendeontwateringsdiepte, zodat de kans op eventuele grondwateroverlast kleiner wordt. Het waterschap adviseert om 20 tot 30 centimeter boven wegverharding te bouwen.

Bij een verschil tussen de bovenkant vloer en de Gemiddeld Hoog Grondwater stand (hierna: GHG) van circa 1 meter kan in principe zonder problemen een kruipruimte gebouwd worden. In dit geval bedraagt het verschil tussen de bovenkant vloer, ervan uitgaande dat 30 centimeter boven wegverharding wordt gebouwd, circa 100 tot 120 centimeter. Is het verschil tussen de bovenkant vloer en de GHG aanzienlijk minder dan 1 meter dan kan het een optie zijn zonder kruipruimte te bouwen.

Afvalwater

Realisatie van maximaal 15 woningen heeft een toename van huishoudelijk afvalwater tot gevolg. Dit huishoudelijk afvalwater wordt via de riolering in de Hertmerdwarsweg afgevoerd. Dit rioleringsstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename van afvalwater adequaat te kunnen verwerken. Het betreft hier overigens een gescheiden rioleringssysteem.

Hemelwater

Het vallende hemelwater wordt tot 40 milimeter in overeenstemming met waterschap Vechtstromen binnen het plangebied opgevangen en geïnfiltreerd. Mogelijkheden voor infiltratie worden onder andere geboden in de tuinen en het openbaar (groen) gebied. Het hemelwater dat niet op deze wijze kan worden geborgen wordt (vertraagd) afgevoerd naar de omliggende waterlopen en eventueel indien noodzakelijk afgevoerd op het aanwezige hemelwaterriool.

Oppervlaktewater

Met de woningbouwontwikkeling wordt niet voorzien in de aanleg van nieuwe oppervlaktewater. Er is derhalve geen sprake van een aansluiting van nieuw oppervlaktewater op bestaand oppervlaktewater.

5.6.3 Conclusie

Gesteld wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied en de omgeving van het plangebied.

5.7 Ecologie

5.7.1 Soortenbescherming
5.7.1.1 Wettelijk kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Voor de woningbouwlocatie in Hertme is een quickscan flora en faune en een steenuilenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

Algemeen

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet Natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0014.png"  

Uitsluitend ten behoeve van de steenuilen dient er nader onderzoek plaats te vinden. In voorliggend geval is het betreffende onderzoek reeds uitgevoerd. Hierna worden de resultaten uit het steenuilenonderzoek behandeld.

Steenuilen

Middels een steenuilenonderzoek is vastgesteld dat er drie steenuilenparen voorkomen in de directe omgeving van het plangebied. De hoeveelheid geschikt foerageergebied voor de steenuilen in een straal van 300 meter rondom de territoria geanalyseerd. Het blijkt dat de steenuilenparen in de directe omgeving een leefgebied hebben dat zich ondergrens bevindt van wat een steenuilenpaartje in theorie nodig heeft om te kunnen spreken van een duurzame staat van instandhouding. Het plangebied vormt voor twee paartjes een essentieel foerageergebied. Er blijft door de aanleg van de woningen mogelijk onvoldoende foerageergebied over voor steenuilen om succesvol te kunnen broeden.

De ingreep veroorzaakt een aantasting van de functionaliteit van het leefgebied van de steenuilen. Het functionele leefgebied dient te allen tijde behouden te blijven. Dit kan door voor de steenuil ongeschikte delen geschikt te maken. Dit dient te zijn uitgevoerd, alvorens de nieuwbouw wordt aangelegd. Voor de aantasting van essentieel steenuilenleefgebied is een ontheffing van de Wet Natuurbescherming noodzakelijk. De te treffen maatregelen dienen te worden opgenomen in een activiteitenplan en ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het ministerie van Economische Zaken. De ontheffing van de verbodsbepalingen voor het verstoren van nesten of andere vaste rust- of verblijfsplaatsen van de steenuil, zoals genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet, is op 22 januari 2016 verleend zie ook Bijlage 7.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Wettelijk kader

In de paragraaf 3.1.8.1 is reeds ingegaan op het beleid ten aanzien van Natura 2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN). Samenvattend komt het erop neer dat projecten geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden mogen hebben. Voor wat betreft de NNN geldt dat geen sprake mag zijn van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Lonnekermeer'. Dit gebied is gelegen op een afstand van 7,1 kilometer van het plangebied.

Gezien de ruime afstand tot deze Natura 2000-gebieden kan op voorhand worden aangenomen dat dit bestemmingsplan, gezien de aard, niet zal leiden tot een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Natuur Netwerk Nederland

In figuur 5.3 wordt de ligging van de NNN (voorheen EHS) ten opzichte van het plangebied weergegeven. Binnen het plangebied bevinden zich geen gronden die gerekend worden tot de NNN. De concreet begrensde NNN is gelegen op een afstand van circa 400 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0015.png"  
Figuur 5.2) Ligging van plangebied t.o.v. de NNN (Bron: Provincie Overijssel)  

Gezien het feit dat sprake is van een bestemmingsplan buiten de concreet begrensde EHS wordt geconcludeerd dat vaststelling van dit bestemmingsplan niet leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.8.1.1 Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (hierna: NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.8.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.8.2 Situatie plangebied

In Hertme wordt voorzien in de bouw van maximaal 15 nieuwe woningen. Een woningbouwlocatie voor 1500 woningen (met een enkele ontsluitingsweg) wordt al aangemerkt als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is de realisatie van in totaal 15 woningen zeker aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Daarnaast worden woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.9.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een belangrijke rol vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

5.9.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHRL2017-vg01_0016.png"  
Figuur 5.3) Uitsnede risicokaart ter v.w.b. de kern Hertme en omgeving (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de uitsnede van de Risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de omgeving van het plangebied:

  • geen Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit aanwezig zijn;
  • geen risicobronnen aanwezig zijn in verband waarmee een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • geen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen lopen;
  • geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
5.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Belemmeringen/leidingen

5.10.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van boven- en ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

5.10.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied bevindt zich onder de Hertmerdwarsweg een rioolleiding. Voor deze leiding wordt in het bestemmingsplan een bestemming leiding -riool (Artikel 8) opgenomen. De bij deze dubbelbestemming behorende belemmeringenstrook bedraagt 3 meter.

Verder is het plangebied gelegen binnen een radarzone van het op vliegveld Twente aanwezige (militaire) radarstation. Sinds 1 oktober 2012 is de regelgeving voor deze installaties vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Binnen deze gebieden dienen bouwwerken die boven een aangewezen hoogte boven NAP komen, in dit specifieke geval 45 meter, te worden getoetst aan de mate waarin de werking van de radar wordt verstoord. In dit geval is een aanduiding 'vrijwaringszone - radar verwijzing opnemen' opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit plan. In de regels bij deze aanduiding is bepaald dat bouwwerken binnen deze zone maximaal 45 meter hoog mogen zijn. Ook in dit geval geldt dat hier meer sprake is van een signaleringsfunctie, aangezien binnen de bestemmingen geen bouwwerken worden toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 45 meter.

5.10.3 Conclusie

Door de voornoemde rioolleidingen en raderverstoringsgebied specifiek te bestemmen/aan te duiden worden deze planologisch voldoende beschermd.

5.11 Geurhinder

5.11.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën, waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën, waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden), en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven op basis van het Activiteitenbesluit gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.11.2 Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen.

De gemeente Borne heeft ervoor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze, zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten. Op basis van de geurverordening dient de afstand tussen een geurgevoelig object in de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. jongvee) worden gehouden, 50 meter te bedragen. De afstand tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. Jongvee) worden gehouden, dient 25 meter te bedragen.

5.11.3 Situatie plangebied

De ten opzichte van de woningbouwlocatie dichtstbijzijnde veehouderij, bevindt zich ten noordwesten van de locatie, aan de Oude Postweg. Het betreft hier een melkrundveebedrijf waarbij de afstand van het bouwvlak tot aan de woningbouwlocatie ruim 225 meter bedraagt. Op dit bedrijf is de geurverordening van de gemeente Borne van toepassing, wat betekent dat voldaan moet worden aan de afstandsnorm van 100 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan waardoor er voor wat betreft de ontwikkeling van de locatie geen sprake is van belemmeringen. Daarnaast wordt de betreffende veehouderij niet (extra) belemmerd als gevolg van de woningbouwontwikkeling in Hertme.

5.11.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande geurgevoelige objecten of tot een (extra) beperking voor agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. gebruiks- en afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten de Begrippen en de Wijze van meten.

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen, wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

  • Nadere eisen (indien van toepassing)

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij vergunningverlening nadere eisen te stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.

  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing)

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met dan wel wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.

  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing)

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing)

Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing)

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.

  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter voorkoming van de sloop van bouwwerken is deze regel opgenomen. Middels deze regel wordt voorkomen dat bepaalde bouwwerken, of delen van een bouwwerk, worden gesloopt zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen.

  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing)

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigingen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage of bij het toestaan van bouwwerken op een bepaald deel van een bouwperceel.

In dit artikel zijn regels opgenomen omtrent het ondergronds bouwen. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen die bepalen dat in dee gevallen dat de bestaande maatvoering van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels van Hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, deze als minimale respectievelijk maximale maatvoering gehanteerd mag worden.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

De bij het besluit tot het stellen van (een) nadere eis(en) te volgen procedure wordt omschreven in dit artikel.

In dit artikel is bepaald dat daar waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, deze dienen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. Daarnaast is dit artikel een lid opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen, ter waarborging dat met de hiervoor genoemde aspecten voldoende rekening wordt gehouden bij bijvoorbeeld het afwijken van het bestemmingsplan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.

In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor het bestemmen van het conserverende plandeel is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch met waarden (Artikel 3)

De gronden ten oosten van de Hertmerdwarsweg zijn bestemd voor 'Agrarisch met waarden'. Voor deze gronden gelden tevens de aanduidingen 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen', Specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' en 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - bijzondere waterhuishoudkundige situatie'. De gronden zijn bestemd voor uitoefening agrarische bedrijfsactiviteiten, instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden en recreatief medegebruik.

Voor de gronden is een'Wetgevingszone - Wijzigingsbevoegdheid' opgenomen voor het realiseren van maximaal 15 woningen. Doormiddel van deze bevoegdheid kan op termijn aan fase 2 van de uitbreiding Roskam Landen uitvoering worden gegeven.

Groen (Artikel 4)

Het aanwezige en aan te leggen beeldbepalende-, structureel- en begeleidend groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen onder andere wandel- en fietspaden, speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en perceelsontsluitingswegen, inritten en uitwegen toegestaan.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan in de vorm van straatmeubilair, speeltoestellen en kunstwerken, een geluidscherm en geluidswal en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Eén en ander is verbonden aan een maximale maatvoering wat betreft bouwhoogte (en bij afvalcontainers eveneens een maximale oppervlakte).

In artikel 12.2 is een 'Voorwaardelijke verplichting' opgenomen waarmee de aanplant en instandhouding van groen per planfase, zoals opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Hertme wordt geborgd.

Tuin (Artikel 5)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen (en zijtuinen in geval van hoekpercelen) behorende bij de in het plangebied voorkomende woningen. Daar waar op hoekpercelen niet gebouwd mag worden, is tevens aan deze stroken de bestemming 'Tuin' toegekend. Naast tuinen en verhardingen is deze bestemming tevens bedoeld voor water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, speelvoorzieningen en inritten en uitwegen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan waarbij is bepaald dat de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheiden en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 1 meter mag bedragen.

Binnen deze bestemming is ook de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel (mits gericht op de weg of het openbare groen) van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Daarnaast mag de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens minimaal 1 meter bedragen.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6)

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen in het plangebied waar sprake is van openbaar gebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen (zoals de buurtontsluitingswegen). Tevens is deze bestemming bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht in de vorm van kunstwerken (bouwhoogte van maximaal 10 meter), overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting (bouwhoogte maximaal 3 meter) en afvalcontainers (bouwhoogte maximaal 2 meter).

Wonen (Artikel 7)

Algemeen

Aan alle woonpercelen binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend, er mogen maximaal 15 woningen worden gebouwd. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Tevens is deze bestemming bedoeld voor tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en groen- en speelvoorzieningen.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving en behoud daarvan. De kwaliteit van de woonomgeving wordt onder andere behouden door gebruik te maken van specifieke aanduidingen waarmee bepaalde woningtypen worden toegestaan of juist uitgesloten.

Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak waarbij is bepaald dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd. Het ter plaatse toegestane woningtype is aangeduid op de verbeelding. De gronden binnen het westelijk deel van het plangebied zijn bedoeld voor vrijstaande, twee-aan-een-gebouwde en geschakelde woningen.

Ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld is daarnaast de voorwaarde opgenomen dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande en twee-aan-een-gebouwde woningen ten minste 2,5 meter moet bedragen. De maximale goothoogte wordt weergegeven op de verbeelding, de bouwhoogte bedraagt maximaal de toegestane goothoogte vermeerderd met 6 meter.

Envelop-principe

Voor wat betreft de dakhelling geldt voor het overgrote deel van de woningen het zogenoemde Envelop-principe. Dit principe is gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het Envelop-principe maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges. Uitgangspunten voor dit principe zijn:

  • de maximale goothoogte;
  • een maximale dakhelling van 60 graden;
  • de diepte van het bouwvlak.

In Bijlage 10 is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

Opgemerkt wordt dat niet voor alle woningen het envelop-principe geldt. In de regels zijn hier enkele uitzonderingen op gemaakt.

Bijgebouwen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel, de maximale oppervlakte en bouwhoogte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, carports en/of overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Carports en overkappingen mogen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m2. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. Hierbij is wel bepaald dat het gezamenlijk oppervlak aan gebouwen (hoofdgebouwen en bijgebouwen), carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel mag bedragen.

Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw worden benut ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen met een maximum van 45 m².

Leiding - Riool (Artikel 8)

In paragraaf 5.10 is al aangegeven dat alle planologisch relevante leidingen een op behoud en bescherming gerichte regeling krijgen. Middels de voornoemde dubbelbestemmingen wordt hierin voorzien. Voor een nadere toelichting op de belemmeringenstrook wordt eveneens verwezen naar paragraaf 5.10.

Waarde - Archeologie Middel (Artikel 9)

In paragraaf 5.5.1 is uitgebreid ingegaan op de binnen het plangebied te verwachten archeologische waarden en welke dubbelbestemming waaraan is toegekend. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting inzake het toekennen van dubbelbestemmingen derhalve verwezen naar paragraaf 5.5.1.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente. Dit bestemmingsplan kent diverse mogelijkheden om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan te wijzigen. Hierbij zal per geval worden bezien of de kosten op een initiatiefnemer van een plan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening of door het sluiten van een overeenkomst. Tevens zal, indien noodzakelijk, een planschadeovereenkomst worden gesloten met een initiatiefnemer van een plan. Op deze wijze is het verhaal van de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In voorliggend geval heeft het voorontwerpbestemmingsplan Hertme-Zenderen van 4 december 2015 tot en met 14 januari ter inzage gelegen. Het plangebied van uitleglocatie Roskam Landen was hierin opgenomen. Echter, in verband met de afspraken die gemaakt moeten worden over de regionale woningbouw, heeft de provincie Overijssel het voorontwerpbestemmingsplan Hertme-Zenderen aangehouden. Vervolgens is ervoor gekozen om het bestemmingsplan Hertme-Zenderen als ontwerp in procedure voort te zetten zonder de uitleglocatie Hertme. Hiervoor is voorliggend bestemmingsplan Hertme, Roskam Landen opgesteld.

De binnengekomen inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan Hertme-Zenderen zijn verwerkt in een inspraaknota, welke is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting.

8.3 Vooroverleg

8.3.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.3.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan is in het kader van wettelijke vooroverleg (conform artikel 3.1.1 Bro) voorgelegd aan de Provincie Overijssel. Deze heeft gereageerd en aangegeven dat het planvoornemen geen reden biedt tot het indienen van een zienswijze.

8.3.3 Gemeente Almelo

Het bestemmingsplan is in het kader van wettelijke vooroverleg (conform artikel 3.1.1 Bro) voorgelegd aan de gemeente Almelo. De gemeente Almelo heeft aangegeven geen aanleiding te zien om tegen het bestemmingsplan een zienswijze in te brengen.

8.3.4 Waterschap Vechtstromen

Het bestemmingsplan is in het kader van wettelijke vooroverleg (conform artikel 3.1.1 Bro) voorgelegd aan het Waterschap Vechtstromen door het uitvoeren van een digitale watertoets. De normale procedure is van toepassing en het waterschap is verder betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het waterschap heeft een zienswijze ingediend. Voor de inhoud, beantwoording en doorwerking hiervan in het bestemmingsplan wordt verwezen naar de zienswijzennota in Bijlage 9.

8.3.5 Brandweer Twente

Het bestemmingsplan is in het kader van wettelijke vooroverleg (conform artikel 3.1.1 Bro) voorgelegd aan de Brandweer Twente. De brandweer heeft het bestemmingsplan getoets aan de aspecten brandveiligheid en externe veiligheid. Omdat er in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn wordt er ten aanzien van externe veiligheid positief geadviseerd. Wat betreft brandveiligheid wordt geadviseerd bij de verdere en definitieve ontwikkeling van het plangebioed een goede bluswatervoorziening en bereikbaarheidseisen te borgen.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende de periode van 6 juli 2017 tot en met 16 augustus 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Hiervan is gebruik gemaakt. Er zijn vier zienswijzen binnengekomen welke zijn verwerkt in een zienswijzennota. In hieronder wordt hierop kort ingegaan. In Bijlage 9 is de volledige zienswijzennota opgenomen.

8.4.1 Zienswijzen

Van de mogelijkheid een zienswijze in te dienen hebben gebruik gemaakt:

  • Waterschap Vechtstromen, registratienummer 17ink09305;
  • Stichting Gemeenschapsbelangen Hertme en de Klankbordgroep Woningbouw Hertme, registratienummer 17ink09496;
  • De heer P.H. Veurman en 9 anderen, Hertmerdwarsweg, registratienummer 17ink09610;
  • D. De heer R.G.J. Schepers, Lage Weide 30, registratienummer 17ink09648.

Alle zienswijzen zijn tijdig ingediend en ontvankelijk. De zienswijzen hebben geleid tot enkele planaanpassingen en daarmee een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Voor de doorgevoerde planaanpassingen wordt verwezen naar de zienswijzennota in Bijlage 9.