direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Algemene herziening Borne, Watertorenerf
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de jaren 30 van de vorige eeuw is er aan de oostzijde van Borne een watertoren gebouwd. Omstreeks 1970 heeft het waterleidingbedrijf hier een L-vormig bijgebouw bij gerealiseerd gelegen aan het Watertorenerf. Deze heeft tot eind jaren 90 van de vorige eeuw dienst gedaan als kantoor en magazijn. Vervolgens is het bijgebouw in gebruik genomen als praktijk voor huisartsen en fysiotherapie waarmee het gebouw de gebruiksrelatie met de watertoren verdween. Begin 2018 zijn de zorgfuncties aan het Watertorenerf verhuist naar het net geopende gezondheidscentrum De Poort van Borne. Het gebouw is daarmee leeg komen te staan.

De gemeenteraad van Borne heeft, op verzoek van belanghebbende bij het vaststellen van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor het Watertorenerf opgenomen waarmee het college de huidige maatschappelijke bestemming kan wijzigen in een woonbestemming. De aanleiding daartoe was het voornemen om de huisartsenpraktijk te verplaatsen naar een nieuwe locatie, die mede zou zijn gericht op de nieuwe woonwijk Bornse Maten. De gelegenheid tot verplaatsing deed zich voor door het beschikbaar komen van de leegstaande Theresiakerk, waarin de huisartsenpraktijk inmiddels is gevestigd als Gezondheidscentrum 'De Poort van Borne'. Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld om invulling te geven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit een L-vormig gebouw met het omliggende erf aan het Watertorenerf in Borne. Het plangebied ligt aan de oostzijde van het winkelcentrum net binnen de Rondweg. Deze weg ligt op circa 50 meter van het plangebied. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie I, perceelsnummer 2392. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in Borne weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het gebied is omlijnd waarvoor een wijzigingsbevoegdheid naar wonen is opgenomen. Het perceel wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door het terrein van Vitens. Achter de watertoren ligt de Rondweg. Aan de zuidoostzijde bevindt zich de woning Watertorenerf 2. Deze maakt onderdeel van het kadastrale perceel maar blijft in de nieuwe situatie behouden. Aan de westzijde grenst het perceel aan de tuinen van twee kavels met riante vrijstaande woningen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het Watertorenerf in Borne geldt het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne'. Het bestemmingplan 'Algemene herziening Borne' is door de gemeenteraad van Borne op 13 november 2018 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven en opvoeding. Het hele bestemmingsvlak is hierin aangemerkt als bouwvlak. Voor de bebouwing geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken maximaal 20% mag bedragen. Voor hoofdgebouwen geldt een maximale goothoogte van 4,5 meter waarbij alleen hellende dakvlakken zijn toegestaan.

Daarnaast geldt voor het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'. Deze is toegekend aan gronden waar op basis van de archeologische verwachtingskaart een hoge archeologische waarde geldt. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de eventueel aanwezige archeologische waarden.

Voor het gehele gebied met de bestemming 'Maatschappelijk' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders mogen de bestemming 'Maatschappelijk' wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het moederplan voor de wijzigingsbevoegdheid de volgende voorwaarden meegegeven:

  • a. uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder en hinder van bedrijfsactiviteiten blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige - en beeldkwaliteit;
  • c. het bepaalde in artikel Wonen van toepassing is.


Met het onderhavig plan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Algemene herziening Borne, Watertorenerf' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ontstaansgeschiedenis en landschapstyologie

De watertoren is in de jaren 30 gebouwd ten oosten van het dorp Borne. Destijds lag de watertoren nog volledig in het buitengebied. In de jaren 50 is de Rondweg aan de oostzijde van Borne gerealiseerd. Deze ligt direct naast het plangebied. Vervolgens is het gebied rondom de watertoren steeds verder bebouwd. In de jaren 70 heeft het waterleidingbedrijf het L-vormige bijgebouw gerealiseerd. Deze was in gebruik als kantoor en magazijn. Vanaf de jaren 90 is het gebied ten oosten van de rondweg ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Op die manier kwam het de watertoren steeds meer binnen het bebouwde gebied van Borne te liggen. In figuur 2.1 zijn vier topografische kaarten van Borne opgenomen met het plangebied omcirkeld. Hierin is goed te zien dat het plangebied steeds meer binnen de dorpskern van Borne is komen te liggen.

Vanaf 1998 is het bijgebouw in gebruik genomen ten behoeve van praktijkruimte voor huisartsen en fysiotherapie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0004.png"

Figuur 2.1 Historische topografische kaarten van Borne omstreeks: 1935, 1955, 1997 en 2017 (Bron: Kadaster)

2.2 Huidige situatie

Het meest kenmerkende object nabij het plangebied betreft de watertoren. De bakstenen watertoren is 36,5 meter hoog en heeft een cilindrisch koperen dak. De watertoren is de door de gemeente Borne aangewezen als gemeentelijk monument.

Het Watertorenerf wordt ontsloten via de Zuid Esch. De Zuid Esch is een rustige straat waaraan voornamelijk grote kavels met vrijstaande woningen zijn gelegen. Het hoofdgebouw betreft een L-vormige pand bestaande uit één laag met een kap. Aan de voorzijde en in de hoek van het pand liggen verspreid meerdere parkeerstroken in diverse richtingen. De afzonderlijke parkeerstroken worden gescheiden door diverse bomen en hagen. Op die manier heeft het perceel een wat rommelige uitstraling. Ten oosten van het pand staan twee bijgebouwen met een plat dak. Deze werden gebruikt ten behoeve van opslag en als fietsenstalling. Achter deze bijgebouwen ligt een groenstrook als buffer tussen het plangebied en de naastgelegen woonpercelen.

Door de positie en verschijningsvorm van de voormalige praktijklocatie is duidelijk dat deze een visuele relatie heeft met de naastgelegen watertoren. Dit wordt versterkt door het tussenliggende aanwezige groen. Langs de Rondweg is in noord-zuid richting een groenstructuur aanwezig. Ter hoogte van het plangebied bevindt deze zich vooral tussen de watertoren en de Rondweg. Ook in het plangebied bevinden zich enkele kenmerkende en beeldbepalende hoge bomen. Deze staan ten noorden van de bestaande woning en staan tussen het L-vormige gebouw, de watertoren en de bestaande woning. Eén van deze bomen staat op het perceel behorend bij de watertoren en drie binnen het plangebied. Het betreffen die inlandse eiken en één grote sierkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0005.png"

Figuur 2.2: huidige situatie hoofdgebouw met de 3 eiken (E) en sierkers (S) in groen weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0006.png"

Figuur 2.3: de diverse opstallen en bomen in het plangebied

2.3 Toekomstige situatie

Voor het Watertorenerf is een nieuw stedenbouwkundig plan ontwikkeld waarin op het wijzigingsvlak van circa 4.000 m², is voorzien in de mogelijkheid voor vijf woningen. Uitgangspunt is om het bestaande L-vormige gebouw te behouden en hierin vier levensloopbestendige woningen te realiseren. In figuur 2.4 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen. Het gehele inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1. Aan de voorzijde wordt de goot doorboken door middel van een hoge entree (risaliet) De woningen bevatten op de begane grond verschillende woonvoorzieningen waarmee de woningen voor alle leeftijdscategorieën geschikt is. Direct links naast de inrit van het Watertorenerf wordt één vrijstaande woning gecreëerd. De groene uitstraling van het plangebied blijft aanwezig. De kenmerkende drie eiken (waarvan twee in het plangebied gelegen) en sierkers blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0007.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Raymond Horstman Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0008.png"

Figuur 2.5: Schetsimpressie nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan/wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het wijzigingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft de herstructurering van een maatschappelijke stedelijke functie in een woonfunctie. In de nieuwe situatie worden er vijf wooneenheden toegevoegd. Uit jurisprudentie is gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:RVS:2013:2471 &
ECLI:NL:RVS:2014:4720) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk drie en acht
woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van vijf nieuwe woningen. Op basis van de jurisprudentie blijkt dat dit een kleinschalige ontwikkeling betreft. Wel dient onderbouwd te worden dat er behoefte bestaat aan deze ontwikkeling. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.3.3.

Indien de behoefte is aangetoond dient te worden beschreven in hoeverre de ontwikkeling plaats vindt binnen het bestaand stedelijk gebied (BSG). Het BSG is als volgt gedefinieerd: ‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’ Het plangebied beschikt nu over een stedelijke functie (maatschappelijke functie) en wordt tevens geheel omsloten door stedelijke functies waaronder woningen, nutsbedrijf en stedelijk groen en infrastructuur. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen en wijzigingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving, wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Het plan aan het Watertorenerf betreft de herontwikkeling/transformatie van een voormalige en maatschappelijke functie op een perceel dat momenteel niet meer in gebruik is. Het gaat om een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals beschreven in de Omgevingsverordening. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving.

Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)

In artikel 2.2.2 van de provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat bij bestemmingsplannen of wijzigingsplannen die voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen de behoefte is aangetoond door middel van actueel onderzoek. In lid 4 van dit artikel staat dat deze behoefte is aangetoond wanneer het aantal woningen past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

De gemeente heeft middels de nota Regionaal Woonprogammaring (RWP) regionale afspraken gemaakt met de Twentse gemeenten en de provincie. Het RWP Twente is afgesproken dat gemeenten alleen voor de eigen lokale behoefte mogen bouwen. Binnen de gemeente Borne is er nog ruimte voor nieuwe plannen. De regionale afspraken zijn verwerkt in de gemeentelijke woonvisie. Voor Borne geldt dat er maximaal 10 woningen op jaarbasis mogen worden toegevoegd en dat de Bornsche Maten zich mag ontwikkelen tot een wijk van 2.300 woningen. Omdat er regionale overeenstemming is over de gemeentelijke woonvisie en de gemaakte prestatieafspraken is er geen strijdt met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.11: (Cultuurhistorie)

In de toelichting op bestemmings- en wijzigingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. cultuurhistorische waarden zijn het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden.

Het plangebied is gelegen naast de watertoren van Borne. Dit gebouw betreft een gemeentelijk monument. Het bestaande pand bevat geen monumentale waarde maar heeft op stedenbouwkundig vlak wel een relatie met de watertoren. Om die reden is gekozen om het bestaande gebouw te behouden en te transformeren naar een woongebouw voor vier woningen. Middels een afwijking kan het college van Burgemeester en Wethouders besluiten vier nieuwe woningen toe te staan in plaats van het bestaande woongebouw. Eventuele nieuwbouw vindt in dat geval plaats binnen het bouwvlak en daarmee nagenoeg op dezelfde plek als het bestaande gebouw. Een voorwaarde voor deze afwijkingsmogelijkheid is tevens dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige - en beeldkwaliteit. Daarmee blijft door de positie van de gebouwen en het openbaar gebied tussen de nieuwe bebouwing in het plangebied en de watertoren wederom een visuele relatie gecreëerd. Daarmee blijft het nieuwe erf met recht het Watertorenerf. Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan artikel 2.1.1.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. De plannen van voor herstructurering van een leegstaand pand aan het Watertorenerf draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van dit gebied.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstypen ‘Woonwijken 1955-nu’. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden binnen de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0011.png"
Figuur 3.3: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het voornemen is om vijf woningen te realiseren, vier levensloop bestendige woningen in bestaande bebouwing en een nieuwe vrijstaande woning. Met het realiseren van vier woningen in het bestaande bebouwing blijft de zichtlijn tot de watertoren zichtbaar. Daarnaast zal er aan de zuidzijde van het plangebied een vrijstaande woning gerealiseerd worden. Op deze manier blijft de visuele relatie van het plangebied met de watertoren behouden. De invulling van het plangebied is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Algemene herziening Borne

De gemeenteraad van Borne heeft met de vaststelling van het bestemmingsplan Algemene herziening Borne al rekening gehouden met een toekomstige transformatie van het plangebied naar een woonbestemming. Om die reden is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het College van B&W de mogelijkheid krijgt het bestemming te wijzigen. In het moederplan zijn de volgende voorwaarden voor deze bevoegdheid opgenomen:

  • uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder en hinder van bedrijfsactiviteiten blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie;
  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige - en beeldkwaliteit;
  • het bepaalde in artikel Wonen van toepassing is.

Toets

Met het plan wijzigt in principe alleen de verbeelding. Hierin wordt de enkelbestemming 'maatschappelijk' gewijzigd in de enkelbestemming 'wonen'. De regels voor wonen uit het moederplan (artikel 16) worden overgenomeen. Enkele kleine wijzigingen worden in de regels bij dit wijzigingsplan opgenomen.

In hoofdstuk 4 van deze toelichting is het plan ten aanzien van de diverse omgevingsaspecten onderbouwd. Hieruit blijkt dat met het plan een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen kan worden gegarandeerd. Met het plan blijft de bestaande bebouwing en stedenbouwkundige opzet gehandhaafd. Aan de voorzijde (naast de inrit) wordt één nieuwe woning ingepast. Deze past binnen het stedenbouwkundige beeld/stramien van de woonbuurt.

Geconcludeerd wordt dat met het plan wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de wijzigingsbevoegdheid.

3.3.2 Structuurvisie Borne 2030

De structuurvisie Borne 2030 is op 23 juni 2015 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. De structuurvisie is een actueel ruimtelijke sturingsmiddel waarin nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente worden getoetst.

De gemeente Borne beschikt over een grote uitleglocatie voor woningbouw, De Bornsche Maten. Naast De Bornsche Maten legt Borne prioriteit bij het ontwikkelen van woningbouwlocaties in het bestaand bebouwd gebied. In het bestaand stedelijk gebied is de laatste jaren veel opgeknapt en geherstructureerd. Met name de corporatie Woonbeheer Borne heeft diverse rotte plekken in Borne met kwalitatief hoogwaardige panden ingevuld en heeft haar woningvoorraad op verschillende locaties naar een kwalitatief hoger niveau gebracht. De locaties groter dan 10 woningen zijn op de Visiekaart Wonen aangegeven. Als gevolg van het mogelijk vrijkomen van schoollocaties zullen zich in de toekomst nieuwe mogelijkheden voordoen.

In de wijken ten westen en zuiden van de Rondweg liggen kleine groene gebiedjes versnipperd in de buurt. In de wijken ten noorden en oosten van de Rondweg zijn de groene gebieden groter en meer aaneengesloten. Voor de groene gebieden in de woonwijken geldt dat wordt uitgegaan van een eenvoudige en eenduidige inrichting. Er zal hierdoor een stevig, rustig en groen beeld ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0012.png"

Figuur 3.4: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Borne 2030

Toets

De gemeente geeft in de structuurvisie aan dat voor woningbouw (naast de uitleglocatie Bornsche Maten) de voorkeur wordt geven aan inbreidingslocatie. Het Watertorenerf is een leegstaande locatie nadat diverse maatschappelijk functies zijn verhuisd en samengevoegd in een nieuw zorgcentrum in de Theresiakerk. Dat maakt het Watertorenerf zeer geschikt als inbreidingslocatie voor woningbouw. De gemeente heeft al rekening gehouden met de transformatie van dit erf naar wonen door in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar wonen op te nemen. Omdat het hier minder dan 10 woningen betreft staat de ontwikkeling niet op de visiekaart als nieuwe woonlocatie.

3.3.3 Woonvisie Borne 2017-2027

De Woonvisie 2017-2027 biedt voor de gemeente de basis voor afwegingen die in de komende jaar zullen worden gemaakt, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens dé woongemeente van de Netwerkstad Twente blijft.

De voorliggende Woonvisie volgt de ambities van de toekomstvisie van de Bornse gemeenschap, vastgelegd in “Mijn Borne 2030, Dynamische Dorpen”. Deze visie is in nauwe samenspraak met alle geledingen uit de Bornse samenleving opgesteld en in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze toekomstvisie houdt in dat Borne in 2030 een zelfstandige gemeente is binnen de netwerkstad Twente, waarbij goede afspraken zijn gemaakt met de buurgemeenten en met de partners van de netwerkstad. De Woonvisie Borne 2017-2027 werkt, op basis van de toekomstvisie Mijn Borne 2030, het thema wonen verder uit.

Ambitie

De gemeente geeft aan in eerste instantie te willen voorzien in voldoende passende woningen voor hun inwoners. Daarnaast wil de gemeente een bijdrage leveren aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de netwerkstad Twente. Daarbij creëren we, vanuit de specifieke rol die Borne voor de netwerkstad vervult, voldoende ruimte voor gewenste nieuwe woningbouwontwikkelingen.

De gemeente wil inwoners die het initiatief tot zelfbouw nemen, helpen waar mogelijk. De gemeente stimuleert en faciliteert particulier opdrachtgeverschap (PO), collectief-particulier opdrachtgeverschap (CPO) en mede-opdrachtgeverschap (MO). Daarbij gaat het vooral om het bieden van (regel)ruimte aan particulieren om hen te ondersteunen bij het project en om het behandelen van particuliere opdrachtgevers als volwaardige gesprekspartners als het gaat om project- en kavelontwikkeling. Om dit mogelijke te maken beschrijft de gemeente in de woonvisie te willen onderzoeken of en in hoeverre belemmerende regels op het gebied van de volkshuisvesting en de ruimtelijke ordening kunnen worden opgeruimd, dan wel minder stringent kunnen worden toegepast.

Regionale Woon Programmering

De Woonafspraken die volgend op de Regionale Woonvisie zijn gemaakt met de veertien Twentse gemeenten en de provincie, worden cijfermatig onderbouwd in de Regionale Woon Programmering (RWP). Twente wordt beschouwd als één woningmarkt, aangezien de verhuisdynamiek over de externe grenzen heen zeer beperkt is. Voor de Twentse netwerksteden geldt dat de woningmarkt een overwegend lokaal karakter heeft. Voor Borne is dat minder het geval. Met name de Bornsche Maten heeft een bovenlokale aantrekkingskracht. Deze relatie is het sterkst met de buurgemeente Hengelo. Vooral gezinnen die op zoek zijn naar een eengezinswoning met een ruime tuin hebben een voorkeur voor de Bornsche Maten. De kwaliteit van de Bornsche Maten is al in 2013 door de netwerkstadpartners onderkend, wat heeft geleid tot de aanwijzing tot prioritaire uitleglocatie in de Ontwikkelagenda Netwerkstad.

Om deze afspraken in het kader te plaatsen van de Regionale Woonvisie en de bijbehorende Woonafspraken is, in opdracht van de provincie en de Netwerkstadgemeenten, aanvullend onderzoek verricht naar de kwalitatieve programmering van de suburbane woonmilieus binnen de Netwerkstad. Doel daarvan was een door alle partijen gedragen oplossing te bewerkstelligen voor de verdere ontwikkeling van de Bornsche Maten in relatie tot andere uitleglocaties binnen de netwerkstad.

Met betrekking tot Borne en de positie van de Bornsche Maten heeft dit ertoe geleid dat Borne maximaal 100 woningen op jaarbasis mag toevoegen en dat de Bornsche Maten zich mag ontwikkelen tot een wijk van 2.300 woningen. Hierbij is een lange termijnperspectief van toepassing wat betekent dat Borne een groot deel van haar overcapaciteit niet binnen een termijn van drie jaar hoeft af te boeken. Hiermee is een nieuw ontwikkelingsperspectief gecreëerd, passend bij de woningvraag van nu en in de toekomst.

De gemaakte afspraken voor de Bornsche Maten bestempelen deze locatie tot een kwalitatieve aanvulling voor de gehele netwerkstad, zoals dat ook al in de Ontwikkelagenda Netwerkstad Twente was aangegeven. Met de centrale ligging binnen de netwerkstad, goede bereikbaarheid en de directe nabijheid van zowel het waardevolle Twentse landschap als de kern van Borne, is dit een bewezen goede woonlocatie. Het biedt mogelijkheden voor mooi dorps wonen in de directe nabijheid van stedelijke voorzieningen.

Toets

Met het plan aan het Watertorenerf wordt een gebied nabij de monumentale watertoren in Borne gerevitaliseerd. Na de verhuizing van diverse zorgfuncties naar de Theresiakerk wordt het plangebied met een oppervlakte van ruim 3.500 m² niet meer gebruikt en staat het gebouw leeg. Op te voorkomen dat het plangebied binnen de kern van Borne zal verpauperen is het wenselijk om het gebied te herontwikkelen. De gemeente had hier in het verleden al rekening mee gehouden door in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming op te nemen. Het toevoegen van vijf woningen, waarvan vier binnen de bestaande bebouwing, past binnen de regionale prestatie-afspraken voor binnenstedelijke woningbouw.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van het bestemmingsplan of wijzigingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer en water.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Het plangebied is gelegen naast een watertoren (nutsbedrijf). Het waterleidingbedrijf geldt als een waterdistributiebedrijf die op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is ingeschaald als milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter tot geluidsgevoelige objecten voor het aspect geluid.

In en rond de watertoren vinden geen activiteiten plaats die geluid produceren die overlast kunnen geven voor de nieuwe woningen. Ten noorden van plangebied bevinden zich twee bijgebouwen vanwaar het water in de watertoren wordt gepompt. Het dichtstbijzijnde bijgebouw bevindt zich op circa 19 meter van de rand van het plangebied. In de buitenruimte vinden geen activiteiten plaats. Gezien de bouwmogelijkheden op het perceel kan het nutsbedrijf hier geen bijgebouwen meer bij plaatsen. Het bebouwingspercentage van 15% is al aanwezig.

Tussen de nieuwe woonbestemming en dit bijgebouw bevindt zich een bestaande groenstrook. Dit zorgt voor een natuurlijke afscherming tussen het nutsbedrijf en de nieuwe woningen. Deze groenstrook is op de verbeelding van het bestemmingsplan ook als groen bestemd. De nieuwe woningen bevinden zich niet op de erfgrens maar op een afstand van circa 30 meter van het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat afstand van het nutsbedrijf en de nieuwe woningen aanvaardbaar is.

4.2 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Kruse Milieu, projectcode 18012510, d.d. 11 april 2018) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Zie voor het onderzoek Bijlage 2 bij de toelichting. De aanleiding van het onderzoek is de wijziging van de bestemming van maatschappelijk naar wonen. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat zich op de locatie een (voormalige) wasplaats en een werkplaats bevinden. Deze locaties worden als verdachte deellocaties beschouwd. Het overige deel van de locatie werd als onverdacht beschouwd.

Resultaten veldwerk
Het terrein is grotendeels beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 23 boringen verricht, waarvan één tot 3.7 meter diepte. Twee boringen zijn afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer fijn zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.35 meter min maaiveld en in peilbuis A1 op 1.90 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • de ondergrond is niet verontreinigd; het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, zink en vinylchloride;
  • de bovengrond ter plaatse van de voormalige wasplaats is niet verontreinigd;
  • het grondwater ter plaatse van de voormalige wasplaats is licht verontreinigd met barium;
  • de bovengrond van de voormalige werkplaats is niet verontreinigd met minerale olie.

Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "verdachte locatie" voor de (voormalige) wasplaats kan worden verworpen, aangezien het licht verhoogde bariumgehalte in het grondwater waarschijnlijk niet te wijten is aan de (voormalige) wasplaats.

De hypothese "verdachte locatie" voor de werkplaats kan worden verworpen, aangezien geen overschrijding van de achtergrondwaarden is aangetoond.

Conclusie en aanbevelingen
In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek (zie Bijlage 2). Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging (en mogelijke nieuwbouw), aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. wijzigingsplan, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

Door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering is een akoestisch onderzoek (projectnummer 18.199, d.d. 9 november 2018) uitgevoerd. Zie hiervoor ook Bijlage 3. Het voornemen is binnen het bestaande woongebouw vier woningen te realiseren en aan de zijde van de Zuid Esch een nieuwe woning te realiseren. Middels een afwijkingsbevoegdheid kan het bestaande gebouw worden gesloopt en kunnen er vier vrijstaande woningen worden gerealiseerd. De dichtstbijzijnde woning kan in dat geval dichterbij de Rondweg (N743) komen dan het bestaande gebouw. Het onderhavig onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N743 op de nieuwe woningen.

De geluidbelasting op de oostgevel van het bestaande gebouw bedraagt 49 dB op de verdieping. Dit betekent dat voor één woning de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor wordt een hogere grenswaarde procedure doorlopen. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Bronmaatregelen, het vergroten van de afstand tot de weg en/of overdrachtsmaatregelen zijn niet mogelijk uit civieltechnisch, financieel, landschappelijk/stedenbouwkundige oogpunt. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB

4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de ontwikkeling worden in het plangebied vijf woningen gerealiseerd. Deze woningen brengen verkeersbewegingen met zich mee. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 36 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 2 is de worst-case berekening weergegeven met 36 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0014.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Bovendien is in de berekening niet meegenomen dat het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de maatschappelijke functie niet meer aanwezig is. Daarnaast blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets


afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0015.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied omcirkeld (bron: risicokaart.nl).

Circa 750 meter ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een verkooppunt van vuurwerk. Dit is ruim buiten de risicocontour die deze inrichting heeft onder het Vuurwerkbesluit. Ten zuidwesten ligt op circa 830 meter een buisleiding van de Gasleiding met daarnaast de spoorlijn Almelo-Enschede die wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.6 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 4 april 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Gezien de locatie en het feit dat er (nagenoeg geen sprake is toename van verharding ten opzichte van de bestaande situatie heeft een plan een geringe invloed op de waterhuishouding. Naar aanleiding van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief advies wateradvies.

4.7 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit wijzigingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Projectnummer 1435, versie 1.0), zie ook Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN, dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een ‘goede ruimtelijke ordening’ als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang. Het plangebied ligt op minimaal 1,3 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde NNN-gebied. In figuur 4.4 de onderstaande afbeelding wordt de ligging van het NNN in de omgeving van het plangebied weergegeven.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0016.png"

Figuur 4.4: ligging van NNN in de omgeving van het plangebied (rode stip) (bron: Provincie Overijssel).

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot het aantasten van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lonnekermeer, ligt ruim 5,5 kilometer ten oosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de afstand tot Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen omgevingsvergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Beschermde soorten

Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie en nestelen er vogels en de beplanting. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of zijn niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vogelsoorten is niet beschermd. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de kwaliteit van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen niet aangetast.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming. Er worden alleen dieren verwond of gedood en er worden alleen (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd en vernield van soorten waarvoor een vrijstelling geldt omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht zoals vermeld in Art. 1.11 van de Wnb.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Borne beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Op deze kaart staat aangegeven op welke plekken een hoge, gematigde of een lage verwachting is op de aanwezigheid van archeologische relicten in de bodem. De kaart is vervolgens verwerkt in de gemeentelijke bestemmingsplan waaronder bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne'. In figuur 4.5 is een uitsnede opgenomen van de verwachtings- en advieskaart. Het plangebied is hierin blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0017.png"

Figuur 4.5 uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: gemeente Borne)

Toets

Het plangebied ligt geheel binnen het gebied 'dekzandhoogten en -ruggen'. Binnen deze gebieden geldt een hoge verwachting op archeologische resten uit alle perioden. Deze resten zijn afgedekt door een plaggendek groter dan 50 centimeter en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor goed geconserveerd. Voor deze gebieden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Deze voorwaarden voor archeologisch onderzoek is tevens opgenomen in het geldende bestemmingsplan.

Het hele plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.500 m². Zoals uit het stedenbouwkundige plan blijkt worden er vier nieuwe woningen gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Hiervoor zal er circa 1/5e van de oppervlakte als openbaar erf ingericht worden. De bebouwing zal hierdoor ruim onder de 2.500 m2 blijven. Er zal slechts grond geroerd worden voor één locatie, waar een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd zal worden.

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

In het plangebied komen geen monumenten voor. De naastgelegen watertoren betreft wel een gemeentelijk monument. Zoals in hoofdstuk 2.3 is beschreven is met het stedenbouwkundige plan rekening gehouden met het de watertoren waarbij het nieuwe plangebied met recht een Watertorenerf blijft.

4.9 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied aan het Watertorenerf wordt ontsloten via de Zuid Esch. De Zuid Esch is een rustige doodlopende straat die de aangelegen woningen ontsluit. Op circa 180 meter van het plangebied sluit de Zuid Esch aan op Ennekerdijk en vervolgens de Grotestraat. Met het plan neemt het aantal verkeersbewegingen af ten opzichte van de situatie dat er nog een praktijkruimte in het plangebied gevestigd was. De huidige infrastructuur kan eenvoudig de verkeersbewegingen als gevolg van de vijf woningen afwikkelen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Voor de nieuwe ontwikkeling dienen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden om te voldoen aan de parkeerbehoefte. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van CROW. Het verstedelijkingsniveau en stedelijke zone is uitgegaan van 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Ondanks dat vier woningen met hun bijgebouwen zijn geschakeld is gekeken naar de kencijfers van vrijstaande woningen. Op basis van de cijfers van CROW betekent dat een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning.

Dat betekent dat voor de vijf woningen in totaal 11 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Op eigen terrein kan worden voorzien in 2 parkeerplaatsen per woning. Daarnaast worden er in het openbaar gebied nog eens 7 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De regels uit het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne" (het moederplan) zijn onverkort van toepassing op dit plan. Daar waar noodzakelijk is een aanvullende regel opgenomen.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels omvat de inleidende regels. Deze regels omvatten:

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne", van toepassing verklaard

In Artikel 2 wordt de wijze van meten zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne ", onverkort van toepassing van toepassing verklaard

5.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie hoog' opgenomen. In deze bestemmingsregels zijn de gebruiks- en bouwregels voor wonen en archeologie opgenomen.

5.2.3 Algemene regels

In dit wijzigingsplan zijn de algemene regels zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne ", onverkort van toepassing van toepassing verklaard.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne ", onverkort van toepassing van toepassing verklaard. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.3 Bestemmingen

De geldende bestemming in het plangebied wijzigt van 'Maatschappelijk' in de bestemming 'Wonen'. In bestaande bebouwing zullen vier nieuwe woningen gerealiseerd worden. Daarnaast zal er een kavel voor een vrijstaande woning gerealiseerd worden. Tevens wordt de mogelijkheid open gehouden voor vier vervangende nieuwbouwwoningen op de plek van de bestaande bebouwing, waartoe is voorzien in een afwijkingsbevoegdheid. Of deze transformatiemogelijkheid wordt benut is afhankelijk van nader onderzoek naar de bouwkwaliteit, de geschiktheid en de kosten van een eventuele gehele of gedeeltelijke functiewijziging van deze bestaande bebouwing. Hierna worden de bestemmingen kort toegelicht.

Artikel 3 Wonen

De bestemming 'Wonen', geregeld in artikel 28 van de van het bestemmingsplan "Woongebied Borne midden" is nagenoeg geheel overgenomen in de regels behorend bij dit plan. Binnen deze bestemming is voor het bestaande L-vormige gebouw de 'specifieke bouwaanduiding - bestaand hoofdgebouw' opgenomen. Daarmee zijn vier aaneengebouwde woningen alleen toegestaan binnen het bestaande hoofdgebouw. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning in zoverre een afwijking toestaan, dat vervangende nieuwbouw met maximaal vier woningen kan worden gerealiseerd mits dit een verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit met zich meebrengt. In de bouwregels bij deze bestemming is een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Voor het bestaande hoofdgebouw geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter. Deze goothoogte kan tot een breedte van maximaal 3 meter per woning worden doorbroken. Dit om de hoge entrees aan de voorzijde mogelijk te maken zoals te zien is op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBwz001-vg01_0018.png"

Figuur 5.1: Toekomstige situatie bestaand gebouw

Artikel 4 Waarde - Archeologie hoog

Binnen het plangebied komt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog voor. In dit wijzigingsplan is deze dubbelbestemming onverkort van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt gerealiseerd door een particuliere initiatiefnemer. De ontwikkelingskosten en de gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

De initiatiefnemer van dit project heeft door middel van keukentafelgesprekken de direct aanwonenden van het Watertorenerf geïnformeerd over het plan en hen een schetsopzet getoond voor de beoogde woonbebouwing, de inrichting en de eigen parkeervoorzieningen. Ook de bewoner van de op het Watertorenerf aanwezige voormalige bedrijfswoning is in dit overleg betrokken.

Provincie Overijssel

Het voorontwerp wijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie Overijssel toegestuurd. De provincie heeft aangegeven dat het plan past binnen de provinciale kaders.

Waterschap Vechtstromen
Op 3 april 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft met ingang van 7 februari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.