direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Hesselerweg 11 Borne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Hesselerweg 11 in Borne is een plan ontwikkeld. Gedurende een periode van circa 30 jaar was op dit perceel een paardenhouderij aanwezig. De activiteiten van de paardenhouderij zijn echter gestaakt omdat dit bedrijf op deze locatie niet meer levensvatbaar is. De initiatiefnemers willen graag de vrijkomende opstallen gebruiken voor de opslag van diverse onderdelen van automobielen, de opslag van materiaal en materieel ten behoeve van evenementen en cateringwerkzaamheden voor het bedrijf stopbroodje.nl. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling aan de Hesselerweg 11 te Borne mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het perceel Hesselerweg 11 met daarop bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen, ligt in het buitengebied van de gemeente Borne, ten oosten van het dorp Borne. Daarnaast zijn de gronden dichtbij de gemeente Hengelo, de derde fase van het bouwplan Bornsche Maten en de bebouwing van bedrijventerrein Westermaat gelegen. Het perceel ligt op de hoek van de Hesselerweg en de Deurningerweg en wordt omgeven door agrarische percelen, kwekerijpercelen en woonpercelen. Direct achter het perceel is het tuincentrum van Jan Boomkamp gelegen met daarbij verschillende model-, thema- en watertuinen. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Hesselerweg te zien is. De begrenzing is gebaseerd op het bestaande bestemmingsvlak van de Hesselerweg 11. In aanvulling hierop is het bestemmingsplan in dit figuur verruimd ten behoeve van een nieuwe inrit aan de westzijde van het perceel. zie de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0002.png"

Figuur 1.2. begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Hesselerweg 11 in Borne geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Borne' is door de gemeenteraad van Borne op 24 mei 2016 vastgesteld. Het bestemmingsplan is in werking getreden maar op dit moment nog niet onherroepelijk. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegekend. Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf en instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologische verwachting 2’. Het perceel kent ook de functieaanduidingen specifiek vorm van agrarisch met waarden ‘paardenhouderij productiegericht’, ‘beplantingselementen’, ‘bijzondere waterhuishoudkundige situatie’ en ‘hoogteverschillen’. De aanduidingen houden in dat de uitoefening van een productiegerichte paardenhouderij is toegestaan en zorgt voor de instandhouding van de aanwezige beplantingselementen, een bijzondere waterhuishoudkundige situatie en hoogteverschillen.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de aanwezige bedrijfsbebouwing te gebruiken voor niet-agrarische opslag en werkzaamheden voor een cateringbedrijf. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Hesselerweg 11 Borne' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

Aan de oostzijde van het perceel is momenteel een bedrijfswoning met inwoning (Hesselerweg nummer 11 en 13). Ten westen hiervan staan de voormalige bedrijfsgebouwen voor de paardenhouderij. De activiteiten met betrekking tot de paardenhouderij zijn volledig gestaakt maar de stalinrichtingen zijn nog wel aanwezig. De bedrijfsgebouwen hebben een oppervlakte van 2628 m². Naast de bedrijfsgebouwen is nog een plattelandswoning aanwezig met het adres Deurningerweg 50. De plattelandswoning is verbonden met het bedrijfsperceel aan de overzijde van de Deurningerweg (met nummer 51). Op die locatie is een boomkwekerij gevestigd met bijbehorende containerteelt. Ten zuiden van het plangebied is het tuincentrum van Jan Boomkamp gelegen met daarbij verschillende model-, thema- en watertuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige bebouwing op het perceel

Ten oosten van de plattelandswoning, gescheiden met een houtwal, ligt een onbebouwd perceel. Dit perceel heeft een agrarische bestemming maar actief agrarisch gebruik vindt echter al jaren niet meer plaats. Het perceel ligt geheel ingeklemd tussen bebouwing en de openbare weg. Het perceel wordt nu gebruikt als inrit naar de bedrijfsgebouwen. Vanaf het midden van het perceel kan de Deurningerweg bereikt worden.

2.2 Toekomstige situatie

De leegstaande bedrijfsgebouwen zullen worden gebruikt voor verschillende bedrijfsactiviteiten, voor het bedrijf TDC, stopbroodje.nl en voor opslag in het kader van evenementen. Uitgangspunt bij alle activiteiten is dat de activiteiten alleen plaatsvinden binnen de bebouwing en er geen sprake is van buitenopslag of uitbreiding van de oppervlakte aan bebouwing. In figuur 8 is aangegeven in welk gedeelte van de bebouwing de verschillende activiteiten gaan plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0005.png"

Figuur 2.2: Toekomstige situatie

TDC Trading

Het achterste gedeelte van de bedrijfsbebouwing zal worden gebruikt voor het bedrijf van de heer Leuveld, TDC Trading. De bedrijfsactiviteiten van het bedrijf van de heer Leuveld, TDC Trading, worden daarmee vanuit Almelo naar het perceel Hesselerweg verplaatst. Het betreft opslag van (schone) onderdelen van automobielen waaronder plaatwerk, bumpers, lampen en tussenwanden. Van productiewerk is geen sprake. Daarnaast is ter plaatse geen sprake van detailhandel of van demontage. De werkzaamheden zijn als volgt:

De via internet (marktplaats.nl) te bestellen onderdelen worden ingepakt en verzonden of bezorgd. Incidenteel kunnen onderdelen ook afgehaald worden. Het klantenbestand bestaat uit schadeherstelbedrijven, dealers en garagehouders. Aanlevering van de producten vindt 2 á 3 keer per maand per bus plaats. Het aantal verkeersbewegingen die de opslagactiviteiten met zich mee brengen zal dan ook beperkt zijn. De activiteiten zijn niet milieubelastend. Er is geen sprake van stank en lawaai en er wordt niet gewerkt met milieubelastende stoffen.

Met het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten vanuit Almelo naar Borne is geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte nodig. Evenmin is het de bedoeling dat er een substantiële groei plaatsvindt van het aantal medewerkers. Het bedrijf is en blijft een eenmansbedrijf. Wellicht dat er op termijn één medewerker en/of een stagiaire aangenomen worden.

Stopbroodje.nl

In het voorste gedeelte van de bedrijfsbebouwing wil de broer van de heer Leuveld activiteiten gaan uitvoeren ten behoeve van zijn bedrijf stopbroodje.nl. In die hal gaan alleen activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het voorbereiden van de broodjes voor de verkoop. Deze activiteiten kunnen worden aangemerkt als eenvoudige cateringactiviteiten. Het gaat om het afbakken van broodjes, het beleggen van broodjes en het inpakken voor de uitlevering. Er vindt geen verkoop plaats vanuit de locatie. De broodjes worden via een verkoopwagen elders verkocht of de broodjes worden uitgeleverd aan bedrijven en supermarkten. De uitlevering aan de klanten vindt circa 2 keer per week plaats door middel van een bus. De leveranciers (groenteboer/verscentrum) komen ook circa 2 keer per week en brengen per bus de goederen.

Opslag voor evenementen

Het tussenliggende gedeelte zal worden gebruikt voor opslag in het kader van evenementen. Het gaat daarbij om opslag voor materialen en materieel dat voor evenementen wordt gebruikt, zoals tenten, hekwerk, koelkasten, barelementen etc. in het kader van Leuveld Events, het bedrijf dat mede in eigendom is van initiatiefnemer. Er is daarbij geen sprake van verhuur van evenementenartikelen. De hoge bedrijfsgebouwen zijn uitermate geschikt voor de opslag van evenementenmaterialen. Op dit moment is echter de stalinrichting (waaronder de paardenboxen) nog aanwezig, waardoor dit geen optimale situatie voor de opslag betekent en de ruimte niet op de meest efficiënt mogelijke manier kan plaatsvinden.

Ontsluiting

Het doel is om een duidelijkere scheiding aan te brengen tussen privé- en werkverkeer. De bedrijfsgebouwen worden via de Deurningerweg ontsloten. De achterzijde van TDC moet goed te bereiken zijn. Dit wordt nu ontsloten via een inrit midden over het vrij liggende perceel aan de westzijde van het terrein. Dit is niet ideaal. In het plan wordt deze inrit verplaatst naar de rand van het perceel naast de bestaande bomen. Voor deze inrit wordt (half)verharding aangelegd. Ook aan de westzijde van de nieuwe inrit wordt een groenwal aangelegd zodat dit netjes wordt ingepast. De aanwezige watergang wordt dicht gemaakt waarbij er een duiker wordt aangelegd. Ter hoogte van de bestaande inrit wordt de watergang weer opengemaakt.

Landschappelijke inpassing

Voor het hele nieuwe perceel is een inrichtingsplan gemaakt. Het perceel is in de bestaande situatie al goed ingepast. Er zijn veel waardevolle houdopstanden aanwezig. Deze worden behouden en waar nodig versterkt. Langs de verplaatste inrit worden nieuwe bomen geplant (J) Het gaat hier om een rij van 5 beuken op een rij. Aan de westzijde van dit kleine weiland wordt inheemse beplanting aangebracht. Over het hele perceel worden ook enkele bomen gekapt. Dit wordt gedaan om andere bomen meer ruimte te geven om te groeien. De ruimtelijke ingrepen die met dit plan worden geuitgevoerd rondom het verplaatsen van de inrit worden hiermee goed ingepast. In Bijlage 1 bij de regels is het hele inrichtingsplan met legenda in te zien. Voor de beoordeling van het landschapsplan heeft de gemeente advies gevraagd van de ervenconsulent van het Oversticht. De ervenconsulent heeft de landschappelijke inpassing positief beoordeeld. Het advies is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0006.png"

Figuur 2.3: Landschappelijk inpassing (Bron: Hannink Landschaps- en Tuinadvies)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen. Voor wat betreft het hoofdenergienetwerk (380 kV) richting Duitsland wordt opgemerkt dat het tracé ten zuiden van Enschede is geprojecteerd. Van enige belemmeringen of aantasting van dat tracé is eveneens vanwege de ligging van het plangebied dan ook geen sprake.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De procesvereiste ziet er als volgt uit:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toetsing

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan aan de Hesselerweg 11 in Borne:

  • geen sprake is van extra beslag op de ruimte;
  • sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  • sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling die past binnen het gemeente VAB-beleid waarbij tevens sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening',

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de Bro en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit.

Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identeit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Toetsing

Met het plan aan de Hesselerweg 11 worden bestaande vrijkomende gebouwen hergebruikt. De activiteiten vinden binnen in de gebouwen plaats waarbij er uitdrukkelijk geen sprake is van buitenopslag. De bestaande landschappelijke inpassing wordt verder versterkt, passend bij de identiteit en kenmerken van het gebied, waarbij een inrit van het erf logischer wordt ingepast. De ontwikkeling past binnen het gemeentelijke VAB-beleid.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvsie.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, het natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0007.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het concrete initiatief, de wijziging van het gebruik van de gebouwen aan de Hesselerweg 11, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.

Zoals ook weergegeven in paragraaf 3.2.1 wordt met de ontwikkeling voldaan aan de uitgangspunten van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. In dit geval wordt voormalige agrarische bebouwing opnieuwe gebruikt voor een nieuwe functie. Er wordt geen bebouwing toegevoegd.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, locatie is omcirkeld (bron: overijssel.nl)

De locatie is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en Stads- en dorpsrandgebieden. Dit zijn gebieden waar ruimte is voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd wonen en overige bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw wordt verbonden met het behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

In onderhavig geval is sprake van een ontwikkeling op voormalige agrarisch bedrijf/paardenhouderij. De nieuwe activiteiten vinden binnen de bestaande bebouwing plaats zonder buitenopslag. De nieuwe situatie zal landschappelijk worden ingepast.

De plannen op de locatie Hesselerweg 11 in Borne doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. Daarnaast leveren zij geen belemmeringen op voor de verschillende functies, zoals wonen, in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes (zie figuur 3.3). '

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0009.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag (bron: overijssel.nl)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

In dit geval is sprake van een erf dat geen reliëf kent. De landschapsmaatregelen zorgen er voor dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Met de nieuwe inrit neemt de verharding iets toe. De extra verharding is aan beide zijden omgeven door groene zones met voldoende infiltratiemogelijkehden. De nieuwe inrit wordt landschappelijke ingepast met natuurlijke beplanting.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0010.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap (bron: overijssel.nl)

Het betreft hier een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

De ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande bebouwing. Het verleggen van de inrit draagt bij aan de toegankelijkheid van het erf. Het hele erf kent al een goede landschappelijke inpassing. Dit wordt waar mogelijk versterkt. De nieuwe inrit wordt voorzien van een houtwal. Het plan past binnen de ambities binnen deze laag.

laag van de beleving

In de laag van de beleving is het gebied gekenmerkt als 'stads- en dorpsrandgebieden'. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0011.png"

Figuur 3.5: Laag van de beleving (bron: overijssel.nl)

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende
invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De ambitie voor deze gebieden is om de ontwikkeling van woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden te verbinden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Verrommeling moet worden tegengegaan in de randzones waarbij moet worden bijgedragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus.

De ontwikkeling draagt er aan bij dat een erf in de dorpsrand van Borne/stadsrand van Hengelo nog beter landschappelijk wordt ingepast. Het erf is een mix van wonen en werken dat past binnen dit gebied.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag heeft het gebied geen kenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030

De structuurvisie Borne 2030 is op 23 juni 2015 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. De structuurvisie is een actueel ruimtelijke sturingsmiddel waarin nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente worden getoetst. In het streefbeeld uit de structuurvisie wordt stevig ingezet op een aantrekkelijke dorpsrand van Borne als overgang tussen het dorp en het landschap en als uitloopgebied voor de inwoners van Borne. De dorpsrand bestaat uit verschillende deelgebieden, ieder met een eigen karakter. Deze zijn benoemd als de zogenaamde ‘kroonjuwelen van de dorpsrand’. De uitdaging is het oppoetsen van deze kroonjuwelen, ze zichtbaar en blinkend te maken. Dit houdt in dat sommige gebieden ontwikkeld moeten worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van aanwezige of nieuwe kwaliteiten, zoals het stadsrandgebied aan de zuidwestzijde of het multifunctionele landschapspark met boomteelt aan de oostzijde. De Hesselerweg 11 is gelegen aan de dorpsrand aan de oostzijde van Borne.

In de structuurvisie is de visie van De Groene Poort ook opgenomen.

De Groene Poort

De Groene Poort is ontwikkeld door de provincie Overijssel en gemeente Borne en heeft tot doel om het buitengebied van Borne te ontwikkelen als een groene long in het stedelijk netwerk van Netwerkstad Twente en als groene verbinding tussen Noordoost en Zuidwest Twente. Een belangrijk doel van de Groene Poort is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte is om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De Groene Poort is een uitvoeringsgericht programma, waarbij samenwerking wordt gezocht met bewoners van het gebied. Onder vijf thema’s kunnen verschillende projecten en activiteiten worden benoemd, die vorm en inhoud geven aan de verdere uitwerking en uitvoering van De Groene Poort. Daarnaast kunnen ook ondernemers en bewoners uit het gebied met hun initiatieven hierop aanhaken.

Landschap & economie

Hoofddoel bij dit thema is om evenwicht te creëren tussen het behoud en versterking van het authentieke Twentse landschap en versterking van de Bornse economie. Hierdoor ontstaat ruimte om te ondernemen op het platteland en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied versterkt. Duurzame economische activiteiten geven immers een basis om te investeren in het landschap.

Kunst, cultuur & voorzieningen

Dit thema kan een brugfunctie vervullen tussen stad en platteland. Hoofddoel is om de mogelijkheden en potenties van kunst en cultuurwaarden in te zetten voor het versterken van de beleving van het gebied voor bezoekers. Het is de basis voor een gezonde sociale infrastructuur. Het thema ondersteunt een gezonde economische ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld voor recreatie, toerisme en het winkelbestand.

Ontsnipperen & verbinden

Het is belangrijk om versnippering van het buitengebied tegen te gaan. Dit is dan ook het hoofddoel van het thema Ontsnippering en verbinding. Belangrijke pijler is het verbeteren van de infrastructuur voor mens en ecologie, zodat er een groene verbinding ontstaat van Noordoost naar Zuidwest Twente. Om dit thema kracht bij te zetten, beschikt De Groene Poort over een gebiedsmanager die onder andere de grondmobiliteit in kaart brengt.

Kennis, ontwikkeling & innovatie

Het blijven ontwikkelen van kennis en innovatie is belangrijk binnen De Groene Poort. In dit thema worden er volop mogelijkheden geboden om zowel bewoners van het gebied als medewerkers van De Groene Poort kennis op te doen en daarmee mogelijk innovaties te ontwikkelen. Voorbeelden van projecten binnen het thema zijn bijvoorbeeld het onderzoek van Wageningen Universiteit naar de stadsrand - buitengebied (uitgevoerd in de Stroom Esch) en de oprichting van de Werkplaats, waar verschillende onderwijsinstellingen als ROC, Saxion Hogescholen en Wageningen Universiteit zitting nemen.

De Groene Poort in beeld

Dit thema is vooral gericht op uitvoering van communicatie. Om De Groene Poort tot een succes te maken is er voldoende draagvlak vanuit de maatschappij nodig. Het is van belang om de betrokkenheid van de plattelandsbewoners, Bornenaren, belangengroepen en medeoverheden te versterken. Communicatie met deze doelgroepen is daarom van belang voor het welslagen van het programma.

Toetsing

De ontwikkeling vindt plaats in de dorpsrand van Borne. Daarmee ligt het plangebied binnen de overgang van het dorp naar het landschap. De nieuwe functies worden binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Er vinden geen activiteiten buiten de gebouwen plaats. Dit doet geen afbreuk aan de overgand van het dorp naar het landschap. De vebetering van de landschappelijk inpassing van het perceel draagt bij aan het creeëren van een aantrekkelijke dorpsrand.

Het plan aan de Hesselerweg 11 past binnen de uitgangspunten en ambities van De Groene Poort.

3.3.2 Beleidsnotitie Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing

In 2008 heeft de gemeente Borne het beleid vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB) vastgesteld. Dit beleid is bedoeld om bestaande vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing te gebruiken voor nieuwe functies. Er zijn onder meer mogelijkheden voor wonen, bedrijvigheid, recreatie en zorg. Er zijn een aantal toetsingscriteria opgesteld, waaraan aanvragen worden getoetst. Deze zijn hieronder weergegeven, evenals de beoordeling:

  • a. de activiteiten dienen binnen de bebouwing plaats te vinden;

De bedrijfsactiviteiten vinden uitsluitend binnen de bebouwing plaats, zonder buitenopslag.

  • b. geen buitenopslag;

Er vindt geen buitenopslag plaats.

  • c. de nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen verstedelijking of verstening tot gevolg hebben of aantasting van de landschappelijke en of natuurlijke waarden. De visuele uitstraling van de niet-agrarische functie sluit aan bij de landelijke omgeving en wordt landschappelijk ingepast;

De bedrijfsactiviteiten hebben geen uitbreiding van de oppervlakte bedrijfsbebouwing tot gevolg. De functieverandering zorgt daarbij niet voor verandering van de visuele uitstraling van het perceel of bebouwing. Aan de buitenzijde is niet zichtbaar welke activiteiten er gevestigd worden en de huidige agrarische uitstraling van de schuren blijft behouden.

Op en rondom het perceel is veel beplanting aanwezig. De bedrijfsbebouwing wordt hierdoor grotendeels aan het zicht onttrokken en vanaf de weg is er dus slechts heel beperkt zicht op de bebouwing.

Er zal vooral een kwalitatieve verbetering plaatsvinden. De inpassing is voorgelegd aan de ervenconsulent en akkoord bevonden.

  • d. beeldkwaliteit van de hergebruikte schuur en het gehele erf is belangrijk bij de beoordeling van het verzoek en moet aansluiten bij de Welstandsnota;

Hergebruik van de gebouwen zal zorgen voor een verbetering van de kwaliteit van de gebouwen en voorkomt dat deze in verval raken. Er zijn op termijn plannen om de bebouwing te renoveren en om het aanwezige asbest op de schuren te laten verwijderen.

  • e. de overige bedrijfsgebouwen, die niet worden hergebruikt, worden gesloopt, met uitzondering van karakteristieke bouwwerken. De Erfgoedcommissie van de gemeente Borne beoordeelt wat als een karakteristiek bouwwerk kan worden aangemerkt;

Alle bedrijfsbebouwing wordt hergebruikt.

  • f. geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving;

Direct grenzend aan het perceel ligt een plattelandswoning en een kwekerij met een bedrijfsbestemming. Aan de overzijde van de weg ligt een gemengd bedrijf met aanduiding 'tuincentrum'. De belangen van deze functies worden niet belemmerd. De omliggende functies hebben geen relevante geur- of stofemissies en hebben geen veiligheidscontour. De nieuwe functies in het plangebied zijn niet gevoelig ten aanzien van geluid.

  • g. de nieuwe activiteit moet zich verhouden tot een woonfunctie in de nabije omgeving (bijvoorbeeld categorie 1 en 2 van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering dan wel een daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteit);

De activiteiten verhouden zich tot (woon) functies in de omgeving. De activiteiten zijn aan te merken als lichte bedrijfsactiviteiten in categorie 2 van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De dichtstbijzijnde woning van derden ligt op circa 70 meter afstand.

  • h. Het aantal dienstwoningen neemt niet toe;

Er komt geen dienstwoning bij.

  • i. Geen onevenredige verkeersaantrekkende werking. Parkeren op eigen terrein;

De verkeersaantrekkende werking is beperkt en niet significant ten opzichte van de toegestane activiteiten ten behoeve van de paardenhouderij. De Deurningerweg is doodlopend met slechts enkele inritten. Er is voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein.

  • j. Geen extra belasting voor het milieu ten opzichte van het gestopte bedrijf;

De activiteiten zijn minder milieubelastend dan voortzetting van de agrarische activiteiten/een paardenhouderij. De omschakeling naar een nieuwe functie zorgt derhalve milieuhygiënisch gezien voor een verbetering van de situatie.

  • k. de nieuwe functie mag geen hinder of belemmering vormen voor waarden en functies in de omgeving;

Er ontstaat geen extra milieu- of verkeershinder.

  • l. Detailhandel mag alleen kleinschalig en ondergeschikt.

Het gaat om opslag (evenementen), tussenhandel (auto-onderdelen) en levering van broodjes aan bedrijven. Er is geen sprake van directe verkoop aan consumenten (vanuit gebouw of webwinkel).

  • m. de hergebruikfunctie moet qua omvang en aard passen binnen bestaande voormalige agrarische gebouwen;

De functies passen in de bestaande bebouwing. Er is geen uitbreiding nodig.

  • n. geen reclame-uitingen;

Er worden geen reclame-uitingen aangebracht

  • o. rekening houden met andere wettelijke kaders;

In deze toelichting wordt onderbouwd dat het plan past binnen alle wettelijke kaders.

  • p. bijdrage aan sociaal-economische doelstellingen: bijdragen aan kaders van het beleid 'De Groene Poort'.

In de vorige paragraaf is al aangegeven dat het plan past binnen de sociaal-economische doelstellingen van De Groene Poort.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met de Structuurvisie Borne 2030 en het VAB beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in een nieuwe bedrijfsfunctie in de vorm van opslag en cateringwerkzaamheden binnen vrijgekomen agrarische bebouwing.

De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (kenmerk 11.2 D-lijst). Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

De opslag van goederen (opslaggebouwen) valt onder milieucategorie 2. Ook een cateringbedrijf valt onder milieucategorie 2. De grootste en bepalende afstand voor dit type bedrijven is het aspect geluid. Er geldt een afstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. De dichtsbijzijnde woning van derden (niet zijnde de plattelandswoning) bevindt zich op circa 70 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de geadviseerde afstand van 30 meter tussen de bedrijfsactiviteiten en de dichtsbijzijnde milieugevoelige functie.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de tgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In de nabije omgeving van het plangebied aan de Hesselerweg 11 bevinden zich geen agrarische bedrijven waar rekening mee moet worden gehouden. Bij de ontwikkeling zelf is geen sprake van een geuremmissie die van invloed kan zijn op woningen in de omgeving.

4.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

Toets

Het plangebied betreft geen verdachte locatie met betrekking tot verontreinigingen in de bodem. Met het plan worden de bestaande schuren die in gebruik waren ten behoeve van een paardenhouderij hergebruikt. Het grootste gedeelte van de schuren wordt in het plan gebruikt ten behoeve van opslag. Een klein deel wordt gebruikt ten behoeve van een cateringbedrijf. De verblijftijd in de schuren is relatief kort en neemt zeker niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. De objecten worden daarom niet als gevoelig object beschouwd op grond waarvan een bodemonderzoek vereist is.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toetsing

Met het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegevoegd. Er zijn daarnaast geen geluidsgevoelige functies in de nabijheid van het plangebied die worden belast door de ontwikkeling aan de Hesselerweg 11. Zoals ook in paragraaf 4.2 is aangegeven bevindt de dichtsbijzijnde woning zich op circa 70 meter. Op basis van de VNG lijst bedrijven en milieuzonering geldt een adviesafstand van 30 meter tot aan geluidsgevoelige objecten. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet significant toe. Een akoestisch onderzoek is derhalve ook niet nodig.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met het plan worden er geen extra verkeersbewegingen verwacht ten opzichte van de bestaande situatie. Het totaal aantal verkeersbewegingen is dermate klein dat er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0013.png"

Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat nabij het plangebied een buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organiasatie (DPO) ligt. De buisleiding is onderdeel van een Europees netwerk van buisleidingen voor de transport van brandstoffen. Ter hoogte van de buisleiding is een strook van 10 meter (5 meter uit de as aan beide zijden) bestemd als beschermingszone voor deze buisleiding. Binnen deze beschermingszone zijn minder bouwmogelijkheden en gelden extra voorschriften bij het uitvoeren van werken. De as van de buisleiding ligt op circa 12 meter van de dichtsbijzijnde hoek van het bouwblok aan de zijde van de Hesselerweg. Daarmee ligt het plangebied buiten de beschermingszone.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat er in de nabijheid van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen (zoals de A1);
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

4.8.1 Waterbeleid

Rijksbeleid

Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen, maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) kan bij het vaststellen van een regionaal waterplan of een beheerplan niet zonder meer worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

Het vigerende Nationaal Waterplan heeft een looptijd van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet heeft hierbij gekozen voor een adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord- Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen die door het rijk worden beheerd en daarnaast vooral regionale wateren in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

De doorwerking van de beleidsambities / uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid

Waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief.

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken inhet kleinschalig mixlandschap'. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Regionaal beleid

Waterbeheerplan Rijn-Oost

Alle waterbeheerders in Nederland hebben nieuwe waterbeheerplannen opgesteld voor de periode 2016-2021. Deze plannen zijn een gevolg van de nieuwe Waterwet (2009). Deze wet verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in een aantal deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt (onder meer) beheerd door het waterschap Vechtstromen. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een gezamenlijk waterbeheerplan vastgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). In het waterbeheerplan is beschreven hoe de waterschappen dit in de periode 2016-2021 gaan doen.

Waterbeheerplan Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen heeft een waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Het plan geeft de koers aan die het waterschap wil varen om de verantwoordelijkheden die het waterschap heeft wat betreft het zorgen van een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater goed uit te voeren. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt.

4.8.2 Watertoetsproces

Op 2 mei 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Naar aanleiding van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaar tegen verder uitwerking van dit plan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming en Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Natuurbank Overijssel, 6 juni 2017, project 1091, versie 1.0), zie ook Bijlage 2. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in of nabij het NNN. Het plan heeft dan ook geen enkel invloed op het NNN.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lonnekermeer, ligt op ruimt 4,5 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op ruime afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen vergunning t.a.v. Natura-2000 aangevraagd te worden.

Beschermde soorten

Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische amfibieën-, grondgebonden zoogdier-, vogel- en vleermuissoorten. Deze soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied en de meeste soorten bezetten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties. Mogelijk bezetten muizensoorten als bosmuis of huisspitsmuis een vaste rust- of voortplantingslocatie in de wegberm tussen het plangebied en de bermsloot. Er zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen. Het gevoerde beheer en de inrichting maken het plangebied tot een ongeschikt functioneel leefgebied voor deze soorten.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Ten behoeve van het archeologiebeleid van de gemeente Borne zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Borne gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0014.png" Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: www.borne.nl)

Toets

De kans op het vinden van archeologische resten uit alle perioden is middelmatig. Uit het gebiedskenmerk 'dekzandwelvingen en -vlakten ' volgt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het voornemen binnen dit plan is om bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te hergebruiken voor een nieuwe functie. Daarnaast wordt er een nieuwe inrit aangelegd. Het nieuwe bouwblok wordt kleiner dan 5000 m². De bodemingrepen zijn zeer gering waarbij er geen bodemingrepen dieper dan 40 cm worden gedaan. De enige fysieke ingreep is de aanleg van een nieuwe inrit Op basis van het archeologisch beleid van de gemeente Borne wordt geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Met het plan wordt een duidelijkere scheiding aangebracht tussen privé- en werkverkeer. De bedrijfsgebouwen worden via de Deurningerweg ontsloten. In het plan wordt deze inrit verplaatst naar de rand van het perceel naast de bestaande bomen.

De leegstaande bedrijfsgebouwen zullen worden gebruikt voor verschillende bedrijfsactiviteiten, voor het bedrijf TDC, stopbroodje.nl en voor opslag in het kader van evenementen. Hieronder wordt per bedrijfsactiviteit de te verwachten verkeersaatrekkende werking beschreven.

Stopbroodje.nl
Het betreft hier een eenmansbedrijf van de broer van de initiatiefnemer. In de hal van circa 240 m² worden broodjes afgebakken, belegd en ingepakt voor uitlevering. Het betreft een eenmanszaak zonder personeel. Groei van het bedrijf m.b.t. bedrijfsruimte is niet aan de orde. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat enkel de nu opgenomen schuur mag worden gebruikt voor deze activiteit. Er vindt geen detailhandel plaats. In de regels van dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat detailhandel verboden is. Het bedrijf heeft dan ook geen grote verkeersaantrekkende werking. Twee keer per week komt er een busje om goederen te leveren. Daarnaast worden twee keer per week met een busje de producten afgeleverd. De eigen bedrijfswagen wordt binnen gestald. Voor het bedrijf zijn dus geen extra parkeerplaatsen nodig.

Opslag evenementen
De middelste hal van circa 550 m² wordt gebruikt voor de opslag van materiaal vor evenementen zoals tenten, hekwerken, koelkasten en barelementen. Er is geen sprake van de verhuur van evenementenartikel. Circa 5x per jaar wordt dit materiaal opgehaald en teruggebracht ten behoeve van een evenement. Het materiaal ligt hier alleen voor de opslag. Er vinden geen werkzaamheden plaats. Ook deze activiteit heeft daarom geen verkeersaantrekkende werking waarvoor parkeerplaatsen benodigd zijn.

TDC
Het achterste gedeelte van de bedrijfsbebouwing zal worden gebruikt voor het bedrijf van de heer Leuveld, TDC Trading. Het betreft een eenmanszaak waarvan de eigenaar in de bedrijfswoning woont. Het bedrijf heeft twee bestelbusjes die in de schuur worden gestald. De werkzaamheden bestaan uit de opslag van (schone) onderdelen van automobielen waaronder plaatwerk, bumpers, lampen en tussenwanden. Van productiewerk is geen sprake. Daarnaast is ter plaatse geen sprake van detailhandel of van demontage. Via internet (marktplaats.nl) worden onderdelen bij TDC besteld. Deze worden vervolgens ingepakt en verzonden of bezorgd. Incidenteel kunnen onderdelen afgehaald worden. Het klantenbestand bestaat uit schadeherstelbedrijven, dealers en garagehouders. Aanlevering van de producten vindt 2 á 3 keer per maand per bus plaats. Het aantal verkeersbewegingen die de opslagactiviteiten met zich mee brengen zal dan ook beperkt zijn. Incidienteel komt er een bezoeker even iets afhalen of brengen. Gezien de werkzaamheden kan worden aangenomen dat er nagenoeg nooit meerdere mensen tegelijk als bezoeker aan de Hesselerweg aanwezig zijn.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de verkeersbewegingen in de toekomstige situatie eenvoudig via de bestaande infrastructuur kan worden afgehandeld. De bedrijfsactiviteiten zijn arbeidsextensief en bezoekersextensief. Op het erf is ruim voldoende plekken om voor bezoekers te kunnen parkeren. Dit zal hoofdzakelijk gebeuren aan de oostzijde van de bedrijfgebouwen. Zie hiervoor de het omcirkeld gebied op de onderstaande tekening. Het is niet noodzakelijk hier parkeervakken in de bestrating te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz004-vg01_0015.png"

Figuur 4.4: Deel van het erf waar geparkeerd kan worden (bron: Atlas Overijssel)

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn bestemming 'Bedrijf' en 3 functieaanduidingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemming

  • Bedrijf

Het bestaande bestemmingsvlak 'agrarisch met waarden' wordt gewijzigd naar de bestemming 'bedrijf'. Dit wordt uitgebreid met de gronden waar de nieuwe inrit komt te liggen. De activiteiten ten behoeve van het cateringbedrijf, de opslag ten behoeve van evenementen en de opslag ten behoeve van de handel in auto-onderdelen krijgen elk een aparte aanduiding binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming wordt ook de bestaande bedrijfswoning opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan kenbaar gemaakt bij de provincie Overijssel. Op 13 juli 2017 heeft de provincie aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid en er geen provinciale belangen in het geding zijn.

Waterschap Vechtstromen
Op 2 mei 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 september voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.