direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, Veldovenweg 26A
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tussen de woonpercelen aan de Veldovenweg 26 en 28 in Borne bevindt zich een onbebouwd perceel. Dit perceel is in de huidige situatie ingericht als tuingrond.

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van dit perceel een vrijstaande woning met bijgebouwen te realiseren.

De voorgenomen ontwikkeling is echter niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen”. Op basis van dit bestemmingsplan zijn in beginsel uitsluitend het bestaande aantal woningen toegestaan.

In het geldende bestemmingsplan geldt voor het plangebied echter wel een wetgevingszone - wijzigingsgebied. Op basis van artikel 51.2 van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd om onder voorwaarden het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de toevoeging van onder andere nieuwe vrijstaande woningen.

Er is dan ook een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk om het voornemen mogelijk te kunnen maken. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied aan de Veldovenweg ligt in het zuidwestelijke deel van de kern Borne, en staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie D, nummer 6299. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Borne en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van de kern Borne en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

1.3.1 Geldende planologische kaders

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen”. Dit bestemmingsplan is op 16 juni 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Borne.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is met de blauwe omlijning indicatief weergegeven. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0002.png"  

Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op grond van het geldende bestemmingsplan is de locatie voorzien van de enkel-, dubbelbestemmingen en overige aanduidingen zoals weergegeven in bovenstaande afbeelding 1.2. De geldende bestemmingen worden aansluitend kort toegelicht.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Voor het bouwen van een woning geldt onder meer dat in beginsel het aantal woningen binnen een bouwvlak maximaal het bestaande aantal woningen bedraagt, met dien verstande dat het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', het maximum aangegeven aantal woningen bedraagt. Daarnaast geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden binnen het bouwvlak of indien geen bouwvlak aanwezig is in het bouwblok.

Waarde – Archeologie middel

De voor 'Waarde – Archeologie middel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

In relatie tot bouwen geldt ter plaatse onder andere dat bodemingrepen toegestaan zijn indien het een bodemingreep betreft van minder dan 5.000 m2.

Wetgevingszone – wijzigingsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' geldt de onderstaande regeling:

Artikel 51.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' waarbij nieuwe vrijstaande, twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • 1. de voorgevel van de woning gericht is naar de Veldovenweg waarbij de afstand tussen de voorperceelsgrens en de voorgevellijn minimaal 5 m en maximaal 10 m bedraagt;
  • 2. de afstand tussen bouwvlakken minimaal 10 meter bedraagt;
  • 3. de diepte van de bouwvlakken ten behoeve van:
    • a. vrijstaande woningen maximaal 15 meter bedraagt;
    • b. twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen maximaal 12 m bedraagt;
  • 4. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter;
  • 5. uit onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is gebleken dat er geen belemmeringen aanwezig zijn;
  • 6. uit onderzoek is gebleken dat er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn;

In aanvulling op het bepaalde in dit lid zijn na wijziging de regels als opgenomen in 'Tuin' en 'Wonen' van overeenkomstig van toepassing.

1.3.2 Strijdigheid

Ter plaatse van het plangebied is het op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan om een nieuwe woning te realiseren. Hiervoor ontbreken de benodigde bouwmogelijkheden.

Middels de wijzigingsbevoegdheid van artikel 51.2 uit het geldende bestemmingsplan is het onder voorwaarden mogelijk om het voornemen mogelijk te maken.

In voorliggend geval kan aan alle gestelde voorwaarden worden voldaan. Dit wijzigingsplan voorziet in de juridisch planologische kaders waarmee de voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit wijzigingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en respectievelijk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van de kern Borne. De functionele structuur van de directe omgeving bestaat hoofdzakelijk uit woningen met het bijbehorende groen, en tevens bedrijven aan de oostzijde. Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern Borne, nabij de Deldensestraat en de snelweg A1/A35.

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Veldovenweg. Aan de noord- en zuidzijde vormen de woonpercelen Veldovenweg 26 en 28 de begrenzing. De westzijde wordt begrensd door grasland.

Het plangebied is momenteel onbebouwd en in gebruik als tuingrond.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied in de huidige situatie indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Zoals in de inleiding reeds is aangegeven is initiatiefnemer voornemens om ter plaatse van het plangebied een vrijstaande woning te realiseren. Daarbij wordt tevens een aangebouwde garage gebouwd.

De woning sluit qua bouwstijl goed aan bij het bebouwingsbeeld langs de Veldovenweg. Hieronder zijn ter impressie enkele afbeeldingen opgenomen afkomstig uit het schetsplan van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Situatietekening gewenste situatie (Bron: VarexHuis)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0006.png"  
Afbeelding 3.2 Doorsnede gewenste nieuwbouw (Bron: VarexHuis)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0007.png"  
Afbeelding 3.3 Gevelimpressies gewenste nieuwbouw (Bron: VarexHuis)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

De gemeente Borne beschikt over eigen parkeerbeleid in de vorm van de nota 'Parkeernormen Gemeente Borne' uit 2018. In deze nota wordt aangesloten bij de cijfers van het CROW.

De gemeente Borne valt in de categorie 'matig stedelijk'. Het plangebied behoort tot het 'rest bebouwde kom'.

De volgende uitgangspunten gelden voor het plangebied:

  • 1. Functie: wonen, koop, vrijstaand
  • 2. Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk (Bron: nota 'Parkeernormen Gemeente Borne');
  • 3. Stedelijk gebied: rest bebouwde kom;
  • 4. Parkeerbehoefte (per woning): 2,2 op eigen terrein en 0,7 in de openbare ruimte;
  • 5. Verkeersgeneratie (per woning): gemiddeld 8,2.
3.2.2 Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van één nieuwe woning. Hiermee is als gevolg van de functie binnen het plangebied sprake van een totale verkeersgeneratie van (1*8,2) afgerond negen verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De nieuwe woning wordt middels een nieuwe in- en uitrit ontsloten op de Veldovenweg. Gezien de inrichting en verkeerscapaciteit van de Veldovenweg en het omliggende wegennet, de beoogde in- en uitrit, en de functies in de directe omgeving wordt gesteld dat deze hoeveelheid verkeersbewegingen eenvoudig en verkeersveilig over de Veldovenweg kan worden afgewikkeld.

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Parkeren

Uitgaande van de uitgangspunten benoemd in paragraaf 3.2.1, is voor een vrijstaande woning in het plangebied sprake van een parkeerbehoefte van 2,7 parkeerplaatsen. Voor dit soort kleinschalige ontwikkelingen is het echter ongewenst om een deel van de parkeerbehoefte (0,7) te voorzien in de openbare ruimte. Voorzien in de parkeerbehoefte in de openbare ruimte kan met name aan de orde zijn bij een totale gebiedsontwikkeling (nieuwbouwwijken / herinrichting van centra).

Hiermee is als gevolg van de functie binnen het plangebied sprake van een totale parkeerbehoefte van (1*2,7) afgerond 3 parkeerplaatsen. Zoals te zien is op afbeelding 3.1 is het nieuwe woonerf voldoende ruim opgezet en is sprake van voldoende erfverharding bij de woning om op eigen terrein te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Hierbij is tevens sprake van een aangebouwde garage waarin tevens een auto kan worden geparkeerd. Op eigen terrein kan hiermee worden voorzien in de parkeerbehoefte.

Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de NOVI wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In de NOVI wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Het thema 'wonen' is een belangrijk thema in de NOVI. Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio's) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad ligt bij de gemeenten en provincies. In dit geval wordt dan ook verwezen naar paragrafen 4.2 en 4.4 waar het voornemen wordt getoetst aan het relevante provinciale en gemeentelijke (woon)beleid. Op deze plaatse wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de prioriteiten van de Nationale Omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien vanuit planologisch oogpunt slechts één woning wordt toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie schetst de visie op de fysieke leefomgeving met het vizier op 2030 en met een doorkijk naar 2050. De Omgevingsverordening vormt hierbij een belangrijk instrument.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor – thema overstijgende – kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Enkele belangrijke ambities zijn:

  • Een klimaatbestendig Overijssel;
  • Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur;
  • Natuur als ruggengraat;
  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een drietal criteria; functioneren vitale coalitie en positie burger, effectiviteit en doelmatigheid. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes (voortkomend uit de Omgevingsverordening);
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes (voortkomend uit de Omgevingsverordening)

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe 'Zorgvuldig ruimtegebruik' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland (NNN) en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0008.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes (voortkomend uit Omgevingsverordening)

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn met name artikel 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (realisatie nieuwe woningen) relevant. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.


Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De woningbouwontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en die voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking zoals behandeld in paragraaf 4.1.2. Met de invulling van het plangebied met woningbouw vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. In de huidige situatie is immers reeds sprake van gronden die in gebruik zijn ten behoeve van de functie wonen. Daarnaast heeft de gemeente Borne met het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse reeds voorgesorteerd op de toevoeging van een of meerdere woningen. In verband hiermee is het project in overeenstemming met artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval is sprake van het toevoegen van één extra woning.

In paragraaf 4.3 wordt de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling getoetst aan het relevante gemeentelijke beleid, waaronder het gemeentelijke woonbeleid. Hierin wordt onder andere aangetoond dat er een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte is naar de woning die door middel van voorliggend wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de initiatiefnemers van dit wijzigingsplan tevens de toekomstige bewoners zijn, en hiermee sprake is van een concrete behoefte. Op deze plaats wordt daarom geconcludeerd dat wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0009.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' is ruimte voor onder andere de functie wonen. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er geen sprake is van enige belemmering van de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Het voornemen past hiermee binnen het ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (Natuurlijke laag, Laag van het agrarisch-cultuurlandschap, Stedelijke laag en Laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken;

  • 'Dekzandvlakte en ruggen' (natuurlijke laag);
  • 'Jong heide- en broekontginningslandschap' (laag van het agrarisch cultuurlandschap);
  • 'Stads- en dorpsrandgebieden' (laag van de beleving).

De stedelijke laag wordt niet specifiek behandeld, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden. Ook de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap worden met betrekking tot voorliggend wijzigingsplan weinig relevant geacht. Er is immers sprake van de realisatie van een woning op een perceel direct gelegen tussen twee bestaande woningen in de kern Borne. Deze gronden zijn in de huidige situatie reeds ingericht als tuingrond ten behoeve van de functie wonen. Ter plaatse zijn de kenmerken vanuit de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap al niet meer als zodanig herkenbaar. Dit plan heeft dan ook geen invloed op deze gebiedskenmerken. Hierna wordt uitsluitend ingegaan op de laag van de beleving.

1. De 'Laag van de beleving'

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van beleving” aangeduid met het gebiedstype "Stads- en dorpsrandgebieden". In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0010.png"  
Afbeelding 4.3 Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

'Stads- en dorpsrandgebieden'

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied waar sprake is van twee overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden en dorpen, als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van 'best of both worlds', te weten stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties en padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Randen gaan niet alleen over een functionele mix, maar ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (kerktorens en andere markante gebouwen) en het je thuis voelen.

Het is de ambitie woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden te verbinden met landschappelijke structuren en routes. Verrommeling dient tegengegaan te worden en er dient bijgedragen te worden aan een aantrekkelijke mix van woon-, werk- en recreatiemilieus.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

In voorliggend geval wordt een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt op een perceel tussen twee bestaande woningen, aan het bebouwingslint langs de Veldovenweg. De gemeente heeft middels de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan reeds voorgesorteerd op een dergelijke woningbouwontwikkeling op deze locatie. Hiermee wordt een passende invulling gevonden voor dit perceel en aangesloten op het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de ambitie om een aantrekkelijk mix van woon-, werk- en recreatiemilieus te creëren. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook passend binnen het gebiedskenmerk behorend bij de "Laag van beleving".

4.2.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale woonagenda Twente
4.3.1.1 Algemeen

Op 25 maart 2021 is de Regionale Woonagenda Twente (RWT) vastgesteld. Deze Regionale Woonagenda vervangt de tot dan toe gemaakte regionale woonafspraken, welke zijn vastgelegd in de “Bestuursovereenkomst Woonafspraken Twente”. De Regionale Woonagenda beslaat de periode van 2021 tot 2025 en is anders van opzet dan de eerder gemaakte woonafspraken.

Aangezien de eerder gemaakte woonafspraken de oorsprong vinden in de woningbouwcrisis van tien tot 15 jaar geleden, waren deze beperkend van opzet. Nu hangt de vlag er op de woningbouwmarkt heel anders bij. Belangrijke uitdagingen zijn nu de druk op de woningmarkt, de noodzakelijke investerings- en duurzaamheidsopgave van de bestaande woningvoorraad, transformatielocaties en de huisvesting van bijzondere doelgroepen. De woonagenda is dan ook niet alleen integraler van opzet, maar ook uitvoeringsgericht.

4.3.1.2 Borne

De belangrijkste punten uit deze woonagenda voor de gemeente Borne zijn:

  • De provincie heeft aangegeven dat zij, tot 2030, 60.000 woningen aan de voorraad in Overijssel wil toevoegen, om de druk op de provinciale, maar ook nationale, woningmarkt te doen afnemen. Hiervan zullen er ruim 20.000 in Twente worden gerealiseerd.
  • De nadruk ligt, met betrekking tot het realiseren van nieuwe woningen, nu dan ook niet zo zeer meer op kwantiteit, maar veel meer op de kwaliteit; de focus ligt op bouwen voor de aantoonbaar aanwezige behoefte en zo veel mogelijk op binnenstedelijke locaties.
  • Echter ook uitbreidingslocaties zijn van groot belang om de versnellingsopgave te kunnen halen.

 Gezien het bovenstaande, wordt er vanuit de regionale Woonagenda sterk ingezet op het versnellen van woningbouw, en op het toevoegen van kwaliteit aan de woonomgeving. Om bij het zoeken naar nieuwe woningbouwlocaties de doelen uit deze woonagenda te bestendigen, is afgesproken om voor nieuwe woningbouwplannen een afwegingskader op te stellen. Dit afwegingskader heeft vooral de functie van een stimuleringskader, met als doel om vanuit een positieve grondslag te stimuleren dat er zo veel mogelijk kwaliteit wordt toegevoegd aan nieuwbouwplannen, en dat plannen bijdragen aan de ruimtelijke opgaven. Dit betekent dat dit kader geen toetsend karakter heeft, maar dat het een leidraad vormt om zo veel mogelijke kwaliteit toe te voegen.

Het Kwalitatieve Afwegingskader, zoals dat dat in het kader van de voorgaande woonvisie (zie paragraaf 4.4.2) is gehanteerd, komt daarmee te vervallen en zal in het eerste kwartaal van 2022 worden geactualiseerd en geënt op dit nieuwe stimuleringskader.

Met name starters, jonge huishoudens en mensen met de laagste inkomens hebben in toenemende mate moeite om een woning te vinden. Dat betekent een opgave om voldoende sociale huur- en goedkope koopwoningen te realiseren en te behouden conform tenminste de lokale behoefte. Ook het op gang brengen en houden van de doorstroming is essentieel om de toegang voor verschillende doelgroepen tot de woningmarkt te vergroten en 'passend wonen' (qua betaalbaarheid en qua levensloopgeschiktheid) mogelijk te maken.

 Het Woningbehoefteonderzoek (Tellers & Benoemers 2021) laat zien dat, om  de woningmarkt in Borne in balans te krijgen en te houden er de komende tien jaar gemiddeld 105 à 110, voornamelijk grondgebonden,  woningen moeten worden toegevoegd. In alle prijssegmenten zijn er tekorten waarneembaar, waarbij de grootste tekorten zich bevinden in zowel de goedkope en middeldure huur als in de dure koopwoningen (ten behoeve van het op gang brengen van de doorstroming).

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Regionale Woonprogrammering Twente

Voorliggend plan gaat uit van een woningbouwontwikkeling op een inbreidingslocatie in bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het plan aan de voorkeurslocatie criteria uit het regionale woonbeleid. Het gaat concreet om één vrijstaande koopwoning in het duurdere segment. Deze woning sluit dan ook goed aan op de aantoonbare kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte blijkens het meest recent uitgevoerde woningbehoefteonderzoek. Door een duurdere koopwoning te realiseren wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwbehoefte en de doorstromingsmogelijkheden op de woningmarkt.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale woonbeleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Borne
4.4.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld voor het totale grondgebied van de gemeente. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Daarnaast maken nieuwe inzichten en, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.

In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

In de onderstaande afbeelding 4.4 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen. Het plangebied is met de rode ster indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0011.png"  
Afbeelding 4.4 Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Borne)  

4.4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne'

In de structuurvisie van de gemeente Borne is het projectgebied reeds aangewezen als inbreidingslocatie voor woningbouw op de korte termijn. Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan het projectgebied conform de wijze waarop dit in de structuurvisie is beoogd.

Geconcludeerd wordt dat de 'Structuurvisie Borne' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.2 Woonvisie Borne 2018-2028
4.4.2.1 Algemeen

Met de 'Woonvisie Borne 2018-2028' wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. Welke trends zijn er en hoe wordt hiermee omgegaan? Deze woonvisie biedt de basis voor afwegingen die in de komende jaren gemaakt zullen worden, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens dé woongemeente van de Netwerkstad Twente blijft.

De woonvisie volgt de ambities van de toekomstvisie van de Bornse gemeenschap, vastgelegd in “Mijn Borne 2030, Dynamische Dorpen”. Deze visie is in nauwe samenspraak met alle geledingen uit de Bornse samenleving opgesteld en in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze toekomstvisie houdt in dat Borne in 2030 een zelfstandige gemeente is binnen de netwerkstad Twente, waarbij goede afspraken zijn gemaakt met de buurgemeenten en met de partners van de netwerkstad. De 'Woonvisie Borne 2018-2028' werkt, op basis van de toekomstvisie, het thema wonen verder uit.

In voorliggend geval is het thema 'Wonen, zorg en welzijn' van belang.

4.4.2.2 Wonen

De gemeentelijke ambitie is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor de inwoners van de gemeente Borne.

Daarnaast wil de gemeente een bijdrage leveren aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de netwerkstad Twente. Daarbij creëert de gemeente, vanuit de specifieke rol die Borne voor de netwerkstad vervult, voldoende ruimte voor gewenste nieuwe woningbouwontwikkelingen.

4.4.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Borne 2018-2028'

In dit geval is sprake van de toevoeging van één woning op een inbreidingslocatie. Deze locatie is gelet op de aanwezige wijzigingsbevoegdheid door de gemeente Borne aangewezen als locatie ten behoeve van woningbouw. Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan de wens op deze locatie nog een of meerdere woningen te bouwen. De ontwikkeling past daarnaast binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave binnen de gemeente, blijkens het meest recent uitgevoerde woningbehoefteonderzoek (zie paragraaf 4.3.1).

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

4.4.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie & cultuurhistorie, water, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, belemmeringen/leidingen en het Besluit m.e.r.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object. Hierna wordt achtereenvolgend ingegaan op de aspecten wegverkeers-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2);

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van meerdere wegen. Het gaat om de A1, A35, Amerikalaan, Deldensestraat N742, Veldovenweg, Leemweg, Steenbakkersweg en de Scholtensoven.

Ten behoeve van dit plan heeft BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste onderzoeksresultaten ingegaan. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze plantoelichting.

Onderzoeksresultaten

Een hogere waarde als gevolg van wegverkeerslawaai is in voorliggend geval benodigd aangezien de geluidsbelasting afkomstig van de A1 en A35 niet aan de voorkeurswaarde uit de Wgh voldoet. Wel wordt voldaan aan de maximale wettelijke ontheffingswaarde en gemeentelijke bovengrens van 63 dB. Voor de overige wegen wordt in alle gevallen wel voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde en gemeentelijke ambitieklasse.

De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er kan dan ook een hogere waarde LDEN van maximaal 50 dB en 51 dB worden aangevraagd met betrekking tot geluidsbelasting afkomstig van respectievelijk de A1 en de A35. Met het nemen van gevelmaatregelen met een geluidwering van maximaal 24 dB wordt ter plaatse van alle gevels aan de maximale binnenwaarde van 33 dB voldaan conform het Bouwbesluit. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van HR++ beglazing.

Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor realisatie van de woning moet middels een bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de geluidsnormen conform het Bouwbesluit.

Met de vaststelling van de benodigde hogere waarden vormt de Wgh geen belemmering voor het project. Met het nemen van (gevel)maatregelen met een geluidwering van maximaal 24 dB is er ter plaatse van de nieuwe woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

5.1.2.2 Railverkeer- en industrielawaai

De spoorwegen bevinden zich op een dusdanig grote afstand van het projectgebied (circa 600 meter) dat een nadere beschouwing ten aanzien van railverkeerlawaai achterwege kan blijven. Dit temeer er tussen de spoorlijn (gelegen ten noordoosten van het plangebied) en het plangebied, sprake is van bestaande bebouwing dat zorgt voor wering van geluid.

Daarnaast ligt het projectgebied niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, waardoor ook een nadere beschouwing ten aanzien van dit aspect niet noodzakelijk is. Voor wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woonfunctie wordt verwezen naar de paragraaf 5.2, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Hoewel er circa 100 meter ten oosten van het plangebied sprake is van verschillende soorten bedrijvigheid, is er in beginsel direct rondom het plangebied geen sprake van een matige tot sterke functiemenging. Er wordt uitgegaan van ligging in het gebiedstype 'rustige woonwijk'. De bijbehorende richtafstanden zijn hieronder per milieucategorie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0012.png"

5.2.3 Situatie plangebied
5.2.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' wordt niet als een milieubelastende functie gezien en heeft daarmee geen effect op het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. En omgekeerd of bestaande functies in de omgeving vanwege de ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere milieubelastende functies, in de vorm van bedrijven.

Bedrijventerrein De Veldkamp

Ten oosten van het plangebied bevindt zich bedrijventerrein De Veldkamp. Ter plaatse zijn bedrijven toegestaan tot maximaal milieucategorie 4.2. Deze relatief zware typen bedrijven zijn echter uitsluitend op specifieke locaties toegestaan. Deze locaties bevinden zich op grotere afstand van woningen.

De dichtstbijzijnde bedrijven op het bedrijventerrein bevinden zich aan de Steenbakkersweg 10-10a en 16-18. Ter plaatse zijn maximaal milieucategorie 3.1 bedrijven toegestaan met een bijbehorende grootste richtafstand van 50 meter. De afstand tussen het plangebied en de bestemmingsvlakken behorend bij deze bedrijfspercelen bedraagt in alle gevallen minimaal 110 meter. De dichtstbijzijnde milieucategorie 3.2 en 4.1 bedrijven bevinden zich op respectievelijk minimaal 200 en 300 meters afstand. Hiermee wordt in alle gevallen voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van bedrijven op bedrijventerrein De Veldkamp.

Bedrijven Leemweg 1-3-5-7

De locaties aan de Leemweg 1, 3, 5 en 7 maken geen onderdeel uit van bedrijventerrein De Veldkamp, maar ter plaatse zijn wel bedrijven toegestaan. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse verschillende soorten bedrijven toegestaan. Met een maximale milieucategorie 2 betreft het echter relatief lichte vormen van bedrijvigheid.

Met een milieucategorie 2 is sprake van een grootste richtafstand van 30 meter. De afstand tussen het bestemmingsvlak voor wonen en de dichtstbijzijnde bedrijfspercelen Leemweg 7 en 5 bedraagt respectievelijk circa 33 en 45 meter. De overige twee bedrijfspercelen bevinden zich op minimaal 55 meter afstand. Hiermee wordt in alle gevallen voldaan aan de richtafstanden. Ter plaatse van de nieuwe woning wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet verder in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden beperkt dan waar reeds sprake van is. In dit kader zijn namelijk bestaande op kortere afstand gelegen milieugevoelige functies (woningen) maatgevend en/of wordt voldaan aan de geldende richtafstanden.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggend plan heeft Sigma Bouw & Milieu ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze plantoelichting.

zintuiglijke waarnemingen

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).

grond

bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

Bovengrondmengmonster MM1 bevat een verhoogd gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's, som 10) t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

ondergrond (1.1-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM2 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

grondwater

peilbuis 1 (2.0-3.0 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogde gebruik.

5.3.3 Conclusie

Het milieuaspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Archeologie & cultuurhistorie

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Algemeen

Voor archeologie geldt de Erfgoedwet op rijksniveau als wettelijke basis. In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten opgenomen in het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.4.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Borne heeft de gemeentelijke verwachtings- en advieskaart doorvertaald in dubbelbestemmingen van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middel'. Op basis van deze archeologische dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht indien er sprake is van bodemingrepen over een oppervlak groter van 5.000 m² en een diepte van meer dan 40 cm.

In voorliggend geval beslaat de te realiseren bebouwing een oppervlak dat beduidend kleiner is dan 5.000 m². Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden die als gevolg van voorliggend plan mogelijkerwijs negatief zouden kunnen worden beïnvloed. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

ter voorbereiding op de herziening van het waterbeheerplan is recentelijk door het waterschap bestuur de watervisie vastgesteld.

In de watervisie zijn de drie belangrijkste wateropgaven nader onderbouwd:

  • toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit;
  • transitie naar een duurzame ontwikkeling.
5.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2021 richt zich vooral op de aanpak van klimaat verandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:

  • Als gevolg van de wateroverlast van de afgelopen jaren heeft de gemeente Borne het volgende uitgesproken: Borne heeft de ambitie dat er op de middellange termijn ook bij een bui van circa 30 mm per uur geen wateroverlast voorkomt.
  • Twents waternet heeft de visie op het watersysteem verbreed de met de 4B's: beschermen, beleving, bewustwording en bundeling. Deze transitie maakt dat we binnen TWN water door een andere bril gaan bekijken: als bijdrage aan de grote maatschappelijke opgaven, als drager van omgevingskwaliteit, maar ook als vertrekpunt voor een dialoog met de samenleving.

Afvalwaterketen

In de keten is het tegenwoordig een (hard) uitgangspunt om vuil- en schoonwater te scheiden. Traditioneel werd het vuile en schone water gemengd afgevoerd naar de zuivering. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden schoonwater door het rioolstelsel stroomt neemt de belasting op de zuivering af en verminderd de wateroverlast in het stedelijk gebied. Met het ontkoppelen van schoonwater en lokaal vast te houden van het hemelwater is de bijdrage op de vernatting van de bodem gunstig en blijft het grond- en oppervlaktewater op peil.

Klimaataspecten

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2018 (DPRA) is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het DPRA kent meerdere ambities en versnelt en intensiveert de aanpak. Na het in beeld brengen van de klimaateffecten is een belangrijk onderdeel in het proces het voeren van dialogen met stakeholders. De dialoog heeft twee doelen: het vergroot het bewustzijn over hoe kwetsbaar het gebied is voor klimaatextremen en worden concrete maatregelen opgesteld.

In 2019 heeft de gemeente de klimaatlas ontwikkeld. De atlas geeft een beeld van de verwachte toekomstige klimaateffecten ten aanzien van wateroverlast, droogte en hitte. Tot op perceelniveau zijn de effecten op de drie thema's inzichtelijk. De atlas biedt een uitgebreide set aan informatie over mogelijke klimaateffecten. Het gaat dan om hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en drogere zomers. Dit is nu al merkbaar en voelbaar. Hevige neerslag kan leiden tot schade aan woningen. Langdurige droogte leidt tot schade aan landbouwgewassen en natuur. Extreme hitte kan leiden tot gezondheidsproblemen voor de ouderen in Twente.

In paragraaf 5.5.2.2 wordt per thema een korte toelichting verstrekt op basis van de klimaatverandering en het wijzigingsplan.

5.5.2 Watertoets
5.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.5.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde "korte procedure" van toepassing is. Het bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

Deze uitkomst betekend dat de standaard waterparagraaf van toepassing is. De standaard waterparagraaf maakt onderdeel uit van het watertoetsresultaat dat als Bijlage 3 is opgenomen bij deze toelichting.

Waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies af, mits rekening wordt gehouden met de uitgangspunten zoals opgenomen in de standaard waterparagraaf.

5.6 Wet natuurbescherming

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.2.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van dit wijzigingsplan heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten en -conclusies. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze plantoelichting.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen, vogels en amfibieën bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste rusten voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Op grond van artikel 11.1 van de Wet natuurbescherming geldt overigens ten aller tijde de zogenaamd 'zorgplicht'. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Er dient tijdens de bouwfase aantoonbaar te worden gehandeld in overeenstemming met de zorgplicht.

5.6.3 Gebiedsbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

5.6.3.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied bevindt zich op circa 6,8 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer'.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habittatypen binnen het Natura 2000-gebieden.

In dit kader wordt opgemerkt dat in voorliggend geval slechts sprake is van de toevoeging van één woning. Hiermee is tevens slechts sprake van een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, de bijbehorende stikstofuitstoot. Hiermee wordt gesteld dat de met dit plan gemoeide emissie van stikstof in het licht van de onderlinge afstand verwaarloosbaar is. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het dichtstbijzijnde grondgebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN bevindt zich op minimaal 500 meter afstand van het plangebied. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging van het plangebied op grote afstand van het NNN, wordt gesteld dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

5.6.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan niet in de weg staat.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.7.1.1 'Niet in betekenende mate'

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.7.1.2 Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.7.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Het plangebied ligt echter niet binnen de vastgestelde zones voor rijks- of provinciale wegen.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.8.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.8.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (indicatief aangegeven met de blauwe ster) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0013.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: atlasleefomgeving.nl  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • wel ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich wel meerdere risicobronnen. Hier wordt hierna nader op ingegaan.

Aardgasleiding Gasunie

Ten oosten van het plangebied bevindt zich een NEN 3650-aardgasleiding van de Gasunie. Het betreft de leidingen N-528-70. Het betreft een buisleiding met een maximale uitwendige diameter van 159 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. De bijbehorende 1% en 100% letaliteitsafstand bedraagt respectievelijk maximaal 70 en 30 meter. De afstand tussen deze buisleiding en het plangebied bedraagt echter minimaal 800 meter. Een nadere (groeps)risicoverantwoording is hiermee niet noodzakelijk.

Buisleiding defensie (DPO)

Ten oosten van het plangebied bevindt zich een buisleiding voor brandstof (benzine, kerosine etc.) van de Defensie Pijpleiding Organisatie). Deze buisleiding vervoert brandbare vloeistoffen. Deze stofcategorie kent kleinere bijbehorende letaliteitsafstanden in vergelijking met brandbare gassen zoals die via aardgasleidingen worden vervoerd. Een DPO-leiding met een relatief grote uitwendige diameter en een hoge werkdruk heeft doorgaans een maximale letaliteitsafstand van circa 30 meter. De afstand tussen deze buisleiding en het plangebied bedraagt echter minimaal 260 meter. Een nadere (groeps)risicoverantwoording is hiermee niet noodzakelijk.

LPG Tankstation

Op circa 300 meter afstand ten zuiden van het plangebied is Nijwa Hengelo gevestigd aan de Vormerij 12. Ter plaatse is onder andere een LPG-takstation aanwezig met de bijbehorende risicovolle installaties. Concreet gaat het om een vulpunt, LPG-reservoir en een LPG-afleverinstallatie. Het bijbehorende invloedsgebied bedraagt maximaal 150 meter (vulpunt en LPG-reservoir). Gelet op de onderlinge afstand is een nadere (groeps)risicoverantwoording niet noodzakelijk.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg en spoor

Spoorlijn

Op circa 790 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich een spoortraject waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Het betreft vervoer van gevaarlijke stoffen in de stofcategorieën A, B2, C3, D3 en D4.

Op basis van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is in relatie tot vervoer van deze stofcategorieën over het spoor sprake van een grootste invloedsgebied van >4.000 meter (stofcategorie D4).

Het plangebied ligt hiermee binnen het invloedsgebied behorend tot één of meerdere stofcategorieën.

A1 en A35

Ten zuiden van het plangebied bevinden zich de rijkswegen A1 en A35 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied in relatie tot de A35. De A1 kent wel een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. De bij deze wegen behorende groepsrisicoplafonds bevinden zich op maximaal 74 meter vanuit de as van de weg. Het plangebied bevindt zich op minimaal 400 meter afstand van deze beide rijkswegen.

Algemeen

Indien een plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, wordt in de toelichting bij het bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning in elk geval ingegaan op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die transportroute, en;
  • Voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die transportroute een ramp voordoet.

Als het groepsrisico door een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en groter is dan 10% van de oriëntatiewaarde dient het groepsrisico tevens te worden verantwoord.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich niet binnen 200 meter van een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat met de toevoeging van één woning in deze specifieke omgeving geen sprake is van een toename van het groepsrisico van meer dan 10%, of van een groepsrisico dat groter is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico is hiermee niet noodzakelijk.

Omdat het plangebied wel ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is op enkele punten (zie hierboven) een nadere toelichting noodzakelijk. Voor deze ontwikkeling kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico waarbij wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid

Hulpdiensten dienen, bij een calamiteit, een gebied/object goed te kunnen bereiken. Gewenst is dat een gebied/object via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Daarnaast dient er in de directe omgeving voldoende ruimte te zijn om materiaal op te stellen. Het plangebied is bereikbaar vanaf de Veldovenweg en aan de achterzijde via de Leemweg. Deze wegen zijn relatief snel te bereiken vanaf de in de omgeving aanwezige hoofdwegen. Daarnaast is er in de directe omgeving voldoende ruimte beschikbaar voor het opstellen van materieel. Rondom de planlocatie bevinden zich voldoende ondergrondse brandkranen die kunnen worden ingezet bij een incident.

(Zelf)redzaamheid

(Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverleningsdiensten. De binnen het plangebied aanwezige personen moeten over het algemeen als zelfredzaam worden aangemerkt. Er is immers sprake van de realisatie van een reguliere woning. De planlocatie valt binnen de theoretische dekking van het waarschuwings- en alarmeringssysteem. De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. De nieuwe woning en het plangebied zijn daarnaast relatief eenvoudig te ontvluchten vanuit de bebouwing.

5.8.3 Elektromagnetische straling

Nabij het plangebied bevindt zich een bovengrondse hoogspanningslijn (380 kV hoogspanningsverbinding). De ligging van het plangebied ten opzichte van deze hoogspanningsverbinding is weergegeven op afbeelding 5.1.

In 2005 heeft het toenmalige ministerie van VROM een beleidsadvies met betrekking tot hoogspanningslijnen aan gemeenten, netbeheerder, en provincies uitgebracht. In dat advies wordt aangeraden om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

De magneetveldzone van een hoogspanningslijn is het gebied links en rechts van een bovengrondse hoogspanningslijn waar het magneetveld gemiddeld over een jaar sterker is dan 0,4 microtesla. Het begrip magneetveldzone wordt alleen gebruikt voor bovengrondse hoogspanningslijnen en niet voor andere onderdelen van het elektriciteitsnetwerk.

Er heerst soms verwarring over wat precies met de breedte van de magneetveldzone wordt bedoeld en met de minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en woningen, scholen in het 'beleidsadvies hoogspanningslijnen'. De breedte van de magneetveldzone is de totale breedte tussen de 0,4 microtesla-grenzen links en rechts van de hoogspanningslijn. De minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en een woning is de helft van deze breedte. Alleen als het magneetveld links en rechts verschillend van sterkte is, kan de minimale afstand aan de linker en rechterkant meer of minder dan de helft van de totale breedte zijn.

De magneetveldzone is over het algemeen breder voor hoogspanningslijnen met een hogere spanning. In de onderstaande tabel zijn de indicatieve magneetveldzones voor verschillende soorten hoogspanningslijnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZwz001-vg01_0014.png"  
Tabel 1 De sterkte van het magneetveld en omvang van de magneetveldzone bij verschillende soorten hoogspanningslijnen (Bron: kennisplatform.nl)  

In voorliggend geval is nabij het plangebied sprake van een 380 kV Donaumast.

In het geldende bestemmingsplan is rekening gehouden met de bij deze hoogspanningsverbinding behorende magneetveldzone, middels het opnemen van de dubbekbestemming 'Leiding – hoogspanningsverbinding'. Ter plaatse gelden beperkingen voor het gebruik en met name de bouwmogelijkheden. Het plangebied bevindt zich blijkens afbeelding 1.2 buiten het bestemmingsvlak behorend bij deze dubbelbestemming. Een nadere verantwoording wordt hiermee niet noodzakelijk geacht.

5.8.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen onevenredige risico's met zich mee brengt en dat het aspect externe veiligheid hiermee geen belemmering vormt voor voorliggend voornemen.

5.9 Belemmeringen/leidingen

In de omgeving van het plangebied zijn leidingen en hoogspanningsverbindingen gelegen. In paragraaf 5.8 is hier reeds op ingegaan. Een aanvullende onderbouwing wordt niet noodzakelijk geacht.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.10.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In dit geval is sprake van een kleinschalige woningbouwontwikkeling waarbij slechts één woning wordt toegevoegd. Deze woning wordt gebouwd op een open plek tussen bestaande bebouwing. De aard en omvang van dit project is hiermee beperkt en de hoeveelheid bebouwing ter plaatse neemt in vergelijking met de stedenbouwkundige structuur van de omgeving slechts in beperkte mate toe. Daarnaast wordt de woning gerealiseerd in een omgeving die zich kenmerkt door (verspreid liggende) woonbebouwing. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie (wonen) die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen (zie ook paragraaf 5.2). Gelet op de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

5.10.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan/wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan/wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige wijzigingsplan bevat evenals op basis van het geldende bestemmingsplan bestemmingen, te weten; 'Tuin', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie Middel'.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels: in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag;
  • Wijzigingsbevoegdheid: in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouw- en gebruiksregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen of het gebruik;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: 
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Tuin

De gronden direct grenzend aan de Veldovenweg zijn overeenkomstig de huidige situatie bestemd met de bestemming Tuin. Gronden voorzien van deze bestemming zijn bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Wonen

Nagenoeg het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis

Ter plaatse is maximaal één vrijstaande woning toegestaan. De woning moet worden gebouwd binnen het bouwvlak. Voor de bouwregels is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. Op basis van de toegepaste wijzigingsbevoegdheid is de goothoogte gemaximeerd op 4,5 meter.

Artikel 5 Waarde - Archeologie Middel

Conform het geldende bestemmingsplan, is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middel'. De voor 'Waarde - Archeologie Middel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is er een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Overijssel

Het plan wordt is het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben.

8.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen verplichting tot het geven van de mogelijkheid tot inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het voorliggende geval wordt geen inspraak verleend.

8.4 Vooroverleg met de omgeving

Voorgaand aan de ter plaatse uitgevoerde sonderingsonderzoek zijn initiatiefnemers reeds in gesprek gegaan met de directe omwonenden. Het gaat om nummers 19-21-23 aan de overzijde van de Veldovenweg, en nummers 24 en 28 aan de Veldovenweg (directe buren zijn familie).

De omwonenden staan positief tegenover het voornemen het bijbehorende ontwerpplan.

8.5 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 24 maart tot en met 4 mei 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.