direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Borne, herziening Pigge Landen 1 Hertme
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn eigenaar van het agrarisch bedrijf aan de Pigge Landen 1 te Hertme. Het bedrijf bestaat uit het agrarisch erf met daarop de bedrijfswoning, diverse agrarische (op)stallen voor de stalling van paarden, koeien en werktuigen en de omliggende agrarische gronden.

Initiatiefnemers zijn voornemens om het gehele erf en de daaromheen liggende gronden te herontwikkelen. Deze herontwikkeling bestaat concreet uit de volgende aspecten:

  • het herstel, en de natuurlijke inrichting, van een gedeelte van de oorspronkelijke loop van de Oude Bornschebeek;
  • de ontwikkeling van nieuwe natuur en het extensief agrarisch gebruiken van de omliggende agrarische gronden;
  • de realisatie van maximaal 3 boerderijlodges in maximaal 1 gebouw;
  • de aanleg van een recreatiefwandelpad;
  • verplaatsing agrarisch erf in oostelijke richting en herbouw boerderij en opstallen.

Op 22 november 2011 is door initiatiefnemers een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders met het verzoek om medewerking te verlenen aan het initiatief. Op 1 juni 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om in principe medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van het perceel Pigge Landen 1 te Hertme en omliggende gronden.

Omdat de voorgenomen herontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de wijziging van bestemming vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede 'ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Pigge Landen 1 in het buitengebied van de gemeente Borne. Op 1,4 kilometer ten zuidwesten van het plangebied ligt de kern Zenderen. Het buurtschap Hertme bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied op ruim 1,3 kilometer. Onderstaand kaartbeeld geeft de ligging van het plangebied aan de Pigge Landen 1 in Hertme weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0001.png"

Afbeelding 1.1. Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het ''Bestemmingsplan Buitengebied Borne, herziening Pigge Landen 1 Hertme" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige planologische regiem

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Borne. Dit bestemmingsplan is op 16 september 2004 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. Op 26 april 2005 is het bestemmingsplan (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel. Op enkele (kleine) punten is door de provincie goedkeuring onthouden. De onthouding van goedkeuring had geen betrekking op het plangebied. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied". Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft het agrarisch erf aan de Pigge Landen, de omliggende gronden en een deel van de Oude Bornschebeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Buitengebied" (Bron: Gemeente Borne)

Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft het grootste deel van het plangebied de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden". Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn deze gronden tevens bedoeld voor het behoud en de versterking van landschapswaarden. Gebouwen zijn enkel toegestaan binnen een agrarisch bouwperceel. Het huidige agrarisch bouwperceel aan de Pigge Landen 1 heeft een omvang van circa 0,5 hectare. Binnen het agrarisch bouwperceel mogen bedrijfsgebouwen worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 12 meter. Bedrijfswoningen en bijgebouwen dienen tevens binnen het bouwvlak te worden gebouwd. In de regels bij deze bestemming is bepaald dat de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 750 m3 mag bedragen. De inhoud van de huidige bedrijfswoning is echter 1.050 m3. In artikel 7 van het bestemmingsplan is bepaald dat dergelijke afwijkingen ten aanzien van onder andere de inhoud als maximum gehanteerd mag worden.

Een deel van de loop van de Oude Bornschebeek maakt tevens onderdeel uit van het plangebied. Deze waterloop is bestemd als "Watergang". Deze gronden zijn bedoeld voor de aan- en afvoer van water alsmede de waterberging, behoud en ontwikkeling van natuur en medegebruik voor extensieve recreatie.

Omdat de voorgenomen herontwikkeling, waarbij onder andere het agrarisch erf enigszins wordt verplaatst in oostelijke richting en verblijfsrecreatieve voorzieningen worden gerealiseerd, niet in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Er wordt ingegaan op de landschappelijke aspecten en de huidige kenmerken van het gebied.

In hoofdstuk 3 wordt het gewenste plan beschreven.

Hoofdstuk 4 gaat in op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Borne beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk worden de historische en landschappelijke aspecten beschreven. Ook zal nader ingegaan worden op het plangebied.

2.1 Landschappelijke aspecten

Het landschap in de omgeving van het plangebied behoort tot het kampenlandschap (hoevenlandschap). Dit landschap heeft een kleinschalig en afwisselend karakter. Het landschap wordt getypeerd door een afwisseling van bossen, houtwallen, lanen, boerderijen en agrarische gronden met veel kleine hoogteverschillen (steilranden). Kenmerkend zijn de kampen (eenmansessen), die door beplanting en steilrand omzoomd worden en daardoor als duidelijke landschappelijke eenheden herkenbaar zijn. De boerderijen staan verspreid in het landschap aan de rand van es. De lagere gronden van het beekdal waren van oudsher in gebruik als weide- en hooilanden. De beekdalen vormen belangrijke structurerende lijnen in het landschap. Haaks op de waterloop zijn de kavelgrenzen aangezet met houtwallen en andere vormen van kavelbeplanting. Het beekdal van de Bornse beek is nog duidelijk herkenbaar in het landschap.

2.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Pigge Landen 1 nabij het buurtschap Hertme. Het gebied waarin het plangebied zich bevindt heeft een overwegend kleinschalig agrarisch karakter waarbij relatief veel groen aanwezig is. Nabij het huidige agrarisch erf loopt de Oude Bornschebeek. De Bornsebeek en de Oude Bornschebeek zijn twee belangrijke structurerende lijnen in het landschap. Een deel van de loop van de Oude Bornschebeek maakt onderdeel uit van het plangebied evenals de omliggende agrarische gronden. Vanaf de datum van aankoop (januari 2009) zijn deze omliggende agrarische percelen niet meer bemest en worden deze natuurlijk beheerd. De onderstaande luchtfoto geeft een beeld van het plangebied in haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto omgeving plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

Het agrarische erf aan de Pigge Landen 1 is het enige erf dat zich aan de Pigge Landen bevindt. Via de Hertmerweg, welke overgaat in de Oude Postweg, is de Pigge Landen bereikbaar. De bebouwing in het plangebied bestaat uit een agrarische bedrijfswoning en enkele agrarische opstallen. De agrarische opstallen binnen het plangebied worden in de huidige en toekomstige situatie gebruikt voor de stalling van paarden, koeien en werktuigen. De onderstaande luchtfoto geeft een goed beeld van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0004.png"

Afbeelding 2.2 Luchtfoto plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de landschappelijke aspecten en op het plangebied zelf. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling ingegaan.

3.1 Algemeen

Zoals reeds geschetst in het voorgaande is er in de huidige situatie sprake van een agrarisch bedrijf. Het bedrijf houdt er een extensieve agrarische bedrijfsvoering op na. De veestapel van het bedrijf bestaat uit vleesvee en enkele paarden. Het vleesvee is met name bestemd voor de ambachtelijke markt en zal worden gehouden in een roundhouse stal (zie ook 3.2.7).

De paarden zijn ook eigen bezit en bedoeld voor de kleinschalige fokkerij. Veulens worden in eigen beheer opgefokt of verkocht op jonge leeftijd (1-3 jaar).

Zoals blijkt uit de bijgevoegde onderbouwing in Bijlage 1 overstijgt de gewenste bedrijfsopzet op basis van de opbrengst, het ruimtegebruik en aantallen dieren het hobbymatige karakter.

Initiatiefnemers zijn voornemens om het gehele erf en de daaromheen liggende gronden te herontwikkelen. In verband met deze herontwikkeling is de ervenconsulent van Het Oversticht verzocht om een advies. In februari 2012 heeft de ervenconsulent geadviseerd in verband met deze plannen. Het advies van de ervenconsulent is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. De conclusie voortkomend uit het advies van de ervenconsulent luidde:

'Het plan voor het landgoed Kielshaeven zal bijdragen aan behoud en versterking van het (veranderende) landschap ten noorden van Borne. In dit advies worden enkele verbeteringen aangedragen om het nieuwe erf nog beter aan te laten aansluiten op de omgeving.'

In het in februari 2012 uitgebrachte advies was de gewenste roundhouse stal nog niet in beeld. In verband met deze roundhouse stal is de ervenconsulent verzocht een nieuw advies uit te brengen waarbij wordt ingegaan op de inpasbaarheid van een dergelijk stalconcept in het landschap. Het betreffende advies is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting. De conclusie voortkomend uit het advies luidt:

'Plaatsing van een nieuwe roundhouse stal is mogelijk, als voor de stal aansluiting wordt gezocht in de nabijheid van de overige gebouwen op het erf. Het gebouw met de boerderijlodges moet op enige afstand van dit gebouwenensemble worden geplaatst. Hierover gaan gemeente en eigenaar met elkaar in overleg. Beplanting zorgt voor een logische inbedding van het geheel.'

Naar aanleiding van het advies van de ervenconsulent is het plan verder uitgewerkt door Buro Stad + Land in de vorm van een Ruimtelijke Kwaliteitsplan. In dit Ruimtelijk Kwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting, is de landschappelijke inpassing van het plangebied nader uitgewerkt. Ten aanzien van de situering van de roundhouse stal wordt opgemerkt dat het bouwvlak met de verplaatsing ook zo is aangepast dat er ten allen tijde een relatie met de bestaande bebouwing blijft bestaan. Dit conform het advies van de ervenconsulent.

In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de uitgangspunten voor deze landschappelijke inpassing en wordt de herontwikkeling nader uiteen gezet.

3.2 Herontwikkeling Pigge Landen 1 te Hertme

3.2.1 Uitgangspunten bij de ontwikkeling van het erf
3.2.1.1 Uitgangspunten opdrachtgever:
  • Bestaande boerderij vervangen door een nieuwe moderne maar passende woning met gebouwen;
  • realisatie Roundhouse stal op achtererf;
  • huidige agrarische landschapsontsierende bebouwing (ten behoeve van veehouderij) slopen;
  • nieuw te bouwen recreatieve voorziening dat aansluit op het landschap;
  • ingetogen karakter van het erf behouden;
  • het geheel moet passend in de omgeving zijn;
  • enige privacy in en rondom woning;
  • door deelname vrijwillige kavelruil zijn erfgrenzen verlegd;
  • aanleg wandelpad rondom weiland;
  • efficiënt en praktisch erf.

3.2.1.2 Uitgangspunten gemeente:
  • Sloop landschapsontsierende bebouwing behorende bij de boerderij;
  • goede landschappelijke inpassing nieuw erf volgens het erfadvies van Het Oversticht;
  • uitstraling erf en gebouwen moeten passen in een agrarisch landschap;
  • de nieuwe woning moet samen met eventuele bijgebouwen een eenheid in het landschap vormen;
  • keren en parkeren op het erf;
  • het gebruik van duurzame materialen die mooi verouderen genieten de voorkeur;
  • eventuele gebiedsvreemde beplantingen vervangen door streekeigen beplantingen;
  • zo compact mogelijk erf voorzien.

3.2.1.3 Uitgangspunten ‘ Het Oversticht’:
  • Sober erf;
  • verschil voorkant-achterkant;
  • ensemble van gebouwen rondom een verharde ruimte, het erf. De woning is hierbij het hoofdgebouw, de andere gebouwen zijn bijgebouwen;
  • logische samenhang, door de (sobere) opzet van de gebouwen, beplanting, verharding, verlichting;
  • behoud en versterk de aanwezige grote bomen (eiken), door snoei en aanvulling waar nodig;
  • plaats moestuin en boomgaard aan de voorkant (vanaf de oprit gezien) van woning;
  • overige beplanting, direct rondom woning en schuren; gebruik ‘boerensoorten’ als sering, boerenjasmijn (struiken), dahlia’s, gladiolen, goudsbloemen, stokrozen (kruidachtigen);
  • plaats een solitair (linde) aan de rand van het erf en als aanduiding van het vervolg van het pad naar de ‘schuur’.

De stal:

  • moet gezien worden als een onderdeel van het agrarisch erf;
  • maakt onderdeel uit van het ensemble van gebouwen;
  • hoort in de hiërarchie van het erf bij de bijgebouwen, dus aan de achterzijde van het erf;
  • moet goed worden ingebed in het landschap.

De voorgaande uitgangspunten zijn vertaald in een concreet landschapsplan. Een uitsnede van dit plan is opgenomen in afbeelding 3.1. Na de afbeelding worden de diverse ontwikkelingen, waaronder de te treffen landschapsmaatregelen, nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0005.png"

Afbeelding 3.1 Uitsnede landschapsplan (Bron: Buro Stad + Land)

3.2.2 Herstel oorspronkelijke loop Oude Bornschebeek

In het verleden hebben diverse ingrepen (met name vanuit het oogpunt van de landbouw) ertoe geleid dat de Oude Bornschebeek momenteel een andere loop kent dan in de oorspronkelijke situatie het geval was. Initiatiefnemers zijn voornemens een gedeelte van de oorspronkelijke loop van de Oude Bornschebeek te herstellen. Onderdeel van het herstel van de Oude Bornschebeek betreft de aanleg van een bypass. De zone langs de beek en de bypass wordt verschraald en waar nodig beplant, op deze wijze zal een half gesloten beeld ontstaan. Deze bypass en de nieuwe natuurlijke natte vegetatie kunnen ook dienst doen als retentieopvang bij extreme weersomstandigheden. Initiatiefnemers zullen deze zone in samenspraak met het waterschap gaan onderhouden.

Met het waterschap is reeds overleg gevoerd over het herstel van een deel van de oorspronkelijke loop van de Oude Bornschebeek. Het waterschap heeft aangegeven hier in principe mee in te kunnen stemmen.

3.2.3 Ontwikkeling nieuwe natuur / extensief agrarisch grondgebruik

Vanaf de datum van aankoop (januari 2009) zijn de omliggende agrarische percelen die in het kader van de Natuurschoonwet (NSW) natuurlijk worden ingericht niet meer bemest. De percelen worden sindsdien natuurlijk beheerd. Dit extensieve agrarische grondgebruik wordt voortgezet en waar mogelijk uitgebreid.

Daarnaast is men voornemens enkele extra landschapsmaatregelen te treffen. Zo wordt op de agrarische gronden een zandkop verstrekt en zal een aanzienlijk deel aan agrarische gronden worden omgevormd tot bloemrijk- c.q. kruidenrijk gras- en hooiland met de daarbij behorende vegetatie. Deze gronden zullen extensief agrarisch beheerd worden en er zullen geen meststoffen in de vorm van drijfmest, kunstmest en/of andere chemische middelen worden toegepast. Het natuurlijk beheer bestaat uit het maaien en afvoeren en het laten grazen van enkele stuks rundvee en paarden passend bij het natuurlijk beheer van deze gronden.

Naast het herstel van de Oude Bornschebeek worden enkele gebieden langs de beek, en de oevers van de beek, ingericht met nieuwe natuurlijke natte vegetatie (verschraling en waar nodig aanplant) en wordt ruimte geboden voor de spontane opslag van elzen en wilgen. Deze gebieden zullen tevens dienst gaan doen als eventuele overloop van de Oude Bornschebeek. Het streven is om de natuurlijke toestand, in en om de beek, voor een belangrijk deel in oorspronkelijke staat te herstellen.

In het gebied heeft een vrijwillige kavelruil plaatsgevonden waaraan initiatiefnemer heeft deelgenomen. Hierdoor is de zuidgrens verplaatst. De enkele aanwezige elzen zijn daardoor vervangen door een rij van zomereiken en beuken in boomvorm. Deze bomen omzomen het land en sluiten aan de noordzijde op een bestaande brede houtsingel aan. Er is bewust gekozen om geen houtsingel aan te planten omdat er in de omgeving meerdere bomenrijen staan waar onderdoor gekeken kan worden. De verschillende ‘schermen’ van beplanting sluiten aan op het ‘oude hoevenlandschap’.

De gronden die in het bezit zijn van initiatiefnemer zijn inmiddels al omzoomd door een nieuw aangeplante eikensingel. Deze eikensingel is typerend voor het oude hoevenlandschap waarin het erf is gelegen en vormt een goede aanvulling op de reeds bestaande aanwezige (eiken)singels. De bestaande eiken en overige landschappelijk waardevolle bomen blijven zoveel mogelijk behouden.

3.2.4 Verblijfsrecreatieve voorzieningen

De realisatie van enkele overnachtingsmogelijkheden in de vorm boerderijlodges behoort tevens tot de herontwikkelingsopgave. De boerderijlodges mogen worden gerealiseerd in maximaal 1 gebouw waarbinnen maximaal 3 lodges zijn toegestaan. Aan de buitenzijde zullen deze gebouwen de uitstraling van een schuur hebben maar de binnenzijde zal een luxe uitstraling hebben. Het gebouw is gepland aansluitend aan de te verleggen Oude Bornschebeek, nabij de bypass. De locatie van het gebouw is globaal bekend. Het realiseren van enkele overnachtingsmogelijkheden sluit goed aan op het voornemen om in “De Groene Poort” in te zetten op extra recreatieve overnachtingsmogelijkheden en toerisme in het gebied te stimuleren.

3.2.5 Aanleg recreatief wandelpad

Naast de realisatie van enkele overnachtingsmogelijkheden worden de recreatieve mogelijkheden in het gebied vergroot door de aanleg van een nieuw wandelpad in het kader van de NSW. Door de realisatie van dit wandelpad wordt het gebied tevens toegankelijk voor passanten die op deze wijze weer kunnen genieten van het nieuwe aanzicht van het gebied. Initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van dit wandelpad.

3.2.6 Verplaatsing agrarisch erf en herbouw boerderij en opstallen

Ten behoeve van het verleggen van de loop van de Oude Bornschebeek en de aanleg van nieuwe natte vegetatie langs deze beek is het noodzakelijk het bestaande agrarische erf enigszins te verplaatsen. Het agrarisch erf wordt verplaatst in oostelijke richting. De oppervlakte van het agrarisch erf neemt niet toe.

Het nieuwe erf zal een natuurlijke uitstraling hebben. Veel gras, enkele fruitbomen op het voorerf en schaarse sierbeplanting dicht bij de woning. Bestaande bomen zullen behouden blijven.

Het voornemen is om in eerste instantie de bestaande woonboerderij te slopen en te herbouwen. Voor de te herbouwen boerderij wordt, met het oog op de te verrichten kwaliteitsprestaties, een inhoud van maximaal 1.200 m3 toegestaan. In de huidige situatie bedraagt de inhoud van de woning 1.050 m3. De woning is gebaseerd op het idee van een Huf Haus woning waarbij enkele onderdelen zijn aangepast aan de kenmerkende Twentse boerderijstijl. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan. Overigens is het ontwerp voor de te herbouwen boerderij inmiddels voorgelegd aan de welstandscommissie en goedgekeurd.

Alle huidige opstallen op het erf zullen uiteindelijk gesloopt worden. Dit zal waarschijnlijk in enkele fasen gebeuren omdat het van belang is dat ten allen tijde stallingsgelegenheid blijft bestaan voor het aanwezige materiaal, werktuigen, vee en paarden. Op den duur zullen er nieuwe opstallen ten behoeve van de agrarische bedrijvigheid gerealiseerd worden.

Het eindbeeld op het erf is één nieuw samenhangend erfènsemble welke beter aansluit bij het landschap dan de huidige aanwezige bebouwing. In afbeelding 3.2 is nader ingezoomd op het nieuwe erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0006.png"

Afbeelding 3.2 Nieuwe erfènsemble (Bron: Buro Stad + Land)

3.2.7 Roundhouse stal

Initiatiefnemer is voornemens een roundhouse stal te plaatsen voor het vleesvee. De roundhouse stal is een gepattenteerde open ronde stal die zich kenmerkt door eenvoud, de natuurlijke ronde vorm dateert reeds uit de Bronstijd. In het stalconcept voor de roundhouse stal is de ronde vorm geoptimaliseerd met behulp van moderne materialen en technieken. Doordat de stal open is en qua materiaal gebruik wordt gemaakt van neutrale dekkende kleuren oogt de roundhouse stal transparant in het landschap.

Verder zijn het werkgemak en de kostenefficiëntie kenmerkend voor de roundhouse. Daarnaast geeft het open karakter van de roundhouse een heldere werk- en leefomgeving voor mens en dier. Door het open karakter hebben de dieren de mogelijkheid om vrij uit te lopen, dit benadrukt het biologische karakter van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer. De voornoemde aspecten dragen bij aan een gezond stalklimaat en een uitstekend diercomfort en dierwelzijn.

In afbeelding 3.3 zijn enkele afbeeldingen opgenomen van een roundhouse stal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0007.png"

Afbeelding 3.3 Afbeeldingen roundhouse stal

3.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

3.3.1 Algemeen

De nieuwe woning is gebaseerd op het idee van het Huf-haus met een houten structuur van kolommen en balken met een open en gesloten invullingen. Hierbij wordt het idee van het Huf-haus aangepast aan de kenmerkende sasksische boerderijstijl. Doordat deze bouwstijl niet geheel overeenkomt met de criteria zoals gesteld in de welstandsnota is hiervoor een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld waarin criteria zijn opgenomen voor de nieuw te bouwen woning. Overigens is ook de roundhousestal een concept dat niet geheel in overeenstemming is met de criteria uit de welstandsnota. Ook hiervoor zijn in de beeldkwaliteitsparagraaf criteria opgenomen.

Hierna wordt kort ingegaan op de betreffende beeldkwaliteitsparagraaf en de criteria die hierin zijn geformuleerd bebouwing. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de beeldkwaliteitsparagraaf zelf, opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

3.3.2 Uitgangspunten bebouwing
3.3.2.1 Hoofdgebouw/ bedrijfswoning

De vormgeving, het materiaal- en kleurgebruik van de bebouwing zal zorgen voor een goede inpassing in de omgeving. Het nieuwe hoofdgebouw wordt gebaseerd op het idee van het Huf-haus met een houten structuur van kolommen en balken met open transparante invullingen en gesloten witte gevelvlakken en grote dakoverstekken. Door de grote dakoverstekken blijven de witte gevelvlakken en ramen schoon en droog tijdens regen. De dakoverstekken werken tevens als een permanente zonwering. Het idee van het Huf-haus wordt aangepast aan de kenmerkende Twentse boerderijstijl.

Waarbij het hoofdgebouw dient te voldoen aan onderstaande criteria:

  • Het hoofdgebouw heeft een hoofdmassa van één bouwlaag met een lage goothoogte, een zadeldak met een flauw hellend dakvlak van tussen de 25 en 35 graden;
  • Het hoofdgebouw heeft een hoog architectonisch niveau en dit wordt onder andere zichtbaar in de materialisering, bij de overstekken en bij de gevelopeningen;
  • Dakkapellen zijn niet toegestaan op het dakvlak van het hoofdgebouw. In het dakvlak gelegen dakvensters en lichtstraten zijn wel toegestaan waarbij de afmetingen van de dakvensters en lichtstraten ingetogen zijn. Ook zonnepanelen die opgenomen worden in het dakvlak zijn toegestaan;
  • Het kleur- en materiaalgebouw voor het hoofdgebouw bestaat uit een hoofdstructuur met invullingen van glas en witte gestucte gevelvlakken en bedekt met dakpannen.

In afbeelding 3.4 zijn enkele impressie opgenomen van de nieuwe woning. Benadrukt wordt dat het hier impressie betreffen die uitsluitend een beeld geven van de kwaliteit die wordt nagestreefd. Het daadwerkelijke ontwerp kan hier op onderdelen van afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0008.png"

Afbeelding 3.4 Impressie hoofdgebouw/bedrijfswoning (Bron: L & O Architecten)

3.3.2.2 Boerderijschuren

De vormgeving van de boerderijschuren t.b.v. de stalling van de verschillende landbouwvoertuigen, werktuigen en gereedschappen e.d. en de boerderijlodges zullen aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw doch zullen een meer ingetogen uitstraling hebben in materialisering en met de dakoverstekken.

Waarbij de bebouwing dient te voldoen aan onderstaande criteria:

  • De architectuur van de boerderijschuren en de boerderijlogdes is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw;
  • Het boerderijschuren en de boerderijlodges hebben een hoofdmassa van één bouwlaag met een lage goothoogte, een (asymmetrisch) zadeldak met eenzelfde flauw hellende dakvlak van tussen de 25 en 35 graden;
  • Dakkapellen zijn niet toegestaan op het dakvlak van deze bebouwing. In het dakvlak gelegen dakvensters en lichtstraten zijn wel toegestaan bij de boerderijlodges waarbij de afmetingen van de dakvensters en lichtstraten ingetogen zijn. Ook zonnepanelen die opgenomen worden in het dakvlak zijn toegestaan;
  • Het kleur- en materiaalgebruik voor de boerderijschuren en de boerderijlodges bestaan uit een hoofdstructuur met invullingen van horizontaal aangebrachte houten delen en bedekt met dakpannen.

In afbeelding 3.5 zijn enkele impressie opgenomen van de nieuwe boerderijschuren en het gebouw waarin de boerderijlodges worden gerealiseerd. Ook hier gaat het om impressies. Het daadwerkelijke ontwerp kan hier op onderdelen van afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0009.png"

Afbeelding 3.5 Impressie boerderijschuren (links) en boerderijlodges (rechts) (Bron: L & O Architecten)

3.3.2.3 Roundhouse stal

De roundhouse stal voor de paarden en koeien zal op de hoek van het erf worden gesitueerd als onderdeel van het cluster van gebouwen. Het kleur- en materiaalgebouw voor de roundhouse stal bestaat uit stalen frame zonder verdere invulling van de gevelvlakken en een in het landschap opgaand donker getint dakvlak.

3.4 Verkeer & Parkeren

De ontsluiting van het agrarisch erf en de daarbij behorende gronden wijzigt niet. Het erf blijft ontsloten op de Pigge Landen. De Pigge Landen ontsluit op haar beurt weer op de Hertmerweg. De toevoeging van de boerderijlodges (maximaal 3) zal een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Deze extra verkeersbewegingen bestaan uit auto- en fietsverkeer. Deze toename is, gezien het maximale toegestane aantal van 3 plattelandsappartementen, echter beperkt en heeft geen gevolgen voor de doorstroming op de doorgaande Hertmerweg.

Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen erf. Het erf biedt hier ruimte voldoende voor. Het parkeren ten behoeve van de boerderijlodges vindt plaats direct naast de gebouwen waarin de lodges gerealiseerd worden. De parkeerplaatsen bij de lodges zullen worden ingepast in het landschap waardoor het zicht op het 'blik' zoveel mogelijk wordt ontnomen.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen herontwikkeling van Pigge Landen 1 en de omliggende gronden.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een agrarisch erf en de daarbij behorende gronden. Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing is er geen strijd met de uitgangspunten met betrekking tot natuur en landschap. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en treedt op 1 september 2013 in werking.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar. Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de "Catalogus Gebiedskenmerken".

Ontwikkelingen in de groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de "Catalogus Gebiedskenmerken" wordt uitgevoerd.

Het borgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in de groene omgeving is verankerd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Recreatie en toerisme

Voor wat betreft het provinciaal beleid ten aanzien van recreatie en toerisme zet de provincie met name in op het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit en het vergroten van de diversiteit van het recreatief-toeristisch aanbod. Dit aansluitend bij het ontwikkelingsperspectief ter plekke en passend binnen de geldende gebiedskenmerken.

De toerisme- en recreatiesector vormt een belangrijke economische factor in Overijssel. Een rijk aanbod van (dag)recreatieve voorzieningen vormt een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en bewoners. De provincie wil een sterk aanbod voor vrijetijdsbesteding en wil toeristen blijvend aan Overijssel binden. Provinciaal doel is een vitale en zichzelf vernieuwende sector. Daarom staan innovatie en versterking van het organiserend vermogen in de toeristische sector centraal.

Ondernemers wordt de ruimte geboden om toeristisch-recreatieve voorzieningen te ontwikkelen die bijdragen aan differentiatie van het aanbod en toeristische structuurversterking. Door gebiedsgericht (nieuwe) koppelingen te leggen tussen verschillende sectoren (recreatie, landschap, water, cultuur, zorg en sport) wil men de concurrentiekracht van Overijssel als vakantie- en dagtochtbestemming versterken.

4.2.5 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.5.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Als ze het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze ook opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.5.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 4.1. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0010.png"

Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.6 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.6.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” blijkt dat met name artikel 2.1.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (zie ook subparagraaf 4.2.3) en artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn. In subparagraaf 4.2.7 wordt nader ingegaan op de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) aan de hand van het modelschema uit het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Hierna zal nader worden ingegaan op artikel 2.1.4.

Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Artikel 2.1.4 luidt:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In dit geval wordt het bestaande agrarische bouwvlak enigszins verplaatst teneinde ruimte te kunnen bieden aan de Oude Bornschebeek. Met de verplaatsing neemt de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak niet toe. De oppervlakte blijft 0,5 hectare. Doordat initiatiefnemer voornemens is op biologische wijze vee te houden, komt met dit plan de mogelijkheid om ter plaatse een intensieve veehouderij uit te oefenen te vervallen.

Ten aanzien van de realisatie van de verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van boerderijlodges wordt opgemerkt dat realisatie van deze voorzien mede voortkomt uit uit de wens om in “De Groene Poort” in te zetten op extra recreatieve overnachtingsmogelijkheden en toerisme in het gebied te stimuleren. Realisatie van deze voorziening past ook uitstekend binnen het provinciaal beleid op het gebied van recreatie en toerisme (zie ook 4.2.4). Hoewel realisatie van deze voorzieningen gezien kan worden in combinatie met de functie op het bestaande erf is wel sprake van nieuwe bebouwing in de groene omgeving. Ten aanzien hiervan wordt ook verwezen naar het in Bijlage 3 opgenomen advies van de ervenconsulent waarin staat vermeld:

'De boerderijlodges worden ondergebracht in een schuur-achtig gebouw dat op enige afstand van het erf staat (zoals het hoort bij veldschuren).'

Aanvullend hierop wordt opgemerkt dat wel is bekeken of deze voorziening in de bestaande bebouwing gerealiseerd kan worden. De bouwkundige staat van de bestaande bebouwing liet de verbouw tot een geschikte recreatieve voorziening in de vorm van boerderijlodges niet toe. Daarnaast zijn er nog enkele redenen voor de keuze om de boerderlodges op enige afstand van het erf te plaatsen. Zo wordt op deze wijze geurhinder voor de recreant zoveel mogelijk voorkomen evenals kruisende verkeersbewegingen (landbouwverkeer kruisend met recreatief verkeer) die kunnen leiden tot verkeersonveilige situaties. Daarnaast wordt op deze wijze, mede door de beperkte omvang van het agrarisch bouwperceel, de privacy van zowel recreant als initiatiefnemer beter geborgd.

De geboden ontwikkelingsruimte is echter in balans met de forse kwaliteitsprestaties die initiatiefnemer gaat verrichten in het landschap (zie ook 4.2.7). In Hoofdstuk 3 is reeds uitgebreid ingegaan op deze investeringen.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met artikel 2.1.4 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.6.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

In afbeelding 4.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied kent een drietal ontwikkelingsperspectieven, te weten:

  • Zone Ondernemen met Natuur en Water
  • Buitengebied veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap;
  • Beekdal of Veenweidegebied (niet weergegeven in de legenda van afbeelding 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0011.png"

Afbeelding 4.2. Uittreksel Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Provincie Overijssel)

'Zone Ondernemen met Natuur en Water'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat een samenhangend netwerk van gebieden met natuurkwaliteit, water en landschappelijke kwaliteit. Deze zone bestaat uit de EHS, de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) en (landbouw)gebieden waar ruimte is voor ontwikkeling van economische dragers. De toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving richt zich in de gebieden buiten de EHS op beheer en versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

'Buitengebied veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De provincie wil in dit perspectief de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals bijvoorbeeld recreatie nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Grootschalige landbouw krijgt ook hier de ruimte, maar de inpassing in kleinschalige landschappen vraagt om heldere gebruiksregels.

'Beekdal of Veenweidegebied'

Dit betreffen laag gelegen gebieden langs waterlopen. Ontwatering dieper dan nodig is voor gebruik als grasland is niet wenselijk.

Toetsing van het initiatief aan de ter plekke geldende "Ontwikkelingsperspectieven'

De vermelde ontwikkelingsperspectieven verzetten zich niet tegen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. In tegenstelling, de voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de verbetering van de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven. Het agrarisch erf wordt zodanig verplaatst dat deze voor het overgrote deel buiten het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water' komt te vallen. Door deze verplaatsing kan de Oude Bornschebeek worden verlegd, wordt de beek meer ruimte geboden en kunnen de oevers natuurlijk worden ingericht. Op deze wijze wordt bijgedragen aan de ontwikkelingsrichting/ambitie die geformuleerd is binnen het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water'.

De overige gronden, met name gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap', worden extensief agrarisch beheerd en er wordt nieuwe natuur aangelegd. Daarnaast worden de recreatieve mogelijkheden in het gebied gestimuleerd door de realisatie van nieuwe verblijfsrecreatieve voorzieningen en de aanleg van een nieuw wandelpad. Het bieden van extra recreatieve overnachtingsmogelijkheden sluit uitstekend aan bij het provinciaal beleid zoals verwoord in subparagraaf 4.2.4 en komt mede voort uit het feit dat met deze herontwikkeling wordt bijgedragen aan de ontwikkelingsrichting/ambitie zoals geformuleerd in het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water'.

In Hoofdstuk 3 is uitgebreid ingegaan op de herontwikkeling van het agrarisch erf en de omliggende gronden. Hier wordt gesteld dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.6.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

4.2.6.3.1 De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'beekdalen en natte laagtes'. In afbeelding 4.3. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0012.png"

Afbeelding 4.3 Gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes' (Bron: Provincie Overijssel)

'Beekdalen en natte laagtes'

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

De herontwikkeling bestaat onder andere uit het herstel van een deel van de oorspronkelijke loop van de Oude Bornschebeek. Ook de aanleg van nieuwe natuurlijke natte vegetatie langs de oevers van de beek en het creëren van een bypass maakt hier onderdeel van uit. Deze bypass en de nieuwe natuurlijke natte vegetatie kunnen ook dienst doen als retentieopvang bij extreme weersomstandigheden. Een uitgebreide planbeschrijving is reeds gegeven in Hoofdstuk 3. Kortheidshalve wordt ook hier naar verwezen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling goed past binnen het gebiedskenmerk van de 'Natuurlijke laag'.

4.2.6.3.2 De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. We zijn het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch-cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype “Oude hoevenlandschap”. In afbeelding 4.4. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0013.png"

Afbeelding 4.4. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.


Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'

Hoewel de te herontwikkelen gronden een voorbeeld zijn van het oude hoevenlandschap worden/zijn ook hierin verbeteringen aangebracht. Zo zijn de gronden inmiddels al grotendeels omzoomd door een nieuwe aangeplante eikensingel. Deze eikensingel is typerend voor het oude hoevenlandschap waarin het erf is gelegen en vormt een goede aanvulling op de reeds bestaande aanwezige (eiken)singels. De bestaande eiken en overige landschappelijk waardevolle bomen blijven zoveel mogelijk behouden. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

4.2.6.3.3 De 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag'

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaarten de 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

4.2.7 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
4.2.7.1 Algemeen

De kwaliteit van het Overijsselse landschap en de sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied gaan hand in hand en vormen de basis voor allerlei ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.7.2 Methodiek

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en /of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn.

Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, dient het model in afbeelding 4.5 gevolg te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0014.png" Afbeelding 4.5 Modelschema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.7.3 Generiek beleid

Zoals al gebleken uit 4.2.6.1 vormen de overige generieke beleidskeuzes in het voorliggende geval geen belemmering.

4.2.7.4 Ontwikkelingsperspectieven

In 4.2.6.2 is het initiatief getoetst aan het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Gebleken is dat het initiatief passend is binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.7.5 Sociaaleconomische ontwikkeling

De provincie biedt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkelingen, mits deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en tot slot wordt uitgevoerd volgens de Catalogus Gebiedskenmerken.

In 4.2.6.1 is reeds ingegaan op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In 4.2.6.2 is ingegaan op het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Gebleken is dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

Daarnaast is, zoals ook gebleken uit 4.2.6.3, met de uitwerking van het Ruimtelijk Kwaliteitsplan (zie Bijlage 4) terdege rekening gehouden met de Catalogus Gebiedskenmerken.

4.2.7.6 Schaal en impact

In het voorliggende geval is er sprake van een nieuwe (recreatieve voorziening) en een bestaande functie (het agrarisch bedrijf).

Bestaande functie: het agrarisch bedrijf

Het agrarisch bouwvlak wordt enigszins verplaatst teneinde de Oude Bornschebeek de ruimte te kunnen bieden. Met deze verplaatsing wordt de oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot en worden geen landschapselementen verwijderd. Zoals in het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is verwoord, is de impact van een gebiedseigen functie veelal kleiner dan die van een gebiedsvreemde functie. In het werkboek wordt o.a. het volgende voorbeeld gegeven voor een gebiedseigen functie: Een grondgebonden agrarisch bedrijf in een grootschalig open gebied bijvoorbeeld draagt vanuit de functie zelf bij aan de instandhouding van die gebiedskenmerken en gebiedskwaliteiten.

Ten aanzien van het agrarisch bedrijf kan worden opgemerkt dat hier sprake van is.

Ten aanzien van de bedrijfswoning wordt opgemerkt dat een bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van het agrarisch bedrijf. Hoewel de inhoud van deze woning groter is dan normaliter wordt toegestaan, is de impact hiervan op de omgeving beperkt. Dit gezien het feit dat de huidige woning ook al een inhoud had van ruim 1.050 m3 en dergelijke grote volumes goed aansluiten bij het twentse agrarische erf(gedachte). Het toestaan van deze grotere inhoud hangt echter ook nauw samen met de kwaliteitsprestaties die geleverd worden.

Nieuwe functie: recreatieve voorzieningen

De realisatie van enkele overnachtingsmogelijkheden in de vorm van 3 boerderijlodges in één gebouw behoort tevens tot de herontwikkelingsopgave. Het realiseren van deze voorzieningen past uitstekend binnen het provinciaal beleid en het voornemen om in “De Groene Poort” in te zetten op extra recreatieve overnachtingsmogelijkheden. Hoewel recreatieve voorzieningen veelal voorkomen in het buitengebied betreft het hier een nieuwe functie die in bepaalde mate als gebiedsvreemd kan worden beschouwd.

4.2.7.7 Gebiedseigen of gebiedsvreemd

Het onderscheid in gebiedseigen en gebiedsvreemde functies geeft een indicatie voor de mogelijke bijdrage vanuit de functie zelf aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een gebiedseigen functie past in de beleidsdoelstellingen ofwel het ontwikkelingsperspectief van een gebied. Bij een gebiedsvreemde functie is er eerder sprake van gebruikseffecten die een negatieve invloed kunnen hebben op (ontwikkelingsmogelijkheden van functies in) de omgeving (verkeer, milieu, geurgevoeligheid, e.d.).

Zoals al gebleken uit het voorgaande is er zowel sprake van een gebiedseigen als een functie die in bepaalde mate als gebiedsvreemd kan worden beschouwd. In het geval van gebiedsvreemde functies zijn een tweetal aspecten van belang:

  • 1. heeft de functie een negatieve invloed op de omgeving?;
  • 2. welke kwaliteitsprestatie/ investering in de ruimtelijke kwaliteit wordt er gedaan?

Ad 1.

Zoals blijkt uit de toelichting van dit bestemmingsplan, en dan met name Hoofdstuk 5, heeft de ontwikkeling geen negatieve invloed op de omgeving.

Ad 2.

Kwaliteitsprestaties bestaan niet uitsluitend uit het landschappelijk inpassen van een locatie. Kwaliteitsinvesteringen kunnen ook bestaan uit prestaties die niet direct in geld zijn uit te drukken, zoals maatschappelijke waarde, belevingswaarde en/of toegankelijkheid. Ook de sloop van landschapsontsierende opstallen kan bijvoorbeeld worden gezien als kwaliteitsprestaties. Uitgangspunt hierbij is altijd dat de geboden ontwikkelingsruimte in overeenstemming dient te zijn met de kwaliteitsprestaties (Bron: Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).

In dit geval dient onderscheid gemaakt te worden tussen kwaliteitsprestaties die worden verricht in het kader van de NSW en kwaliteitsprestaties die worden verricht in het kader van de KGO. In het kader van de NSW zijn in elk geval al de volgende kwaliteitsprestaties verricht:

  • aanplant eikensingel rondom gronden;
  • extensief agrarisch beheer gronden;
  • omvorming tot bloemrijk- c.q. kruidenrijk gras- en hooiland met de daarbij behorende vegetatie;
  • aanleg en beheer wandelpad voor recreatief medegebruik.

In het kader van de KGO worden de volgende kwaliteitsprestaties geleverd:

  • verplaatsing agrarisch erf teneinde ruimte te kunnen bieden aan de Oude Bornschebeek;
  • gronden afstaan voor herstel oorspronkelijke loop van Oude Bornschebeek en het creëren van een bypass;
  • nieuwe natuurlijke natte vegetatie langs de oevers van de beek en de bypass en het in samenspraak met het waterschap onderhouden van deze zone met nieuwe natuurlijke vegetatie;
  • versterken zandkop op gronden die in het kader van de NSW extensief agrarisch beheerd worden;
  • landschappelijke inpassing boerderijlodges;
  • sloop landschapsontsierende agrarische bebouwing.

4.2.7.8 Eigen belang of maatschappelijk belang

In het voorliggende geval is er sprake van een ontwikkeling die met name het eigen belang dient.

 

4.2.7.9 Basisinspanning ruimtelijke kwaliteit en aanvullende kwaliteitsprestatie

De basisinspanning ruimtelijke kwaliteit bestaat uit een goede ruimtelijke inpassing van het totale perceel waar de ontwikkeling deel van uitmaakt. De invulling van de aanvullende kwaliteitsprestaties is maatwerk. Als een gebiedseigen ontwikkeling vanuit de functie zelf al bijdraagt aan de omgevingskwaliteiten, dan kan dat deels gezien worden als invulling van de aanvullende kwaliteitsprestaties.

In de voorgaande paragrafen is al veelvuldig ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling en te verrichten kwaliteitsprestaties. De extra ontwikkelingsruimte waarin dit plan voorziet bestaat uitsluitend in de mogelijkheid om een enigszins grotere woning te mogen bouwen, een roundhousestal te mogen bouwen en de mogelijkheid om buiten het erf een gebouw met daarin boerderijlodges te mogen bouwen.

Het voert te ver om alle kwaliteitsprestaties wederom uitgebreid toe te lichten, in Hoofdstuk 3 worden alle te verrichten kwaliteitsprestaties omschreven en in het voorgaande wordt aangegeven welke kwaliteitsprestaties in het kader van de KGO verricht worden.

Hier wordt geconcludeerd dat de in dit plan beschreven investeringen ruim voldoende zijn om de geboden ontwikkelingsruimte te kunnen rechtvaardigen. Er is sprake van een goede balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de kwaliteitsprestaties.

4.2.8 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne
4.3.1.1 Inleiding

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. De ontwerpstructuurvisie heeft inmiddels ter inzage gelegen, maar is nog niet vastgesteld. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.

4.3.1.2 Ambitie: Borne in 2030

De gemeente Borne heeft in de structuurvisie ook het ambitieniveau verwoordt. Voor wat betreft het buitengebied biedt Borne ruimte aan het ontwikkelen en het mogelijk maken van nieuwe functies in het buitengebied, mits zij ook in kwalitatief opzicht iets bijdragen. De gemeente wil deze ontwikkelingen beïnvloeden en waar mogelijk een Borns profiel meegeven. Niet om de agrarische functies te laten verdwijnen, maar om de structuur van de overblijvende landbouw te verbeteren. De kerkdorpen Hertme en Zenderen behouden hun eigen karakter. Dit betekent dat bestaande kwaliteiten behouden zijn gebleven, ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die passen bij de schaal en aard van de kernen en het niveau van de (maatschappelijke) voorzieningen voldoende is, gerelateerd aan het aantal inwoners. Ook zal de kwaliteit van het landschap verder toenemen. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van een ecologische verbindingszone en door beekherstel, in het kader van de Kaderrichtlijn Water en het Waterbeleid 21e eeuw. Het beleid dat in het kader van de Groene Poort ontwikkeld is speelt hierbij een belangrijke rol.

4.3.1.3 Ontwikkelingsvisie Buitengebied

Borne ontwikkelt haar buitengebied in samenwerking met de buurgemeenten, Netwerkstad en Regio Twente en de provincie Overijssel tot de Groene Poort van Twente. De Groene Poort wordt gezien als het kruispunt van de stedelijke en landschappelijke as, die een schakel vormt tussen de landschappelijk en ecologisch waardevolle gebieden van zuidwest en noordoost Twente.

Binnen de Groene Poort zijn drie samenhangende opgaven benoemd:

  • Landschap en Economie: hoofddoel is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap, gecombineerd met versterking van de Bornse economie. Dat betekent ruimte om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Duurzame economische activiteiten geven immers ook de basis om te investeren in het landschap. Belangrijk onderdeel van deze opgave is versterking van de landbouwstructuur.
  • Kunst, Cultuur en Voorzieningen: hoofddoelen zijn de mogelijkheden en potenties op het gebied van kunst, cultuur, cultuurhistorie en voorzieningen in te zetten voor enerzijds de versterking van het profiel en de beleving van het gebied voor de bewoners en bezoekers en anderzijds als basis voor een gezonde sociale infrastructuur. Kunst, cultuur en cultuurhistorie vormen een brugfunctie tussen stad en platteland, maar zijn ook ondersteunend aan een gezonde economische ontwikkeling, bijvoorbeeld voor het winkelbestand, de horeca en de recreatie.
  • Ontsnipperen en Verbinden: hoofddoel is de samenhang in het gebied zelf en tussen zuidwest en noordoost Twente te versterken. Het gaat hierbij om het versterken en verbinden van de recreatieve en landschappelijke functies op een manier dat bewoners, bezoekers en de natuurwaarden van het Twentse landschap ervan profiteren. Onderdeel hiervan is het realiseren van een aantrekkelijke overgang tussen het landelijk gebied en het dorp Borne.

Het plangebied maakt onderdeel uit van "De Groene Poort". Eén en ander is ook weergegeven de structuurvisiekaart waarvan een uitsnede is opgenomen in afbeelding 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0015.png"

Afbeelding 4.5 Uitsnede structuurvisiekaart Borne (Bron: Gemeente Borne)

In de structuurvisie wordt de visie van de gemeente op het landelijk gebied uitgebreid verwoord. Enkele relevante punten met betrekking tot de ontwikkelingen in het plangebied zijn:

  • Voor een groot deel van het landelijk gebied van de Groene Poort wordt ingezet op ruimte voor toekomstbestendige landbouw in combinatie met het realiseren van wateren landschapselementen;
  • Wanneer er in de gemeente initiatieven zijn om nieuwe landgoederen te realiseren zijn de zoekgebieden voor waterretentie een goede vestigingslocatie. Hiermee vormen deze gebieden de enige uitzondering. In de rest van het buitengebied van de gemeente Borne zijn de mogelijkheden voor nieuwe landgoederen zeer beperkt;
  • De Deurningerbeek/Oude Bornschebeek, Azelerbeek en Gammelkerbeek krijgen een meer natuurlijke inrichting, hiervoor zijn al plannen gemaakt. In uitstraling hebben de beken een smal beekdal profiel;
  • De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur loopt langs de Deurningerbeek, Oude Bornschebeek en het deel van de Azelerbeek ten zuiden van de spoorlijn Borne-Almelo. Bovendien ligt er een verplichting vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW). Dit houdt in dat de ecologische en chemische kwaliteit van de waterlichamen moet worden versterkt. Voor gemeente Borne zijn alle beken die voorkomen op de legger van het waterschap betiteld als een waterlichaam;
  • In het streefbeeld zijn de beken duidelijk aanwezig als ruimtelijke structuurdragers van het landschap. Het verschil in karakter tussen de beken wordt vergroot en de beken krijgen een meer natuurlijke inrichting, inspelend op de doelen vanuit de Kaderrichtlijn Water. De van oudsher natte plekken in het landschap, de lager gelegen gronden, zijn aangegeven als zoekgebieden voor het langer vasthouden en bergen van water.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne'

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling sluit goed aan bij de visie zoals verwoord in de 'Structuurvisie Borne'. Het plangebied is gelegen in de 'Groene Poort'. De herontwikkeling van de gronden en het erf aan de Pigge Landen 1 sluiten goed aan bij de doelstellingen van "De Groene Poort' doordat:

  • het agrarisch erf en de gronden rondom het erf worden heringericht waarbij nieuwe natuur wordt aangelegd en de gronden extensief agrarisch beheerd zullen worden;
  • de Oude Bornschebeek wordt verlegd en natuurlijk ingericht waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de realisatie van een ecologische verbindingszone en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied;
  • er is sprake van een versterking van de toeristisch-recreatieve functie van het gebied door de realisatie van nieuwe verblijfsrecreatieve voorzieningen en de aanleg van een nieuw recreatief wandelpad;

Tot slot kan gesteld worden dat er sprake is van een plan dat bijdraagt aan 'het versterken en verbinden van de recreatieve en landschappelijke functies op een dusdanige manier dat bewoners, bezoekers en de natuurwaarden van het Twentse landschap ervan profiteren'. Er wordt een plan gerealiseerd dat bijdraagt aan zowel de verbetering van recreatieve als landschappelijke waarden in de 'Groene Poort'.

4.3.2 De Groene Poort
4.3.2.1 Inleiding

De Groene Poort is een integraal project van de provincie Overijssel en gemeente Borne en heeft tot doel om het buitengebied van Borne te ontwikkelen als een groene long in het stedelijk netwerk van Netwerkstad Twente en als groene verbinding tussen Noordoost en Zuidwest Twente. Een belangrijk doel van de Groene Poort is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte is om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De Groene Poort is een uitvoeringsgericht programma, waarbij samenwerking wordt gezocht met bewoners van het gebied. Onder vijf thema's kunnen verschillende projecten en activiteiten worden benoemd, die vorm en inhoud geven aan de verdere uitwerking en uitvoering van De Groene Poort. Daarnaast kunnen ook ondernemers en bewoners uit het gebied met hun initiatieven hierop aanhaken.

4.3.2.2 Thematische uitwerking

De Groene Poort maakt onderscheid in diverse thema's. Hieronder worden deze thema's benoemd en uitgewerkt.

Landschap & economie

Hoofddoel bij dit thema is om evenwicht te creëren tussen het behoud en versterking van het authentieke Twentse landschap en versterking van de Bornse economie. Hierdoor ontstaat ruimte om te ondernemen op het platteland en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied versterkt. Duurzame economische activiteiten geven immers een basis om te investeren in het landschap.

Kunst, cultuur & voorzieningen 

Dit thema kan een brugfunctie vervullen tussen stad en platteland. Hoofddoel is om de mogelijkheden en potenties van kunst en cultuurwaarden in te zetten voor het versterken van de beleving van het gebied voor bezoekers. Het is de basis voor een gezonde sociale infrastructuur. Het thema ondersteunt een gezonde economische ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld voor recreatie, toerisme en het winkelbestand.

Ontsnipperen & verbinden

Het is belangrijk om versnippering van het buitengebied tegen te gaan. Dit is dan ook het hoofddoel van het thema Ontsnippering en verbinding. Belangrijke pijler is het verbeteren van de infrastructuur voor mens en ecologie, zodat er een groene verbinding ontstaat van Noordoost naar Zuidwest Twente.

Kennis, ontwikkeling & innovatie

Het blijven ontwikkelen van kennis en innovatie is belangrijk binnen De Groene Poort. In dit thema worden er volop mogelijkheden geboden om zowel bewoners van het gebied als medewerkers van De Groene Poort kennis op te doen en daarmee mogelijk innovaties te ontwikkelen. Voorbeelden van projecten binnen het thema zijn bijvoorbeeld het onderzoek van Wageningen Universiteit naar de stadsrand – buitengebied (uitgevoerd in de Stroom Esch) en de oprichting van de Werkplaats, waar verschillende onderwijsinstellingen als ROC, Saxion Hogescholen en Wageningen Universiteit zitting nemen.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het beleid ten aanzien van "De Groene Poort"

Zoals hiervoor aangegeven, een belangrijk doel van de Groene Poort is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap, gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte is om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is hier een goed voorbeeld van en sluit uitstekend aan bij de ambitie van de gemeente Borne om het buitengebied van Borne te ontwikkelen als een groene long in het stedelijk netwerk van Netwerkstad Twente en als groene verbinding tussen Noordoost en Zuidwest Twente.

4.3.3 Nota Verblijfsrecreatie
4.3.3.1 Inleiding

In juli 2002 is de beleidsnota recreatie en toerisme “Borne. knooppunt van kunst, cultuur en natuur” vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn de ambities weergegeven ten aanzien van recreatie en toerisme in de gemeente Borne.

Doel van de nota is een heldere visie weer te geven voor de verblijfsrecreatie in de gemeente Borne alsmede duidelijke kaders en criteria vast te stellen voor diverse vormen van verblijfsrecreatie, met de intentie om de verblijfsrecreatie in de gemeente te bevorderen.

4.3.3.2 Verblijfsrecreatieve ambities

Het is van groot belang een divers en kwalitatief hoogwaardig pakket aan voorzieningen te kunnen blijven aanbieden. Op basis hiervan wordt voor de verblijfsrecreatie in de gemeente Borne de volgende doelstelling geformuleerd:

"Versterking van de positie van Borne als aantrekkelijke verblijfsplaats door kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod, waardoor de verblijfsduur en het aantal bezoeken aan de gemeente Borne toeneemt, wat een positief effect heeft op de toeristische bestedingen en daarmee op de werkgelegenheid."

Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • Verhoging van het aantal toeristische overnachtingen door kwaliteitsverbetering;
  • Uitbreiding verblijfsrecreatieve mogelijkheden, waarbij kwaliteit en diversificatie van het verblijfsrecreatief aanbod centraal staan;
  • Ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • Streven naar een groter aantal toeristische standplaatsen;
  • Waarborgen landschappelijke kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven;
  • Voorkomen permanente bewoning in recreatieverblijven.;
  • Bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen;
  • Inkomsten uit toeristenbudgetafspraak (blijven) inzetten voor de sector recreatie en toerisme.

Onder meer omgeving Weleveld is aangewezen als zoekgebied voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen. De invulling dient een meerwaarde te hebben ten opzichte van het recreatief-toeristisch product. Nieuwe ontwikkelingen binnen de zoekgebieden dienen een bijdrage te leveren aan de kwaliteit en de diversiteit van het totale toeristische aanbod. Dus niet meer van hetzelfde, maar vernieuwing en uitbreiding van de variëteit. In het algemeen worden de volgende uitgangspunten gesteld:

  • Een nieuwe verblijfsaccommodatie draagt bij aan de vergroting van de diversiteit van het toeristisch-recreatief product.
  • Een nieuwe verblijfsaccommodatie draagt bij aan kwaliteitsverbetering (onder andere landschap en vormgeving).
  • Een nieuwe verblijfsaccommodatie heeft een positief economisch effect van betekenis voor de gemeente.
  • Een nieuwe verblijfsaccommodatie doet geen afbreuk aan bestaande landschappelijke en/of natuurwaarden.

Specifiek ten aanzien van de ontwikkeling van kleinschalige en bijzondere verblijfsrecreatieve voorzieningen en het benutten van vrijkomende agrarische gebouwen wordt in de beleidsnota het volgende genoemd:

“Mensen die een aantal dagen of een weekend actief willen zijn in een natuurlijke omgeving zijn steeds meer op zoek naar bijzondere en kleinschalige overnachtingsaccommodaties waar zij voor enige tijd kunnen verblijven. Op dit moment is het verblijfsrecreatief aanbod in Borne vrij eenzijdig. In dat kader is het van belang nieuwe initiatieven voor kleinschalige accommodaties te stimuleren en te ondersteunen; ook in het ruimtelijk beleid. Hierbij dient bijvoorbeeld gedacht te worden aan de realisatie van plattelandskamers, bed & breakfast of verblijfsmogelijkheden in bijzondere en karakteristieke panden.

Het uitbreiden van kleinschalige verblijfsaccommodaties biedt kansen in het kader van de reconstructie en het vergroten van de leefbaarheid van het platteland. Het kan zorgen voor een breder en diverser aanbod aan overnachtingsaccommodaties.

Kleinschalige verblijfsaccommodaties kunnen bovendien in de meeste gevallen in bestaande gebouwen (bijvoorbeeld vrijkomende agrarische bebouwing) worden ondergebracht en verstoren daardoor niet het landschapsbeeld. Het benutten van vrijkomende agrarische bebouwing biedt tevens ontwikkelingskansen in het kader van de Reconstructie.”

4.3.3.3 Beleid ten aanzien van verblijfsrecreatieve voorzieningen

De gemeente Borne heeft in deze nota het beleid voor verblijfsrecreatieve voorzieningen toegespitst per vorm van verblijfsrecreatie. De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt betreft de realisatie van 1 gebouw met daarin maximaal 3 boerderijlodges. Aan de buitenzijde zullen deze gebouwen de uitstraling van een schuur hebben maar de binnenzijde zal een luxe uitstraling hebben. De term 'boerderijlodges' wordt in de Nota verblijfsrecreatie niet als zodanig gehanteerd. Het type 'Plattelandskamers en plattelandsappartementen' sluit het beste aan bij de wens van initiatiefnemer. Vanwege de uitstraling die initiatiefnemer nastreeft wordt in deze toelichting echter gesproken over boerderijlodges. In de regels wordt, conform het beleid, gesproken over plattelandsappartementen.

Plattelandskamers en –appartementen zijn een afgeleide van het vroegere concept “boerderijkamers”, dat van oudsher een verband aangeeft met de agrarische sector. Voor de beleving van dit recreatief-toeristisch product is behoud van de agrarische en landelijke uitstraling van gebouwen en omgeving nog steeds van belang. Deze uitstraling hoeft echter niet gekoppeld te zijn aan het nog functioneel zijn van een agrarisch bedrijf.

In het voorliggende geval is er sprake van een luxueuze vorm van plattelandskamers en –appartementen als zijnde een nevenactiviteit. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • Plattelandskamers – appartementen dienen in principe in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd. Het maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing mag niet overschreden worden.
  • De oppervlakte van één plattelandskamer is niet groter dan 50 m2.
  • De totale oppervlakte van de kamers is niet groter dan 300 m2.
  • Het kamercomplex moet ruimtelijk gezien één geheel vormen met de overige bebouwing op het erf / in de omgeving.
  • Het kamercomplex moet voldoen aan de bepalingen gesteld in de Woningwet en het Bouwbesluit.
  • Het kamercomplex moet voldoen aan redelijke eisen van welstand.
  • Landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting staat voorop.
  • Plattelandskamers – appartementen leveren geen belemmering op voor omliggende agrarische bedrijven cq. ontwikkelingen en activiteiten in de omgeving.
  • Het parkeren dient op het terrein van de eigenaar plaats te vinden. De parkeerplaatsen dienen landschappelijk te worden ingepast.

4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de "Nota verblijfsrecreatie"

In haar reactie op het principeverzoek heeft de gemeente aangegeven dat het verzoek in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid en tegemoet komt aan de uitgangspunten ten aanzien van de vernieuwing en uitbreiding van de variëteit op het gebied van verblijfsrecreatie. Aan de voorwaarden zoals hiervoor weergegeven wordt of zal worden, met uitzondering van de voorwaarden dat de recreatieve voorziening in principe moet worden gerealiseerd in bestaande bebouwing, voldaan.

Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat de bouwkundige staat te wensen over laat waardoor de bestaande gebouwen redelijkerwijs niet geschikt zijn te maken voor de boerderijlodges. Daarnaast is het wenselijk de recreant zoveel mogelijk te scheiden van de agrarische bedrijfsactiviteiten. Dit onder andere met het oog op het zoveel mogelijk voorkomen van geurhinder en kruisende verkeersbewegingen (landbouwverkeer kruisend met recreatief verkeer) die kunnen leiden tot verkeersonveilige situaties.

Daar waar mogelijk zijn de voorwaarden zoals genoemd in de Nota verblijfsrecreatie ook doorvertaald in het bestemmingsplan. Het voornemen om enkele plattelandsappartementen (boerderijlodges) te realiseren past in het recreatiebeleid van de gemeente Borne en draagt bij aan de doelen van de Groene Poort ten aanzien van de versterking van recreatie en toerisme in het gebied.

4.3.4 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid zoals in het voorgaande verwoord. Er is sprake van een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van een gebied behorend tot de Groene Poort. Daarnaast wordt met de realisatie van enkele overnachtingsmogelijkheden bijgedragen aan de doelstelling van de gemeente Borne om meer overnachtingsmogelijkheden te realiseren in de Groene Poort.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

In het voorliggende geval zijn de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai niet van toepassing aangezien er in de omgeving van het plangebied geen sprake is van spoorrails, gezoneerde industrieterreinen of industriële inrichtingen.

Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna op ingegaan.

5.2.2 Wegverkeerslawaai

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is.

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke zone van de Pigge Landen en de Bothorsterweg. De Pigge Landen betreft een doodlopende weg die enkel wordt gebruikt door bestemmingsverkeer ten behoeve van het agrarisch erf aan de Pigge Landen 1 (het erf dat onderdeel uit maakt van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling). De Bothorsterweg betreft een rustige weg in het buitengebied met een zeer beperkte verkeersintensiteit, welke is gelegen op een afstand van ruim 80 meter van de beoogde locatie van de nieuwe woning.

Gezien het vorenstaande kan ervan worden uitgegaan dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de woning niet wordt overschreden.

5.2.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in deze paragraaf. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

5.3.2 Onderzoeksresultaten verkennend bodemonderzoek
5.3.2.1 Algemeen

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan één tot 3.80 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer fijn zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.43 meter min maaiveld.

5.3.2.2 Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is (zeer) licht verontreinigd met cadmium, zink, PCB en PAK;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

5.3.2.3 Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

5.3.2.4 Conclusie

In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het in Bijlage 6 opgenomen onderzoeksrapport. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De ondergrond is niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

5.3.3 Slotconclusie

Uit bodemmilieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.4.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het project heeft een dergelijk kleinschalige omvang dat het is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tevens wordt deze ontwikkeling niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van luchtkwaliteit.

5.4.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande is onderzoek naar de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0016.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving terzake van externe veiligheid.

5.6 Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.

5.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is de omgeving van het plangebied aan te merken met het gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.6.3 Onderzoeksresultaten milieuzonering
5.6.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijk te toetsen situatie betreft de verplaatsing van het agrarisch erf en het realiseren van enkele overnachtingsmogelijkheden in de vorm van boerderijlodges. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Bij agrarische bedrijven geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.7 nader op ingegaan.

5.6.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het agrarisch bouwvlak wordt in oostelijke richting verplaatst. Daarnaast worden enkele recreatieve overnachtingsmogelijkheden gerealiseerd ten noorden van het agrarisch bouwvlak.

Het agrarisch bedrijf houdt en fokt rundvee en enkele paarden. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering zijn dergelijke activiteiten aan te merken als:

  • Fokken en houden van rundvee, milieucategorie 2;
  • Fokken en houden van overige graasdieren: paardenfokkerijen, milieucategorie 2.

In beide gevallen geldt, met uitzondering van het aspect geur, een grootste aan te houden richtafstand van 30 meter. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object betreft de bedrijfswoning aan de Bothorsterweg 1. Deze woning is gelegen op een afstand van circa 60 meter vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak.

De boerderijlodges worden niet specifiek genoemd in de VNG-uitgave omdat deze veelal worden beschouwd als onderdeel van het agrarische bedrijf. Indien toch een vergelijking wordt gemaakt met de VNG-uitgave dan zijn deze verblijfsrecreatieve voorzieningen aan te merken als 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra'. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 meter. Ook in dit geval is het dichtstbijzijnde milieugevoelige object de bedrijfswoning aan de Bothorsterweg 1. De afstand tussen deze woning en de locatie voor de boerderijlodges bedraagt ruim 85 meter.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de aan te houden richtafstanden tot aan milieugevoelige objecten ruimschoots worden gehaald. Er is, mede gezien de aard van de ontwikkeling, geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Hierbij wordt tevens opgemerkt dat er sprake zal zijn van extensieve agrarische activiteiten waarbij een beperkt aantal koeien en paarden wordt gehouden. Dit brengt met zich mee dat de milieu-uitstraling op de omgeving zeer waarschijnlijk veel minder zal zijn dan bij reguliere agrarische bedrijven.

5.6.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen functies aanwezig die van invloed zijn op de ontwikkeling in het plangebied. De milieugevoelige objecten, de bedrijfswoning en de boerderijlodges, bevinden zich op ruim voldoende afstand van in de omgeving aanwezige milieubelastende functies. Eén en ander blijkt ook uit paragraaf 5.7, waar nader wordt ingegaan op het aspect geur.

5.6.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.7 Geur

5.7.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet, de gemeente Borne is gelegen in een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven op basis van het Activiteitenbesluit gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.7.2 Onderzoeksresultaten geur

In het voorliggende geval is er sprake van een herontwikkeling van het gebied waarbij het agrarisch erf (en daarmee de agrarische bedrijfswoning) enigszins in oostelijke richting wordt verplaatst. In het plangebied is sprake van een veehouderij die vleesvee houdt en enkele paarden. Het bedrijf is niet vergunningplichting maar valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan geldt een vaste afstandseis van 50 meter tot aan geurgevoelige objecten (zoals woningen).

De dichtstbijzijnde burgerwoning is gelegen op een afstand van meer dan 150 meter van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de afstandseis uit de Wgv.

Op basis van artikel 3.116, lid 1 onder a van het Activiteitenbesluit mag de afstand tot een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij buiten de bebouwde kom niet minder dan 50 meter bedragen.

De dichtstbijzijnde bedrijfswoning, behorende bij het agrarisch bedrijf aan de Bothorsterweg 1, is gelegen op een afstand van circa 60 meter van het verplaatste agrarische bouwvlak. Hiermee wordt ook voldaan aan deze afstandseis uit het Activiteitenbesluit.

Andersom is de afstand van de geurgevoelige objecten in het plangebied, de bedrijfswoning en de recreatieve voorziening, tot aan andere veehouderijen ook voldoende. In de directe omgeving is geen sprake van intensieve veehouderijen die van invloed zijn. De dichtstbijzijnde grondgebonden veehouderij bevindt zich aan de Bothorsterweg 1 en is gelegen op een afstand van circa 60 meter uit het agrarisch bouwvlak van initiatiefnemer. De afstand tot de boerderijlodges bedraagt ruim 85 meter. Hiermee wordt voldaan aan de afstandseis van 50 meter voldaan en wordt dit agrarische bedrijf niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.

5.7.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

5.8 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Eelerwoude uit Goor heeft in het voorliggende geval een quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd in verband met de herontwikkeling van het erf aan de Pigge Landen 1 te Hertme. Deze quickscan is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. De resultaten van de quickscan zullen in deze paragraaf behandeld worden.

5.8.1 Gebiedsbescherming
5.8.1.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.8.1.2 Natura 2000

Op meer dan 8 kilometer afstand liggen de Natura 2000-gebieden ‘Lonnekermeer' en 'Lemselermaten'. Door de zeer beperkte omvang van het plangebied en de ingreep worden geen negatieve effecten verwacht op dit Natura 2000-gebied. Verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.

5.8.1.3 EHS

De EHS ligt op 1 km afstand van het plangebied. De beek langs het plangebied is aangewezen als Ecologische VerbindingsZone. De voorgestane plannen komen zelfs ten goede aan het functioneren van de EVZ. De beek krijgt immers meer ruimte en de realisatie en versterking van houtsingels in het plangebied draagt bij aan het functioneren van het ecologisch netwerk. Er is dus geen sprake zijn van aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Een nadere toetsing aan de EHS wordt niet noodzakelijk geacht.

5.8.2 Flora en Faunawet
5.8.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.8.2.2 Onderzoeksresultaten quickscan Natuurwetgeving

Op basis van de quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een (potentieel) leefgebied biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele licht beschermde soorten (tabel 1-soorten) en voor strikter beschermde broedvogels en vleermuizen.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Flora- en faunawet is daarom niet noodzakelijk. Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht.

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.

Het plangebied is geschikt voor vleermuisverblijfplaatsen in zowel de gebouwen als de bomen. Voordat de woning gesloopt kan worden, moet duidelijkheid zijn of er sprake is van verblijfplaatsen van vleermuizen in de woning. Derhalve is een nader onderzoek speciaal gericht op vleermuizen uitgevoerd. Hierna wordt nader op dit onderzoek ingegaan.

5.8.2.3 Nader vleermuizenonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten vanuit de quickscan Natuurwaardenonderzoek heeft Natuurbank Overijssel een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. De conclusie van dit onderzoek luidt:

Voorgenomen activiteit heeft een aantoonbaar negatief effect op het functionele leefgebied van vleermuizen. De voorgenomen activiteit mag alleen uitgevoerd worden indien er een ontheffing van art. 10 en 11 van de Flora- en faunawet verkregen is. Een activiteitenplan, waarin de voorgenomen activiteit, de ingreep-effectbeoordeling en de compenserende- en mitigerende maatregelen beschreven staan, maakt onderdeel uit van de ontheffingsaanvraag.

5.8.2.4 Ontheffing

Als gevolg van de uitkomsten van het nadere vleermuizenonderzoek heeft Natuurbank Overijssel een ontheffing bij het Ministerie van Economische Zaken aangevraagd. Onderdeel van de ontheffingsaanvraag was een activiteitenplan waarin maatregelen worden beschreven die genomen moeten worden om schadelijke effecten op vleermuizen te voorkomen. Op 11 april 2012 is de gevraagde ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet verleend.

5.8.3 Conclusie

Met het verlenen van de ontheffing vormt de Flora- en faunawet geen belemmering voor de geplande ontwikkeling. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Archeologie
5.9.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Borne beschikt over een archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede hiervan is in afbeelding 5.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01_0017.png"

Afbeelding 5.2 Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Borne)

5.9.1.2 Onderzoeksresultaten archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is een deel van het plangebied (onder andere de bestaande bebouwing) gelegen op gronden aangemerkt als 'dekzandhoogten en - ruggen. In deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 centimeter. De huidige bebouwing wordt (op termijn) allemaal gesloopt. De te herbouwen bebouwing op het agrarisch heeft een aanzienlijk kleinere oppervlakte dan 2.500 m2 waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

De locatie waar de het gebouw ten behoeve van de boerderijlodges is gesitueerd, kent grotendeels een lage archeologische verwachting. Een klein deel van het hiervoor aangewezen gebied kent een hoge archeologische verwachtingswaarde. In gebieden met een lage archeologische verwachting is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

In verband met de aanwezige hoge archeologische waarden in het plangebied en om te verzekeren dat er geen bodemverstoring plaatsvindt met een groter oppervlak dan 2.500 m2 wordt er een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" opgenomen op de verbeelding. In de regels is opgenomen dat indien sprake is van een bouwplan, waarbij sprake is van bodemingrepen met een groter oppervlak dan 2500 m2 en dieper dan 40 centimeter, archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op deze wijze is verzekerd dat, mocht toch blijken dat er sprake is van een bouwplan met een groter oppervlak dan 2.500 m2, eerst archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

5.9.2 Cultuurhistorie
5.9.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.9.2.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden voorkomen. In de directe omgeving van het plangebied komen tevens geen cultuurhistorische waarden voor.

5.9.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan, worden de hoge archeologische waarden aangeduid op de verbeelding en in de regels. Het plangebied en de omgeving van het plangebied kennen geen cultuurhistorische waarden.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordlingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.10.2 Onderzoeksresultaten Besluit milieueffectrapportage
5.10.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

In het plangebied is onder andere sprake van de marginale verplaatsing van een agrarisch bouwvlak en de realisatie van enkele boerderijlodges. Daarnaast wordt een grotere bedrijfswoning toegestaan. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Boerderijlodges of een soortgelijke recreatieve voorzieningen komen niet voor in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. De verplaatsing van het agrarisch bedrijf (grondgebonden) en het exploiteren van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit aangemerkt als: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren."

Bij deze activiteit wordt het bestemmingsplan zowel genoemd in kolom 3 als kolom 4 (aangezien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is). Doordat dit bestemmingsplan voorziet in directe eindbestemmingen, wordt voldaan aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in kolom 4 van het Besluit m.e.r.

Dit betekent dat een m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1200 stuks vleesrunderen (Rav cat. A.4 t/m A.7);
  • 100 stuks paarden of pony's (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld.

Indien de in dit bestemmingsplan ontwikkeling wordt vergeleken met de voornoemde drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 1200 stuks vleesrunderen of meer of 100 stuks paarden of pony's of meer.

Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit onderdeel D voor deze activiteiten worden vergeleken met de omvang en aard van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Zo is in dit geval sprake van een extensieve grondgebonden agrarische bedrijfsvoering waarbij de veestapel van het bedrijf bestaat uit gemiddeld 30 stuks vleesvee van en enkele paarden van verschillende leeftijden. Daarbij is slechts sprake van een beperkte verplaatsing van het agrarisch bouwvlak waarbinnen de voornoemde activiteiten kunnen worden uitgeoefend.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen derhalve geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving optreden.

5.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water (BAW). In mei 2011 hebben het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) hun handtekening gezet onder het Bestuursakkoord Water. Het bestuursakkoord water richt zich primair op het vergroten van de doelmatigheid van het beheer van het watersysteem en de waterketen. De doelen, zoals deze eerder zijn verwoordt in het NBW (2003 en 2008) op het gebied van waterveiligheid, waterbeschikbaarheid, klimaatverandering en duurzaamheid, blijven onverkort van kracht.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Beleid waterschap

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen (voorheen Velt en Vecht en Regge en Dinkel), Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking.

De waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen waterbeheerplan daarom wordt, temeer omdat de waterbeheerplannen in het deelstroomgebied Rijn-Oost, inhoudelijk grotendeels hetzelfde zijn, ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Regge en Dinkel.

Het waterschap heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van de waterschappen en het omvatten alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Inleiding

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoets

Het waterschap is ook geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde "normale procedure" van toepassing is. Dit betekent dat het bestemmingsplan in het kader van vooroverleg voorgelegd moet worden aan het waterschap. De bij deze "normale procedure" behorende uitgangspuntennotitie is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting.

Aanvullend wordt opgemerkt dat met het waterschap reeds overleg is gevoerd over het herstel van een deel van de oorspronkelijke loop van de Oude Bornschebeek. Het waterschap heeft aangegeven hier in principe mee in te kunnen stemmen.

Hierna wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied. Hierbij zullen ook de bovenstaande punten nader worden toegelicht.

6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
6.2.3.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen in het buitengebied en bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied, intrekgebied of een waterwingebied.

6.2.3.2 Grondwater

Bij het bouwplan zal rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op grondwateroverlast kleiner wordt. Overigens is in de huidige situatie geen sprake van grondwateroverlast.

6.2.3.3 Hemelwater

Planologisch gezien is er nauwelijks een toename van verhard oppervlak. Het verplaatste agrarisch bouwvlak heeft, net als het huidige bouwvlak, een oppervlakte van 0,5 hectare. Net als in de huidige situatie kan dit bouwvlak geheel verhard worden.

Planologisch gezien is de enige toevoeging qua verhard oppervlak de mogelijkheid om één gebouw met daarin boerderijlodges te realiseren. Het op dit gebouw en de omliggende verharding vallende regenwater zal zoveel mogelijk worden geïnfiltreerd. Met het herstel van de oorspronkelijke loop en het creëren van een bypass worden ook voldoende mogelijkheden gerealiseerd bij extreme neerslag pieken in de afvoer op te kunnen vangen. Het realiseren van extra bergingsvoorzieningen is dan ook niet noodzakelijk.

6.2.3.4 Oppervlaktewater

De Oude Bornschebeek is in beheer bij het waterschap. De beek is verklaard tot waterlichaam en valt daarmee, behalve onder de waterschapskeur, ook onder de Kaderrichtlijn Water. Het ambitieniveau van de beek is hoog. Zo is de ambitie ondermeer om 15 meter brede begeleidende stroken langs de beek te realiseren waarbinnen het water de ruime wordt gegeven.

Zoals in het voorgaande aangegeven wordt met dit plan de oorspronkelijke loop van de Oude Bornschebeek hersteld. Onderdeel van het herstel van de Oude Bornschebeek betreft de aanleg van nieuwe natuurlijke natte vegetatie langs de oevers van de beek en daarbuiten en het creëren van een bypass. Deze maatregelen hebben een positief effect op het functioneren van het waterhuishoudkundig systeem en dragen bij aan het realiseren van de ambitie.

Bij de verder planuitwerking in relatie tot de Oude Bornschebeek zal het waterschap worden betrokken.

6.2.3.5 Afvalwater

Het afvalwater wordt net als in de huidige situatie afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering. Voor wat betreft het gebouw waarin de boerderijlodges gerealiseerd worden wordt bekeken of een aansluiting op riolering redelijkerwijs mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
7.2.1.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.
7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels (Artikel 8): deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels ( Artikel 9): In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels (Artikel 12): in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen;
7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
  • Overgangsrecht (Artikel 13): De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
  • Slotregel (Artikel 14): Deze regel bevat de titel van het plan.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch met waarden (Artikel 3)

Het agrarisch erf en de omliggende gronden, uitgezonderd de loop van de Oude Bornschebeek, zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Deze bestemming komt nagenoeg overeen met de geldende bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' maar is anders genoemd in verband met de SVBP2012. Het agrarisch bouwvlak is ten opzichte van de bestaande situatie circa 30 meter verschoven in oostelijke richting.

Deze bestemming is onder andere bedoeld voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening (waarbij geen intensieve veehouderijen zijn toegestaan) en de instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' mag de verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van een gebouw voor maximaal 3 plattelandsappartementen worden opgericht. Wonen in een bedrijfswoning, medegebruik voor extensieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en natuurontwikkeling zijn tevens toegestaan binnen deze bestemming.

Agrarische bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen het agrarisch bouwvlak. Binnen het agrarisch bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie', en binnen het bouwvlak, zijn plattelandsappartementen toegestaan. Deze plattelandsappartementen worden inpandig gerealiseerd in maximaal 1 gebouw. De oppervlakte van één plattelandsappartement mag niet meer bedragen dan 50 m2 waarbij maximaal 3 plattelandsappartementen zijn toegestaan.

Voorwaardelijke verplichting

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde 'voorwaardelijke verplichting'. Uit jurisprudentie blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting kan worden opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving.

Concreet betekend dit dat het gebruik van, en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan zijn gerealiseerd of binnen een bepaalde periode worden gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In de voorgaande hoofdstukken is al uitgebreid ingegaan op de diverse landschapsmaatregelen die onderdeel uitmaken van het plan.

Natuur (Artikel 4)

De eikensingel heeft de bestemming 'Natuur' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor natuur en bos, houtwallen en -singels, het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde, ecologische waarde en/of landschappelijke waarde, watergangen, waterpartijen en overige voorzieningen ten behoeve van afvoer (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater, medegebruik voor extensieve recreatie en wegen en paden.

Gebouwen mogen binnen de bestemming niet worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 2 meter.

Water (Artikel 5)

De loop van de Oude Bornschebeek is conform het geldende bestemmingsplan bestemd als Water'. Qua regels is aangesloten bij de standaardplansystematiek van de gemeente Borne. Deze plansystematiek omvat ondermeer dezelfde gebruiks- en bouwmogelijkheden als het bestemmingsplan "Buitengebied". Binnen de bestemming 'Water' zijn onder andere waterberging, waterhuishouding, waterpartijen en watergangen, groenvoorzieningen en taluds, medegebruik voor extensieve recreatie en infiltratievoorzieningen toegestaan.

Waarde - Archeologie 1 (Artikel 6)

Zoals aangegeven in paragraaf 5.9 bevinden zich op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart twee verschillende gebieden waar een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Ter bescherming van deze waarden is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Binnen de dubbelbestemming is bepaald dat binnen deze bestemming enkel bouwwerken opgericht mogen worden ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek. Uitzonderingen hierop zijn onder andere bouwplannen met een kleiner oppervlak kleiner is dan 2.500 m².

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak & vooroverleg

9.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval zal geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

9.2 Vooroverleg

9.2.1 Het Rijk

In het kader van vooroverleg is het plan voorgelegd aan het ministerie van Defensie, het ministerie van Economische Zaken en Rijkswaterstaat. Voornoemde instanties hebben aangegeven dat dit plan voor hen geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

9.2.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft op 3 juli 2014 aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid en in voldoende mate bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit.

9.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het plan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan het waterschap. Naar aanleiding daarvan is subparagraaf 6.2.3toegevoegd. Tevens zijn de overige opmerkingen van het waterschap verwerkt in het plan. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan indien haar opmerkingen verwerkt zouden worden. Hieraan is voldaan.

9.2.4 Brandweer Twente

In het kader van vooroverleg is de Brandweer Twente om advies gevraagd. De Brandweer Twente heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor het uitbrengen van een (Externe Veiligheids)advies.