direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verbindingsweg Borne 2019
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 30 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Borne de Totaalvisie voor de aanpak van de spoorproblematiek en van de barrièrewerking van de N743 in de gemeente Borne vastgesteld. In deze Totaalvisie zijn de verschillende maatregelen voor spoor en wegen opgenomen. De eerste stapsteen van de Totaalvisie is het realiseren van de Verbindingsweg met spooronderdoorgang aan de westkant van Borne, inclusief het opheffen van de spoorovergang in de Oonksweg.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de Verbindingsweg Borne, de gronden die nodig zijn voor de verwezenlijking van deze weg en de bijhorende voorzieningen, zoals bermen, sloten en aansluitingen. Ook zijn enkele gronden bij het plan betrokken vanwege een logische planbegrenzing.

Het plangebied loopt van de Zenderensestraat (N743) in het noorden tot het punt waar de weg overgaat in de bestaande Hosbekkeweg in het zuiden. Het plangebied wordt verder globaal begrensd door de bebouwde komgrens van Borne (bedrijventerrein Molenkamp en woongebied 't Oldhof) aan de oostzijde en percelen in het buitengebied van Borne/Zenderen aan de westzijde.

De ligging van de Verbindingsweg is globaal weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0001.png"

Figuur 1.1) Globale situering Verbindingsweg (rood)

Aansluiting bedrijventerrein Molenkamp

Met het verwezenlijken van de Verbindingsweg wordt de spoorovergang in de Oonksweg afgesloten. Hiermee verdwijnt er voor het bedrijventerrein Molenkamp een ontsluitingsweg in zuidelijke richting, in de richting van de A1/A35. Onderzocht is of een nieuwe ontsluiting vanuit bedrijventerrein Molenkamp op de Verbindingsweg mogelijk is.

Ondermeer over deze aansluiting heeft de gemeenteraad van Borne op 11 december 2018 het volgende besloten:

  • een rechtstreekse aansluiting van bedrijventerrein Molenkamp op de Verbindingsweg toe te voegen aan het tracé;
  • de rechtstreekse aansluiting van bedrijventerrein Molenkamp op de Verbindingsweg vooralsnog niet te realiseren vanwege het ontbreken van financiële middelen.

In de toelichting op dit bestemmingsplan wordt ook ingegaan op de uitvoerbaarheid van de aansluiting Molenkamp. Omdat de financiële middelen voor deze aansluting ontbreken, maakt de aansluiting Molenkamp geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte, bestaande uit de regels en de verbeelding.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Tot aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn binnen het plangebied de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • Bestemmingsplan Buitengebied Borne. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 24 mei 2016 door de gemeenteraad van Borne.
  • Bestemmingsplan Algemene herziening Borne. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 13 november 2018 door de gemeenteraad van Borne.
  • Bestemmingsplan Bedrijventerrein Molenkamp. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 7 oktober 2008 door de gemeenteraad van Borne.

Belangrijkste strijdpunten met bestaande bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Buitengebied Borne (vastgesteld d.d. 24 mei 2016):

  • Agrarisch met waarden: geen wegen als verbindingsweg toegestaan;
  • Groen: geen wegen als verbindingsweg toegestaan;
  • Wonen: geen wegen als verbindingsweg toegestaan.

Bestemmingsplan Algemene herziening Borne (vastgesteld 13 november 2018):

  • Groen: geen wegen toegestaan.
  • Maatschappelijk: geen wegen toegestaan.

Bestemmingsplan Molenkamp (vastgesteld d.d. 7 oktober 2008):

  • Agrarisch gebied-A: geen wegen toegestaan.
  • Bedrijfsdoeleinden-B: geen wegen als verbindingsweg noch reguliere ontsluiting bedrijventerrein toegestaan;
  • Groenvoorzieningen: geen wegen als verbindingsweg noch reguliere ontsluiting bedrijventerrein toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 Planbeschrijving betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5 Onderzoek en verantwoording. In hoofdstuk 6 Juridische planopzet wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid en Overleg en inspraak de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Algemeen

Het plangebied volgt het ontwerp van het tracé van de Verbindingsweg tussen de Zenderensestraat (N743) en de Hosbekkeweg. Het tracé valt gedeeltelijk samen met de rand van de Zendersche Esch en loopt langs het bedrijventerrein Molenkamp en de woonwijk 't Oldhof. Het tracé voorziet eveneens in een aansluiting vanaf de Molenkamp. Deze aansluiting maakt als zodanig echter geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte (planregels en verbeelding), omdat de financiële middelen voor de aanleg ontbreken.

Het tracé kruist de spoorlijn Borne - Almelo.

2.2 Ruimtelijke structuur

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Borne maakt deel uit van de dekzandgebieden, bestaande uit een afwisseling van hoog gelegen stuwwallen en dekzandkoppen en lager gelegen beekdalen van de Bornse beek en de Azelerbeek. De kern Borne ligt op zo'n uitloper van de stuwwal. De oudste vondsten dateren uit de periode tussen 6000 en 2000 voor Chr., de Midden en de Jonge Steentijd. De eerste bewoners van de streek waren jagers/verzamelaars die in het gebied rondtrokken. Van deze groepen zijn alleen vuurstenen gebruiksvoorwerpen teruggevonden. Rond 400 voor Chr. doet de landbouw zijn intrede. Van de landbouwers zijn naast vuurstenen gebruiksvoorwerpen, ook resten van aardewerk teruggevonden. Ook in de daarop volgende perioden heeft de mens in het gebied gewoond; er is dan ook sprake van een continue bewoning. Ten westen van Borne is een urnenveld bekend, een grafveld uit de Bronstijd en IJzertijd. Op de Zuid Esch zijn sporen aangetroffen van een Germaanse nederzetting uit de Romeinse tijd (2e/3e eeuw na Chr.) en bij opgravingen op de Stroom Esch zijn resten van een archeologische nederzetting gevonden uit de tijd van Karel de Grote (Karolingische tijd), circa 750-800 na Chr.

In de late middeleeuwen ontstaan er grote en kleine akkerbouwcomplexen, de essen. Doordat de mens de gronden door middel van plaggenbemesting verrijkte, zijn deze gronden in de loop der tijd opgehoogd. De mensen bouwden hun huizen aan de rand van de es. Op een aantal plaatsen is dit nog zichtbaar. In de late middeleeuwen lieten de lokale machthebbers versterkte huizen en kastelen bouwen. In Borne is daarvan nog een aantal bekend, zoals de Hondeborg ten westen van Borne, de havezate Weleveld en het Grotenhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0002.png"

Figuur 2.1) Historische kaarten Borne

2.2.2 Landschappelijke karakteristiek en cultuurhistorie

Het landschap rondom Borne behoort tot het voor Twente karakteristieke coulissenachtig samengestelde landschap van het oude kleinschalige essen- en oude hoevenlandschap en het jongere ontginningslandschap. Het oorspronkelijke onderscheid in het landschapsbeeld van de verschillende landschapstypen is ten gevolge van de ruilverkaveling, de ontwikkeling van de grootschalige infrastructuur en de uitbreiding van dorps- en bedrijfsgebieden weliswaar grootschaliger geworden, en in zekere zin ook genivelleerd, maar de oorspronkelijke karakteristieke structuur en het coulissenachtige beeld zijn herkenbaar gebleven.

Het essenlandschap kenmerkt zich door de relatief meer aaneengesloten sterk opgehoogde en bol gelegen bouwlanden, de weidegronden in de beekdalen, de bosgebieden en door de aan de rand van een groter complex van bouwlanden gelegen boerenhoeven. De bouwlandcomplexen zijn nauwelijks doorsneden door houtwallen en de wegen tussen de dorpen slingeren zich op de overgang van droog en nat door het landschap. Kenmerkend is het open karakter op de es. De beekdalen daarentegen kennen een groen en kleinschalig karakter door herhaling van kavelbeplanting middels houtwallen, bomen en hagen. De esgronden werden door houtwallen omzoomd. Deze houtwallen dienden als afscheiding voor het vee en als geriefhout.

Het oude hoevenlandschap is het meest kleinschalige landschap en bevindt zich tussen het essenlandschap en het ontginningslandschap. Typerend zijn de steilranden en het reliëf op korte afstand (mede door het ophogen van de individuele akkers, de zogeheten éénmansesjes), de van oorsprong sterk kronkelende weggetjes en beken, de sterke afwisseling van door houtwallen omzoomde akkers en weilanden en de in het landschap verspreid aan de rand van de essen gelegen individuele of soms geclusterde oude boerenhoeven. Plaatselijk komen nog groot uitgegroeide bomen voor.

De weide- en hooilanden lagen doorgaans in de lagere gronden van de beekdalen. Deze beekdalen vormden door hun lengten belangrijke structurerende lijnen in het landschap. Veel van deze beekdalen, waaronder dat van de Bornsebeek, zijn nog duidelijk herkenbaar in het landschap, mede doordat de haaks op de waterloop gelegen kavelgrenzen zijn voorzien van houtwallen en andere vormen van kavelbeplanting.

Het ontginningslandschap is met name gevormd door het in cultuur brengen van de heidegebieden. Dit landschapstype kenmerkt zich door het duidelijk meer open landschapsbeeld van de velden, de meer besloten complexen met bosgebieden, het meer rechte wegenpatroon en de meer grootschalig opgezette boerderijen. De beplantingen bestaan vaak uit wegbeplantingen en bospercelen. Het ontginningslandschap heeft een overwegend agrarisch karakter en is grootschaliger dan het oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0003.jpg"

Figuur 2.2) Topografische kaart 1955-1965

Het gehele gebied tussen Zenderen en Borne is een belangrijke groene structuur op regionaal niveau. Het vormt een groene as in Netwerkstad Twente en draagt de naam 'Groene Poort'. Noordelijk van de Zendersche Esch liggen namelijk de stuwwal in noordoost Twente en landgoed Weleveld en ten zuiden ervan liggen de westelijke middelhoge en lage gestuwde complexen en landgoed Twickel. Daarnaast vormt de Zendersche Esch een groene buffer in de Netwerkstad Twente.

De landschappelijke kwaliteit en beleving hangen sterk samen met de wording van het landschap en de cultuurhistorie. De landschappelijke structuren en patronen komen veelal overeen met de cultuurhistorische waarden.

Het landschap en het ontstaan ervan (de geomorfologie) worden gekenmerkt door een afwisseling van dekzandafzettingen en uitgesneden beekdalen. In het plangebied zijn duidelijke landschappelijke structuren te herkennen, de een meer gaaf dan de ander. Die structuur en samenhang wordt onder andere bepaald door de mate van openheid, hoogteligging, (a)biotische en/of antropogene samenhang, etc. De Zendersche Esch (kranses) met rondom boerenerven, beplantingen en kleine esjes is de meest in het oog springende structuur.

Landbouw vervult een belangrijke functie in het gebied. Weilanden en akkers komen veelvuldig voor, afgewisseld door struweel, houtwallen, bomenrijen en kleine bosschages. Woonhuizen en boerderijen staan verspreid in het gebied. Door de landschappelijke verscheidenheid is het gebied - naast de agrarische functie - een geliefd uitloop- en recreatiegebied.

Monumenten

In de directe omgeving van het plangebied zijn rijksmonumenten aanwezig. Het betreft de volgende monumenten:

  • Erve Klein Olthof, Loodijk 2;
  • Boerderijcomplex, boerderij, dubbele schuur en korenspieker, Zenderensestraat 2 en bij Zenderensestraat 2.
2.2.3 Bebouwingsstructuren en -typologieën

Het plangebied is gelegen op de stadsrand en in het buitengebied van Borne. Daar is het gesitueerd tussen de bestaande veelal vrijstaande boerderijen met bedrijfswoningen en burgerwoningen. De aansluiting Molenkamp (geen onderdeel van het juridisch plangedeelte) is gelegen op het bestaande bedrijventerrein Molenkamp tussen bestaande bedrijfshallen en een agrarisch bedrijf en ter plaatse van een bestaande woning.

2.2.4 Wegenstructuur

Het tracé is gelegen tussen de N743/Zenderensestraat, de Hosbekkeweg, de Oonksweg en de Hanzestraat/Gildestraat. Het tracé kruist de spoorlijn Almelo - Borne en de Beerninksweg/Mr. Thienweg en de Bornerbroeksestraat.

In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de aanleiding en de uitvoering van het plan.

2.2.5 Groen en ecologie

In het buitengebied van Borne komen vrijwel geen grootschalige aaneengesloten bos- of natuurgebieden voor. Er bevinden zich geen Natura 2000-gebieden in de gemeente en er zijn vrijwel geen natuurgebieden als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) aangemerkt.

De Azelerbeek en een zone daarom heen is door de provincie Overijssel aangewezen als een zone voor ondernemen met natuur en water. In deze zone zet de provincie in op versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water.

Wel is sprake van veel kleinschalige, waardevolle beplantingselementen. De aanwezigheid van deze beplantingselementen, in de vorm van houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, weg- en erfbeplanting, is landschappelijk van grote waarde.

De houtopstanden zijn visueel-ruimtelijk van betekenis, met name de oudere elementen verduidelijken de historische landschapsstructuur en vormen naar verhouding natuurlijke en soortenrijke elementen in een sterk uniform agrarisch cultuurlandschap.

Voor het in stand houden van de bestaansmogelijkheden van een gevarieerde flora en fauna zijn de beplantingselementen belangrijk. Ze vormen ecologische verbindingen tussen de grotere bossen en natuurterreinen in de omgeving.

2.2.6 Waterstructuur en -systeem

In het plangebied ligt het maaiveld op 13 - 17 m +NAP. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarisch gebied met velden. In de directe omgeving van het plangebied is een aantal boerderijen gelegen. Er is weinig verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0004.png"

Figuur 2.3) Leggerkaart (met in rood het onderzoeksgebied)

Langs de Meester Thienweg ligt een leggerwatergang. Deze watert af op de Azelerbeek, die niet ver westelijk van het plangebied ligt. De Azelerbeek is een KRW-waterlichaam.

Langs het spoor liggen greppels ten behoeve van de afwatering van de spoorbaan. Op basis van het hoogteverloop wordt verwacht dat de greppels in noordwestelijke richting afwateren.

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is op basis van kenmerken in het bodemprofiel ingeschat op 0,5 tot 1,6 meter beneden het maaiveld.

2.2.7 Archeologie

De archeologische beleidsadvieskaart (figuur 2.4) laat zien dat het grootste deel van het onderzoeksgebied een middelmatige verwachting heeft (geel in figuur 2.4). Hieronder vallen zowel de fluvioglaciale afzettingen als de fluvioperglaciale en dekzandafzettingen. Het noordelijk deel van het tracé, waar zich op een deel van de stuwwal het plaggendek heeft gevormd, kent een hoge verwachtingswaarde (rood in figuur 2.4). Het tracé begeeft zich daarnaast door twee zones met een hoge kans op resten uit de late middeleeuwen, die te associëren zijn met twee laatmiddeleeuwse boerderijen (Beernink en Oonk). De gronden op de Molenkamp zijn reeds verstoord (grijs in figuur 2.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0005.png"

Figuur 2.4) Onderzoeksgebied op de archeologische beleidsadvieskaart (bron: RAAP)

2.3 Functionele structuur

2.3.1 Wonen

Het plangebied is gelegen op de bebouwde komgrens van Borne.

Daarnaast is de aansluiting Molenkamp voorzien op het bedrijventerrein Molenkamp. De aansluiting is geprojecteerd over de woning gelegen aan de Hanzestraat 37.

In de nabijheid van het plangebied is een aantal woningen gelegen. Het betreft burgerwoningen in het buitengebied en op bedrijventerrein Molenkamp, bedrijfswoningen op bedrijventerrein Molenkamp en agrarische bedrijfswoningen in het buitengebied. Relevante woningen zijn:

Burgerwoningen Buitengebied / Molenkamp:

  • Beerninksweg 121, 123
  • Gildestraat 10
  • Loodijk 3, 5
  • Meester Thienweg 1, 4
  • Oonksweg 50
  • Prins Bernhardlaan 65, 67
  • Vaaltweg 2
  • Zenderensestraat 1, 6

Bedrijfswoningen Molenkamp

  • Ambachtstraat 12, 14, 16, 18, 20
  • Gildestraat 2, 4, 7, 11, 13, 20, 27a, 29
  • Hanzestraat 2, 3, 4, 7, 14, 16, 17, 18, 22, 23, 25, 29
  • Oonksweg 4, 6, 10a, 12, 24 ,34, 38
  • Prins Bernhardlaan 61

Agrarische bedrijfswoningen:

  • Loodijk 2
  • Meester Thienweg 6
  • Oonksweg 66
  • Zenderensestraat 2,8/a
  • Hebbrodweg 1

Daarnaast loopt het tracé vlak langs woongebied 't Oldhof en dan met name langs de woningen gelegen aan de Beerninksweg, de Ter Kuilestraat, de Geerdinkstraat, de Van Deinsestraat en de Elderinkstraat.

2.3.2 Bedrijven

Hierna volgt een overzicht van bedrijven die nabij het plangebied zijn gelegen, waardoor het plan effect heeft (of kan hebben) op de bedrijfsvoering van deze bedrijven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen agrarische bedrijven en bedrijven op het bedrijventerrein Molenkamp.

Los van een eventueel effect op de bedrijfswoningen, heeft het project met name effect op de bedrijfsvoering doordat aanrijdroutes anders gaan lopen. Het effect van de verschillende milieuaspecten wordt nader behandeld in hoofdstuk 5.

Agrarische bedrijven

In de nabijheid van de Verbindingsweg is een drietal agrarische bedrijven gelegen:

  • Loodijk 2 (Klein Olthof)
  • Meester Thienweg 6
  • Zenderensestraat 1a

Bedrijventerrein Molenkamp

Op het bedrijventerrein Molenkamp zijn diverse bedrijven gelegen. Deze bedrijven behoren allen tot milieucategorieën 1 t/m 3.2, met uitzondering van een metaalbewerkingsbedrijf aan de Industriestraat 5 welke in milieucategorie 4.1 valt.

2.3.3 Detailhandel, dienstverlening en horeca

Het bedrijventerrein Molenkamp maakt in beperkte mate perifere detailhandel (in volumineuze goederen) en productiegebonden detailhandel mogelijk.

Dienstverlening is toegestaan indien het bedrijfsmatige (zakelijke) dienstverlening betreft. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.

Op het bedrijventerrein Molenkamp is horeca uitsluitend toegestaan als ondergeschikte horeca, ten dienste van de toegelaten bedrijven. Zelfstandige horeca is niet toegestaan.

2.3.4 Maatschappelijke voorzieningen en recreatie

Ten zuiden van het plangebied ligt een oefencentrum van de politie en een arrestantencomplex. Daaraan grenzend ligt een tenniscomplex (indoor en outdoor). Deze functies ontsluiten op de Hosbekkeweg, nabij de aansluiting op de Verbindingsweg.

Wat verder naar het zuiden ligt een crematorium, welke ontsluit op de Hosbekkeweg.

Ten oosten van het plangebied, tussen de Verbindingsweg en Oonksweg, is een perceel mede bestemd als evenemententerrein. Dit terrein wordt bijvoorbeeld gebruikt als standplaats voor een circus of als locatie voor het paasvuur.

Voor wat betreft de overige recreatie in het gebied is met name relevant dat de Zenderse Esch door veel inwoners van Borne als wandelgebied wordt gebruikt. De aanleg van de Verbindingsweg betekent op dit punt een potentiële barrière.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Nationaal belang 4: Efficient gebruik van de ondergrond.

2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg.
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts een van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Toepassing op dit plan

Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende twee nationale belangen:

Nationaal belang 5:

Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.

Het Rijk wil investeringen in wegen meer in samenhang met spoorwegen en vaarwegen doen. Door de investeringen in de diverse modaliteiten (evenals de maatregelen van decentrale overheden voor het openbaar vervoer en de fiets) als een integraal pakket te beschouwen, ontstaan kansen voor verbeteringen in het mobiliteitssysteem als geheel en versterking van multimodale knooppunten (voor personen en goederen) daarbinnen.

Nationaal belang 7:

Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.

Het Rijk investeert in goed beheer en onderhoud van de bestaande rijksinfrastructuur. Dit is nodig voor een robuust mobiliteitssysteem en een florerende Nederlandse economie.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk in de SVIR een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is niet van toepassing op de realisatie van infrastructuur.

Conclusie

Het bestemmingsplan sluit aan bij de rijksdoelen uit de SVIR zoals hiervoor aangegeven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Toepassing op dit plan

Titel 2.6 van het Barro is van toepassing op dit bestemmingsplan met dien verstande dat het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. Dit radarverstoring stelt beperkingen aan de hoogte van bouwwerken. Zie hiervoor ook paragraaf 5.14.2. De hoogtebeperkingen zijn echter niet relevant voor dit plan.

Conclusie

Het Barro vormt geen belemmering voor de boogde ontwikkeling in het plangebied.

3.1.3 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro)

Op 1 oktober 2012 is een wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. De Rarro is de regeling behorende bij het Barro. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen.

Toepassing op dit plan

In de Rarro zijn de daadwerkelijke beperkingen als gevolg van het radarstation Twente vastgelegd. Zie hiervoor ook paragraaf 5.14.2. De hoogtebeperkingen zijn echter niet relevant voor dit plan.

Conclusie

De Rarro vormt geen belemmering voor de boogde ontwikkeling in het plangebied.

3.1.4 Conclusie

Het betreft hier een bestemmingsplan voor de aanleg van een lokale verbindingsweg. Er worden geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid. Het plan is daarmee in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van haar provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030 en 2050. Er wordt aangegeven wat volgens de provincie de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten (GS) opdragen deze te realiseren. Ook wordt de ontwikkelingsvisie uiteen gezet, weergegeven in de begrippenparen: 'balans en dynamiek' en 'landschap en werkgelegenheid', 'duurzaamheid' en 'ruimtelijke kwaliteit'. De min of meer autonome trends en ontwikkelingen worden gevolgd op het gebied van demografie, economie en werkgelegenheid, woningbehoefte, mobiliteit, klimaatverandering, energie, landbouw, natuur en landschap, de ondergrond en milieu en gezondheid tot ongeveer 2030. Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat er ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat er hoogwaardige woonmilieus tot stand gebracht dienen te worden. De provincie wil die dynamiek benutten als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gehaald door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities, waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Ook wordt er gericht op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 schetst de opgaven en de kansen waar de provincie voor staat. Deze zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De provincie hanteert daarbij een aantal overkoepelende rode draden: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. Hiervoor heeft de provincie themaoverstijgende kwaliteitsambities geformuleerd. Dit alles vormt het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie en is vertaald in een 'wenkend perspectief' en provinciale generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Om te bepalen of een intiatief bijdraagt aan de provinciale visie wordt een uitvoeringsmodel gebruikt.

Belangrijke ambities van de provincie zijn:

  • Een veilige, betrouwbare (tijdsduur) en vlotte (keten)reis van personen en goederen van en naar stedelijke netwerken binnen en buiten Overijssel.
  • Een goede (auto)bereikbaarheid van de stedelijke netwerken.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0006.png"

Figuur 3.1) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

Wanneer dit bestemmingsplan wordt getoetst aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken. Een en ander blijkt ook uit Hoofdstuk 5 waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan. In Hoofdstuk 4 is de onderbouwing van het plan opgenomen.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief:

  • Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Met de bijzondere gebiedsconditie: stads- en dorpsrandgebieden

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Een goede ontsluiting past binnen dit mixlandschap. De Verbindingsweg vormt dan ook geen belemmering voor het ontwikkelperspectief.

Figuur 3.2. bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0008.png"

Figuur 3.2) Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

De Verbindingsweg loopt over de Zendersche Esch, een glooiing in het landschap. Bij de vormgeving van de Verbindingsweg en de spooronderdoorgang is aandacht voor het herkenbaar houden van de Zendersche Esch, zo valt de Verbindingsweg zoveel mogelijk weg in het landschap en is er aandacht voor nieuwe steilranden.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch-cultuurlandschap' aangeduid met de gebiedstypen 'oude hoevenlandschap' en 'jonge heide- en broekontginningslandschap'.

Essenlandschap

Het buitengebied van Borne kenmerkt zich vooral door de kleinschaligheid van het essenlandschap. De grote en kleine essen, gevormd door eeuwenlang gebruik als akkers, zijn de hogere gronden in het landschap. Door bewerking van de grond met mest en plaggen zijn hogere koppen ontstaan met een dikke voedselrijke laag. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de Zendersche Esch. Deze es is eigenlijk een essencomplex, een reeks van kleinere essen dicht bij elkaar. De Zendersche Esch wordt gekenmerkt door een grote openheid met aan de randen beplanting en bebouwing, zoals het Karmelietessenklooster, de Hondeborg en verschillende oude erven. Ondanks het feit dat in de loop der jaren veel beplanting is verdwenen, zijn de esranden nog relatief groen. Deze bestaan vooral uit lanen, kleine bosjes en solitaire bomen.

Oude hoevenlandschap

Boeren ontgonnen individueel de kleine dekzandkopjes, nadat de grote essen 'bezet' waren. Het oude hoevenlandschap is dan ook een essenlandschap in het klein. Het is een samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en (voormalige) heidevelden. Het zijn contrastrijke landschappen met veel variatie op korte afstand.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Jonge heide- en broekontginningslandschap

Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende liniaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

De Verbindingsweg krijgt plaats in de flanken van de Zendersche Esch. Afronding van de es vindt plaats door het vormgeven van steilranden westelijk van de Verbindingsweg, waardoor cultuurhistorische waarden weer geaccentueerd worden.

De Verbindingsweg wordt zo dicht mogelijk tegen de dorpsrand van Borne gelegd om het agrarisch cultuurlandschap zoveel mogelijk in stand te houden. De Beerninksweg/Mr. Thienweg wordt weliswaar doorsneden, maar de structuur blijft gehandhaafd, met uitzondering van de ongelijkvloerse kruising ter plaatse.

3. De stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.

4. De laag van de beleving

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van de beleving' aangeduid met het gebiedstype 'stads- en dorpsrandgebieden'. In de stads- en dorpsranden komen stad en land elkaar tegen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden en dorpen als het landschap daaromheen. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

De Verbindingsweg wordt zo strak mogelijk langs de dorpsrand van Borne gelegd. Bij de vormgeving van de Verbindingsweg en de spooronderdoorgang is aandacht voor inpassing in het landschap, zo valt de Verbindingsweg zoveel mogelijk weg in het landschap en is er aandacht voor nieuwe steilranden.

3.2.5 Integrale Netwerkvisie Overijssel

De Integrale Netwerkvisie Overijssel (INO) laat zien waar investeringen het meest renderen om de economische bereikbaarheid van de regio's in Overijssel te versterken. Op basis van gesignaleerde knelpunten in 2030 en het belang van de economische relaties geeft de INO een rangorde aan. Dat kan door te investeren in een combinatie van meerdere mobiliteitsnetwerken of juist door te kiezen voor bijvoorbeeld spoor, water of weg. De INO richt zich met name op de langere relaties naar en tussen de stedelijke netwerken.

In de INO is knelpunt Zenderen benoemd, naast knelpunten op onder andere de A35 en de A1. In een MIRT onderzoek A1/A35 (voorjaar 2019) wordt naar passende maatregelen gezocht om de knelpunten op te lossen. Maatregelen worden gezocht via de Overijsselse mobiliteitsladder, waarin het aanleggen van nieuwe infrastructuur de laatste trede is.

3.2.6 Conclusie

Om aan te sluiten bij het provinciaal ruimtelijk beleid, vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 en de Omgevingsverordening, is er nadrukkelijke aandacht nodig voor de inpassing van de Verbindingsweg in zijn omgeving. De Verbindingsweg wordt zo dicht mogelijk tegen de bebouwde kom van Borne aangelegd. Daarnaast dient het plan zo goed mogelijk in het kenmerkende landschap ingepast te worden; rekening houdend met de Zendersche Esch en met behoud danwel compensatie van groenstructuren. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de Verbindingsweg en de spooronderdoorgang.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Netwerkstad

De steden Hengelo, Enschede, Almelo en Borne, de Regio Twente en de provincie Overijssel zijn de partners van het stedelijk netwerk. Zij hebben voor het stedelijk netwerk Twente een plan van aanpak opgesteld en een gezamenlijke bestuursopdracht geformuleerd met de volgende inhoudelijke doelstellingen:

  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en centrumontwikkeling van de grote steden;
  • grensoverschrijdende samenwerking met Gronau, Münster en Osnabrück;
  • economische ontwikkeling rond de universiteit;
  • (multimodale) bedrijventerreinontwikkeling;
  • hoogwaardig openbaar vervoer binnen de ‘bandstad’;
  • de realisering van een regionale blauw-groene parkstructuur.

De aanpak voorziet ook in het gezamenlijk opstellen van inhoudelijke producten, zoals een gezamenlijke, samenhangende strategische visie met deelvisies op sociaal, fysiek, economisch en ruimtelijk gebied en met concrete projecten voor de realisering van die visies.

Speciale aandacht gaat uit naar de relatie tussen deze ruimtelijke hoofdstructuur en zijn omgeving, ofwel naar de relatie tussen stad en platteland: hoe moet het stedelijk netwerk vanuit de omgeving worden gezien; en wat wordt de rol van de plattelandsgemeenten in het netwerk? Waar de landbouw plaatselijk onder druk staat en mogelijk zelfs verdwijnt, verdwijnen ook de huidige dragers van het landschap. Daarom wordt gezocht naar nieuwe landschappelijke dragers. De kwaliteit van het landelijk gebied in Twente is belangrijk voor het hele stedelijke netwerk. Voor de kleine gemeenten zijn ook de gevolgen van de dynamische ontwikkelingen in het landelijk gebied op de lokale economie en leefbaarheid van belang. Groene contouren mogen er bijvoorbeeld niet toe leiden dat het landelijk gebied op slot gaat voor wonen en werken.

Toepassing op dit plan

De visies van de Netwerkstad worden, voor zover relevant, hieronder behandeld.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan de diverse visies van de Netwerkstad, zie ook hieronder.

3.3.2 Ontwikkelagenda Netwerkstad Twente

Over verkeer en mobiliteit, voor zover relevant voor dit bestemmingsplan, vermeldt de ontwikkelagenda het volgende beleid:

  • inzetten op een robuust, betrouwbaar en verkeersveilig netwerk van verbindingen in alle modaliteiten. De volgorde is: benutten, opwaarderen en als laatste: aanleggen van nieuwe infrastructuur;
  • scheiden van (de huidige verweven) verkeersstromen op de A1 en A35 tussen Azelo en Buren en dat combineren met verbeteringen aan de parallelle wegenstructuur in het onderliggende regionale hoofdwegennet. Dit zorgt voor goed bereikbare (eind)bestemmingen in Twente;
  • onderhouden en verbeteren van het regionale wegennet, het OV-agglonetsysteem en het hoogwaardig fietsnetwerk Twente (inclusief fietssnelweg), met het oog op de dagelijkse verplaatsingen.

Toepassing op dit plan

Uit eerdere variantenstudies is naar voren gekomen dat benutting en/of opwaardering van het bestaande wegennet problemen niet oplost en/of geen voorkeur verdient. De Verbindingsweg vormt een wezenlijke verbetering voor het onderliggende regionale wegennet. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanleg van de fietssnelweg, overig langzaam verkeer en landbouwverkeer.

Conclusie

Het plan past in het beleid van de ontwikkelagenda Netwerkstad Twente.

3.3.3 Regionaal Mobiliteitsplan Twente 2012-2020

Het regionale mobiliteitsbeleid is onder te verdelen in de thema’s bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Hieronder volgen de hoofdlijnen van het beleid per thema.

Bereikbaarheid

Regio Twente zet in op het optimaal benutten van de bestaande infrastructuur. Het aanleggen van nieuwe infrastructuur komt pas in beeld als er geen andere reële alternatieven zijn. Doel is het op peil houden van de bereikbaarheid van de belangrijkste economische kerngebieden, via een regionaal wegennet met een goede doorstroming en een betrouwbaar robuust netwerk. Dit geldt zowel voor het personenvervoer als het goederenvervoer.

Ten aanzien van de fiets streeft Regio Twente naar een Hoogwaardig Fietsnetwerk Twente, de F35; de fietssnelweg die de belangrijkste kernen van Twente met elkaar verbindt. De ontwikkelingen ten aanzien van het gebruik van de elektrische fiets vormen een kans in de modal split, aangezien de reisafstanden binnen Twente hiervoor erg geschikt zijn. Recreatief gezien wordt het Fietsroutenetwerk Twente en het Wandelnetwerk Twente ondersteund. Beide netwerken faciliteren recreanten en toeristen in de beleving van het Twentse landschap.

Veiligheid

Regio Twente zet in op het waarborgen van de verkeersveiligheid en het terugdringen van het aantal verkeersdoden en ernstig gewonden. Hierbij wordt de focus gelegd op kwetsbare doelgroepen, educatie & communicatie en Duurzaam Veilige infrastructuur. Ook wil Regio Twente de sociale veiligheid op peil houden in het openbaar vervoer en het overige verkeer.

Leefbaarheid

Regio Twente wil innovatieve mobiliteitsoplossingen die de milieubelasting van verplaatsingsgedrag verminderen, ten volle benutten. Elektrische mobiliteit wordt hierin als kansrijk gezien. Regio Twente wil de leefbaarheid verbeteren door de impact van verkeer op de omgeving zoveel mogelijk te beperken.

Toepassing op dit plan

Uit eerdere variantenstudies is naar voren gekomen dat benutting en/of opwaardering van het bestaande wegennet problemen niet oplost en/of geen voorkeur verdient. De Verbindingsweg vormt een wezenlijke verbetering voor het onderliggende regionale wegennet. Daarbij wordt met de aanleg van de Verbindingsweg de gelijkvloerse spoorwegovergang in de Oonksweg opgeheven, dit draagt bij aan de verkeersveiligheid. In het plan wordt rekening gehouden met de aanleg van de fietssnelweg, overig langzaam verkeer en landbouwverkeer.

Conclusie

Het plan past in het Regionaal Mobiliteitsplan Twente.

3.3.4 Regionaal Wegennet 2020

Met het project Twente Mobiel (sinds 2005) hebben de Twentse wegbeheerders gezamenlijk plannen ontwikkeld voor de ontwikkeling en inzet van benuttingsmaatregelen, waarmee verkeersstromen optimaal geleid worden over de Twentse wegen, en verkeersdeelnemers worden voorzien van betrouwbare en actuele informatie. Binnen het project Twente Mobiel is het regionale wegennet voor het jaar 2010 vastgesteld. Dit wegennet was tevens de basis voor de Wegenvisie Twente met het geactualiseerde netwerk voor 2020. Het bevat de belangrijkste wegen van rijk, provincie en gemeenten:

  • Wegen met sterke verkeersfunctie binnen en buiten bebouwde kommen.
  • Wegen van belang voor regionale bereikbaarheid, met verbindende functie.
  • Uitgaande van categorie-indeling Duurzaam Veilig: Stroom- en Gebiedsontsluitingswegen conform huidig Regionaal Mobiliteitsplan.

Toepassing op dit plan

De Verbindingsweg past binnen het Regionaal Wegennet, maar is volgens de Wegenvisie Twente geen onderdeel hiervan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen het Regionaal Wegennet, met de Verbindingsweg als lokale functie.

3.3.5 Masterplan Fietssnelweg F35

Door verspreiding van nieuwbouw, onvolledige fietsroutes, oponthoud in de stedelijke gebieden en een toenemende autobeschikbaarheid is het fietsgebruik in de afstandsklasse van 3 tot 15 kilometer afgenomen. Met een hoogwaardig fietsnetwerk wil de regio Twente deze trend omkeren.

De centrale drager van het Hoogwaardig Fietsnetwerk Twente is de fietssnelweg F35. Een snelle, comfortabele, veilige en non-stop fietsverbinding tussen Nijverdal, Wierden, Almelo, Borne, Hengelo en Enschede/Glanerbrug. Er zijn zijtakken van Vriezenveen naar Almelo en van Oldenzaal naar Enschede.

De F35 is multifunctioneel en dient meerdere doelen:

  • verminderen van congestie op autoroutes naar de binnensteden, stations, kantoren en evenementenlocaties;
  • een goed alternatief voor het steeds drukkere autoverkeer (mobiliteitsfunctie);
  • steden, dorpen en recreatieve bestemmingen verbinden (recreatieve functie);
  • een vlotte verbinding naar de centrumgebieden waar de meeste mensen werken en wonen en waar de meeste openbare voorzieningen zijn (economische functie);
  • een vlotte verbinding tussen steden, stadsdelen, dorpen en nieuwbouw: tussen alle mogelijke bevolkingsgroepen in de Twentse samenleving (sociale functie);
  • bijdrage in vermindering van broeikasgas (CO2) en geluid (milieufunctie);
  • stimuleren van beweging per fiets en andere mensaangedreven vervoermiddelen (gezondheidsfunctie);
  • verlagen van het aantal verkeersslachtoffers (veiligheidsfunctie);
  • een zichtbaar project, waar Twente mee op de kaart wordt gezet (PR-functie).

Toepassing op dit plan

Dit bestemmingsplan voorziet in een klein gedeelte van de F35 vanaf de Beerninksweg langs het spoor.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in een gedeelte van de F35 en voldoet daarmee aan het Masterplan Fietssnelweg 35.

3.3.6 Convenant Twickel (2005)

Borne ligt aan de rand van het mooie landgoed Twickel. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen laten dit landgoed met enorme historische, landschappelijke en ecologische waarden natuurlijk niet ongemoeid. De druk op het landgoed en vooral op de randen vanuit de omliggende kernen, waaronder Borne, vraagt om consistent beleid en een visie op de toekomst. In 2005 hebben de gemeente Borne en de Stichting Twickel een Convenant gesloten, met als doel de kwaliteit van het landgoed te waarborgen en in een logische en duurzame aansluiting van de stedelijke bebouwing en het landelijk gebied te voorzien.

Met betrekking tot de inpassing van de randwegenstructuur is hierin opgenomen dat:

  • De gemeente Borne bij de aanleg daarvan allereerst de mogelijkheden zal onderzoeken van een tracering over het bestaande bedrijventerrein Molenkamp en dat deze, indien deze mogelijkheid zich niet voordoet, strak langs het bestaande bedrijventerrein zal worden gerealiseerd.
  • De randweg op een zo groot mogelijke afstand aan de oostzijde van de boerderij Klein Olthof wordt gerealiseerd.
  • Er ten westen van de aan te leggen randweg, aan de noordzijde van de Bornebroeksestraat, geen verdere stedelijke uitbreiding zal plaatsvinden.

Toepassing op dit plan

De Verbindingsweg loopt over de grens van landgoed Twickel en dient volgens de hierboven genoemde uitgangspunten te worden ingepast.

Conclusie

De Verbindingsweg wordt op die manier ingepast dat zo min mogelijk afbreuk gedaan wordt aan de historische, natuurlijke en landschappelijke waarde van het landgoed Twickel.

3.3.7 Ontwikkelingsvisie en Pact van Twickel (2009)

Tevens is door de provincie Overijssel, de stichting Twickel, het waterschap Regge en Dinkel (thans Waterschap Vechtstromen), de regio Twente en de gemeenten Borne, Hengelo en Hof van Twente de "Ontwikkelingsvisie Twickel; levend landgoed" opgesteld. Uitgangspunt daarbij is het behoud van de unieke kwaliteiten van het gebied door het benutten van de ontwikkelingen om het landgoed verder te versterken en de functie en de betekenis van Twickel voor haar omgeving te vergroten.

Op basis daarvan tekenden de provincie Overijssel, de Regio Twente, het waterschap Regge en Dinkel (thans Waterschap Vechtstromen) en de betrokken gemeenten Borne, Hengelo en Hof van Twente samen met de Stichting Twickel op 19 maart 2009 de intentieverklaring Pact van Twickel. Daarmee worden de uitgangspunten en ontwikkelprincipes van de visie onderschreven en de bijzondere waarde van het landgoed als cultuurhistorisch erfgoed erkend. Om deze doelen te bereiken is door de partijen gezamenlijk een uitvoeringsprogramma ontwikkeld. Met betrekking tot de infrastructuur wordt hierin aangegeven dat een betere landschappelijke inpassing en vermindering van de barrièrewerking van de rijkswegen A1 en A35 wordt nagestreefd. Daarnaast is hierin afgesproken dat voor nieuwe infrastructuur geldt dat deze op een zorgvuldige wijze in het landschap zal worden ingepast en dat de barrièrewerking tot een minimum zal worden beperkt.

Toepassing op dit plan

De Verbindingsweg loopt over de grens van landgoed Twickel. Mits goed ingepast staat deze de doelen uit de Ontwikkelingsvisie Twickel en omgeving niet in de weg.

Conclusie

De Verbindingsweg wordt op die manier ingepast dat zo min mogelijk afbreuk gedaan wordt aan de historische, natuurlijke en landschappelijke waarde van het landgoed Twickel.

3.3.8 Waterbeheerplan 2016 - 2021

De Waterwet (2009) verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Het plangebied valt onder het waterschap Vechtstromen. Dit waterschap valt onder het stroomgebied Rijn-Oost. Samen met de samenwerkende waterschappen (naast Vechtstromen ook Drents Overijsselse Delta en Rijn & IJssel) is een waterbeheerplan opgesteld.

In het waterbeheerplan 2016-2021 zijn de beleidsopgaven voor de komende jaren vastgelegd. Het watersysteem kent twee hoofdopgaven:

  • 1. Het zo goed mogelijk ontwikkelen van de waterfunctie: een ecologisch en chemisch goed functionerend watersysteem.
  • 2. Het zo goed mogelijk bedienen van de functies in het betreffende gebied.

Om aan de doelen te kunnen voldoen, moet het watersysteem robuust en veerkrachtig worden aangelegd.

Toepassing op dit plan

Dit bestemmingsplan voorziet in een aanpassing van het watersysteem als gevolg van de toename van verharding. In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het aspect water.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het Waterbeheerplan 2016 - 2021.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Borne 2030

De gemeente Borne heeft in 2015 voor het totale grondgebied van de gemeente de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied zich ontwikkelen en hoe hieraan een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0009.jpg"

Figuur 3.3) Kaart Structuurvisie Borne

In de structuurvisie is langs de westzijde van de kern Borne een zoekgebied opgenomen voor een nieuwe randweg. De Verbindingsweg past binnen deze zone. Langs deze zone moet er aandacht zijn voor de dorpsranden en de overgang van stedelijk naar landelijk gebied.

Aansluitend hieraan ontwikkelt zich de zogenaamde Groene Poort als een aantrekkelijke overgangszone tussen het landelijk gebied en dorp Borne.

De Structuurvisie neemt op hoofdlijnen de Mobiliteitsvisie over. Hierbij wordt het doorgaande regionale verkeer om de kern van Borne en Zenderen heen geleid en rechtstreeks verbonden met de rijksweg A35. De Amaatweg is in dat verband inmiddels gerealiseerd en het tracé van de daarop aansluitende westelijke randweg is in grote lijnen bekend. Er is gekozen voor een tracé dat zo dicht mogelijk langs de rijksweg A1/A35 is gesitueerd en dat vervolgens ten noordwesten van Zenderen weer aansluit op de N743. Omdat maatregelen, financiering en planning van de voorkeursvariant nog niet bekend zijn en omdat de voorkeursvariant geen onderdeel is van de Omgevingsvisie Overijssel, zal deze op korte termijn niet gerealiseerd kunnen worden. Derhalve is er met de Verbindingsweg gezocht naar een snellere oplossing van de lokale verkeersproblematiek op de Oonksweg/Prins Bernhardlaan in Borne. Met een ondertunnelde spoorkruising vormt deze weg tevens een stap in de totaaloplossing voor Borne in de vorm van een wegenstructuur met een aantal onderdoorgangen waarmee de problematiek van de spoorse doorsnijding op het gebied van veiligheid, oversteekbaarheid, bereikbaarheid en leefbaarheid in een aantal stappen wordt opgelost.

Toepassing op dit plan

Met de aanleg van de Verbindingsweg wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Borne 2030 op het gebied van met name veiligheid, leefbaarheid en infrastructuur.

Conclusie

In de Structuurvisie is voorzien in de aanleg van de Verbindingsweg. Derhalve sluit dit bestemmingsplan aan op de structuurvisie van de gemeente Borne.

3.4.2 Visie Kernrand Borne West

Het doel van deze ontwikkelingsvisie is het weergeven van de kaders voor de ontwikkeling als stadsrandzone van Kernrand Borne West, voor onder meer het deelgebied ‘t Oldhof, dat grenst aan het plangebied van dit bestemmingsplan. Het gaat hier om het gebied westelijk van de Oonksweg, waarbinnen onder andere een evenemententerrein is gelegen.

Bij de ontwikkeling van Kernrand Borne West wordt ingezet op versterken van de identiteit van het landschap. Dit betekent concreet dat ontwikkelingen die plaats gaan vinden in het plangebied zoveel mogelijk moeten aansluiten bij het agrarische cultuurlandschap van de dorpsrand. Uitgangspunt daarbij is dat de landschappelijke kwaliteiten in ieder geval behouden moeten blijven en indien mogelijk worden versterkt.

Toepassing op dit plan

Met dit plan wordt waar mogelijk zoveel mogelijk invulling gegeven aan een goede landschappelijke inpassing van de Verbindingsweg. Daarnaast is aandacht besteed aan bestaande landschappelijke structuren en het behoud en de compensatie hiervan. Zie hiervoor ook paragraaf 4.4.

Conclusie

Dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan op de Visie voor de Kernrand Borne West.

3.4.3 Mobiliteitsvisie 2011-2020

Borne wil nu en in de toekomst kunnen voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in haar gemeente.

De daarbij vastgestelde doelen zijn:

  • verbeteren van de regionale en de lokale bereikbaarheid;
  • verhogen van de verkeersveiligheid;
  • creëren van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Om bovenstaande te bereiken is het Integraal Verkeersplan (IVP) opgesteld. De Mobiliteitsvisie 2011-2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2012, is een verdieping van het IVP en vindt met name zijn beslag in de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar een aantal grotere infrastructuurprojecten waarvoor de gemeente Borne zich de komende jaren gesteld ziet.

Toepassing op dit plan

De doelstellingen van de Verbindingsweg zijn in lijn met de doelen gesteld in de Mobiliteitsvisie van de gemeente.

Conclusie

Dit bestemmingsplan sluit aan op de Mobiliteitsvisie.

3.4.4 Cultuurhistorische inventarisatie

De gemeente Borne kent verschillende rijks- en gemeentelijke monumenten. Maar ook diverse zogenaamde ‘cultuurhistorisch waardevolle panden’. Dat zijn beeldbepalende gebouwen die geen officiële monumentale status hebben, maar wel van belang zijn voor de cultuurhistorische identiteit van Borne en haar omgeving.

Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij het opstellen en herzien van bestemmingsplannen verantwoording af te leggen over de manier waarop zij omgaan met cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Daarom heeft de erfgoedcommissie van de gemeente Borne onlangs een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd. Deze is vastgelegd in het rapport ‘Cultuurhistorische inventarisatie: beeldbepalende panden, straatbeelden en wijken’.

Het rapport is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 april 2016 en in werking getreden op 22 april 2016.

De hoofddoelstelling van het inventarisatierapport is om eigenaren en/of bewoners bewust te maken van het feit dat zij een bijzonder pand bezitten en/of bewonen. Het is niet de bedoeling hen te belasten met extra regels als zij bijvoorbeeld de woning willen verbouwen, zoals dat voor monumenten het geval is. Wel is het mogelijk dat de woning in de toekomst in het bestemmingsplan de aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol’ krijgt. Op die manier ontstaat er meer bewustzijn waardoor er bij ruimtelijke ontwikkelingen meer aandacht is voor behoud. Ook kan men in aanmerking komen voor een gratis en vrijblijvend advies van de gemeentelijke erfgoedcommissie wanneer er een vergunning wordt aangevraagd voor bijvoorbeeld een verbouwing.

Toepassing op dit plan

In de directe omgeving van het plangebied zijn rijksmonumenten aanwezig. Het betreft de volgende monumenten:

  • Erve Klein Olthof, Loodijk 2;
  • Boerderijcomplex, boerderij, dubbele schuur en korenspieker, Zenderensestraat 2 en bij Zenderensestraat 2.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze monumenten. Zie hiervoor ook paragraaf 4.4 en 5.6.

Conclusie

Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de waarden zoals geïnventariseerd in de cultuurhistorische inventarisatie.

3.4.5 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 25 juni 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door de gemeenteraad vastgesteld. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de A1/A35).

Externe veiligheid dient te worden geborgd in de bestemmingsplannen. Elke plantoelichting bevat een paragraaf over externe veiligheid, ook als er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Toepassing op dit plan

In dit bestemmingsplan is aandacht voor externe veiligheid en wel in paragraaf 5.5. Aldaar wordt geconcludeerd dat de Verbindingsweg niet relevant is ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan besteedt voldoende aandacht aan het aspect externe veiligheid.

3.4.6 Monumenten- en archeologiebeleid

Het Bornse Monumentenbeleid is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte, stedenbouwkundige en landschappelijke structuren. Deze algemene doelstelling is verwoord in de monumentenverordening.

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vormgegeven. Het is namelijk van belang om zowel de bestaande als de te verwachten archeologische waarden te beschermen.

De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd op bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

Op basis van de verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones en de mogelijkheden die archeologisch prospectieonderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt aanbevolen om vrijstelling van de onderzoeksverplichting te verlenen voor:

  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 2.500 m², waarbinnen een gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 5.000 m² in gebieden waarbinnen een gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
  • delen van verwachtings- en bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven. Voor deze gebieden geldt een algemene vrijstelling voor van de onderzoeksverplichting.

In plangebieden met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. Daar waar grenzend aan plangebieden met een lage archeologische verwachting waardevolle resten bekend zijn, dient onderzoek uitgevoerd te worden in een zone grenzend aan het archeologisch waardevolle gebied.

Toepassing op dit plan

In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan besteedt voldoende aandacht aan het aspect archeologie.

3.4.7 Landschapsbeleidsplan

In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Borne (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 december 2002) wordt een nadere invulling gegeven aan het beleid met betrekking tot natuur en landschap.

Daarbij wordt uitgegaan van behoud en verdere ontwikkeling van waardevolle gebieden en kenmerken. De nadruk wordt daarbij gelegd op samenhang tussen terreinen en versterken van de afzonderlijke landschapstypen. De belangrijkste landschapstypen zijn het kampenlandschap en het essenlandschap. Op kleine schaal komen jongere ontginningsgebieden voor. Er wordt nadere invulling gegeven aan het beleid op drie ambitieniveaus: behouden, versterken, vernieuwen. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de inspanningen (financieel en uitvoerend) die moeten worden verricht.

Toepassing op dit plan

In paragraaf 4.4 en 5.6 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van de Verbindingsweg en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan besteedt voldoende aandacht aan het aspect landschappelijke inpassing.

3.4.8 Groenbeleidsplan

De gemeente Borne heeft haar groenbeleid voor de bebouwde kommen in de gemeente uitgewerkt in het groenbeleidsplan 2008-2018. De gemeente wil nadrukkelijk streven naar behoud en verbetering van haar groenstructuren en de kwaliteit van de groene ruimte. Ze wil deze zo goed mogelijk verankeren in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De verbeterpunten zijn middels streefbeelden vastgelegd. In het beleidsplan is met name de kwaliteit van afwikkeling van de dorpsranden en de opwaardering van de groenvoorzieningen op buurtniveau genoemd.

Toepassing op dit plan

Waar mogelijk worden in dit plan groenstructuren aangebracht, passend bij het landschap. Groenstructuren die verloren gaan, worden gecompenseerd. Naast de landschappelijke noodzaak is dit is ondermeer ook noodzakelijk om foerageer- en verblijfsgebieden voor vleermuizen te compenseren.

Conclusie

Dit bestemmingsplan sluit aan op het Groenbeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Totstandkoming plan

De realisatie van de Verbindingsweg en de spooronderdoorgang is middels diverse besluitvorming tot stand gekomen.

Mobiliteitsvisie

Om de N743 te kunnen ontzien is in 2012 een tracéstudie uitgevoerd met betrekking tot een westelijke randweg voor Borne. In dat onderzoek zijn tracés onderzocht die qua ligging te onderscheiden zijn in drie hoofdgroepen:

  • 1. over bedrijventerrein Molenkamp;
  • 2. langs bedrijventerrein Molenkamp;
  • 3. in de nabijheid van de snelweg/Bornerbroeksestraat.

Een weg langs Molenkamp (variant 3) of een weg parallel aan de snelweg in combinatie met een boog om Zenderen (variant 5b) zouden de beste variant zijn. Omdat variant 5b het beste aansloot bij de gemeentelijke ambities, een oplossing bood voor Zenderen én kon rekenen op het meeste draagvlak, is die variant opgenomen in de Mobiliteitsvisie van 18 december 2012.

Initiatiefvoorstel variant 3 light en 3+

In verband met de verkeersdruk op de Prins Bernhardlaan en de Oonksweg heeft de gemeenteraad op 16 april 2013 het college van burgemeester en wethouders opgedragen een onderzoek in te stellen naar de technische en financiële haalbaarheid van de variant "3 light" en de nieuwe, daaraan gekoppelde variant 3+.

Bouwstenen structuurvisie

In het Milieueffectrapport dat voor de structuurvisie Borne 2030 is opgesteld, zijn de varianten 3+ en 5b onderzocht en met elkaar vergeleken. Variant 5b wordt als voorkeursvariant opgenomen in de structuurvisie. Naast de voorkeursvariant is, als gevolg van een raadsamendement (1 oktober 2013), ook de eerste fase van variant 3+ opgenomen in de structuurvisie. Deze variant dient als gestroomlijnde verbinding vanaf de Hosbekkeweg via de nieuwe spoorkruising, strak langs de Molenkamp naar de N743. Ook ondertunneling als oplossing voor de spoorse doorsnijding is, als gevolg van het amendement, opgenomen in de structuurvisie (23 juni 2015).

Keuze spooronderdoorgang

Op 11 maart 2014 besluit de gemeenteraad dat alleen de aan te leggen Verbindingsweg in aanmerking komt voor de aanleg van een eerste spooronderdoorgang.

Totaalvisie

Op 30 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Borne de Totaalvisie voor de aanpak van de spoorproblematiek en van de barrièrewerking van de N743 in de gemeente Borne vastgesteld. In deze Totaalvisie zijn de verschillende maatregelen voor spoor en wegen opgenomen. Tevens is bij de besluitvorming besloten de uitvoering van 'buiten naar binnen' volgens scenario 1 ter hand te nemen.

Bereidheid Gedeputeerde Staten

In maart 2015 heeft Gedeputeerde Staten van Overijssel per brief de bereidheid uitgesproken om planologische medewerking te verlenen aan de planologische verkenning omtrent de Verbindingsweg met een snelheid van 70 km/u onder voorwaarde van een haakse aansluiting op de N743, een tracé dicht langs de bestaande bebouwing en een inpassing die leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Eerste stapsteen Totaalvisie

Op 4 juni 2015 besluit de gemeenteraad om de eerste stapsteen van de Totaalvisie te realiseren. Het betreft het realiseren van de Verbindingsweg met spooronderdoorgang aan de westkant van Borne, inclusief het opheffen van de spoorovergang in de Oonksweg. Door de aanleg van de spooronderdoorgang zullen de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid in Borne verbeteren.

Financiering Verbindingsweg

Financiering van de Verbindingsweg maakt onderdeel uit van de meerjarenbegroting 2016-2019 (vastgesteld d.d. 29 september 2015). Als gevolg van een motie dient daarbij wel onderzocht te worden welke maatregelen in Zenderen getroffen kunnen worden om de nadelige gevolgen van de aanleg van de Verbindingsweg zoveel mogelijk te beperken.

Aansluiting Molenkamp

Op 11 december 2018 heeft de gemeenteraad besloten dat er een rechtstreekse aansluiting van bedrijventerrein Molenkamp op de Verbindingsweg moet komen. Voor deze verbinding zijn echter nog geen financiële middelen beschikbaar. De verbinding wordt wel meegenomen in de toelichting, maar wordt vooralsnog niet gerealiseerd en derhalve niet meegenomen in het juridisch plangedeelte van dit bestemmingsplan.

4.2 Nut en noodzaak

Dit plan leidt tot verbetering van de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid in Borne (West) ten aanzien van:

  • de spoorse doorsnijding;
  • verkeersdruk en -hinder op de Prins Bernhardlaan en Oonksweg;
  • verkeersdruk en -hinder op de N743 in de richting van Hengelo.

Achtergrond
Op dit moment rijdt het autoverkeer tussen de provinciale weg N743 en de toe- en afrit Borne West op de A1/A35 via de route Prins Bernhardlaan, Oonksweg, Bornerbroeksestraat en Hosbekkeweg. Op deze (historisch gegroeide) route wordt de spoorlijn Borne - Almelo gepasseerd via een gelijkvloerse overweg. Sommige delen van de route zijn niet voorzien van vrijliggende fietspaden. De gemeente Borne koestert al jaren de wens om dit autoverkeer om Borne heen te leiden via een nieuw aan te leggen verbindingsweg met ongelijkvloerse spoorwegovergang. De vervulling van deze wens ligt nu binnen handbereik.

Borne heeft op dit moment vijf gelijkvloerse overwegen. Het voormalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu (nu: Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) heeft de gemeente Borne vanuit het NaNOV-budget financiële middelen ter beschikking gesteld voor de sanering van een gelijkvloerse overweg.

In paragraaf 3.4.1 is uitgelegd waarom niet wordt (en kan worden) gekozen voor de realisering van de voorkeursvariant uit de structuurvisie, maar voor het tracé waarvoor dit bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Verkeersafwikkeling

Na realisatie van de Verbindingsweg met spooronderdoorgang wordt de overweg Oonksweg gesloten en weggesaneerd. Op bovenlokaal niveau onstaat een randwegenstructuur met twee spooronderdoorgangen: één in de Verbindingsweg en één in de Amerikalaan (gemeente Hengelo) die via de Amaatweg op de Verbindingsweg aansluit. Door deze randwegenstructuur wordt het autoverkeer (doorgaand, lokaal, hulpdiensten) vlot en ongehinderd onder het spoor en om Borne geleid. De gewenste verkeersstructuur uit de vastgestelde Mobiliteitsvisie komt hierdoor een belangrijke stap dichterbij. In de totaalvisie is verder een spooronderdoorgang (fietstunnel) in de Bornerbroeksestraat voorzien alsmede een spooronderdoorgang in de Azelosestraat.

Verkeersveiligheid

Doordat het merendeel van het autoverkeer straks ongehinderd en gescheiden van langzaam verkeer kan plaatsvinden en doordat het verkeer straks over de randwegen gaat rijden en daarmee de wegen in Borne minder belast zullen worden, wordt de verkeersveiligheid verhoogd. Door het opheffen van de gelijkvloerse overweg in de Oonksweg wordt een (relatief) onveilige verkeerssituatie weggenomen. Wanneer deze gelijkvloerse overweg zou worden vervangen door een ongelijkvloerse spoorkruising in de Oonksweg zou, als gevolg van de verkeersaantrekkende werking, de route Prins Bernhardlaan – Oonksweg zwaarder belast worden met alle nadelige gevolgen van verkeersveiligheid en leefbaarheid als gevolg. De aanleg van de Verbindingsweg is noodzakelijk om dit extra verkeer buiten de kern te houden.

Leefbaarheid

Het autoverkeer over de Prins Bernhardlaan wordt als gevolg van het sluiten van de spoorwegovergang Oonksweg beperkt. Feitelijk blijft alleen het verkeer van en naar Molenkamp en de aanwonenden over. Het algemene (verkeers-)beeld op de Prins Bernhardlaan en in het centrum van Borne wordt rustiger, hetgeen de leefbaarheid ten goede komt. Hetzelfde geldt voor de Oonksweg ter plaatse van de woonwijk 't Oldhof.

Keerzijde

Hoewel nut en noodzaak van de Verbindingsweg met spooronderdoorgang aanwezig zijn heeft het plan een keerzijde in de vorm van nadelige effecten op de omgeving. Voor dit plan gaat het onder meer om de effecten op de verkeersafwikkeling in Zenderen en ter plaatse van bedrijventerrein Molenkamp. Deze en andere effecten worden verderop in deze toelichting nader beschreven, geanalyseerd en gewogen.

Aansluiting Molenkamp

De aansluiting van bedrijventerrein Molenkamp op de Verbindingsweg is naast de ontsluiting op de Prins Bernhardlaan de tweede ontsluiting. Op het moment dat de financiële middelen beschikbaar zijn en de aansluiting gerealiseerd wordt, zal deze aansluiting een snellere ontsluiting van Molenkamp richting de A35/A1 mogelijk maken.

4.3 Functionele / verkeerskundige inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0010.png"

Figuur 4.1) Plan

Autoverkeer

De Verbindingsweg met spooronderdoorgang heeft tot doel de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid in Borne te verbeteren. De Verbindingsweg verbindt de N743 met de Hosbekkeweg en in het verlengde daarvan met de Amaatweg en de toe- en afrit Borne West op de A1/A35.

De Verbindingsweg wordt geschikt gemaakt voor het autoverkeer (licht, middelzwaar en zwaar verkeer). Langzaam verkeer - met uitzondering van landbouwverkeer - is niet toegestaan op de rijbaan. De Verbindingsweg kent een tweetal gelijkvloerse kruisingen welke beide als rotonde worden uitgevoerd. Het betreft:

  • een rotonde in de kruising van de Verbindingsweg met de N743;
  • een rotonde in de kruising van de Verbindingsweg met de Bornerbroeksestraat en de Hosbekkeweg.

Na het beschikbaar komen van financiële middelen wordt een derde rotonde met aansluiting op bedrijventerrein Molenkamp toegevoegd aan het tracé.

De bestaande Beerninksweg/Mr. Thienweg wordt doorsneden door de Verbindingsweg. Het tracé van de Beerninksweg/Mr. Thienweg wordt aangepast zodat deze ongelijkvloers over de Verbindingsweg kan kruisen.

De spoorlijn Hengelo - Almelo en het langzaam verkeer kruisen de Verbindingsweg middels een ongelijkvloerse kruising. Zie hiervoor ook onder de kopjes 'langzaam verkeer' en 'railverkeer'.

De Verbindingsweg wordt ingericht als een 70 km/u weg binnen de bebouwde kom.

Ten behoeve van de aanleg van de Verbindingsweg zijn de verkeersintensiteiten in diverse jaren berekend. Hieronder is de autonome situatie (situatie zonder de aanleg van de Verbindingsweg) in 2024 weergegeven en de situatie met aanleg van de Verbindingsweg in het planjaar 2024 (jaar van opening) en 2034 (10 jaar na de opening van de Verbindingsweg).

Tabel 4.1) Verkeersintensiteiten autonome situatie 2024 (Bron: Regionaal Verkeersmodel Regio Twente (Royal HaskoningDHV))

    motorvoertuigen /etmaal   motorvoertuigen /etmaal  
Weg   Wegvak   Werkdag   Weekdag  
Pr. Bernhardlaan   N743 - Oonksweg   10.800   9.700  
N743   Zenderen - Borne   16.000   14.700  
N743   Verbindingsweg - Pr Bernhardlaan   16.000   14.700  
Oonksweg   Pr Bernhardlaan - Gildestraat   7.000   6.200  
Oonksweg   Mr. Thienweg - Bornerbroeksestr.   6.500   5.700  
Mr. Thienweg   Oonksweg - Esweg   300   200  
Bornerbroeksestraat   Oonksweg - Hosbekkeweg   6.900   6.000  
Bornerbroeksestraat   Hosbekkeweg - Retraitehuisweg   2.100   1.700  
Verbindingsweg noord   N759 - Molenkamp      
Verbindingsweg zuid   Molenkamp - Bornerbroeksestraat      
Hosbekkeweg   Bornerbroeksestr. - Azelosestr.   7.500   6.600  

Afgerond op 100-tallen bij etmaalintensiteiten > 100

Tabel 4.2) Verkeersintensiteiten planjaar 2024 zonder en met aansluiting op De Molenkamp (Bron: Regionaal Verkeersmodel Regio Twente (Royal HaskoningDHV))

    motorvoertuigen/etmaal   motorvoert uigen/etmaal   motorvoertuigen/etmaal   motorvoertuigen/etmaal  
Weg   Wegvak   Werkdag
zonder aansluiting Molenkamp  
Weekdag zonder aansluiting Molenkamp   Werkdag
met aansluiting Molenkamp  
Weekdag met aansluiting Molenkamp  
Pr. Bernhardlaan   N743 - Oonksweg   7.700   6.900   5.600   5.100  
N743   Zenderen - Borne   17.300   15.800   17.300   15.800  
N743   Verbindingsweg - Pr Bernhardlaan   17.200   15.700   15.600   14.300  
Oonksweg   Pr Bernhardlaan - Gildestraat   3.600   3.200   4.600   1.400  
Oonksweg   Mr. Thienweg - Bornerbroeksestr.   27   24   45   40  
Mr. Thienweg   Oonksweg - Esweg   63   57   100   100  
Bornerbroeksestraat   Oonksweg - Hosbekkeweg   1.000   900   900   800  
Bornerbroeksestraat   Hosbekkeweg - Retraitehuisweg   1.900   1.500   1.700   1.400  
Verbindingsweg noord   N759 - Molenkamp   10.500   9.200   8.800   7.800  
Verbindingsweg zuid   Molenkamp - Bornerbroeksestraat   10.500   9.200   9.800   8.700  
Hosbekkeweg   Bornerbroeksestr. - Azelosestr.   10.100   8.900   9.700   8.500  

Afgerond op 100-tallen bij etmaalintensiteiten > 100

Tabel 4.3) Verkeersintensiteiten planjaar 2034 zonder en met aansluiting op De Molenkamp (Bron: Regionaal Verkeersmodel Regio Twente (Royal HaskoningDHV))

    motorvoertuigen/etmaal   motorvoert uigen/etmaal   motorvoertuigen/etmaal   motorvoertuigen/etmaal  
Weg   Wegvak   Werkdag
zonder aansluiting Molenkamp  
Weekdag zonder aansluiting Molenkamp   Werkdag
met aansluiting Molenkamp  
Weekdag met aansluiting Molenkamp  
Pr. Bernhardlaan   N743 - Oonksweg   8.300   7.500   6.100   5.500  
N743   Zenderen - Borne   19.200   17.500   19.200   17.600  
N743   Verbindingsweg - Pr Bernhardlaan   19.000   17.400   17.400   15.900  
Oonksweg   Pr Bernhardlaan - Gildestraat   4.100   3.700   1.800   1.600  
Oonksweg   Mr. Thienweg - Bornerbroeksestr.   32   28   53   47  
Mr. Thienweg   Oonksweg - Esweg   75   67   100   100  
Bornerbroeksestraat   Oonksweg - Hosbekkeweg   1.100   1.000   1.100   900  
Bornerbroeksestraat   Hosbekkeweg - Retraitehuisweg   2.100   1.700   1.900   1.600  
Verbindingsweg noord   N759 - Molenkamp   12.100   10.700   10.200   8.900  
Verbindingsweg zuid   Molenkamp - Bornerbroeksestraat   12.100   10.700   11.400   10.000  
Hosbekkeweg   Bornerbroeksestr. - Azelosestr.   12.300   10.900   11.800   10.400  

Afgerond op 100-tallen bij etmaalintensiteiten > 100

Bovenstaande verkeersintensiteiten zijn allen doorgerekend in een verdeling dag - avond - nacht en aandeel lichte motorvoertuigen, middelzwaar vrachtverkeer en zwaar vrachtverkeer. Al deze verkeersintensiteiten vormen gezamenlijk de input voor de diverse onderzoeken (Hoofdstuk 5), waaronder die voor geluid, luchtkwaliteit en de Aerius-berekeningen (Natura 2000).

Langzaam verkeer

Met de aanleg van de Verbindingsweg wordt een vrijliggend tweerichtingenfietspad gerealiseerd tussen de N743 en de Beerninksweg (als onderdeel van de F35). Tussen de Beerninksweg en de Hosbekkeweg wordt geen fietspad aangelegd omdat hier gebruik gemaakt kan worden van het bestaande tracé van de Oonksweg en de Bornerbroeksestraat.

Met dit plan wordt mede de aanleg van een gedeelte van de F35 mogelijk gemaakt. De F35 is een non-stop fietsverbinding tussen Nijverdal, via Wierden, Almelo, Borne, Hengelo en Enschede naar de Duitse grens, met zijtakken naar Vriezenveen en Oldenzaal. De F35 wordt langs de spoorlijn Almelo - Borne aangelegd richting de Beerninksweg, waarbij de F35 de Verbindingsweg ongelijkvloers kruist.

De Verbindingsweg is niet geschikt voor voetgangers.

Railverkeer

Een belangrijke ingreep die bijdraagt aan de verbetering van de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid van Borne, is de realisatie van een spooronderdoorgang onder de spoorlijn Almelo - Borne. De gelijkvloerse spoorkruising in de Oonksweg wordt hierdoor afgesloten waarmee de veiligheid vergroot wordt.

4.4 Ruimtelijke / landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de inpassing van de Verbindingsweg is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (Landschappelijk inpassingsplan Verbindingsweg Borne, Railinfra Solutions, 7 mei 2019, Bijlage 1).

Visie

In afbeelding 4.1 is de visiekaart op de inpassing van de Verbindingsweg opgenomen.

Ontwerpen met ruimtelijke kwaliteit

De aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden en kenmerken vormen gezamenlijk het verhaal van de plek. De nieuwe weg vormt een nieuw hoofdstuk in het landschap, een nieuwe laag. Hierbij wordt echter niet alleen maar naar de waarden van het landschap gekeken, maar ook naar de beleving en de betekenis van de omgeving. Wat is het gebruik van het gebied waar de weg in komt te liggen en wat betekent de aanleg van de weg voor de omgeving. Het gaat om de ruimtelijke kwaliteit. Dit is alles wat de ruimte geschikt maakt voor mens, plant en dier. Concreet betekent dat het kiezen van de juiste plek van de weg in het gebied en de juiste manier van inpassing.

Weg ondergeschikt aan landschap

De nieuwe weg ligt in het verlengde van de Amaatweg. Waar de huidige Zenderensestraat (N743) nog als vloeiende lijn ontworpen kon worden, reageert de Amaatweg sterk op zijn omgeving. Dat is te zien in de ligging van het tracé waar meer bochten in zitten. De nieuwe weg komt in een landschappelijk waardevol gebied te liggen. Hier wordt, in het verlengde van de Amaatweg het principe van 'sterk reageren op de omgeving' voortgezet. De weg schikt zich naar het landschap, is ondergeschikt aan de omgeving en wordt zodanig vormgegeven dat hij de beleving en het gebruik van de omgeving zo min mogelijk aantast. Daarnaast wordt gekeken naar de beleving van het landschap door de weggebruiker; hoe kan de weggebruiker het landschap maximaal beleven.

Bij de landschappelijke inpassing van de weg wordt daarom ingezet op versterking van de ruimtelijke kwaliteit, dat gebeurt door:

  • 1. Koesteren en versterken bestaande cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten/elementen in en in de omgeving van het plangebied en deze te verbinden met de nieuwe weg. Doel: behoud kenmerkende en/of beeldbepalende cultuurhistorische en landschapselementen, die medebepalend zijn voor het landschapsbeeld en de beleving. In het gebied komen diverse waardevolle elementen voor, bijvoorbeeld de (rijks)monumenten zoals erve 'Klein Oldhof' (Loodijk 2) en erf Zenderensestraat 2, de steilranden bij de essen, houtwallen, laanbeplantingen (bijvoorbeeld Bornerbroeksestraat), bosjes, etc.
  • 2. Samenhang, gaafheid en continuïteit herstellen en/of realiseren van cultuurhistorische en landschappelijke structuren en patronen. Doel: leesbaarheid van het landschap behouden/versterken en voorkomen dat waardevolle landschappelijke structuren en samenhangen worden doorsneden. De Zendersche Esch, die als kranses wordt herkend als bolle es met de boerenerven rondom, is hier een goed voorbeeld van, evenals de oude postwegen zoals de Meester Thienweg.
  • 3. Contrasten op te voeren en variatie te vergroten. Doel: dit draagt bij aan de leesbaarheid en beleving van het gebied.
  • 4. Ruimtelijke expressie en uitstraling te versterken. Doel: vergroting van de beleving van het gebied door omwonenden en gebruikers van het gebied en weggebruikers.
  • 5. Beleefbaarheid en toegankelijkheid te vergroten. Doel: het toegankelijk en bereikbaar houden van het buitengebied voor bewoners van Borne. Het wonen in en nabij het groene buitengebied is een meerwaarde voor de kern Borne. Het gebied ten westen van Borne vervult dan ook een belangrijke functie als stedelijk uitloopgebied. Het is de bedoeling dat deze functie wordt behouden of versterkt. Met name de mogelijkheden voor wandelen, fietsen (en ruitersport) worden in dit verband beter benut. Naast fysieke toegankelijkheid is ook de belevingswaarde van het buitengebied in relatie tot de toekomstige weg een belangrijk punt. De weg zo min mogelijk beleven is het uitgangspunt, zowel vanuit de kernrand als vanuit het buitengebied.

Het resultaat is een inpassing van de nieuwe weg waarbij de leesbaarheid, samenhang en gaafheid van het landschap zoveel mogelijk behouden blijft en/of versterkt wordt. Toegankelijkheid en beleving spelen hierbij een belangrijke rol.

Ontwerpuitgangspunten

Om de visie zoals hiervoor beschreven te verwezenlijken, zijn ontwerpuitgangspunten gedefinieerd. Door hier bij de tracébepaling, vormgeving en inpassing van de weg rekening mee te houden, wordt het verhaal van de plek voortgezet en sluit het nieuwe hoofdstuk, de weg, naadloos aan op de bestaande hoofdstukken. De bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden zoveel mogelijk behouden en/of versterkt en de barrièrewerking en hinder van de weg zijn zoveel mogelijk beperkt.

In tabel 4.4 zijn de ontwerpuitgangspunten beschreven.

Tabel 4.4) Ontwerpuitgangspunten

Opgave   Ontwerpprincipe  
Koesteren en versterken bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met de nieuwe weg (historische erven, landschapselementen, reliëf van essen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0011.png"  
- Historische (krans)erven en landschapselementen zoveel mogelijk behouden en/of herstellen.
- Geen begeleidende beplanting en verlichting langs de weg, indien mogelijk weg iets verdiept aanleggen.
- Weg ter hoogte van Oldhof op een zo groot mogelijke afstand ten oosten van de boerderijen, tegen woonwijk 't Oldhof aan, situeren.
- Weg ter hoogte van Molenkamp zo strak mogelijk langs het bestaande bedrijventerrein situeren.
- Houtwal op de hoek Loodijk/mr. Thienweg behouden als integraal onderdeel historisch erf.  
Samenhang, gaafheid en continuïteit herstellen en/of realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0012.png"  
- Integratie van de reststrook tussen de nieuwe weg en de Oonksweg in het landschap.
- Midden- / tussenbermen groen inrichten (bloemrijk gras (met grasstenen)).  
Contrasten op te voeren en variatie te vergroten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0013.png"  
- Westelijk van de weg accent op openheid essenlandschap.
- Oostelijk van de weg creëren erfbossen/ verdichten.  
Ruimtelijke expressie en uitstraling te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0014.png"  
- Versterking essenlandschap door zorgvuldige afronding esranden aan westzijde van de weg in de vorm van steilranden en herstel/versterking houtwallen.  
Beleefbaarheid en toegankelijkheid te vergroten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0015.png"  
- Ontsluiting buitengebied via (omgelegde) Beerninksweg behouden.
- Beleving essenlandschap behouden (uitzicht), ook vanuit woonwijk 't Oldhof.
- Zo minimaal mogelijke beleving nieuwe weg vanuit de omgeving.
- Ter hoogte van Oldhof een walletje tussen nieuwe weg en Oonksweg zijnde geen geluidwal en, indien mogelijk, weg licht ingesneden in maaiveld; voorkomen overlast autolichten.
- Door lichte insnijding van de nieuwe weg en geen begeleiding van beplanting en/of verlichting, beleving van de weg vanuit het westen zoveel mogelijk beperken.
- Reststrook tussen Oonksweg en nieuwe weg parkachtige inrichting.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0016.png"

Figuur 4.3) Principeprofiel ter hoogte van Molenkamp

Vanwege hoge grondwaterstanden is een verdiepte ligging ter hoogte van 't Oldhof financieel niet haalbaar. Om het zicht op de weg zoveel mogelijk te beperken wordt daarom voorgesteld oostelijk van de Verbindingsweg een walletje te realiseren die in de bochten wordt beplant met opgaande beplanting. De kruin van dit walletje ligt 1 meter hoger dan de Oonksweg. De beplanting op het walletje in de bochten voorkomt lichthinder van het verkeer op de Verbindingsweg. De beplantingskeuze is zodanig dat ook in de winterperiode de lichthinder wordt voorkomen (bijvoorbeeld door toepassing van wintergroene soorten). Daar waar de weg parallel aan de Oonksweg - en dus ook aan de woonwijk 't Oldhof - komt te liggen, is geen sprake van lichthinder en komt er geen beplanting op het walletje. Doordat het walletje 1 meter hoog wordt blijft vanuit de buurt en het verblijfsgebied het uitzicht op het buitengebied behouden, maar wordt de weg aan het zicht onttrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0017.png"

Figuur 4.4) Principeprofiel ter hoogte van 't Oldhof - in bocht

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0018.png"

Figuur 4.5) Principeprofiel ter hoogte van 't Oldhof - parallel aan 't Oldhof

Hoofdstuk 5 Onderzoek en verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan of inpassingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen (gesloten spoor). Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In figuur 5.1 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0019.png"

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, via: http://www.infomil.nl

Figuur 5.1) schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht

Op basis van artikel 7.6 van de Wet milieubeheer kunnen Provinciale Staten als aanvulling op de 'C-lijst' uit het Besluit m.e.r. in de provinciale milieuverordening (of provinciale omgevingsverordening) extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn.

De provinciale milieuverordening van de provincie Overijssel maakt onderdeel uit van de Omgevingsverordening Overijssel. Provinciale Staten van Overijssel hebben in de Omgevingsverordening geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die m.e.r.-plichtig zijn.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor, het open spoor, waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r.

5.1.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld (M.e.r.-beoordeling Verbindingsweg Borne, Railinfra Solutions, 15 april 2019, Bijlage 2).

Eerstens is beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden (gesloten spoor). Daarna is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten (open spoor).

Gesloten spoor

Criterium 1: Activiteit

Het Besluit m.e.r. bevat geen categorie voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van wegen die niet voldoen aan de omschrijving van de wegen in de categorieën C1.2, C1.3, D1.1 of D1.2: auto(snel)wegen en overige wegen met vier of meer rijstroken.

De voorgenomen activiteit betreft de aanleg van een 'gewone' weg met twee rijstroken. De weg voldoet niet aan de definitie van een autoweg uit het Besluit m.e.r. Er wordt namelijk landbouwverkeer toegelaten op de weg. Ook wordt de weg niet aangeduid met een zogenaamd 'G3-bord' (aanduiding autoweg).

De activiteit is dus niet in het Besluit m.e.r. opgenomen.

Criterium 2: Drempelwaarde

Aangezien de activiteit niet in het Besluit m.e.r voorkomt, is er geen sprake van een drempelwaarde.

Criterium 3: Besluit of plan

Een bestemmingsplan is een planvorm die m.e.r.-(beoordelings)plichtig kan zijn.

Conclusie gesloten spoor

Er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht via het 'gesloten spoor'.

Open spoor

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied, Lonnekermeer, ligt op circa 8 kilometer ten oosten van de Verbindingsweg: Lemselermaten ligt op een kleine 10 kilometer. Directe effecten van het voornemen op dit gebied zijn vanwege de afstand uitgesloten. Ook significante effecten van stikstofdepositie zijn uitgesloten. Er geldt geen verplichting tot een Passende Beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming en daarmee geen planm.e.r.-plicht via het 'open spoor'.

M.e.r.-beoordeling

Vanwege de activiteit 'aanleg van wegen' in Bijlage II van de Europese richtlijn en de niet 100% zeker 'toereikende implementatie' daarvan in het Nederlandse Besluit m.e.r., is voor het bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In de m.e.r.-beoordeling is een aantal mogelijke negatieve effecten gesignaleerd. Deze zijn grotendeels te mitigeren, te compenseren of anderszins op te lossen. Voor een aantal milieuaspecten is zeker aandacht nodig om de aanleg van de weg op een voor de ruimtelijke ordening en het milieu verantwoorde manier te voeren. Het gaat in ieder geval om effecten op:

Aspect   Effecten  
Verkeer   De effecten zijn vooral positief, maar de negatieve effecten in Zenderen (op de Hoofdstraat) zijn een serieus aandachtspunt. De bestaande problemen (met name barrièrewerking en verkeerscongestie) nemen hier toe.
Zie paragraaf 5.12 voor een nadere beschouwing ten aanzien van het aspect verkeer.  
Flora en fauna   Om negatieve effecten op vleermuizen te voorkomen dient een plan voor de compensatie van vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen opgesteld te worden of dient een ontheffing verkregen te worden. Er zijn meerdere wettelijk toegelaten maatregelen waarmee effecten op flora en fauna in algemene zin kunnen worden voorkomen of gemitigeerd.
Zie voor een beoordeling van het aspect flora en fauna paragraaf 5.7.  
Natura 2000   Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege aanleg/materieelinzet niet op voorhand uit te sluiten. Derhalve wordt een Aerius-berekening uitgevoerd op het bouwlogistieke plan. Gezien de aard van de voorgenomen plannen en de afstand tot gevoelige Natura 2000-gebieden zijn significant negatieve effecten niet te verwachten. Indien uit de Aerius-berekening blijk dat deze toch optreden, is het mogelijk het bouwlogistieke plan aan te passen.
Zie voor de gevolgen voor Natura 2000 paragraaf 5.7.  
Bodemkwaliteit   Tijdens (graaf)werkzaamheden dient men altijd alert te zijn op mogelijke aanwezige verontreinigingen en moeten bij het vermoeden van bodemverontreiniging de initiatiefnemer en het bevoegd gezag Wet bodembescherming geïnformeerd worden, voordat de werkzaamheden verder gaan. Als er, in afwijking van de verwachting, tijdens de ontgraving van de grond bijmenging van bodemvreemde materialen of aanwijzingen voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging worden waargenomen kan deze grond niet zonder aanvullend onderzoek worden ontgraven of toegepast.
In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het aspect bodemkwaliteit.  
Water   In het kader van het bestemmingsplan wordt een watertoets uitgevoerd, zodat het 'waterbelang' wordt geborgd. In deze toets moet in overleg met het waterschap bepaald worden welke maatregelen exact getroffen moeten worden om de waterhuishouding (inclusief waterkwaliteit) op orde te houden. Aandachtspunt daarbij is de waterhuishouding rond de aan te leggen kunstwerken.
De watertoets is opgenomen in paragraaf 5.9.  
Landschap en cultuurhistorie   De Verbindingsweg dient zorgvuldig te worden ingepast in het kwetsbare landschap om de negatieve effecten op de rand van de Groene Poort zo veel mogelijk te beperken.
Zie paragraaf 5.6 voor de landschappelijke en cultuurhistorische inpassing van de Verbindingsweg.  
Archeologie   Nader onderzoek moet inzicht geven in de exacte archeologische (verwachtings)waarden bij de nadere uitwerking van het plan. Als aantasting/roering van waarden niet voorkomen kan worden, dienen de waarden met archeologisch veldwerk gedocumenteerd of opgegraven (en gearchiveerd) te worden. In alle gevallen waarbij archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, dienen deze gemeld te worden bij de betreffende gemeente, conform de Erfgoedwet.
Zie paragraaf 5.6 voor de uitkomsten van het archeologisch vooronderzoek.  
Ruimtelijke ordening en sociale verbondenheid   De barrière van de nieuwe weg wordt verminderd door de ongelijkvloerse kruising met de Beerninksweg, maar dit zal de gedeeltelijke 'afsnijding' van Groot Azelo van Borne niet opheffen. Een goede inpassing kan de negatieve invloed op de beleving van het gebied (ten behoeve van recreatie) beperken. Voor de landbouw kan ruilverkaveling als maatregel worden ingezet om het effect van de doorsnijding van landbouwpercelen te mitigeren.
Zie paragraaf 5.6 voor de inpassing van de Verbindingsweg.  

Grote nadelige effecten ten aanzien van milieu ontbreken en met het treffen van passende maatregelen, is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.

De m.e.r.-aanmeldingsnotitie wordt door de gemeenteraad van Borne vastgesteld voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de gevolgen van het plan ten aanzien van de diverse milieuaspecten.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk en beleidskader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

Nota Hogere Grenswaarden

Burgemeester en wethouders van Borne hebben op 13 april 2010 gebiedsgericht geluidbeleid vastgesteld. De nota Hogere Grenswaarden heeft als doel de goede geluidskwaliteiten in de gemeente te behouden en de kansen te benutten om, waar gewenst en noodzakelijk, de geluidskwaliteit te verbeteren. In deze nota gaat het om de uitvoering van een hogere grenswaarde procedure waarbij in ieder geval de volgende uitgangspunten worden betrokken:

  • 1. allereerst wordt bekeken wat de basiskwaliteit in het desbetreffende gebied is;
  • 2. onderzocht wordt welke mogelijkheden beschikbaar zijn om de basiskwaliteit (zoveel mogelijk) te realiseren volgens de volgorde bron - overdracht - ontvanger;
  • 3. nadat de maatregelen onderzocht zijn, wordt bekeken of een hogere grenswaarde nodig en gewenst is. Een hogere grenswaarde is alleen gewenst als voldaan wordt aan de ontheffingscriteria;
  • 4. wanneer, ondanks de maatregelen, de basiskwaliteit niet gerealiseerd kan worden, worden compenserende maatregelen genomen. Hoe hoger het geluidsniveau, des te meer compensatie wordt toegepast.
5.2.2 Situatie plangebied

In het gebiedsgerichte geluidbeleid van de gemeente zijn gebiedstypen onderscheiden en wordt aangegeven wat de geluidsambities zijn voor de verschillende gebiedstypen. Voor het buitengebied is de gemeentelijke ambitie dat het geluidsniveau wat betreft verkeerslawaai onder de 48 dB (55 dB als gevolg van railverkeer) blijft en is de bovengrens van 53 dB (58 dB als gevolg van railverkeer) gesteld.

Om inzicht te krijgen in de huidige en de toekomstige akoestische situatie zijn akoestische onderzoeken uitgevoerd (Nieuwe verbindingsweg te Borne, Akoestisch onderzoek zonder ontsluiting Molenkamp, Railinfra Solutions, 23 mei 2019, Bijlage 3 en Nieuwe verbindingsweg te Borne, Akoestisch onderzoek met ontsluiting Molenkamp, Railinfra Solutions, 23 mei 2019, Bijlage 4). Er is onderzoek gedaan naar het plan zoals dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt; Verbindingsweg zonder een aansluiting op de Molenkamp. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar het plan met een aansluiting op de Molenkamp, om ook de uitvoerbaarheid van deze variant te onderzoeken.

Als uitgangspunt is de toekomstige situatie zoals weergegeven in figuren 5.2 en 5.3 gehanteerd, waarbij rekening is gehouden met de aanleg van een spooronderdoorgang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0020.png"

Figuur 5.2) Locatie Verbindingsweg en te wijzigen wegvakken

Verbindingsweg zonder aansluiting op de Molenkamp

Vanwege de aanleg van de Verbindingsweg zonder de aansluiting op de Molenkamp wordt op 29 woningen de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB.

De Verbindingsweg wordt voorzien van een geluidreducerend asfalt zoals SMA-NL8 G+ (het zogenaamde 'Gelderse mengsel'). Hierdoor wordt de geluidbelasting gereduceerd met 2 à 3 dB. Na het toepassen van deze bronmaatregel resteren nog 19 woningen met een overschrijding van de voorkeurswaarde. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB.

Aanvullend zijn schermen overwogen. Deze zijn echter niet overal (financieel) doelmatig. Ter hoogte van de Zenderensestraat is een geluidscherm fysiek niet in te passen. Ter hoogte van woonwijk 't Oldhof is een geluidscherm landschappelijk niet wenselijk omdat daarmee het zicht vanuit 't Oldhof op het omliggende essenlandschap verloren gaat.

Als gevolg van het plan vinden ook wijzigingen plaats aan omliggende wegen. Binnen de geluidzone van de te wijzigen Hosbekkeweg zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. De Bornerbroekseweg heeft een toename van minder dan 1,5 dB als gevolg. Hiermee is er geen sprake van reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder. Ten gevolge van de wijzigingen aan de N743 bedraagt de toename 2,0 dB bij één woning. Voor deze woning dient een hogere waarde vastgesteld te worden. Het betreft hier een woning waarvoor al een hogere waarde verleent moet worden als gevolg van de Verbindingsweg. Als gevolg van de wijziging aan de N743 moet nu een hogere waarde verleend worden op een andere zijde van de woning.

Met deze maatregelen dienen nog voor 19 woningen (voor één woning aan twee zijden) een hogere waarde te worden vastgesteld. Voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde wordt de procedure gevolgd zoals is omschreven in art. 110c Wgh. Dit betreft de procedure zoals geregeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Deze variant wordt mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0021.png"

Figuur 5.3) Locatie Verbindingsweg en aansluiting Molenkamp en te wijzigen wegvakken

Verbindingsweg met aansluiting op de Molenkamp

Vanwege de aanleg van de Verbindingsweg met de aansluiting op de Molenkamp wordt op 30 woningen de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB.

De Verbindingsweg wordt voorzien van een geluidreducerend asfalt zoals SMA-NL8 G+ (het zogenaamde 'Gelderse mengsel'). Hierdoor wordt de geluidbelasting gereduceerd met 2 à 3 dB. Bron- en overdrachtsmaatregelen aan de aansluiting Molenkamp zijn niet doelmatig. Na het toepassen van deze bronmaatregel resteren nog 17 woningen met een overschrijding van de voorkeurswaarde. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB.

Aanvullend zijn schermen overwogen. Deze zijn echter niet overal (financieel) doelmatig. Ter hoogte van de Zenderensestraat is een geluidscherm fysiek niet in te passen. Ter hoogte van woonwijk 't Oldhof is een geluidscherm landschappelijk niet wenselijk omdat daarmee het zicht vanuit 't Oldhof op het omliggende essenlandschap verloren gaat.

Als gevolg van het plan vinden ook wijzigingen plaats aan omliggende wegen. Binnen de geluidzone van de te wijzigen Hosbekkeweg zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. De Bornerbroekseweg heeft een toename van minder dan 1,5 dB als gevolg. Hiermee is er geen sprake van reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder. Ten gevolge van de wijzigingen aan de N743 bedraagt de toename 1,6 dB bij één woning. Voor deze woning dient een hogere waarde vastgesteld te worden. Het betreft hier een woning waarvoor al een hogere waarde verleent moet worden als gevolg van de Verbindingsweg. Als gevolg van de wijziging aan de N743 moet nu een hogere waarde verleend worden op een andere zijde van de woning.

Met deze maatregelen dienen nog voor 17 woningen (voor één woning aan twee zijden) een hogere waarde te worden vastgesteld. Voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde wordt de procedure gevolgd zoals is omschreven in art. 110c Wgh. Dit betreft de procedure zoals geregeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5.2.3 Conclusie

Als gevolg van de aanleg van de Verbindingsweg (zonder aansluiting Molenkamp) wordt de voorkeurswaarde van 48 dB op 29 woningen overschreden. De Verbindingsweg wordt voorzien van geluidreducerend asfalt, waardoor voor nog 19 woningen een hogere waarde vastgesteld dient te worden.

Met het verlenen van hogere waarden, dat separaat aan de vaststelling van dit bestemmingsplan plaatsvindt, is het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect geluid uitvoerbaar.

5.3 Trillingen

5.3.1 Algemeen

In Nederland bestaat geen specifiek juridisch kader voor trillingen zoals deze geldt voor bijvoorbeeld geluid via de Wet geluidhinder. Het juridisch kader wordt door wetgeving bepaald die niet specifiek voor trillingen is bestemd. Het civielrechtelijk kader wordt door het volgende bepaald. Partijen kunnen elkaar in geval van trillinghinder of –schade civielrechtelijk aanspreken op basis van een onrechtmatige daad.

Naast het juridisch kader is de jurisprudentie aangaande de meetrichtlijnen en normstelling van belang. In de gebruiksfase van de infrastructuur is de SBR B richtlijn “hinder voor personen in gebouwen” als normstelling te hanteren. Ook is de SBR A richtlijn “schade aan gebouwen” als normstelling te hanteren met betrekking tot de aanlegfase. De beoordelingssystematiek in de SBR B richtlijn “hinder voor personen in gebouwen” kent streefwaarden. Voor een gewijzigde situatie is de beoordelingssystematiek geënt op het “stand still principe”. Dit houdt in dat als in de bestaande situatie niet aan de streefwaarden wordt voldaan, er in de situatie na wijziging moet worden voldaan aan de waarden uit de nulmeting voor de wijziging. Hiervoor is het in het belang van een wegbeheerder om de nul-situatie eenduidig in maatgevende objecten vast te leggen.

5.3.2 Situatie plangebied

Als gevolg van de aanleg van de spooronderdoorgang kunnen trillingen geproduceerd worden die hinder en/of schade kunnen veroorzaken aan gebouwen. Om de juridische zorgvuldigheid van het plan aantoonbaar te maken is ten aanzien van het aspect trillingen een onderzoek uitgevoerd (Trillingsonderzoek onderdoorgang Gemeentelijke Verbindingsweg Borne, Railinfra Solutions, 9 maart 2018, Bijlage 5). Het onderzoek bestaat uit een nulmeting van de huidige situatie en een beschouwing van de toekomstige situatie.

Nulmeting

De woning aan de Beerninksweg 121 wordt als maatgevend beschouwd. Omdat er voor deze woning geen betredingstoestemming is, is een tweede relevant object als maatgevend beschouwd. Het betreft het bedrijfspand aan de Ambachtstraat 26. Dit object voldoet in de huidige situatie met een factor 5 aan de beoordelingssystematiek voor een bestaande situatie.

Beschouwing toekomstige situatie

Voor het projecteffect wordt bij het object Ambachtstraat 26 uitgegaan van de streefwaarden voor een kantoorfunctie. Hierbij wordt opgemerkt dat het industrieel gebouw Ambachtsstraat 26 met enkele kantoorruimtes formeel geen kantoorgebouw is in het licht van de SBR B richtlijn. Hiermee wordt voor het aspect trillingen van het ontwerp van de spooronderdoorgang een beoordelingssystematiek gevolgd die strenger is dan de beoordelingssystematiek van de SBR B richtlijn. Het ontwerp van de spooronderdoorgang voldoet in het object Ambachtstraat 26 op basis van een beschouwing door een expert naar verwachting aan de streefwaarden in de beoordelingssystematiek SBR B richtlijn.

5.3.3 Conclusie

Het ontwerp van de spooronderdoorgang voldoet in het maatgevende object in de toekomstige situatie naar verwachting aan de streefwaarden in de beoordelingssystematiek SBR B richtlijn.

Het bestemmingsplan is derhalve met het oog op het aspect trillingen uitvoerbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Aan deze grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) moet voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.4.2 Situatie plangebied

Om de effecten op luchtkwaliteit (NO2, PM10 en PM2,5) te bepalen is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (Luchtkwaliteit Gemeentelijke Verbindingsweg Borne, Railinfra Solutions, 19 april 2019, Bijlage 6).

Uit de NSL-Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties in het gebied rond de geplande Verbindingsweg ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer (Wm) liggen en dat concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen.

De weginfrastructuuraanpassing heeft in relatie tot de bestaande situatie een effect op de verkeersafwikkeling en verkeersaantrekkende werking. Gezien de (worst-case bepaalde) effecten op deze twee locaties en de grote ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm, zullen de wijzigingen niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wm.

Hierdoor is uitgesloten dat door uitvoering van het plan op grond van art 5.16, lid 1 sub a de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm) zullen worden overschreden.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er wordt ruim voldaan aan de hier relevante grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het bestemmingsplan is uit het oogpunt van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beleidskader

Met de publicatie van de besluiten externe veiligheid inrichtingen (Bevi), externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de algemene regels op grond van de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit, Vuurwerkbesluit) heeft het Rijk belangrijke kaders voor het beleid over externe veiligheid vastgesteld.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen en inpassingsplannen hiermee rekening te houden.

Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een inpassingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op 1 april 2015 zijn dit besluit en de regeling in werking getreden.

Basisnet 

Om te voorkomen dat in de toekomst onaanvaardbare externe veiligheidssituaties ontstaan, heeft de overheid in samenwerking met het bedrijfsleven een systematiek ontwikkeld om de balans te vinden tussen veiligheid van ruimtelijke ordening en vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze systematiek heet het Basisnet en geldt alleen voor Rijks(water)wegen en de hoofdspoorlijnen.

Om de balans tussen veiligheid en het vervoer van gevaarlijke stoffen in evenwicht te houden, zijn per vervoerstraject de maximale risico's vastgesteld die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het risico dat veroorzaakt wordt door het vervoer van gevaarlijke stoffen mag dan niet meer bedragen dan het vastgestelde risico. Dit betekent dat de risicoruimte wordt vastgesteld in de vorm van een maximale hoeveelheid risico en niet in een maximaal aantal vervoersmiddelen waarin het transport van gevaarlijke stoffen in bulk kan plaatsvinden.

Voor de Rijks(water)wegen en de hoofdspoorlijnen is deze risicoruimte vertaald naar basisnetafstanden. De hoogte van het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen mag buiten de basisnetafstand niet meer dan 10-6 per jaar bedragen. Voor ruimtelijke besluiten fungeert deze risicoruimte dan ook als zone waarbinnen beperkingen gelden voor (beperkt) kwetsbare objecten.

Naast het plaatsgebonden risico heeft het maximale risico ook een begrenzing ten aanzien van het vervoersaandeel in het groepsrisico. Voor gemeenten en provincies betekent dit dat zij bij ruimtelijke besluiten het groepsrisico moeten gaan berekenen op basis van referentiewaarden. Deze referentiewaarden bestaan uit vervoerseenheden gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet stelt naast de begrenzing van het maximale risico ook eisen aan het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten binnen een gebied waar een zwaar ongeval kan plaatsvinden met brandbare vloeistoffen, ook wel het plasbrandaandachtsgebied genoemd. Voor dit gebied geldt dat alleen (beperkt) kwetsbare objecten bestemd mogen worden wanneer dit wordt gemotiveerd.

5.5.2 Situatie plangebied

De externe veiligheidssituatie is beschouwd in een memo (Externe Veiligheid Gemeentelijke Verbindingsweg Borne, Railinfra Solutions, 5 april 2018, Bijlage 7).

Onderzocht is in hoeverre externe veiligheid een rol speelt binnen het plangebied. Specifiek moet hierbij worden onderzocht of er risicobronnen zijn die voor de ontwikkeling binnen het plangebied relevant zijn. Daarbij moeten de volgende twee vragen worden beantwoord:

  • 1. Laat het plangebied nieuwe risicobronnen toe?, en/of
  • 2. Staat het plangebied kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe?

De Verbindingsweg wordt niet aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Lokaal kan de Verbindingsweg gebruikt worden voor het bevoorraden van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De risicokaart is geraadpleegd voor inrichtingen met gevaarlijke stoffen in de directe omgeving.

Alleen ten zuiden van de Verbindingsweg bevindt zich een LPG tankstation (BP Tankstation Gebr. Pol). De kortste route van en naar dit LPG tankstation is via de A1. Het is hiermee niet aannemelijk dat de Verbindingsweg zal worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op bedrijventerrein Molenkamp bevinden zich tevens geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen, waardoor de aansluiting Molenkamp niet als route voor gevaarlijke stoffen gebruikt zal worden.

Hiermee wordt uitgesloten dat met de realisatie van de plannen nieuwe risicobronnen mogelijk worden gemaakt.

Het plangebied beschrijft ook geen realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Aangezien het plangebied geen nieuwe risicobronnen beschrijft of nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten, wordt geconcludeerd dat de aanleg van de Verbindingsweg vanuit externe veiligheid niet relevant is.

5.5.3 Conclusie

Het plangebied laat geen nieuwe risicobronnen toe, daarnaast staat het bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten toe. De Verbindingsweg is derhalve vanuit externe veiligheid niet relevant. Het bestemmingsplan is dan ook uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

5.6 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

5.6.1 Landschap en cultuurhistorie
5.6.1.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen landschappelijke, aardkundige en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.6.1.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van de inpassing van de Verbindingsweg is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (Landschappelijk inpassingsplan Verbindingsweg Borne, Railinfra Solutions, 7 mei 2019, Bijlage 1). In dit landschappelijk inpassingsplan wordt ingegaan op bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de wijze waarop hiermee wordt omgegaan in het wegontwerp.

De landschappelijke kwaliteit en beleving hangen sterk samen met de wording van het landschap en de cultuurhistorie. De landschappelijke structuren en patronen komen veelal overeen met de cultuurhistorische waarden.

Het landschap en het ontstaan ervan (de geomorfologie) worden gekenmerkt door een afwisseling van dekzandafzettingen en uitgesneden beekdalen. In het plangebied zijn duidelijke landschappelijke structuren te herkennen, de een meer gaaf dan de ander. Die structuur en samenhang wordt onder andere bepaald door de mate van openheid, hoogteligging, (a)biotische en/of antropogene samenhang, etcetera. De Zendersche Esch (kranses) met rondom boerenerven, beplantingen en kleine esjes is de meest in het oog springende structuur.

Zendersche Esch (kranses):

  • Openheid;
  • Aan de rand van de es bebouwing en (erf)beplanting (veelal cultuurhistorische relicten/monumenten);
  • Relatief hoge ligging;
  • Zichtlijnen naar vooral Zenderen (kloosters);
  • Oude routes lopen veelal langs de randen van de essen en/of de randen van het beekdal. Ook over de es lopen oude wegen en kerkepaden, zoals De Baken en De Berg. Op de kruising van deze zandpaden staan enkele oude eiken met daaronder een bank en de Mariakapel;
  • Cultuurhistorische betekenis: kranses;
  • Hoge archeologische verwachting (grote essen en de bijbehorende clusters van middeleeuwse erven zoveel mogelijk vermijden);
  • Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (oude boerderijen / monumenten): het boerderijcomplex, de boerderij, dubbele schuur en de korenspieker (na)bij Zenderensestraat 2 zijn rijksmonumenten.
  • Zenderensestraat 8 en 10 hebben geen monumentale status, maar zijn wel opgenomen in het rapport 'Cultuurhistorische inventarisatie'.

Kleinschalig landschap ten zuiden van de Zendersche Esch (tussen spoorlijn, Azelerbeek en Borne):

  • Kleinschaligheid;
  • Steilranden;
  • Essen;
  • Laanbeplanting en houtwallen;
  • Historische routes / oude postwegen (onder andere Meester Thienweg);
  • Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (oude boerderijen / monumenten): (Rijks)monument erve 'Klein Oldhof' (Loodijk 2).
  • Mr. Thienweg 1 en Vaaltweg 2 hebben geen monumentale status, maar zijn wel opgenomen in het rapport 'Cultuurhistorische inventarisatie'.

Landbouw vervult een belangrijke functie in het gebied. Weilanden en akkers komen veelvuldig voor, afgewisseld door struweel, houtwallen, bomenrijen en kleine bosschages. Woonhuizen en boerderijen staan verspreid in het gebied. Door de landschappelijke verscheidenheid is het gebied - naast de agrarische functie - een geliefd uitloop- en recreatiegebied.

De Zendersche Esch wordt doorsneden door de spoorlijn Almelo – Hengelo en de N743. De N743 heeft aan weerszijden van de hoofdrijbaan een parallelweg. Grasbermen en een laanstructuur begeleiden de weg.

De Prins Bernhardlaan en Bornerbroeksestraat/Vaaltweg zijn oude radiale structuren die van oudsher Oud Borne met het omliggende gebied verbinden. Beide lijnen worden begeleid met opgaande beplanting.

Bedrijventerrein Molenkamp ligt aan de westzijde van de kern Borne, noordelijk van de spoorlijn. Het bedrijventerrein is grotendeels gebouwd op de Zendersche Esch en ligt met achterkanten naar het buitengebied. De rand van het bedrijventerrein heeft een rommelige uitstraling. Op het terrein zijn nog enkele oude kranserven aanwezig.

Zuidelijk van de spoorlijn ligt de woonwijk 't Oldhof aan de westzijde van de kern Borne. De Oonksweg ligt op de overgang naar het buitengebied. Grenzend aan de Oonksweg ligt een wandelpad, voorzien van enkele rijen bomen.

De relevante cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn weergegeven in figuur 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0022.png"

Figuur 5.4) Waardevolle elementen en structuren

Hoofdopgave voor de Verbindingsweg is dat deze ondergeschikt in het landschap komt te liggen. Concreet betekent dit:

  • Geen begeleiding van de weg door laanbeplanting of verlichting. Het fietspad parallel aan de Verbindingsweg, noordelijk van de spoorlijn, moet echter wel worden voorzien van openbare verlichting.
  • Indien mogelijk lichte insnijding van de weg in het landschap.
  • Westelijk van de weg afronding van de essen door het vormgeven van steilranden.
  • Oostelijk van de weg inpassing door realisatie van erfbossen.
  • Middenberm uitvoeren in gras met grasstenen.

Het wegontwerp voldoet daar waar mogelijk aan bovenstaande wensen en eisen ten aanzien van landschappelijke inpassing.

Omwille van de inpassing van de Verbindingsweg ter hoogte van de woongebieden is landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan verplicht gesteld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.

5.6.2 Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.6.3 Archeologie
5.6.3.1 Archeologische verwachtingswaarde

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.

In het plangebied komen verschillende archeologische waarden voor, zie hiervoor ook figuur 5.5. De zandige delen van de stuwwal van Borne-Zenderen die zijn bedekt met een plaggendek en op hoge dekzandruggen en -koppen met een plaggendek kennen een hoge archeologische waarde. Rondom deze oude bouwlanden of essen ligt/lag een groot aantal boerenerven waarvan de oorsprong tot in de Middeleeuwen te herleiden is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0023.png"

Figuur 5.5) Archeologische verwachtingskaart

5.6.3.2 Archeologisch onderzoek

Om de archeologische waarde van de gronden te toetsen en indien mogelijk, een eerste indruk te geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische resten, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Plangebied Westelijke Randweg Borne Gemeente Borne Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase), RAAP, 22 maart 2018, Bijlage 8).

Het veldonderzoek heeft de bestaande archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied deels kunnen onderschrijven en deels kunnen nuanceren.

Voor het advies met betrekking tot het vrijgeven van gronden dan wel eventueel vervolgonderzoek is het onderzoeksgebied opgedeeld in deelgebieden (figuur 5.6). Globaal wordt geadviseerd de fluvio(peri)glaciale afzettingen buiten de bufferzones van de historische boerderijen vrij te geven voor alle ontwikkelingen. Alle delen van het plangebied die nog niet zijn onderzocht zouden moeten worden verkend door middel van boringen. Voor de terreindelen binnen of net langs de bufferzones van de historische boerderijen wordt geadviseerd een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren. Ditzelfde geldt voor het deel van het onderzoeksgebied de Zendersche Esch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpGVB-vo01_0024.png"

Figuur 5.6) Archeologische advieskaart

Omdat nog niet alle gronden archeologisch vrijgegeven kunnen worden (de in figuur 5.5 gekleurde gebieden, met uitzondering van de groene gebieden), dienen mogelijk aanwezige archeologische waarden te worden beschermd. Hiertoe worden in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen voor de verschillende archeologische (verwachtings)waarden. Ter plaatse van een hoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen, ter plaatse van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Aan deze dubbelbestemmingen wordt de voorwaarde gekoppeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek overlegd dient te worden waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden aangetast.

5.6.4 Conclusie

Landschap en cultuurhistorie

Middels een landschappelijk inpassingsplan worden eisen gesteld aan de inpassing van de Verbindingsweg. Hiermee worden landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk versterkt.

Archeologie

Om de exacte archeologische waarde van de betreffende gronden vast te stellen dient voor een deel van het plangebied nader onderzoek (booronderzoek en/of proefsleuvenonderzoek) uitgevoerd te worden. Ter plaatse van deze gronden worden dubbelbestemmingen ('Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2') opgenomen met een bijhorend omgevingsvergunningenstelsel waarbij archeologisch onderzoek geëist wordt bij het roeren van gronden. Uit dit onderzoek dient te blijken dat geen archeologische waarden worden aangetast.

Met het uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan worden landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.

Met het opnemen van dubbelbestemmingen voor archeologie worden mogelijk aanwezige archeologische waarden veilig gesteld.

5.7 Natuur

5.7.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) heeft de volgende algemene doelen:

  • het beschermen en ontwikkelen van de natuur;
  • het behouden en herstellen van biologische diversiteit;
  • het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardvolle landschappen.

Deze algemene doelenbepaling beoogt actieve soortenbescherming anders dan de vorm van passieve soortenbescherming via de verbodsbepalingen. De opdracht aan bestuursorganen is om actief beleid te voeren teneinde een gunstige staat van instandhouding van de soorten te bereiken. Deze verplichting om aan actieve soortenbescherming te doen, vloeit voort uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

5.7.2 Situatie plangebied

Om de mogelijke effecten van de werkzaamheden op de in de omgeving aanwezige beschermde soorten gebieden te onderzoeken is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Rondweg Borne, Railinfra Solutions, 15 maart 2017, Bijlage 9).

Beschermde gebieden

Het is niet uit te sluiten dat in de aanlegfase (significant) negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelen van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden Wierdenseveld, Borkeld, Lemselermaten en Lonnekermeer. De inzet van zwaar materieel, de aan- en afvoer van bouwmaterialen over het bestaande wegennet kan namelijk leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie.

Er wordt een Aerius-berekening uitgevoerd op het bouwlogistieke plan. Gezien de aard van de voorgenomen plannen en de afstand tot gevoelige Natura 2000-gebieden zijn significant negatieve effecten niet te verwachten. Indien uit de Aerius-berekening blijk dat deze toch optreden, kan het bouwlogistieke plan worden aangepast.

Met betrekking tot de gebruiksfase is stikstofdepositie (en daarmee een berekening met Aerius) niet relevant omdat op wegen binnen een straal van 3 kilometer van de betreffende Natura 2000-gebieden een verkeersaantrekkende werking van meer dan 1000 motorvoertuigen per etmaal niet optreedt.

Er zijn geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), omdat de werkzaamheden buiten de begrenzingen van de NNN plaatsvinden en externe werking niet relevant is.

Beschermde soorten

In onderstaande tabel zijn de bevindingen en conclusies ten aanzien van de beschermde soorten samengevat.

Soortgroep   Beschermde soorten in het plangebied of directe omgeving aanwezig   Kans op overtreding verboden Wnb   Gevolgen   Ontheffing aanvragen Wnb  
vaatplanten   mogelijk licht beschermde soorten aanwezig   nee, vrijstelling van tabel 1-soorten   geen, wel zorgplicht   nee  
grondgebonden zoogdieren   ja, licht beschermde soorten zijn aanwezig   nee, vrijstelling van tabel 1-soorten   geen, wel zorgplicht   nee  
  ja, tabel 2-soort eekhoorn is aannemelijk aanwezig   ja   werken conform goedgekeurde gedragscode   nee  
vleermuizen   ja, zeer waarschijnlijk de aanwezigheid van verschillende vleermuissoorten   ja, werkzaamheden kunnen leefgebied verstoren (licht- en geluidverstoring) of vernietigen (kappen van bomen)   nader onderzoek noodzakelijk om de functie van het plangebied voor vleermuizen in kaart te brengen.   ja, als onderzoek aantoont dat essentieel leefgebied van vleermuizen wordt verstoord/ vernietigd  
vogels   ja, het plangebied biedt geschikt broedbiotoop voor algemeen voorkomende vogels die in heggen/hagen/ tuinen/ bomen broeden   ja, indien broedende vogels worden verstoord   werken buiten broedseizoen en broedhabitat vóór het broedseizoen ongeschikt maken. Indien haalbaar ook continu doorwerken   nee, voor het verstoren van broedende vogels kan in het kader van dit project geen ontheffing worden verleend, effecten dienen voorkomen te worden  
  ja, mogelijk aanwezigheid jaarrond beschermde nesten   ja, indien jaarrond beschermde nesten in en direct rond het plangebied voorkomen   nader onderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten, met speciale aandacht voor de steenuil   nee, voor het verstoren van jaarrond beschermde nesten kan in het kader van dit project geen ontheffing worden verleend, effecten dienen voorkomen te worden  
vissen   nee   nee   geen   nee  
reptielen & amfibieën   ja, licht beschermde soorten zijn aanwezig   nee, vrijstelling van tabel 1-soorten   geen, wel zorgplicht   nee  
dagvlinders, libellen & overige gewervelden   nee   nee   geen   nee  

Vleermuizen

Naar aanleiding van de uitkomsten van de natuurtoets is in 2017 aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen (Onderzoek Vleermuizen Verbindingsweg Borne, NatuurInclusief, 25 oktober 2017, Bijlage 10).

Gedurende het onderzoek dat in 2017 is uitgevoerd is naar voren gekomen dat bij de aansluiting Verbindingsweg op de N743 en langs de Bornerbroeksestraat een essentiële vliegroute en essentieel foerageergebied aanwezig is van gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Aanvullende maatregelen zijn dan ook noodzakelijk en mogelijk zal ontheffing nodig zijn. Verblijfplaatsen in de te rooien bomen zijn niet aangetroffen.

Naar aanleiding van het onderzoek naar vleermuizen, is in het landschappelijk inpassingsplan (zie ook paragraaf 5.6 en Bijlage 1) een plan opgenomen voor de compensatie van vliegroutes en foerageergebied.

5.7.3 Conclusie

Beschermde gebieden

Er zijn, met uitzondering van de aanlegfase, geen significant negatieve effecten te verwachten op Natura 2000-gebieden. Uit het op te stellen bouwlogistieke plan moet blijken of significant negatieve effecten al dan niet optreden tijdens de aanlegfase. Mocht blijken dat er mogelijk toch significant negatieve effecten optreden, dan wordt het bouwlogistieke plan aangepast.

Er zijn geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Beschermde soorten

Met het werken onder voorwaarden en met eventueel een ontheffing in het kader van de Wnb zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet te verwachten. Op twee locaties worden vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen gecompenseerd.

Er kan voldaan worden aan de voorwaarden die gesteld worden (ontheffingen, mitigerende maatregelen, ecologisch werkprotocol etcetera). Derhalve kan gesteld worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect natuur.

5.8 Bodem

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.8.2 Situatie plangebied

Om de milieukundige bodemkwaliteit in beeld te brengen is een vooronderzoek bodem uitgevoerd (Vooronderzoek bodem NEN5725, Railinfra Solutions, 16 oktober 2017, Bijlage 11).

Uit het vooronderzoek blijkt dat de bodem van het hele onderzoeksgebied geclassificeerd is als bodemkwaliteitsklasse 'Schoon' en plaatselijk 'Wonen met tuin'. Dit vloeit voort uit het gegeven dat er vanuit gegaan wordt dat het onderzoeksgebied onverdacht is, waardoor de bodemkwaliteit wordt aangehouden die op grond van de geldende bodemkwaliteitskaart met bodembeheernota verwacht wordt.

De bodemkwaliteitsklassen 'Schoon' en 'Wonen met tuin' zijn schoner dan de toekomstige bodemfunctie 'Industrie' (welke past bij de Verbindingsweg), waardoor er geen maatregelen nodig zijn om de functie en het gebruik op elkaar af te stemmen.

Verder zijn geen sterke verontreinigingen (boven de interventiewaarde) te verwachten en dus ook geen geval van ernstige bodemverontreiniging zoals de Wet bodembescherming deze definieert. Omdat er geen bodemverontreiniging op de onderzoekslocatie wordt verwacht is er ook geen belemmering voor de economische uitvoerbaarheid.

5.8.3 Conclusie

De functie verkeer wordt passend geacht in relatie tot de bodemkwaliteit, omdat de aanwezige bodemkwaliteit zeer waarschijnlijk voldoet en zelfs schoner is dan noodzakelijk is voor de toekomstige functie. De aanwezige bodemkwaliteit is niet van dien aard dat de kosten voor de te treffen maatregelen de (economische) uitvoerbaarheid in gevaar brengt. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit.

5.9 Watertoets

5.9.1 Algemeen

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Deze waterparagraaf is in samenspraak met het Waterschap Vechtstromen tot stand gekomen. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt ter formele toetsing nogmaals voorgelegd aan het Waterschap.

Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

5.9.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd (Watertoets Verbindingsweg Borne, Railinfra Solutions, 15 april 2019, Bijlage 12).

Watersysteem

In het plangebied ligt één leggerwatergang, namelijk een watergang die langs de Meester Thienweg loopt. Deze watergang watert af op KRW-waterlichaam Azelerbeek. Langs het spoor liggen greppels ten behoeve van de afwatering van de spoorbaan.

In december 2016 heeft Railinfra Solutions ter plaatse van het plangebied veldwerk uitgevoerd. Er zijn dertien peilbuizen in het plangebied geplaatst met een diepte variërend van drie tot zes meter onder maaiveld. Deze peilbuizen zijn in januari 2017, november 2017 en april 2018 uitgelezen. Daarnaast heeft het waterschap gegevens over de grondwaterstanden aangeleverd. Uit deze twee bronnen komt de volgende bodeminformatie:

  • 3. Bodem bestaat vooral uit matig fijn zand, in het noordelijk deel is vanaf 1-3 meter beneden maaiveld leem aangetroffen.
  • 4. De zandlagen zijn goed tot zeer goed doorlatend.
  • 5. De leemlagen zijn slecht tot matig doorlatend.
  • 6. De grondwaterstand zijn gemeten van december 2016 tot april 2018. De metingen varieren tussen 13,25 en 16,0 mNAP.
  • 7. Op basis van tijdreeksanalyse is een GHG gesimuleerd die varieert van 14,45 en 16,26 mNAP of van 13 – 191 cm -mv.
  • 8. De regionale grondwaterstroming ter hoogte van de tunnel onder het spoor door is richting het westen. De lokale grondwaterstroming ter hoogte van de tunnel is richting de leggerwatergang.

Gevolgen plan voor water

Thema   Gevolgen  
Veiligheid   N.v.t.: geen waterkeringen of bergingsgebieden aanwezig.  
Wateroverlast   Geen: genoeg bergingscapaciteit om afstromend hemelwater van verharding op te vangen en vast te houden. De afwatering van weg en tunnel dient te worden ontworpen conform de geldende normen en richtlijnen.  
Riolering (afvalwaterketen)   Geen effect, hemelwater (first flush) wordt afgevoerd op de nabijgelegen riolering.  
Watervoorziening   N.v.t.: geen waterbronnen of grondwaterbeschermingsgebied in de buurt.  
Volksgezondheid   Geen effect.  
Bodemdaling   Geen effect.  
Grondwateroverlast   Op een aantal locaties is de GHG vrij dicht onder maaiveld. In het ontwerp dient hier rekening mee gehouden te worden.
Voor de ontwatering worden bermsloten aangelegd. Door het treffen van deze maatregelen wordt in de omgeving geen grondwater verhogend effect verwacht als gevolg van de ingreep.  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Afstromend hemelwater wordt gezuiverd door berm- en bodempassage.  
Grondwaterkwaliteit   Afstromend hemelwater wordt gezuiverd door berm- en bodempassage.  
Verdroging   De ingreep leidt niet tot verlaging van grondwaterstanden.  
Natte natuur   N.v.t.: geen natte natuur van waarde in de buurt.  
Inrichting en beheer   Uitgangspunt voor het ontwerp is dat de leggerwatergang onderhoudbaar blijft.  

Watertoets

Deze waterparagraaf is in samenspraak met het Waterschap Vechtstromen tot stand gekomen. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt ter formele toetsing nogmaals voorgelegd aan het Waterschap.

5.9.3 Conclusie

De planregels bieden voldoende bescherming voor de verschillende wateraspecten. Het bestemmingsplan kan met het oog op het aspect water uitvoerbaar worden geacht.

5.10 Conventionele explosieven

5.10.1 Algemeen

Als gevolg van gevechtshandelingen in het verleden kunnen conventionele explosieven in het plangebied zijn achtergebleven. Wanneer conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog bij de aanleg van de Verbindingsweg spontaan worden aangetroffen, dan ontstaat mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties (zware explosies) bij de uitvoering van werkzaamheden kunnen in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane vondsten van conventionele explosieven kunnen daarnaast tot extra uitvoeringskosten leiden, hetgeen gevolgen kan hebben voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

5.10.2 Situatie plangebied

Om de risico's op de aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem van het plangebied te onderzoeken is een historisch vooronderzoek explosieven uitgevoerd (Historisch Vooronderzoek Explosieven, T&A Survey, 12 oktober 2016, Bijlage 13). De resultaten van dat onderzoek zijn hierna beknopt beschreven.

Er hebben binnen het onderzoeksgebied geen grondgevechten plaatsgevonden bij de bevrijding in 1945. De spoorlijn tussen Almelo en Borne is wel meerdere malen doelwit geweest van een beschieting/bombardement van geallieerde vliegtuigen. Er is informatie bekend over een ruimingsactie in de nabijheid van het plangebied (Prins Bernhardstaat), over bombardementen door vliegtuigen van de 2nd Tactical Air Force en over sporen van oorlogshandelingen (kraters langs de spoorlijn).

Omdat het onderzoeksgebied hiermee mogelijk als (deels) verdacht gezien moet worden is een nadere en gedetailleerde analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bekende sporen alle buiten het onderzoeksgebied zijn gelegen. Daarmee is het onderzoeksgebied in zijn geheel onverdacht. Grondroerende werkzaamheden kunnen dan ook op reguliere wijze worden uitgevoerd.

5.10.3 Conclusie

Het gehele onderzoeksgebied is onverdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect conventionele explosieven.

5.11 Lichthinder

Op basis van het definitieve referentieontwerp waarin tevens de eisen inzake aan te brengen verlichting (plaatsing, afstanden, lichtopbrengst en dergelijke) vaststaan, danwel bandbreedten in dezen, wordt een lichthinderonderzoek uitgevoerd. Specifieke aandacht verdient het inschijnen van koplamplicht op nabij het tracé gelegen woningen. De resultaten uit dit onderzoek worden ingevoegd in het ontwerpbestemmingsplan.

5.12 Verkeer en parkeren

5.12.1 Algemeen

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

5.12.2 Situatie plangebied

Verkeer

In Hoofdstuk 4 is reeds uitgebreid ingegaan op de verkeerskundige aspecten van het plan. Kortheidshalve wordt naar dit hoofdstuk verwezen.

Parkeren

Het plangebied maakt geen functies mogelijk waarbij parkeren noodzakelijk is. Derhalve worden geen parkeervoorzieningen aangebracht. Parkeervoorzieningen kunnen binnen de bestemming 'Verkeer' wel worden aangelegd.

5.12.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van de Verbindingsweg met spooronderdoorgang. Ontsluiting op bestaande verkeersstructuren wordt eveneens mogelijk gemaakt. De gehanteerde uitgangspunten voor het wegontwerp worden allen toegepast in de diverse voor dit bestemmingsplan benodigde onderzoeken.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren.

5.13 Bedrijven en milieuzonering

5.13.1 Algemeen

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

5.13.2 Situatie plangebied

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de aanleg van een nieuwe weg. Verkeer is geen activiteit die onder de bedrijven en milieuzonering valt. Omdat verkeer constant in beweging is, is er ook geen sprake van een gevoelige activiteit. Een milieueffect vanuit de omgeving ten aanzien van de bedrijven en milieuzonering is dan ook niet te verwachten.

5.13.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is niet relevant voor dit bestemmingsplan en vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.14 Overige belemmeringen

5.14.1 Algemeen

Naast de in paragrafen 5.1 tot en met 5.12 genoemde belemmeringen kunnen er bestaande ruimtelijke belemmeringen voorkomen in het plangebied waar rekening mee gehouden dient te worden gehouden. Te denken valt aan bestaande relevante kabels en leidingen en milieuzones.

5.14.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn de volgende planologisch relevante belemmeringen aanwezig:

  • riolering langs de N743;
  • gasleiding onder en in het verlengde van de Beerninksweg;
  • radarverstoringsgebied als gevolg van radarstation Twente;
  • invliegfunnel.

Riolering

Langs de N743 ligt een hoofdpersleiding van de riolering. Deze is op de verbeelding en in de planregels opgenomen middels een dubbelbestemming (Leiding - Riool).

Gasleiding

Onder de Beerninksweg en in het verlengde daarvan in westelijke richting loopt een hogedrukaardgastransportleiding. Het betreft buisleiding N528-70. Deze leiding heeft een diameter van 6,6 inch en een druk van 40 bar.

Deze leiding is, inclusief een vrijwaringszone van 4 meter aan weerszijden van de leiding, op de verbeelding en in de planregels opgenomen middels een dubbelbestemming (Leiding - Gas).

Radarverstoringsgebied

In bijlage H van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn radarstations en radarverstoringsgebieden weergegeven. Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente.

De maximale hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging 71 meter +NAP bedraagt, oplopend met 0,25 graden.

Het plangebied is gelegen op circa 11,5 kilometer van het radarstation Twente. Dit betekent dat er ter plaatse als gevolg van het radarstation Twente tot maximaal 121 meter +NAP mag worden gebouwd. Ter plaatse is het maaiveld gelegen tussen 13 en 17 meter +NAP. Dit houdt in dat tot maximaal 104 tot 108 meter boven maaiveld gebouwd mag worden. Gezien deze grote hoogte, is het radarverstoringsgebied niet relevant voor dit plan.

Invliegfunnel

Ten behoeve van de vliegveiligheid van het nabijgelegen vliegveld Twente zijn invliegfunnels opgenomen. Eén van deze invliegfunnels is over het plangebied gelegen. De obstakelvrije ruimte ter plaatse bedraagt 180 meter +NAP. Ter plaatse is het maaiveld gelegen tussen 13 en 17 meter +NAP. Gezien de grote hoogte, is de invliegfunnel niet relevant voor dit plan.

5.14.3 Conclusie

In het plangebied liggen een planologisch relevante hoofdpersleiding van de riolering en een hogedrukaardgastransportleiding. Beide leidingen worden beschermd middels een dubbelbestemming in de planregels en op de verbeelding. Hiermee zijn er geen overige belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, een landelijke standaard voor ruimtelijke plannen die wettelijk verplicht moet worden toegepast. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat twaalf bestemmingen, die worden behandeld in paragraaf 6.3.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart).
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.
  • specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling / verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
  • afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen.
  • Algemene gebruiksregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent het gebruik.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Op grond van dit artikel mag tevens het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, eveneens worden voortgezet, tenzij sprake is van reeds illegaal gebruik.
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Het plan kent in totaal tien bestemmingen, waarvan vier dubbelbestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen bevatten meer specifieke voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik of het bouwen en gelden voor een specifiek gebied of pand binnen het bestemmingsplangebied.

Agrarisch met waarden

De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor agrarische bedrijfsvoering en recreatief medegebruik.

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van agrarische doeleinden worden gebouwd.

Groen

De bestemming ‘Groen’ voorziet in structureel groen dat in het noordelijk deel en het zuidelijk deel van het plangebied aanwezig is. Binnen deze bestemming worden tevens fiets- en voetpaden en water mogelijk gemaakt. Overigens worden groenvoorzieningen ook binnen sommige andere bestemmingen, zoals ‘Verkeer’ mogelijk gemaakt.

De gronden met de aanduidingen 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing' zijn voorzien voor de landschappelijke inpassing van de weg.

Verkeer

De doorgaande verkeersroutes, niet zijnde de buurtonstluitingsroutes, die een belangrijke ontsluitingsfunctie hebben voor een (deel van de) wijk of (een deel van) de kern Borne zijn bestemd als 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, groenvoorzieningen, waaronder bermen, parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, kunstwerken en straatmeubilair, afvalcontainers, verhardingen, watergangen en waterpartijen en transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.

Verkeer - Railverkeer

De bestemming ‘Verkeer - Railverkeer’ regelt de bestemming van de gronden die in eigendom zijn van ProRail. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor spoorwegen, wegen ter plaatse van spoorwegovergangen, verhardingen, groen- en parkeervoorzieningen, kunstwerken, geluidwerende voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van voorzieningen van algemeen nut.

Water

De bestemming ‘Water' heeft betrekking op de primaire watergangen en –partijen. De overige watergangen zijn van secundair belang en worden geregeld binnen de andere bestemmingen. Dit geldt ook voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

Waarde archeologie 1

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 betreft alle terreinen van hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 2.500 m2 of dieper dan 40 cm is een vergunning noodzakelijk.

Waarde archeologie 2

Deze dubbelbestemming betreft alle terreinen van middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 5.000 m2 of dieper dan 40 cm is een vergunning noodzakelijk.

Leiding

In het plangebied ligt een tweetal leidingen (een hogedrukaardgastransportleiding en een riolering) waarvoor beperkingen gelden. Deze leidingen zijn op de kaart met ‘Leiding’ opgenomen als dubbelbestemming. Deze dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Leiding - Riool vallen onder de primaire bestemming, om de belangen van de leidingen te beschermen. De reguliere bestemming is daarbij de secundaire bestemming, waarvoor bouwwerken wel mogelijk blijven, mits advies bij de leidingbeheerder wordt ingewonnen. Tevens is binnen deze bestemming een vergunningstelsel opgenomen voor aanlegactiviteiten.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de economische (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de Totaalvisie (vastgesteld 30 oktober 2014). De gemeenteraad heeft op 4 juni 2015 besloten de eerste stapsteen (aanleg Verbindingsweg met spooronderdoorgang) te realiseren. Op 29 september 2015 heeft de raad het daarvoor benodigde budget in de gemeentebegroting vastgesteld. De gemeente Borne en ProRail hebben een samenwerkingsovereenkomst opgesteld voor de realisatie van de spooronderdoorgang.

Binnen het vastgestelde budget is naast kosten voor de aanleg van de Verbindingsweg tevens rekening gehouden met kosten voor inpassing, grondverwerving, het treffen van eventuele mitigerende en/of compenserende maatregelen en de eventuele financiële consequenties van bijvoorbeeld planschade.

Om de Verbindingsweg met spooronderdoorgang aan te kunnen leggen, dient de gemeente de beschikking te hebben over de gronden. Getracht wordt om deze gronden middels minnelijke verwerving in eigendom te krijgen. Een aantal percelen is reeds in eigendom van de gemeente danwel ProRail. Mocht minnelijke verwerving niet haalbaar blijken dan zal de gemeente Borne overgaan tot onteigening van de gronden.

Aansluiting bedrijventerrein Molenkamp

Ondermeer over de aansluiting Molenkamp heeft de gemeenteraad van Borne op 11 december 2018 het volgende besloten:

  • een rechtstreekse aansluiting van bedrijventerrein Molenkamp op de Verbindingsweg toe te voegen aan het tracé;
  • de rechtstreekse aansluiting van bedrijventerrein Molenkamp op de Verbindingsweg vooralsnog niet te realiseren vanwege het ontbreken van financiële middelen.

Omdat de financiële middelen voor de aansluting Molenkamp ontbreken, wordt deze niet mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

Conclusie financiële uitvoerbaarheid

Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het plan financiëel uitvoerbaar is, met uitzondering van de aansluiting op bedrijventerrein De Molenkamp. De aansluiting op bedrijventerrein De Molenkamp maakt dan ook geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Planschade

Kosten voor eventuele planschade komen voor rekening van het budget dat door de gemeenteraad van Borne beschikbaar is gesteld voor uitvoering van de eerste stapsteen uit de Totaalvisie.

Exploitatieplan

Volgens de Wro moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Allereerst moet de gemeente met verschillende instanties overleg plegen over een voorontwerp van het plan. Op basis van de opmerkingen vanuit de instanties wordt een ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Daarnaast wordt in het voortraject een ieder de mogelijkheid geboden om in te spreken, conform de gemeentelijke inspraakverordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (zoals vermeld in artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro)).

Om mee te kunnen denken over het ontwerp en de inpassing van de Verbindingsweg en de spooronderdoorgang zijn omwonenden uitgenodigd mee te denken. Dit is gebeurd middels individuele gespreken, informatiebijeenkomsten en meedenkavonden per deelgebied.

De volgende bijeenkomsten hebben plaatsgevonden:

Datum   Bijeenkomst  
3 oktober 2016   Informatieavond  
12 oktober 2016   Meedenkavond Molenkamp  
13 oktober 2016   Meedenkavond Oldhof  
27 oktober 2016   Meedenkavond spooronderdoorgang  
12 januari 2017   Terugkoppelavond Oldhof / spooronderdoorgang  
19 januari 2017   Terugkoppelavond Molenkamp  
2 maart 2017   Inloopavond Zenderen  
9 maart 2017   Informatieavond door het college van Burgemeester en wethouders  
26 juni 2017   Inloopavond varianten Molenkamp  
22 februari 2018   Inloopavond inpassingsplan  

Daarnaast hebben gedurende het proces diverse individuele keukentafelgesprekken plaats gevonden.

De bevindingen van deze bijeenkomsten en keukentafelgesprekken zijn betrokken bij de totstandkoming van het ontwerp.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag.

8.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals omliggende gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het concept voorontwerpbestemmingsplan is reeds voor vooroverleg voorgelegd aan Provincie Overijssel. De inhoudelijke vooroverlegreactie van Provincie Overijssel is betrokken bij het opstellen van het voorliggende voorontwerp bestemmingsplan. Gedurende de termijn van terinzagelegging zal dit bestemmingsplan tevens voor vooroverleg worden toegezonden aan de  volgende relevante instanties:

  • Rijkswaterstaat Oost Nederland;
  • Gemeente Hof van Twente;
  • Gemeente Almelo;
  • Gemeente Hengelo;
  • Gemeente Tubbergen;
  • Waterschap Vechtstromen;
  • Veiligheidsregio Twente;
  • Gasunie Transport Services BV;
  • LTO;
  • Bundeling Bornse Ondernemers.

Met Stichting Twickel en overige grondeigenaren, inclusief beperkt gerechtigden van de gronden welke het plangebied rechtstreeks raken vindt overleg plaats. Deze partijen worden actief geïnformeerd over de procedure. Wijkraad 't Oldhof, Stichting Gemeenschapsbelangen (Groot) Azelo en Dorpsraad Zenderen worden daarnaast actief geïnformeerd over de procedure.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan is geregeld in artikel 3.7 t/m 3.9 Wro. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd voor een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijze kenbaar maken omtrent het plan. Het plan wordt daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.