direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Borne, herziening Pigge Landen 1 Hertme
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Borne, herziening Pigge Landen 1 Hertme' met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpBGhz012-ow01 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren, met uitzondering van nieuwe intensieve veehouderijen.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bed en breakfast

een verblijfsrecreatieve medegebruiksvorm als ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, waarbij periodiek recreatief verblijf wordt verschaft aan ten hoogste 15 personen.

1.8 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een woning, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.13 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 dagrecreatie voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 extensieve recreatie

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.23 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.25 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee of nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing. Het biologisch houden van dieren en het houden van melkrundvee, schapen en paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

1.26 kampeermiddel

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.27 kas

een bedrijfsgebouw van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van 1,50 meter of meer ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, gaas- en rolkassen daaronder begrepen, dat door de zon verwarmd wordt en waarin al dan niet wordt gestookt.

1.28 kelder

een onder het peil gelegen deel van een gebouw.

1.29 landschapsplan

een plan bij realisering van nieuwe bouw- en of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke inpassing hiervan in de bestaande situatie wordt beschreven.

1.30 landschapswaarden

de aan een gebied eigen zijnde visueel-ruimtelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden.

1.31 natuurwaarden

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.

1.32 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.33 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.34 permanente bewoning

een gebruik van een (gedeelte van een) gebouw of kampeermiddel door eenzelfde persoon of groep van personen als hoofdverblijf.

1.35 plattelandsappartement

een (deel van) een gebouw welke wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, als dan niet in combinatie met een dagverblijf.

1.36 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.37 recreatiewoning

en gebouw, niet zijnde een stacaravan, dat dient voor periodiek recreatief (nacht)verblijf door personen die hun hoofdverblijf elders ter vrije beschikking hebben.

1.38 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmeting, kennelijk niet bestemd is in regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.40 vloeroppervlak

de grootte van de oppervlakte van een vloer.

1.41 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.42 voorgevelrooilijn

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft; op een hoekperceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelrooilijn.

1.43 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.44 zijgevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat intensieve veehouderijen niet zijn toegestaan;
  • b. het behoud en de versterking van landschapswaarden in de vorm van:
    • 1. beplantingselementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen';
    • 2. hoogteverschillen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' tevens voor een verblijfsrecreatieve functie in de vorm van plattelandsappartementen;
  • d. medegebruik voor stalling en opslag in de vorm van:
    • 1. stalling en verhuur van paarden en wagens, fietsen en daarmee gelijk te stellen niet-gemotoriseerde vervoermiddelen;
    • 2. opslag van (semi) agrarische en/of particuliere (niet bedrijfsmatige) goederen almede opslag van goederen ten behoeve van een elders uitgeoefend niet-agrarisch bedrijf;

mits:

      • de stalling en opslag inpandig in de bestaande gebouwen op het agrarisch bouwperceel die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zij geweest, plaatsvinden;
      • de stalling en opslag plaatsvindt in vrijkomende agrarische bebouwing;
      • de in gebruik zijnde vloeroppervlakte voor opslag en stalling niet meer bedraagt dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het agrarisch bouwperceel met een maximum van 500 m2;
  • e. wonen in een bedrijfswoning;
  • f. medegebruik voor extensieve recreatie;
  • g. wegen en paden;
  • h. parkeervoorzieningen op eigen erf;
  • i. waterberging;
  • j. waterhuishouding;
  • k. watergangen en waterpartijen;
  • l. natuurontwikkeling.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen mag per bouwvlak maximaal 500 m2 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 12 meter bedragen;
  • d. de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt 25°, met uitzondering van kassen.

3.2.2 Bedrijfswoningen en bijgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk zijn, mag niet meer dan 1200 m3 bedragen;
  • d. de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 5,5 meter bedragen;
  • e. de minimale dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt 25°;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • g. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen maximaal 3 meter respectievelijk 5 meter bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de maximale hoogte van silo's bedraagt 12 meter;
  • c. de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 meter;
  • d. de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de extensieve dagrecreatie zoals zitbanken en routeborden, mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter;
  • b. schuil- en/of melkstallen mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter en een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2 per agrarisch bedrijf;
  • c. bouwwerken, geen gebouw, sleufsilo of mestopslagplaats zijnde, met een maximale hoogte van 3 meter;
  • d. bouwwerken ten behoeve van technische installaties met een maximale hoogte van 3 meter en een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 15 m2 en een beregeningsinstallatie, daar waar containerteelt is toegestaan.

3.2.5 Plattelandsappartementen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van plattelandsappartementen gelden de volgende regels:

  • a. de plattelandsappartementen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • b. de plattelandsappartementen worden inpandig gerealiseerd in maximaal één gebouw waarbij maximaal 3 plattelandsappartementen zijn toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van het gebouw mag maximaal 8 meter bedragen;
  • d. de minimale dakhelling van het gebouw bedraagt 30°;
  • e. de oppervlakte van één plattelandsappartement mag niet meer bedragen dan 50 m2.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en/of beplanting indien en voor zover dit noodzakelijk is ter bescherming en ontwikkeling van landschapswaarden.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Overschrijding bouwgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het bouwen van een bedrijfsgebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met gehele of gedeeltelijke overschrijding van een bouwgrens van het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwgrens mag met niet meer dan 25 meter worden overschreden;
  • b. de oppervlakte van het denkbeeldig bouwvlak niet meer dan 1,5 ha bedraagt;
  • c. het denkbeeldig bouwvlak dient zijn compacte vorm te blijven behouden en de vorm van bouwvlak dient zoveel mogelijk te worden gevolgd.
  • d. de aanwezige waarden en functies van de omliggende gronden alsmede de belangen van gebruikers niet onevenredig worden geschaad.

3.4.2 Hoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en lid 3.2.3 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 15 meter binnen het bouwvlak onder de voorwaarde dat:

  • a. de grotere hoogte noodzakelijk is voor een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. de aanwezige waarden en functies van de omliggende gronden alsmede de belangen van gebruikers niet onevenredig worden geschaad.

3.4.3 Nieuwe stalconcepten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een afwijkende dakhelling onder de voorwaarde dat:

  • a. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 meter;
  • b. de aanwezige waarden en functies van de omliggende gronden alsmede de belangen van gebruikers niet onevenredig worden geschaad.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. kleinschalig kamperen;
  • c. permanente bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
  • d. permanente bewoning van plattelandsappartementen.

3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Ondergeschikte nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van ondergeschikte nevenactiviteiten onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteiten zijn te scharen onder één van de onderstaande activiteiten:
    • 1. verwerking van (detail)handel in (semi-) agrarische (eind)producten;
    • 2. bed & breakfast;
    • 3. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten in de vorm van boerderij- en omgevingsexcursies, een kinderboerderij, culturele of spirituele groepsbijeenkomsten dan wel tentoonstellingen op het gebied van landbouw, cultuur, natuur of heemkunde;
    • 4. zakelijke en maatschappelijke dienstverlening door de gebruiker.
  • b. voor zover de nevenactiviteiten inpandig worden uitgeoefend de hiervoor gebruikte oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen;
  • c. voor zover de nevenactiviteiten buiten worden uitgeoefend deze binnen het bouwvlak dienen plaats te vinden en de hiervoor gebruikte oppervlakte maximaal 2% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen.

3.6.2 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van kleinschalig kamperen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het kampeerterrein is gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. geen stacaravans worden geplaatst;
  • c. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande gebouwen worden ondergebracht;
  • d. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

3.6.3 Voorwaardelijke verplichting

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 1 andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6.4 Afwegingskader

Onverminderd de daarbij gestelde voorwaarden, kan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 of 3.6.2 slechts worden verleend indien:

  • a. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 3.2 omtrent de situering en maatvoering van bouwwerken;
  • b. de in het plan aan de omliggende gronden toegekende waarden en functies alsmede de belangen van de gebruikers daarvan niet onevenredig worden geschaad.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:

  • a. het vellen en rooien van houtgewas ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen;
  • b. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'.

3.7.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.7.3 Uitzondering vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen het bouwvlak;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de landschapsmaatregelen conform in het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan.
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur en bos;
  • b. houtwallen en -singels;
  • c. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde, ecologische waarde en/of landschappelijke waarde;
  • d. watergangen, waterpartijen en overige voorzieningen ten behoeve van afvoer (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater;
  • e. medegebruik voor extensieve recreatie;
  • f. wegen en paden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en/of beplanting indien en voor zover dit noodzakelijk is ter bescherming en ontwikkeling van landschapswaarden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen van gronden;
  • c. het vellen en rooien van houtgewas;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen, paden, klootschietbanen en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van nieuwe watergangen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande watergangen en vijvers.

4.5.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

4.5.3 Uitzondering vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de landschapsmaatregelen conform in het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan.
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. watergangen en waterpartijen;
  • d. groenvoorzieningen en taluds;
  • e. infiltratievoorzieningen;
  • f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  • g. medegebruik voor extensieve recreatie;
  • h. natuurontwikkeling.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden hebben een hoge verwachtingswaarde en zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de gronden eigen zijnde aanwezige danwel te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen alleen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 6.2 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken die zijn toegestaan krachtens de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

6.3.2 Uitzonderingen
  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing en de bestaande fundering wordt benut;
  • c. het nieuw te bouwen oppervlak kleiner is dan 2.500 m².

6.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 39.3.1, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

6.4.2 Beoordelingskader

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

6.4.3 Uitzonderingen

Het in 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden waarbij bodemingrepen plaatsvinden:
    • 1. op een diepte van minder dan 0,4 m;
    • 2. op een diepte van 0,4 m of meer, maar over een oppervlakte tot maximaal 2.500 m²;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken of werkzaamheden gericht op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.
8.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  • d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van een gebruik als kleinschalig kampeerterrein zoals uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet kan worden toegepast voor het bepaalde in lid 3.2.2 onder c;
  • b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • c. de sub a en b genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Artikel 12 Algemene procedureregels

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Bestemmingsplan Buitengebied Borne, herziening Pigge Landen 1 Hertme.'