direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening ondergrondse 110kV kabelverbinding
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00119-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:

  • 1. Het verzorgen van transportdiensten door het aanleggen en onderhouden van een robuust hoogspanningsnet;
  • 2. Het verzorgen van systeemdiensten door het evenwicht tussen vraag naar en aanbod van elektriciteit 24 uur per dag en 7 dagen per week te handhaven;
  • 3. Het faciliteren van een efficiënt functionerende, liquide en stabiele elektriciteitsmarkt.

Als gevolg van veranderingen in het landelijke 380 kV-net en het regionale 110 kV-net krijgen in de toekomst meerdere hoogspanningsverbindingen en hoogspanningsstations in de provincie Overijssel te maken met overbelastingen. Dit betekent dat er meer elektriciteit getransporteerd moet worden dan dat nu mogelijk is. In de toekomst vormt dit een risico voor de leveringszekerheid en de kwaliteit van het elektriciteitsnet. Door het elektriciteitsnet te versterken en uit te breiden worden overbelastingen voorkomen. Het bestaande elektriciteitsnet in Overijssel wordt uitgebreid met drie nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbindingen. Het betreft nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbindingen tussen bestaande stations:

  • Nijverdal (NVD) - Rijssen (RS);
  • Almelo Mosterdpot (AMLM) – Hengelo Weideweg (HGLW);
  • Hengelo Weideweg (HGLW) - Hengelo Oele (HGLO).

De ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo Mosterdpot (AMLM) - Hengelo Weideweg (HGLW) ligt op gronden van drie gemeenten, te weten Almelo, Hof van Twente en Hengelo (zie figuur 1.1) en kan op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet worden aangelegd. De bestemmingsplannen worden daarom herzien. Voorliggend bestemmingsplan omvat het gedeelte op gronden in de gemeente Almelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0001.png"

Figuur 1.1: Overzichtskaart gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo - Hengelo

Het bestemmingsplan heeft als doel om de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo Mosterdpot (AMLM) – Hengelo Weideweg (HGLW) mogelijk te maken, voorzover de kabelverbinding is gelegen op gronden van de gemeente Almelo.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan "Herziening ondergrondse 110kV kabelverbinding" is een paraplubestemmingsplan en voorziet voor gronden gelegen binnen de vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 2.2 in een toevoeging van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning waarmee de realisatie van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk wordt gemaakt. De geldende bestemmingen blijven onverkort van toepassing.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader van het Rijk, provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitgangspunten van TenneT, de diverse omgevingsaspecten en de uitgevoerde onderzoeken ter onderbouwing van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planvorm van dit bestemmingsplan en tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid onderbouwd.

Hoofdstuk 2 Plangebied

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief.

2.1 Situering

De aan te leggen ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt door drie verschillende gemeenten. In figuur 1.1 is de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding weergegeven. Het gedeelte dat in de gemeente Almelo wordt gerealiseerd is in figuur 2.1 verbeeld. De gemeentegrenzen zijn met een oranje contour aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0002.jpeg"

Figuur 2.1: Ligging ondergrondse 110kV kabelverbinding in Almelo

De ondergrondse 110kV kabelverbinding ontziet zo veel mogelijk bebouwd gebied en is gebaseerd op zo min mogelijk belemmeringen. De ondergrondse 110kV kabelverbinding ligt overwegend op agrarische percelen en ligt op onderdelen langs bestaande wegen of kruist bestaande wegen. De leiding kruist tevens het Twentekanaal en de snelwegen A1 en A35. Ter hoogte waar de kabel de A1 kruist vervolgt de leiding zijn tracé de gemeente Hof van Twente in.

Na vaststelling van het plan kan een ondergrondse 110kV kabelverbinding worden aangelegd en in stand worden gehouden.

Voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding worden onderstaande werkzaamheden uitgevoerd:

  • Het aanleggen van werkstroken en de benodigde bouwwegen naar de werkstroken t.b.v. het aanbrengen van horizontaal gestuurde boringen (verder te noemen HDD's) en de aanleg van kabels in open ontgraving.
  • Het gedeelte dat door de gemeente Almelo loopt is circa 10 km lang waarvan circa 5,4 km door open ontgravingen zal worden aangelegd. De sleufbreedte van de open ontgraving zal 4 m breed zijn (bovenin; onderin 1,5 m) en er zal tot een diepte van 2,1 m –mv grond worden ontgraven.
  • Het overige gedeelte zal worden aangelegd door middel van HDD boringen over een opgetelde afstand van ongeveer 4,6 km, zie figuur 2.3. Dit zijn met name de gedeeltes die onder wegen en waterpartijen door gaan. Voor het in- en uittredepunt van de gestuurde boring zullen putten moeten worden gegraven die naar verwachting 5 bij 5 m groot gaan worden.
  • Daarnaast zullen er verschillende tijdelijke toegangswegen worden gerealiseerd voor het werkverkeer. Naast de sleufbreedte van 4 m wordt zoals in figuur 2.2 weergegeven een werkstrook aangehouden op plaatsen waar de kabelverbinding door weilanden en akkers loopt. Langs wegen wordt alleen uitgegaan van de sleufbreedte.
  • Bij het kruisen van en/of in het verlengde mee leggen met rioolleidingen, wordt een afstand aangehouden van minimaal 60 cm. Dit in verband met het magnetische veld van de hoogspanningsleiding die het communicatiesignaal kan verstoren.
  • Uiteindelijk zal na aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding het plangebied in oorspronkelijke staat worden hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0003.png"

Afbeelding 2.2: Schematische weergave sleufdoorsnede incl. ligging/aard werkstrook (werkweg incl. grondopslag en werkpad), bron TenneT. Omdat het een schematische weergave is komen de maatvoeringen niet helemaal overeen met hetgeen hierboven is beschreven

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0004.png"

Afbeelding 2.3: Schematische weergave dwarsdoorsnede boring

2.2 Bestaande juridische regeling

In figuur 2.4. is de ligging van de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo Mosterdpot (AMLM) - Hengelo Weideweg (HGLW) weergegeven.

Voor de begrenzing van het plangebied is aangesloten bij de hartlijn van de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding met bijbehorende beschermingszone. De breedte van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' bedraagt voor de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding 11 meter (twee maal een beschermingszone van 5,5 m aan weerszijden vanaf de hartlijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0005.png"

Figuur 2.4: Overzichtskaart gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo - Hengelo

De ondergrondse 110kV kabelverbinding is zoals aangegeven gelegen binnen het grondgebied van drie gemeenten. In Almelo zijn de volgende vigerende bestemmingsplannen op het plangebied van toepassing:

  • bestemmingsplan Buitengebied Almelo, vastgesteld op 19 april 2011;
  • bestemmingsplan De Doorbraak, vastgesteld op 5 januari 2002;
  • bestemmingsplan Zuidentree, vastgesteld 18 juni 2013;
  • bestemmingsplan Buitengebied correctieve herziening, vastgesteld op 18 juli 2017;
  • parapluherziening parkeren, vastgesteld 5 juni 2018;
  • bestemmingsplan Westelijke Groene Long, vastgesteld op 20 juni 2013;
  • bestemmingsplan Aalderinkshoek, vastgesteld 28 juni 2011;
  • bestemmingsplan Windmolenbroek-Groeneveld, vastgesteld op 8 juni 2011;
  • bestemmingsplan XL Businesspark Twente tranches 1 en 2, vastgesteld op 19 december 2017;
  • bestemmingsplan Parapluherziening Wonen, vastgesteld op 23 maart 2020.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding kruist ook de A1 waarvoor de minister van I&W op 12 juni 2018 het Tracébesluit A1 Apeldoorn-Azelo heeft vastgesteld. Het tracébesluit geldt als een omgevingsvergunning, waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken. Dit tracébesluit werkt daardoor rechtstreeks door in het ruimtelijke beleid van de betrokken gemeenten. De gemeenteraden van die gemeenten zijn verplicht om binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden, het bestemmingsplan, of de beheersverordening overeenkomstig het Tracébesluit A1 Apeldoorn-Azelo vast te stellen. Het Tracébesluit is nog niet onherroepelijk, omdat er nog beroepsprocedures lopen.

Voor het gebied, dat is begrepen in het tracébesluit geldt het Tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Het tracébesluit geldt niet meer als voorbereidingsbesluit indien voor het gebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van kracht is geworden. Omdat voor de aanleg van de ondergrondse 110kV in voorliggend bestemmingsplan geen omgevingsvergunning nodig is geldt de voorbereidingsbescherming niet oor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding en vormt het tracébesluit geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Met de onderhavige herziening wordt de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk gemaakt. Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader en de van toepassing zijnde wetgeving. Er volgt in de paragrafen hierna een korte samenvatting per relevant beleid en wetgeving. Per beleidskader wordt de relevantie met dit initiatief aangegeven.

3.2 Europa

3.2.1 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie vanaf 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiterste datum op 2027 komt.

De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van het ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Zie ook paragraaf 4.11.

3.2.2 Verdrag van Valletta (verdrag van Malta 1992)

Het Verdrag van Malta dateert van 1992 en wordt ook wel Verdrag van Valletta genoemd. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. In oktober 2003 is een voorstel voor de wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee worden de principes van het Verdrag van Malta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. Op 4 april 2006 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december van dat jaar gaf de eerste kamer ook zijn goedkeuring. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet, zie paragraaf 3.3.12.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen. Zie ook paragraaf 4.2.

3.2.3 Vogel- en Habitatrichtlijn

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk).

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen.

Relevantie bestemmingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 1 juli 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur (belang 11). Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt.

Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.

Relevantie bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur' uit de NOVI. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie niet vastgesteld door de Tweede Kamer maar door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is nog niet in werking getreden.

3.3.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.

De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In hoeverre de nationale belangen relevant zijn wordt nader beschreven in paragraaf 3.3.3.

Relevantie bestemmingsplan

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is niet in strijd met de SVIR.

3.3.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Relevantie bestemmingsplan

Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 110kV. Titel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening aan als het gaat het om:

  • 1. Hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220kV en de daarin aanwezige schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.
  • 2. Hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.

Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening zoals hierboven beschreven.

In het Barro is het Natuurnetwerk Nederland als nationaal belang genoemd. Via het Barro werkt het rijksbeleid door in de provinciale ruimtelijke verordeningen, zie paragraaf 3.4, waar wordt geconcludeerd dat de voorgenomen werkzaamheden geen blijvend negatieve effecten op de wezenlijke en kenmerkende waarden van NNN gebieden hebben.

De ondergrondse 110KV kabelverbinding kruist rijkswegen en een vaarweg en heeft hierdoor ook een raakvlak met nationaal belang ´instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen´.

Het Barro regelt voor rijksvaarwegen dat belemmeringen worden voorkomen op voor de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte, de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart, het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten, de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Voor de hoofdwegen regelt het Barro de bescherming van eventuele uitbreidingen en houdt dat een verbod in voor het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, uitgezonderd een tijdelijk bouwwerk of een bijbehorend bouwwerk, gebruik als stortplaats voor afvalstoffen en als bergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

Waar de ondergrondse 110KV kabelverbinding de rijkswegen en de vaarweg kruist zijn een Wbr- en een watervergunning vereist. Deze worden aangevraagd.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro.

3.3.4 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.

Relevantie bestemmingsplan

Het plangebied voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.3.5 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.

Relevantie bestemmingsplan

Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan omdat het een ondergrondse 110kV kabelverbinding betreft.

3.3.6 Deltaprogramma

Het Deltaprogramma bevat een aantal deltabeslissingen. Deze deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting. Met het presenteren van de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën (Prinsjesdag 2014) is een nieuwe fase voor het Deltaprogramma aangebroken: de fase van uitwerking en uitvoering.

De deltacommissaris heeft in Deltaprogramma 2015 voorgesteld een overstromingsrisicobenadering toe te passen in het waterveiligheidsbeleid. Dat betekent: rekening houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Ook heeft hij nieuwe eisen voor de waterkeringen voorgesteld, deze zijn inmiddels in de wet verankerd. De gewijzigde Waterwet met de nieuwe normen is op 1 januari 2017 in werking getreden. De kans om te overlijden door een overstroming wordt daarmee nergens groter dan 1:100.000 per jaar. Op verschillende plaatsen geldt een hoger beschermingsniveau: waar veel slachtoffers of grote economische schade kan optreden of waar ‘vitale infrastructuur’ kan uitvallen met grote landelijke effecten (denk bijvoorbeeld aan de gasrotonde in Groningen). Het streven is dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen en dat in 2020 afspraken zijn gemaakt hoe te komen tot een hoger beschermingsniveau daar waar dat vereist is.

Assets van TenneT zijn in het Deltaprogramma aangemerkt als vitale infrastructuur. In overleg met diverse partijen wordt ernaar gestreefd in 2020 afspraken te hebben gemaakt of een hoger beschermingsniveau noodzakelijk is, waar dat het geval is en hoe daartoe gekomen kan worden.

Relevantie bestemmingsplan

Bij realisatie van nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het vooralsnog niet aan de orde om rekening te houden met de hoge waterstanden. Bij een overstroming zijn er geen nadelige gevolgen op de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwachten.

De realisatie van een nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding is niet in strijd met het beleid van TenneT en het Deltaprogramma.

3.3.7 Nationaal Bestuursakkoord Water

Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, met als eerste insteek het vasthouden van water.
  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (bui die eens in de 100 jaar voorkomt). Voor glastuinbouw geldt een norm van T=50 (bui die eens in de 50 jaar voorkomt). En voor akkerbouw en grasland geldt respectievelijk T=25 en T=10.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.8 Nationaal Waterplan

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.9 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Organisatie waterbeheer

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.

Waterwet in Europees verband

Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.

De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.

Relevantie bestemmingsplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De relatie tussen de ondergrondse 110kV kabelverbinding en de Waterwet is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.10 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten (zie paragraaf 3.2.3). Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen. Dit is een uitwerking van internationaal beleid (zie paragraaf 3.2.3).

Relevantie bestemmingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Uit de conclusie in paragraaf 4.4 blijkt dat voorliggend plan niet strijdig is met de Wet natuurbescherming.

3.3.11 Externe veiligheid

Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen toegelicht.

Plaatsgebonden Risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de zogenaamde 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat op basis van de rekenkundige omvang en/of toename van het groepsrisico, tevens verantwoording moet worden gegeven over onder meer de mate van toepassen van risico reducerende maatregelen en de mate waarin zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden geborgd. De veiligheidsregio wordt, voorafgaand aan het besluit, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor de precieze verwoording en nadere details wordt verwezen naar de betreffende Besluiten.

Relevantie bestemmingsplan

Assets van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Wel is rekening gehouden met externe veiligheid van overige partijen bij de tracering in relatie tot assets. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.5.

3.3.12 Erfgoedwet

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en Provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.

Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in de Erfgoedwet is opgenomen. Zie ook paragraaf 4.2.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en de Catalogus Gebiedskenmerken. De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn door de provincie vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s.

Het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel; ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden. Maar ook voor de kwaliteit van onze leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel. Voor nieuwe ontwikkelingen toetst de provincie aan een drietal aspecten: 'of', 'waar' en 'hoe' (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0006.png"

Figuur 2.1: Sturingsfilosofie Provincie Overijssel

Of

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding kwalificeert zich niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Waar

In de visie op de ruimte in Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Voor het gebied geldt voor het grootste deel het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding past hierbinnen.

Stads- en dorpsrandgebieden

Voor een klein gedeelte van het plangebied geldt dat deze ligt in het ontwikkelingsperspectief stads- en dorpsrandgebieden. In de Stedelijke Omgeving vind je enkele bijzondere gebiedscondities die specifieke kansen met zich meebrengen. Denk aan kenniscentra, stadsassen en stationsgebieden, maar ook aan stads- en dorpsrandgebieden. De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan. Recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stads- en dorpsrandgebieden de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen. Ook liggen er kansen voor nieuwe landgoederen en/of de landgoedaanpak; (restanten van) verdwenen landgoederen kunnen hierbij een bron van inspiratie zijn. Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer. Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding, past hierbinnen.

Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten). Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding, past hierbinnen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt deels in gronden met het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren de provincie de zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

De kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd, waarbij na aanleg de situatie in de oorspronkelijke staat worden hersteld. De aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding ondervindt geen belemmeringen vanuit de ontwikkelingsperspectieven.

Hoe

Natuurlijke laag

Voor wat betreft de natuurlijke laag is het plangebied deels gelegen in het gebied 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Voorliggend plan omvat een plan dat de realisatie van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk maakt. Dit heeft geen gevolgen voor de bestaande dekzandvlakte en ruggen.

Het plangebied ligt ook op gronden aangeduid als beekdalen en natte laagtes. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Voorliggend plan heeft geen effecten op het waterpeil.

Laag van de agrarische cultuurlandschappen

Een deel van het plangebied is aangeduid als Oude hoevenlandschap. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Tot slot is een deel van de gronden aangeduid als Maten en flierenlandschap. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische
waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuïteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpsontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging, particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.

De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de laag van de agrarische cultuurlandschappen.

Stedelijke laag

Een deel van het plangebied ligt in de stedelijke laag Bedrijventerreinen. Stedelijke netwerken voorzien in de (boven)regionale behoefte aan bedrijventerrein. De streekcentra Steenwijk en Hardenberg kunnen ruimte bieden aan de regionale behoefte aan bedrijventerreinen, voor zover dit past in de regionale programmering van de betreffende regio. De overige steden en dorpen voorzien in de lokale behoefte aan bedrijventerreinen. Daarbij geldt dat lokaal gewortelde bedrijvigheid ruimte kan worden geboden voor groei binnen de daarvoor geldende ruimtelijke kaders. Waar sprake is van overaanbod en kwalitatieve mismatch moet de balans tussen vraag en aanbod hersteld worden. De aanleg van een ondergrondse leiding heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de stedelijke laag

Laag van de beleving

De laag van de beleving is niet van toepassing op het plangebied.

3.4.2 Omgevingsverordening Provincie Overijssel

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen, dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Onder het kopje Omgevingsvisie is hierboven inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit plan bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel. Daaruit wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de beleidskaders.

3.5 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Almelo 2020-2040

De omgevingsvisie Almelo is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet die vanaf 1 juli 2022 inwerking zal treden. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Almelo. In de omgevingsvisie wordt gewerkt met overkoepelende thema's namelijk:

  • we doen het samen;
  • de basis onder ons bestaan;
  • blauwgroen netwerk;
  • alle (vaar-, spoor-, snel- en digitale) wegen leiden naar Almelo
  • voorrang voor de fiets, ruimte voor de auto
  • dorpen, stad en ommeland zijn ons podium en decor
  • samen gezond en verzorgd
  • wendbare woningen
  • veilig als voorwaarde

Omdat het grondgebied van de gemeente Almelo erg verschillend is, wordt in de omgevingsvisie gewerkt met vier gebieden:

  • het buitengebied,
  • de bedrijventerreinen,
  • de wijken & dorpen, en
  • de binnenstad.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding ligt deels op gronden aangeduid als buitengebied en deels op gronden aangeduid als bedrijventerrein. Het buitengebied is in de omgevingsvisie het geheel aan grafelijke gebieden en landgoederen, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap, het boerenland en de beroemde groene longen van Almelo, die in een vlindervorm om de stad en dorpen liggen.

Buitengebied

Almelo wil met de omgevingsvisie een precaire balans bewaren: het buitengebied optimaal benutten ten gunste van onze economie, recreatie, imago, klimaatbestendigheid en duurzaamheidsdoelen, zónder nadelige effecten voor het buitengebied, de bewoners en gebruikers. De aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding zorgt voor een versterking van de leveringszekerheid en de kwaliteit van het elektriciteitsnet en ondervindt geen belemmering vanuit het gemeentelijk beleid.

Bedrijventerreinen

Bedrijven vestigen zich graag in Almelo. Ondernemers kunnen hun ambities hier waarmaken en de bedrijventerreinen krijgen ruimte om te groeien, zodat de Almelose economie nog verder versterkt en er zoveel mogelijk banen worden gecreëerd. Samen met de Almelose werkgevers maakt de gemeente Almelo zich sterk voor medewerkers zodat ze het beste uit zichzelf kunnen halen. Daarnaast wil de gemeente Almelo er samen met de bedrijven op toe om de werkgelegenheid toekomstbestendig te maken en eigentijdse bedrijvigheid borgen, voor een blijvend sterke positie op regionaal en landelijk niveau.

Binnen het Thema bedrijventerrein spelen vier subthema's:

  • Werk als deel van het leven: Een goede combinatie van werk en privé wordt steeds belangrijker. Werkgevers zijn aantrekkelijker als er rondom hun bedrijf voorzieningen zijn, die de kwaliteit van het dagelijks leven van hun werknemers verbeteren.
  • Samenwerken aan bereikbaarheid: Bedrijventerreinen moeten goed bereikbaar blijven voor verschillende vormen van verkeer: vrachtwagens, schepen, fietsen, het openbaar vervoer en de auto. De gemeente Almelo streeft naar een groter aandeel werknemers dat per fiets of met het openbaar vervoer reist, om de doorstroming op de autowegen in de ochtendspits te verbeteren. Gemeente en bedrijven trekken hier samen in op.
  • Slimme indeling van bedrijventerreinen: Almelo heeft een gerichte aanpak voor het uitgeven en (vooral) herbestemmen of -structureren van locaties voor bedrijvigheid. Ook revitalisatie, transformatie of herbestemming van kleine bedrijventerreinen (in woonwijken) behoort tot de mogelijkheden. De functie voor de omgeving en geschiktheid in de omgeving, zijn daarbij richtinggevend.
  • Voor toekomstige uitbreiding van bedrijventerreinen geldt dat met name de groene longen van Almelo niet worden aangetast. Tot het zoekgebied behoort vooral de zuidwestelijke hoek van de A35 en het Twentekanaal. Daarbij wordt een eventuele uitbreiding gecompenseerd met natuurontwikkeling en gekoppeld aan duurzaamheidsopgaven

Onderhavige ontwikkeling geeft geen belemmering op de ontwikkelingsambities die in de omgevingsvisie voor bedrijventerreinen zijn vastgelegd.

Masterplan Almelo (2004)

Het Masterplan vormt als visie de basis voor de ontwikkeling van Almelo tot 2030. Met het Masterplan wil de gemeente de stad in balans brengen; jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad, met ruim 40.000 banen, te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze uitgangspunten krijgen de komende jaren concreet vorm in verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Vanuit vijf grote opgaven wordt de visie gepresenteerd:

  • stad in balans;
  • binnenstad als brandpunt;
  • betere aansluiting tussen vlinder (stad en land) en spin (verkeersstructuur);
  • simultaan schaken (samenwerking met regio, netwerkstad Twente, buurgemeenten);
  • slimme strategie.

Het masterplan staat de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding niet in de weg.

3.6 Conclusie

Vanuit het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeenten zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo-Hengelo in de gemeente Almelo.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). De onderzoeken zijn vanuit het beleidskader (hoofdstuk 3) en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. In dit hoofdstuk worden ook de traceringsuitgangspunten samengevat.

Onderzocht is of de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding belemmerd wordt door omgevingsaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.

4.1 Uitgangspunten TenneT

Bij de Elektriciteitswet 1998 (de "E-wet") is TenneT aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet zowel op land als op zee. TenneT is daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van dit net. Daartoe realiseert TenneT nieuwe assets en onderhoudt TenneT bestaande assets op een zo efficiënt en effectief mogelijke manier.

Om dat te bereiken legt TenneT, evenals vele andere functies in de Nederlandse samenleving, een claim op de beperkte beschikbare vrije ruimte in Nederland. TenneT is van mening dat deze claim alleen kan worden gerechtvaardigd indien een goede afweging van belangen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft TenneT de wens om bestaande infrastructuur zoveel als mogelijk ongestoord te laten liggen gedurende de gehele levensfase van een asset (40-50jr). Ook geldt dat TenneT nieuwe infrastructuur zo efficiënt / effectief mogelijk wenst in te passen en te realiseren.

Aldus is het streven van TenneT samen te vatten als:

'Duurzame instandhouding en aanleg van assets op een zo efficiënt mogelijke wijze waarbij zo goed als mogelijk rekening is gehouden met alle mogelijke belemmeringen en belangen van stakeholders'.

Ten behoeve van dit streven heeft TenneT een aantal beleidsregels opgesteld die van toepassing zijn ingeval door of in opdracht van TenneT nieuwe assets worden gerealiseerd of bestaande assets worden uitgebreid c.q. grootschalig worden vervangen. Deze beleidsregels zijn in principe gedurende de gehele looptijd van projecten van toepassing.

Deze beleidsregels zijn vastgelegd in een zogenoemd 'programma van eisen' (pve). Op dit project zijn het pve voor kabels, het pve met planologische traceringsuitgangspunten en locatie-eisen en het pve voor publieke en private rechten van toepassing.

Deze door TenneT gehanteerde beleidsregels zijn ook in dit project toegepast en hebben geleid tot een voorkeurstracé zoals in dit bestemmingsplan beschreven.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van verkennende boringen (zie bijlage 1 en 2). De resultaten van de onderzoeken worden hieronder beschreven.

4.2.1 Onderzoek

Het gedeelte dat door de gemeente Almelo loopt is circa 10,0 km lang. Daarvan wordt circa 5,4 km door open ontgravingen aangelegd. Naar verwachting wordt de sleuf 8 m breed (bovenin; onderin 4 m) en zal er tot een diepte van 2,1 m –mv grond worden ontgraven. Het overige gedeelte van het tracé, circa 4,6 km, zal worden aangelegd door middel van gestuurde boringen (HDD). De ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt door verschillende zones met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie, wat inhoudt dat voor (delen van) het plangebied archeologisch (voor)onderzoek verplicht is gesteld. Daar waar de ondergrondse 110kV kabelverbinding wordt aangelegd door middel van gestuurde boringen is, met uitzondering van het in- en uittredepunt, geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er wordt bij een gestuurde boring geen archeologische onderzoek gedaan met sleuven, omdat er bij het graven van proefsleuven meer verstoring plaatsvindt dan bij een gestuurde boring.

In dit kader heeft Antea Group in de periode juli-augustus 2018 een bureauonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat voor delen van het plangebied een middelhoge verwachting op resten uit voornamelijk de prehistorie geldt. Resten uit latere periodes kunnen echter ook worden aangetroffen. Voor de gebieden die in open ontgraving worden aangelegd, en die nog niet in eerdere onderzoeken zijn vrijgegeven, is een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uit te voeren.

Het veldonderzoek heeft aangetoond dat binnen het gedeelte van het plangebied in de gemeente Almelo plaatselijk sprake is van een (deels met dekzand opgehoogd) beekdal zónder veen. De kans dat zich hier archeologische resten bevinden wordt laag ingeschat. Ter plaatse van boringen 2 en 3 is echter nog wel veen aanwezig. Hierin kunnen goed geconserveerde resten uit de ijzertijd/Romeinse tijd (of later) aanwezig zijn. Daarnaast is veelal sprake van een (deels) verstoord of verspoeld pakket dekzand (dekzandwelvingen en –ruggen). Over het algemeen is geen sprake van een podzolprofiel of is deze opgenomen in de bouwvoor. De kans dat zich hier nog intacte resten bevinden wordt laag ingeschat. Dit geldt echter niet voor het gebied ter hoogte van boring 58 alwaar een deels intact podzolprofiel (dekzandkopje) is aangetroffen. Hier kunnen wel degelijk archeologische resten (vooral dieper ingegraven sporen) aanwezig zijn. Er zijn echter geen archeologische vondsten aangetroffen. Daarnaast zijn enkele dekzandwelvingen- en ruggen aanwezig, waar mogelijk nog dieper ingegraven sporen aanwezig zouden kunnen zijn. Gezien de mate van bodemverstoring aldaar en de afwezigheid van archeologische vindplaatsen in de directe omgeving, wordt de kans hierop echter toch laag ingeschat.

(Selectie)advies

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek en de conclusie dat hier mogelijk archeologische resten aanwezig zijn, wordt aanbevolen om de graafwerkzaamheden vanaf boring 3 tot aan boring 4 alsmede de zone tussen boring 57 en 59 niet in open ontgraving aan te leggen maar deze zones middels een gestuurde boring (HDD) te ontzien. Indien dit niet mogelijk is wordt geadviseerd om hier een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Daarnaast wordt aanbevolen om de rest van het plangebied vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling (de kans wordt laag ingeschat dat zich hier nog archeologische resten bevinden).

De implementatie van de bovenstaande aanbeveling is afhankelijk van het oordeel van de bevoegde overheid, in dezen de gemeente Almelo. Deze dient een selectiebesluit te nemen. Op 12 augustus 2019 heeft de heer A. Vissinga, regio-archeoloog Twente, laten weten in te kunnen stemmen met de bovenstaande conclusies en aanbevelingen.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

4.2.2 Conclusie

Voor een deel van het plangebied is een archeologische dubbelbestemming nodig. Deze is reeds opgenomen in de vigerende plannen. Deze dubbelbestemming blijft van toepassing. De archeologisch waarden zijn daarmee voldoende beschermd.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Verkennend onderzoek

Ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is een historisch en verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3 en Bijlage 4. Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de mogelijke bedrijfsactiviteiten en de hieraan gerelateerde risicovolle locaties die in het verleden hebben plaatsgevonden en/of nog steeds plaatsvinden. Inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden mogelijk te maken. Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5740/A1 (Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NEN, 2009 inclusief wijzigingsblad, februari 2016).

4.3.2 Conclusie

Op basis van de verzamelde informatie kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Uit de bodemkwaliteitskaart van regio Twente blijkt dat de boven- en ondergrond van het ondergrondse 110kV kabelverbinding die in de gemeente Almelo ligt voldoen aan de klasse achtergrondwaarde.
  • Uit onderzoeken van 2001 en 2015 blijkt dat op het trafostation te Almelo-Mosterdpot de grond licht tot matig verontreinigd is aan PCB en zware metalen. Op het terrein is ook een restverontreiniging aan minerale olie achtergebleven met onbekende omvang. De puinhoudende bovengrond is asbestverdacht.
  • De ondergrondse 110kV kabelverbinding kruist diverse voormalige wegen/heidepaden, een heideven en watergangen. Deze wegen en de meeste watergangen zijn vóór 1940 verdwenen/gedempt, waardoor de mate van verdachtheid op bodemverontreinigingen relatief laag is. Uit ervaring blijkt dat de voormalige watergangen zijn gedempt met gebiedseigen grond.

In het uitgevoerde landbodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Ter plaatse van de voormalige watergangen, wegen en paden zijn geen bodemvreemde materialen/bijmengingen waargenomen.
  • Ter plaatse van boring 002 is tot circa 1,0 m -mv puin- en afval in de bodem aangetroffen en zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan diverse zware metalen gemeten. Ter plaats van deze boring worden de kabels door middel van een gestuurde boring aangelegd. Boring 003 is ter plaatse van het in-/uittredepunt van de boring uitgevoerd. In het opgeboorde materiaal van deze boring is geen puin of afval waargenomen. Aangezien ter plaatse van boring 002 niet is voorzien in open ontgraving wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht.
  • Ter plaatse van boring 002 (verdachte deellocatie op basis van veldonderzoek) zijn in de puin- en afvalhoudende matig verhoogde gehalten aan zink en lood en licht verhoogde gehalten aan kobalt, koper, molybdeen en kwik gemeten. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium gemeten.
  • In de bermen van de rijksweg A35 en de Pastoor Ossestraat zijn in de boven- en ondergrond geen verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater ter plaatse van de peilbuizen 212A en 212B (berm A35) zijn matig verhoogde concentraties koper en licht verhoogde concentraties molybdeen en naftaleen gemeten. In de peilbuizen 213 en 216 (berm Pastoor Ossestraat) zijn licht verhoogde concentraties naftaleen en/of barium gemeten.
  • In de overige grond- en grondwatermonsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten/concentraties aangetoond.
  • Op basis van de CROW400 is op het tracé één gedeelte waarvoor in het grondwater Rood - niet vluchtig van toepassing is.

In het uitgevoerde waterbodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5720 de milieuhygiënische waterbodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Het slib en de ondergrond uit de tijdelijk te dempen watergang mogen worden verspreid op het aangrenzend perceel.

Aanbevelingen

De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmeringen voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding, met de volgende aandachtspunten:

  • Op locatie Almelo-Mosterdpot was geen toestemming voor het uitvoeren van veldonderzoek. Op deze locatie dient de verontreiniging met koper en nikkel nog te worden afgeperkt.

4.4 Ecologie

In projecten is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden. Er dient te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is.

Het doel van de uitgevoerde natuurtoets, zie bijlage 5, is het opsporen van (eventuele) strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland en te bepalen of de aanvraag van een ontheffing/vergunning noodzakelijk en eventueel vervolgonderzoek nodig is. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

4.4.1 Onderzoek

De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd indien deze niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van werkzaamheden en de effecten hierop. Dit is gedaan op basis van een Natuurtoets. De conclusies hiervan zijn hieronder uiteengezet.

Conclusies gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

De ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt op een aantal plaatsen door NNN-gebieden. Dit betreft ook enkele delen waar een open ontgraving wordt toegepast. Het grootste deel van de ondergrondse 110kV kabelverbinding dat door NNN-gebied loopt wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring. De werkzaamheden hebben een tijdelijk karakter waardoor geen langdurig ruimtebeslag plaatsvindt in een gebied dat is aangewezen onder het NNN. Door het tijdelijke karakter en de aard van de werkzaamheden kan de huidige situatie na afronding van de werkzaamheden hersteld worden. Aan de hand van de gegevens welke tijdens het terreinbezoek zijn verkregen is beoordeeld dat de voorgenomen werkzaamheden geen blijvend negatieve effecten op de wezenlijke en kenmerkende waarden van NNN gebieden hebben. Hierdoor zijn vervolgstappen niet noodzakelijk en hoeft geen uitgebreidere toetsing te worden uitgevoerd.

Natura 2000

De ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt niet door een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het Lonnekermeer op meer dan vier kilometer vanaf het eindstation bij Hengelo. Bij de toets aan de Wnb-gebiedsbescherming is gebleken dat het project mogelijk leidt tot een effect via stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Tot voor kort (29 mei 2019) kon mede op basis van een Aerius-berekening voor projecten die leiden tot stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden een beroep worden gedaan op het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Echter, op 29 mei 2019 heeft de Raad van State uitspraak gedaan inzake het PAS. Naar aanleiding van deze uitspraak mag het PAS niet meer worden gebruikt als basis voor het vaststellen van een project het verlenen van vergunningen voor projecten. Daarom zijn vervolgstappen met betrekking tot stikstofdepositie voor het project maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0007.png"

Stikstofonderzoek

De stikstofberekeningen zijn conform het advies uit de natuurtoets uitgevoerd; de resultaten zijn als bijlage 6 bijgevoegd. Uit de met AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen blijkt, dat als gevolg van het project de stikstofdepositie ter plaatse van relevante Natura 2000-gebieden toeneemt.

Uit de berekening van het project blijkt dat het extra verkeer dat van en naar de projectlocatie gaat rijden en het gebruik van mobiele werktuigen leidt tot een maximale depositie van 0,05 mol N/ha/jaar. Gezien deze bijdrage kunnen significante negatieve effecten op voorhand niet worden uitgesloten. Voor welke stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de bijdragen zijn berekend is in bijlage 6 weergegeven.

Ten aanzien van projecten met een kleine, tijdelijke depositie zegt BIJ12 het volgende: Voor tijdelijke projecten met een geringe toename van de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar over een periode van twee jaar in de aanlegfase (of een equivalent daarvan), kan er tegenwoordig, vanuit onder andere de spreiding van mobiele werktuigen, beredeneerd worden dat negatieve gevolgen op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. De berekende deposities vallen binnen de gestelde drempelwaarde. Het is aan de betreffende omgevingsdienst (Omgevingsdienst Achterhoek) om te bepalen of zij bovenstaande redeneerlijn volgen.

De bovenstaande redeneerlijn heeft betrekking op mobiele werktuigen en ander materieel, die tijdelijk stikstofemissies veroorzaken. Dit materieel wordt, verspreid over Nederland, telkens opnieuw ingezet voor verschillende projecten. De emissies van dit materieel vormen daardoor bestaande emissiebronnen die al sinds de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden onderdeel uitmaken van de bestaande achtergronddepositie. Dit materieel veroorzaakt ten opzichte van de totale achtergronddepositie een minieme deken die, voor wat betreft de ruimtelijke verdeling, vrijwel constant is. De emissie veroorzaakt door dit materieel is bovendien in de loop van de tijd steeds lager geworden door het schoner worden van motoren en het toepassen van emissie reducerende technieken.

Conclusies soortenbescherming

In het projectgebied komen beschermde soorten voor die mogelijk negatieve effecten ondervinden als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden. In de nabijheid van het projectgebied zijn tevens jaarrond beschermde nesten waargenomen. Verder kunnen er verblijfplaatsen en essentiële vliegroutes van vleermuizen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Ook zijn mogelijk beschermde soorten uit de volgende soortgroepen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig: reptielen, amfibieën, libellen, dagvlinders en vaatplanten. Onderstaand worden de conclusies per soortgroep aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0008.png"

Conclusies houtopstanden

In de Wet natuurbescherming zijn bepalingen opgenomen met betrekking de bescherming van houtopstanden buiten de bebouwde kom. Deze bepalingen geven aan dat voor het kappen van bomen buiten de bebouwde kom een meldingsplicht geldt. Deze bepalingen zijn van kracht wanneer:

  • de houtopstand buiten de 'bebouwde kom Wet natuurbescherming' ligt;
  • de houtopstand groter is dan 10 are (1000 m2 ) of wanneer het gaat om bomen in een rijbeplanting van meer dan 20 bomen.

Ten behoeve van het voornemen worden er op gronden in de gemeente Almelo geen bomen gekapt.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in bijlage I van bijlage 5 staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving.

4.4.2 Conclusie

Vanuit de Natura 2000-gebieden, de NNN, de soortenbescherming en de houtopstanden ondervindt het plan in gemeente Almelo geen belemmeringen. In het kader van de soortenbescherming worden de voorgeschreven maatregelen genomen. Nader onderzoek naar vleermuizen, reptielen en amfibieën is daarom niet nodig

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Bureauonderzoek

Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In figuur 4.4. zijn deze bronnen zichtbaar. De ondergrondse 110kV kabelverbinding kruist een aantal aardgasleidingen (NEN 3650-leidingen). Dit betreffen de volgende aardgasleidingen, die met een rode stippellijn zijn aangeduid:

  • Naam A-648, diameter 914 mm, wanddikte 17 mm, maximale werkdruk 80 bar.
  • Naam A-508, diameter 457 mm, wanddikte 8 mm, maximale werkdruk 66 bar.
  • Naam A-528, diameter 457 mm, wanddikte 8 mm, maximale werkdruk 66 bar.
  • Naam N-557-49, diameter 219 mm, wanddikte 6 mm, maximale werkdruk 40 bar.

De aanwezigheid van de gastransportleidingen brengt wel risico's met zich mee. In paragraaf 4.8 wordt hier verder op ingegaan.

Bij de keuze voor de ligging van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de veiligheidsafstanden uit het Handboek Risicozonering Windturbines. Aan de veiligheidsafstand van minimaal 245 meter wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0009.jpeg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0010.png"

Figuur 4.4: uitsnede risicokaart

4.5.2 Conclusie

Assets van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de hiervoor vermelde risicobron.

Er is geen sprake van vaststelling van een ruimtelijk besluit, dat betrekking heeft op de gronden in de omgeving van een (niet) basisnetroute en die de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toelaat. Er worden met dit plan geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving.

De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De uiteindelijke ondergrondse kabels zijn volledig geluidloos.

Mogelijk is wel de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing op de aanlegfase. De werkzaamheden zullen binnen de gestelde normen van de APV worden uitgevoerd.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect geluid planologisch aanvaardbaar.

4.7 Gezondheid

Magneetvelden hoogspanningsverbindingen

De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld volledig afgeschermd.

Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microtesla. Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm op alle voor publiek toegankelijke plaatsen.

Het toenmalige ministerie van VROM (nu ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) heeft aanvullend in 2005 een beleidsadvies aan gemeenten, provincies en netbeheerders voor bovengrondse hoogspanningslijnen gegeven. De kern van het beleidsadvies luidt als volgt:

Op basis van het voorgaande adviseer ik u om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

Het beleidsadvies is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Andere elektrische infrastructuur of voorzieningen zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations, transformatorhuisjes, spoorlijnen, tramwegen en dergelijke vallen niet onder het beleidsadvies. Het beleidsadvies is dus niet van toepassing op de ondergrondse kabelverbinding die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect gezondheid aanvaardbaar.

4.8 Kabels en leidingen

Bij de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de ondergrondse 110kV kabelverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse 110kV kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt ook rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de betrokken gemeenten.

Bij het kruisen van gasleidingen door middel van boringen wordt een afstand van 5 meter boven of onder de gasleiding aangehouden. Alle kruisingen met (hogedruk) transportleidingen voor aardgas op het tracé vinden plaats middels gestuurde boringen. De betrokken beheerders, TenneT en Gasunie, stemmen een en ander op elkaar af. Daar waar noodzakelijk worden maatregelen getroffen.

In de NEN norm 3654 zijn afstandsnormen en richtlijnen opgenomen voor gewenste afstanden tussen hoogspanningsverbindingen en andere kabels en leidingen. Daarnaast is een richtlijn opgenomen om te komen tot een ideale afstand. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij aanleg en instandhouding van nieuwe verbindingen van TenneT. Worden deze afstanden aangehouden dan is de noodzaak tot het treffen van maatregelen geminimaliseerd en kan de ongestoorde ligging beter worden geborgd.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Onderzoek

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.

Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding
    van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Vervolgens vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Naar verwachting is het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer.

4.9.2 Conclusie

Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.10 Vooronderzoek aanwezigheid conventionele explosieven (CE)

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen uit de Tweede Wereldoorlog conventionele explosieven (hierna CE) in het gebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden. In dat kader is onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8).

4.10.1 Bureauonderzoek

Het doel van het vooronderzoek is om aan de hand van een breed scala aan historisch feitenmateriaal een zo genuanceerd mogelijk beeld met betrekking tot het onderzoeksgebied in de Tweede Wereldoorlog te verkrijgen. Aan de hand van deze gegevens wordt een antwoord gegeven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van CE. Er wordt daarnaast ingegaan op de te verwachten soort(en) CE, de verschijningsvorm en de mogelijke hoeveelheid. Het onderzoek resulteert in een horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied door middel van GIS kaartmateriaal en het advies om de werkzaamheden onder reguliere omstandigheden uit te voeren, of om vervolgstappen te zetten in de vorm van bijvoorbeeld een (projectgebonden) risicoanalyse of direct een detectieonderzoek.

4.10.2 Conclusie

Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. De volgende gevechtshandelingen / CE gerelateerde handelingen hebben in en/of nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:

  • Het neerkomen van afwerpmunitie
  • Het afvuren van raketten
  • Beschietingen met vliegtuigboordwapenmunitie
  • Een vliegtuigcrash
  • Beschietingen met geschutmunitie/grondgevechten
  • De aanleg van stellingen
  • De aanleg van een verdedigingswerk
  • De aanleg van wapenopstellingen

De volgende CE kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:

  • Afwerpmunitie
  • Raketten
  • CE als onderdeel van een vliegtuigcrash
  • Geschutmunitie
  • CE afkomstig van grondgevechten
  • Vliegtuigboordwapenmunitie
  • Gedumpte munitie

Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE. Het CE verdachte gebied is horizontaal afgebakend op de CE-bodembelastingkaart. De horizontale en verticale afbakening van de CE verdachte gebieden wordt besproken in hoofdstuk 4.5 van het bijgevoegd rapport (zie Bijlage 8). In figuur 4.5 is een uitsnede van de CE-bodembelastingkaart voor de gronden in gemeente Almelo opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00119-BP31_0012.png"

Figuur 4.5: Uitsnede CE bodembelastingkaart Almelo

Er kan op basis van het onderzoek direct tot opsporing van CE worden overgegaan. De opsporingsfase omvat het geheel van organisatie en uitvoering, achtereenvolgens: werkvoorbereiding, detecteren, interpreteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificeren van de vermoede explosieven, tijdelijk veiligstellen van de situatie tot aan overdracht aan de EOD en proces-verbaal van oplevering aan TenneT en de gemeente. Wanneer de opsporingsfase voor de relevante gebieden is afgerond is het aspect CE geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Er kan ook worden gekozen om eerst om via verder onderzoek een nadere verdiepingsslag te maken en te kijken of de verdachte gebieden kunnen worden verkleind.

4.11 Waterhuishouding

4.11.1 Onderzoek

De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen.

Een legger is een aanvulling op de Keur. Een keur is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van de waterkeringen, waterhuishouding en wegen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de keur van toepassing is. Uit de Legger blijkt dat voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding in de gemeente Almelo geen eisen zijn opgenomen.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding leidt verder niet tot permanente effecten op het grondwater. Het deel van de ondergrondse 110kV kabelverbinding dat met gestuurde boringen, persingen en open ontgravingen onder de grond wordt aangelegd leidt niet tot extra verhard oppervlak op maaiveld.

Wel is voor de aanleg van een benodigde tijdelijke bouwweg ten westen van de Pastoor Ossestraat en ten noorden van de rijksweg A35 noodzakelijk om een deel van de aanwezige watergang gedeeltelijk tijdelijk te dempen. Hiervoor is op grond van de Keur van het waterschap Vechtstromen een vergunning vereist. Deze zal worden aangevraagd. Deze procedure staat los van het bestemmingsplan.

Langs het Twentekanaal ligt een beschermingszone voor de regionale waterkering. Op 15 oktober 2019 heeft overleg plaatsgevonden met Rijkswaterstaat waar gebleken is dat de boring onder het Twentekanaal uitvoerbaar is.

4.11.2 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt door de gemeenten advies gevraagd aan het Waterschap.

4.12 Milieu-effectrapportage

4.12.1 Besluit m.e.r.

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht.

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D
24.2  
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
1° een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2° een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.   Het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet of het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet.  
4.12.2 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd in de vorm van een aanmeldingnotitie, die als bijlage 7 is bijgevoegd. Geconcludeerd wordt, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en is het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

Dit hoofdstuk beschrijft de plansystematiek van het bestemmingsplan. Eerst wordt ingegaan op de planopzet, waarna een toelichting volgt op de planregels.

5.1 Verantwoording planvorm

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • Hoofdstuk 1: In dit hoofdstuk worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
  • Hoofdstuk 2: bevat de bestemmingsregels. Hierin worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Het betreft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning.
  • Hoofdstuk 3: bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.
  • Hoofdstuk 4: bevat de overgangs- en slotregels. Hierin is het overgangsrecht geregeld alsmede de titel.

Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden en slechts datgene geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden voor zover dit niet in strijd komt met de regeling uit dit bestemmingsplan. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd. In de vigerende bestemmingsplannen is reeds een Bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' opgenomen voor een bestaande bovengrondse 110kV kabelverbinding. Deze bestemming blijft zo gelden. Dit geldt ook voor de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding 2', die geldt voor een bovengrondse 380kV hoogspanningsverbinding. Voor de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding gaat de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' gelden.

5.2 Toelichting op de planregels

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen: de in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter verduidelijking van de betekenis en ter voorkoming van verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten: een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3 Reikwijdte: In dit artikel is aangegeven op welke wijze dit plan doorwerkt in relatie met de vigerende bestemmingsplannen.

Met dit artikel wordt ten eerste aan de vigerende bestemmingsplannen een dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning toegevoegd, waarvan de regels in artikel 4 zijn opgenomen. Dit maakt de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk.

Daarnaast voegt het bestemmingsplan aan de volgende plannen regels toe, zodat bij de aanleg van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding geen omgevingsvergunningen nodig zijn die in verschillende bestemmingen in de geldende bestemmingsplannen zijn opgenomen:

  • 1. bestemmingsplan Westelijke Groene Long wordt voor zover de gronden binnen voorliggend plan zijn gelegen als volgt gewijzigd: aan de bestaande regels van artikel 4 'Agrarisch met waarden' wordt in lid 4.6.2 een nieuw sub d toegevoegd die als volgt luidt : "d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die de aanleg van een ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze kan worden verleend als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden. Aangezien de kabel ondergronds wordt aangelegd en de situatie na aanleg wordt hersteld conform de bestaande situatie is er geen sprake van afbreuk aan het landschap. Voor het aspect natuur is nader onderzoek nodig. Zodra dat is uitgevoerd zal kunnen worden geconcludeerd of er geen natuurwaarden worden aangetast.

  • 2. bestemmingsplan Windmolenbroek - Groeneveld wordt voor zover de gronden binnen voorliggend plan zijn gelegen als volgt gewijzigd: aan de bestaande regels van artikel 3 'Agrarisch' wordt in lid 3.5.2 een nieuw sub c toegevoegd die als volgt luidt : "c. het aanleggen van een ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze kan worden verleend als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden. Aangezien de kabel ondergronds wordt aangelegd en de situatie na aanleg wordt hersteld conform de bestaande situatie is er geen sprake van afbreuk aan het landschap. Het schrappen van de omgevingsvergunningplicht voor de aanleg van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding is daarmee gerechtvaardigd.

  • 3. bestemmingsplan Buitengebied Almelo wordt voor zover de gronden binnen voorliggend plan zijn gelegen als volgt gewijzigd:
    • a. aan de bestaande regels van artikel 4 'Agrarisch met waarden' wordt in lid 4.5.3 een nieuw sub d toegevoegd die als volgt luidt : "d.werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die de aanleg van een ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze kan worden verleend als er door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. Deze bepaling regelt mogelijk niet de bescherming die er mee bedoeld is, maar hij geldt wel, aangezien het plan onherroepelijk is. De regel ter bescherming van een adequaat beheer en de veiligheid van een leiding is voor voorliggend plan overbodig. Het schrappen van de omgevingsvergunningplicht voor de aanleg van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding is daarmee gerechtvaardigd.
    • b. aan de bestaande regels van artikel 6 'Bos' wordt in lid 6.3.3 een nieuw sub c toegevoegd die als volgt luidt : "c.werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die de aanleg van een ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze kan worden verleend als er door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bos en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. Ter plaatse van bospercelen wordt de ondergrondse 110kV-kabelverbinding via gestuurde boringen aangelegd. Het schrappen van de omgevingsvergunningplicht voor de aanleg van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding is daarmee gerechtvaardigd.
    • c. aan de bestaande regels van artikel 20 'Leiding - Gas' wordt in lid 20.4.4 een nieuw sub c toegevoegd die als volgt luidt : "c.werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die de aanleg van een ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk. Deze wordt geweigerd als er door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding (i.c de bestaande gasleiding de wordt gekruist) en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. Voor het kruisen van de gasleiding worden afspraken vastgelegd tussen TenneT en de leidingbeheerder van de aardgastranportleiding. Het schrappen van de omgevingsvergunningplicht voor de aanleg van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding is daarmee gerechtvaardigd.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanning: dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. De regeling voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding met een spanning van maximaal 110kV is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.

Uitgangspunt van de dubbelbestemming is een zone van 11 meter breed. Deze 11 meter is opgebouwd uit een beschermingszone van maximaal 5,5 meter aan weerszijden vanaf de hartlijn. Binnen dit gebied wordt de ondergrondse hoogspanningsverbinding aangelegd. Het toepassen van deze zone levert geen onevenredige belemmeringen op voor de overige aanwezige bestemmingen.

Ter plaatse van deze gronden geldt dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet per se noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken. Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk. Het vergunningenstelsel is uitsluitend opgenomen om de aangelegde hoogspanningsverbinding te beschermen. Het is immers de bedoeling om de aanleg van de hoogspanningsverbinding direct mogelijk te maken. Zo wordt de aanleg van de hoogspanningsverbinding niet gefrustreerd door een omgevingsvergunningenstelsel. Ten behoeve van de aanleg is immers voldoende onderzoek uitgevoerd.

Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad, op of in de beschermingszone worden gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel: deze bepaling (conform het Besluit ruimtelijke ordening) dient om te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt ‘meegenomen’ bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht: in deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Artikel 7 Slotregel: dit artikel haalt de naam aan van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatiewet

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 (was 1.000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.

6.2 Kosten van aanleg en instandhouding

De kosten voor de aanleg van de een ondergrondse 110kV kabelverbinding komen uit het investeringsfonds van TenneT (CAPEX) en de kosten voor het instandhouden komen uit de aansluitkosten (OPEX). De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

6.3 Vestiging zakelijk recht

Voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110kV kabelverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de ondergrondse 110kV kabelverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen.

Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook wil TenneT bij voorkeur een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) afsluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet.

Belemmeringenwet Privaatrecht

TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de ondergrondse 110kV kabelverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van I&W aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Communicatie

Ter voorbereiding van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding hebben de betrokken gemeenten met TenneT samengewerkt om het bestemmingsplan vorm te geven. TenneT heeft bovendien uitgebreid en zorgvuldig gecommuniceerd met de grondeigenaren waar de leiding wordt aangelegd.

7.2 Vooroverlegprocedure ex art. 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijke procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties, waaronder Rijkswaterstaat. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen van het plan.

7.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 september 2021 tot en met 26 oktober 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.