direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tusveld 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00090-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Tusveld 4 in Bornerbroek is Erve Van der Wal gelegen. De huidige bewoners van het erf hebben het voornemen om het erf te herontwikkelen tot een verbreed landbouwbedrijf met diverse nevenactiviteiten zoals de verkoop van streekproducten, een terras, een pluktuin enzovoorts. Om een verbreed landbouwbedrijf op Erve Van der Wal mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Daarnaast wordt de huidige tweede bedrijfswoning aan het Tusveld 6 als gevolg van onderhavig plan omgezet in een plattelandswoning.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Tusveld 4' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0141.00090-)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Erve Van der Wal, het plangebied, is gelegen aan het Tusveld 4 te Bornerbroek. Het erf is gelegen in het buitengebied van de gemeente Almelo in het buurtschap Tusveld. De kern van het buurtschap ligt op zo'n 600 meter ten noorden van het erf. De weg Tusveld is de toegangsweg naar het gelijknamige buurtschap vanaf de Bornsestraat. In figuur 1.1 is de ligging van het erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in de omgeving (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

Begrenzing

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Tusvelderleiding waarbij de grens van het bouwvlak de exacte grens vormt. De noordoostelijke plangrens bestaat uit de grens van het bouwvlak en de kadastrale perceelsgrenzen. In het zuiden vormt de Joostinksdijk de grens. De westelijke grens bestaat uit de kadastrale perceelsgrenzen en de weg Tusveld. Het plangebied is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Ambt-Almelo, sectie P, nummers 391, 392, 394, 395, 1068, 1229 en 1230. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad, van de gemeente Almelo, op 29 maart 2011. Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien door het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' dat is vastgesteld op 18 juli 2017. Deze correctieve herziening bevat ter plaatse van het plangebied een - kleine - wijziging in de contour van de archeologische dubbelbestemming.

Tevens is het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' van toepassing. In dit plan zijn algemeen van toepassing zijnde regels met betrekking tot parkeren opgenomen.

Zie figuur 1.3 voor een uitsnede van de geldende verbeelding behorend bij het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening'. Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch', met een bouwvlak, toegekend. De gronden zijn, onder meer, bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, het bestaande aantal bedrijfswoning(en) en bed & breakfast. Binnen het plangebied zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Binnen de bestemming mogen bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen binnen het bouwvlak ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Aanvullend op de agrarische bestemming is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' van toepassing. De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Het verbreden van het landbouwbedrijf met nevenactiviteiten op recreatief gebied past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling te kunnen realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleiding
  • Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie
  • Hoofdstuk 3 Beleidskader
  • Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
  • Hoofdstuk 5 Wateraspecten
  • Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
  • Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
  • Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
  • Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld. In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven . Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor het buitengebied al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding. In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is op erve Van der Wal, gelegen aan het Tusveld 4 te Bornerbroek, sprake van een kleinschalige agrarisch bedrijf. Het erf is gelegen aan de erftoegangsweg Tusveld waar via de oprit het erf toegankelijk is. Op het erf zijn meerdere schuren aanwezig achter de bestaande - oude - boerderij met daaraan verbonden een bedrijfswoning uit recentere periode. Op het erf is reeds één vervallen schuur geamoveerd. Deze was aan de zuidzijde van de woning gesitueerd. De nog op het erf aanwezige schuren worden gebruikt als werkplaats, opslag voor landbouwvoertuigen en een caravanstalling. De caravanstalling biedt plaats aan 25 tot 30 caravans/campers. Aan het Tusveld 6 bevindt zich een tweede bedrijfswoning welke ook onderdeel uitmaakt van het plangebied.

De directe omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden. Ten oosten van het plangebied, aan het Tusveld 2, bevindt zich een woonerf. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Tusvelderleiding. Ten noorden van dit water bevindt zich de kern van het buurtschap Tusveld met functies als woonerven en (agrarische) bedrijven.De navolgende figuren geven een impressie van het plangebied en haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0004.png"

Figuur 2.1: Aanzicht op het erf vanaf de weg het Tusveld. Rechts de reeds geamoveerde schuur, in het midden de oude boerderij en links de bedrijfswoning (Tusveld nr. 4) (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0005.png"

Figuur 2.2: Aanzicht op de bestaande boerderij (bron: Ad Fontem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0006.png"

Figuur 2.3: Aanzicht vanaf de oostzijde van het erf (bron: Ad Fontem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0007.png"

Figuur 2.4: Bestaande schuur op het erf (bron: Ad Fontem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0008.png"

Figuur 2.5: Tweede bedrijfswoning gelegen aan het Tusveld 6 (bron: Google Streetview).

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers zijn voornemens het agrarische erf te herontwikkelen. Het gebruik van het agrarische erf wordt verbreed daar (schaal)vergroting ter plaatse geen perspectief heeft. Het landbouwbedrijf zal herontwikkeld worden tot een multifunctioneel landbouwbedrijf. De herontwikkeling is nodig om het bedrijf voort te laten bestaan. Door de initiatiefnemers is er een bedrijfsplan opgesteld, dit plan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

In de toekomstige situatie is er sprake van een agrarisch bedrijf met diverse nevenactiviteiten. De nevenactiviteiten bestaan uit een bed & breakfast, pluktuin en boomgaard, de teelt en verkoop van streekproducten, een rustpunt en de caravanstalling. De realisatie van deze functies vindt plaats in combinatie met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering door nieuwbouw van een kapschuur, de sloop van twee vervallen schuren en compensatiemaatregelen in de sfeer van het KGO-beleid. De oppervlakte van de reeds gesloopte en de te slopen schuur bedraagt 460 m2. De nieuw te bouwen kapsschuur krijgt een oppervlakte van, inclusief luifel/overstek, circa 700 m2 voor deels niet agarische functies. Zoals in paragraaf 2.1 beschreven is, heeft de sloop van één van de schuren reeds plaatsgevonden. De schuur die op figuur 2.4 te zien is zal nog gesloopt worden. De initiatiefnemer is voornemens om in een deel van de nieuwe schuur het vee te gaan houden. De huidige tweede bedrijfswoning aan het Tusveld 6 wordt omgezet in een plattelandswoning.

Onderstaand worden een aantal van de onderdelen van het plan nader beschreven:

B&B-kamers

Voor de mensen die langer dan een dag willen genieten van wat iniatiefnemers en de omgeving te bieden hebben worden maximaal 10 B&B-kamers gerealiseerd. Er zullen daarbij maximaal 2 kamers gerealiseerd worden in het rechtergedeelte van de bestaande woning. De maximale oppervlakte per kamer zal 60 m2 bedragen. De overige 8 kamers zullen gerealiseerd worden in de nieuw te bouwen kapschuur. Hier zal de maximale oopervlakte per kamer 30 m2 bedragen.

Pluktuin en boomgaard

Aan de zuidzijde van het erf worden een pluktuin en een boomgaard gerealiseerd. In de pluktuin zullen verschillende plukbare bloemen en groenten worden ingezaaid. In de boomgaard zullen diverse soorten fruitbomen worden aangeplant soorten zoals appel, peer en kers.

Verkoop van streekproducten

De oogst van de pluktuin en de boomgaard zal deels verwerkt tot streekproducten en verkocht worden. Hiervoor wordt een een verkoopruimte in de nieuw te bouwen kapschuur ingericht.

Rustpunt

Om en gedeeltelijk op gronden van initiatiefnemers is een wandelpad en -route gelegen. Ook loopt ‘De

Doorbraak’ met daarlangs een fietspad en -route ten noorden van het plangebied. Het rustpunt biedt de passerende wandelaar en fietser een mooi, landelijk en rustig plekje om even te rusten. Het rustpunt bestaat buiten uit een terras met overkapping/hooiberg. In de nieuw te bouwen schuur zullen koffie, gebak en andere lekkernijen verkrijgbaar zijn. Onderstaande figuur 2.6 geeft een impressie van de toekomstige situatie van de buitenruimte (terras) van het rustpunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0009.png"

Figuur 2.6: Impressie van de toekomstige situatie van de buitenruimte (terras) van het rustpunt (bron: bedrijfsplan familie Schabbink)

Caravanstalling

De caravanstalling is in de huidige situatie reeds aanwezig. In de toekomstige situatie zullen voor deze functie geen wijzigingen optreden.

Parkeerplaats

De nieuwe activiteiten en functies op het erf zullen zorgen voor een toename in de parkeerbehoefte. Om te voorzien in deze parkeerbehoefte wordt een nieuwe parkeerplaats aangelegd. In nadere toelichting op het aspect parkeren is opgenomen in paragraaf 2.3.2.

Beeldkwaliteit kapschuur

Bij de uitstraling van nieuw te bouwen schuur zal rekening gehouden worden met de omgeving. De schuur zal een traditioneel cq. karakteristiek uiterlijk krijgen. Onderstaande figuur 2.7 geeft een impressie van het beoogde aanzicht en de beoogde beeldkwaliteit. De schuur zal een oppervlakte van 651 m2 (inclusief luifel/overstek 693 m2) krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0010.png"

Figuur 2.7: Impressie van het beoogde aanzicht en de beoogde beeldkwaliteit (bron: bedrijfsplan familie Schabbink)

Ruimtelijk kwaliteitsplan

Zoals beschreven zal de herontwikkeling van het erf gepaard gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Ten behoeve van de herontwikkeling is daarom een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld welke als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. In dit plan is op basis van een analyse van het erf, de omgeving en de beleidsmatige uitgangspunten een plan opgesteld voor de erfinrichting en de landschappelijke inpassing van het erf. In figuur 2.8 is het plan voor het toekomstige erf en de landschappelijke inpassing opgenomen, dit landschapsplan is tevens als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. De bestaande houtwallen zullen versterkt worden met inheems struweel. De parkeerplaats en een deel van de weide zullen omzoomd worden met een beukenhaag. Op de zuidoosthoek van de parkeerplaats zal een solitaire eik aangeplant worden. Ten zuiden van de solitaire boom wordt een soortement van wadi aangelegd waardoor er in praktijk een plas dras situatie ontstaat waar regenwater geborgd en geïnflitreerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0011.png"

Figuur 2.8: Erfinrichting en landschappelijke inpassing (bron: Ad Fontem)

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Verkeer

Erve Van der Wal wordt ontsloten via de weg Tusveld. De weg Tusveld is een doorgaande, vrij brede, erftoegangsweg die ter plaatse van het plangebied het buurtschap Tusveld ontsluit op de Bornebroeksestraat ten zuiden van het plangebied. Als gevolg van onderhavig plan zal het aantal verkeersbewegingen op de weg Tusveld toenemen.

De extra verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan zal voortkomen uit gasten van de bed and breakfast, bezoekers van het rustpunt, de boomgaard, de pluktuin en kopers van de eigen geteelde en geoogste producten.

Tusveld 4

B&B

In de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn geen kencijfers opgenomen voor de verkeersgeneratie voor een B&B. Voor de verkeersgeneratie wordt daarom aangesloten bij de verkeersgeneratie van een bungalowpark, deze bedraagt gemiddeld 2,7 per bungalow. Bij onderhavig plan worden maximaal B&B 10 kamers gerealiseerd. Daarmee zal de maximale verkeersgeneratie, wanneer alle B&B-kamers bezet zijn, circa 27 verkeersbewegingen per dag bedragen.

Rustpunt, boomgaard, pluktuin en verkoop eigen geteelde en geoogste producten

In de CROW-publicatie 381 zijn geen kencijfers opgenomen voor een rustpunt, boomgaard, pluktuin en voor de verkoop van eigen geteelde en geoogste producten. Als uitgegaan wordt van een worst-case scenario kan het aantal extra verkeersbewegingen als gevolg van deze functies op 30 per dag gezet worden waarbij de piek in de zomermaanden zal liggen. De verwachting is dat deze functies veelal bezocht zullen worden door wandelaars en fietsers.

Tusveld 6

Het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning gaat niet gepaard met een toename van het aantal verkeersbewegingen aangezien de woonfunctie niet gewijzigd wordt. Door de woning aan te merken als plattelandswoning is het enkel mogelijk dat deze woning door derden, die geen functionele binding met het agrarisch bedrijf hebben, bewoond mag worden.

Conclusie

De weg Tusveld is er in voldoende mate op ingericht om een toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer' geen belemmering voor onderhavig plan.

2.3.2 Parkeren

De gemeente Almelo heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Beleidsregels parkeernormen Almelo'. Dit parkeerbeleid is vervolgens in bestemmingplan "Parapluherziening Parkeren" vastgelegd. Als richtlijn voor de parkeernormering maakt de gemeente Almelo gebruik van de op dat moment geldende CROW-publicatie voor de parkeerkencijfers.

Tusveld 4

B&B

In de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn geen kencijfers opgenomen voor de verkeersgeneratie voor een B&B. De parkeerbehoefte voor het B&B kan gesteld worden op één parkeerplaats per kamer. Daarmee bedraagt de totale parkeerbehoefte voor de B&B 10 parkeerplaatsen.

Rustpunt, boomgaard, pluktuin en verkoop eigen geteelde en geoogste producten

Voor een rustpunt, boomgaard, pluktuin en de verkoop van eigen geteelde en geoogste producten bevat de CROW-publicatie geen kencijfers, ook bevat de publicatie geen functie waarbij aangesloten kan worden. Derhalve wordt aangenomen dat met de realisatie van 8 parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte van deze functies voorzien kan worden. De verwachting is dat deze functies veelal bezocht zullen worden door wandelaars en fietsers.

Autoparkeren

Ten behoeve van de herontwikkeling van het erf wordt er aan de westzijde van het erf een parkeerterrein met ruimte voor 18 auto's gerealiseerd (zie figuur 2.5). Dit parkeerterrein krijgt een ontsluiting op de weg Tusveld door middel van een nieuw te realiseren inrit. Het parkeerterrein zal worden aangelegd met grasbetonstenen, om de hoeveelheid verstening zoveel mogelijk te beperken en het terrein een groen aanzicht te geven. Het zou indicitenteel voor kunnen komen dat de 18 parkeerplaatsen niet afdoende zijn. Wanneer dergelijke situatie zich voordoet dan kan er op het achtererf geparkeerd worden.

Fietsparkeren

Gezien de ligging van het plangebied in een recreatief aantrekkelijk gebied zullen er B&B-gasten zijn die hun fiets zullen meenemen naar en zullen gebruik tijdens hun verblijf. In een van schuren op het erf zal een ruimte worden ingericht waar zo'n 20 fietsen overdekt en veilig gestald kunnen worden. Gasten die een fiets willen huren kunnen terecht bij Meulenkamp Tweewielers, gevestigd in het buurtschap Tusveld.

Fietsparkeren voor bezoekers van het rustpunt, de boomgaard en de pluktuin zal nabij het terras, onder de hooiberg, plaatsvinden. Hier is plaats voor eveneens zo'n 20 fietsen.

Tusveld 6

Het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning gaat niet gepaard met een toename van de parkeerbehoefte aangezien de woonfunctie niet gewijzigd wordt. Door de woning aan te merken als plattelandswoning is het enkel mogelijk dat deze woning door derden, die geen functionele binding met het agrarisch bedrijf hebben, bewoond mag worden. Zoals op figuur 2.5 te zien is heeft deze woning een ruime oprit waarmee in voldoende mate in de parkeerbehoefte voorzien wordt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Onderhavig plan

Tusveld 4

Onderhavig plan voorziet in de herontwikkeling van Erve Van der Wal. Het landbouwbedrijf zal herontwikkeld worden tot een multifunctioneel landbouwbedrijf met diverse nevenactiviteiten in combinatie met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering door nieuwbouw van een kapschuur, de sloop van twee vervallen schuren en compensatiemaatregelen in de sfeer van het KGO-beleid.De oppervlakte van de reeds gesloopte en de te slopen schuur bedraagt 460 m2. De nieuw te bouwen kapsschuur krijgt een oppervlakte van, inclusief luifel/overstek, circa 700 m2 voor deels niet agarische functies. De herontwikkeling van het erf gaat gepaard met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder "andere stedelijke voorzieningen" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro, verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling aangemerkt kan worden. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het nieuwe ruimtelijke besluit, het onderhavige bestemmingsplan, maakt niet meer bebouwing mogelijk dan op grond van het vigerende bestemmingsplan kon worden gerealiseerd. De ontwikkeling kan derhalve aangemerkt worden als kleinschalige ontwikkeling. Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.

Tusveld 6

Daarnaast vindt er een planologische functiewijziging plaats van de woning aan het Tusveld 6 van bedrijfswoning naar plattelandswoning. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) geldt dat enkel een planologische functiewijziging in beginsel niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft. In onderhavig plan blijft er sprake van een woonfunctie waardoor gesteld kan worden dat de functiewijziging zeer beperkt is.

Geconcludeerd moet worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op onderhavig plan. Op basis van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.1.3 Wet plattelandswoningen

De Wet plattelandswoningen bevat een regeling voor veehouderijen die niet gestopt zijn, maar waarvan de woning qua gebruik wordt afgesplitst (plattelandswoning). Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, mag worden bewoond. De woning wordt niet beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Wel moet er voor de plattelandswoning sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van omliggende (agrarische) bedrijven.

Toets

In Hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de van toepassing zijnde milieu en omgevingsaspecten. In dat hoofdstuk wordt aangetoond dat er voor de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijf welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0012.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief, het uitbreiden van een agrarisch loonbedrijf en verplaatsing van de bedrijfswoning, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2.1.5 van de verordening wordt ingegaan op het begrip ruimtelijke kwaliteit. Zo dient in de toelichting op bestemmingsplannen te worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief zoals dat in de Omgevingsvisie is opgenomen en dat inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel (of, waar en hoe).

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In artikel 2.1.6 van de verordening is bepaald dat bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving met inachtneming van artikel 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5 kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Naast een investering in ruimtelijke kwaliteit zijn ook duurzaamheid en sociale kwaliteit belangrijke elementen om in te investeren.

In het kader van de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan KGO opgesteld. Er is een analyse van het landschap en de gebiedskenmerken ter plaatse van het plangebied gemaakt en de maatregelen ten aanzien van landschappelijke inpassing en de investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn beschreven in het ruimtelijk kwaliteitsplan. Zie voor de maatregelen die worden genomen in het kader van ruimtelijke kwaliteit het ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 3).

Artikel 2.12 Verblijfsrecreatie

De provincie Overijssel heeft geen explicieit beleid voor onzelfstandige B&B-kamers. Er wordt voor onderhavig plan aangesloten bij de bepalingen in artikel 2.12 van de verordening over verblijfrecreatie.

Artikel 2.12.1

In de verordening wordt verstaan onder:

  • a. recreatiewoning: een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik. Onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen;
  • b. recreatieverblijf: een gebouw of kampeermiddel dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;
  • c. bedrijfsmatige exploitatie: het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dat in de recreatieve verblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

Artikel 2.12.2

Lid 1

Een bed en breakfastkamer kan op grond van de verordening aangemerkt worden als recreatiewoning. In het artikel is bepaald dat bestemmingsplannen en projectbesluiten uitsluitend voorzien in de bouw van nieuwe recreatiewoningen indien en voor zover het betreft:

  • a. de nieuwbouw van een complex van recreatiewoningen waarvan het recreatieve gebruik door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd en tevens sprake is van een innovatief concept dan wel een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterreinen waarvan de bouw van nieuwe recreatiewoningen onderdeel uitmaakt;
  • b. de locaties voor verblijfsrecreatie die als zodanig zijn aangegeven op kaart Recreatie waarbij geldt dat op locaties aangeduid met ‘alleen kleinschalige complexen’ zijn toegestaan, mits door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie verzekerd is dat er sprake zal zijn van recreatief gebruik.

Lid 2

Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op recreatiewoningen die worden gerealiseerd in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, voor zover deze recreatiewoningen voldoen aan de eis van op de verhuurgerichte, bedrijfsmatige exploitatie.

De bed en breakfastkamers worden gerealiseerd in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Er zal sprake zijn van een bedrijfsmatige exploitatie. De regels van dit bestemmingsplan sluiten permanente bewoning van de kamers uit.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor het landelijk gebied van belang. Het plangebied aan de ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap', tevens is aanduiding 'Stads- en dorpsrandgebieden' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0013.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, plangebied ter plaatse van de marker (bron: Provincie Overijssel)

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, worden in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Onderhavig plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf tot multifunctioneel landbouwbedrijf met diverse nevenactiviteiten, waarbij tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in het landschap op en rondom het erf. Het initiatief is daarmee passend binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarnaast voorziet het plan in het omzetten van de tweede bedrijfswoning aan het Tusveld 6 in een plattelandswoning. Ook dit past binnen het ontwikkelingsperspectief.

Stads- en dorpsrandgebied

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan.

Recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stads- en dorpsrandgebieden de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen.

Onderhavig plansluit goed aan bij het vergroten van de recreatief-toeristische ontwikkeling van het buurtschap Tusveld. Met de herontwikkeling worden diverse recreatieve functies aan het erf toegevoegd zoals een bed & breakfast en een rustpunt met terras.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in een dekzandlandschap en dit landschap heeft bepaalde kenmerken (zie figuur 3.3). Het dekzanlandshap kenmerkt zich door een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0014.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag ter plaatse van het plangebied (bron: Provincie Overijssel)

Bij de herontwikkeling van Erve Van der Wal tot een multifunctioneel landbouwbedrijf met diverse nevenactiviteiten wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met het zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. De planologische functiewijziging van de woning aan het Tusveld 6 van bedrijfswoning naar plattelandswoning doet geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied is grotendeels gelegen in het 'Oude Hoevenlandschap', het zuidelijk deel van het van plangebied is gekarteerd als 'Jong heide- en broekontginningslandschap' (zie figuur 3.4)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0015.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van het plangebied (bron: Provincie Overijssel)

Oude Hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het landschap kenmerkt zich met verspreid liggende hooggelegen essen (bouwlanden) met daarlangs vaak nog steilranden. Tussen de essen liggen laaggelegen weilanden. Aan de rand van de essen zijn de verspreid liggende boerderijen aanwezig zodat de bouwlanden, maar ook het water en de heide (voor de plaggen), dichtbij huis aanwezig waren. Een dicht netwerk van houtsingels, houtwallen en loofhoutbosjes is kenmerkend voor het landschap.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Jong heide- enbroekontginningslandschap

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemesteplaggendienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningennugelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterkingvandedragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

De herontwikkeling van Erve Van der Wal tot een multifunctioneel landbouwbedrijf met diverse nevenactiviteiten gaat gepaard met het versterken van de landschaps-/groenstructuren rondom het erf zoals beschreven staat in het ruimtelijke kwaliteitsplan (zie Bijlage 3). Er wordt op deze wijze bijgedragen aan het versterken en het herstellen van de landschappelijke kenmerken. De planologische functiewijziging van de woning aan het Tusveld 6 van bedrijfswoning naar plattelandswoning doet geen afbreuk aan de kenmerken van het agrarisch cultuurlandschap.

De stedelijke laag

In de stedelijke laag is de weg Tusveld aangemerkt als onderdeel van het 'informele trage netwerk'. Daarnaast heeft het plangebied in de stedelijke laag het kenmerk 'verspreide bebouwing'.

Informele trage netwerk

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

Verspreide bebouwing

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen.

Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.

De herontwikkeling van Erve Van der Wal tot een multifunctioneel landbouwbedrijf doet geen afbreuk aan het informele trage netwerk. De herontwikkeling past binnen de erfstructuur, wordt gekoppeld aan het landschap en draagt bij aan de toegankelijkheid van het erf.

Laag van de beleving

In de laag van de beleving is het kenmerk 'Stads- en dorpsrandgebieden' aan het plangebied toegekend. Aan dit kenmerk is reeds aandacht besteedt bij de ontwikkelingsperspectieven.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Almelo

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo. Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein. De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene longen die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behoud van de lobbenstructuur. Binnen deze structuur moet worden gezocht naar de nodige uitbreidingsruimte voor stedelijke functies.


Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0016.png"

Figuur 3.5: Uitsnede verbeelding Structuurplan herziening 2009 ter plaatse van het plangebied (bron: gemeente Almelo)

Figuur 3.5 toont dat het plangebied gelegen is in het 'overig groen en landelijk gebied' van de gemeente Almelo. De weg Tusveld is in het structuurplan aangemerkt als (recreatieve) fietsroute. Ten noorden van het plangebied ligt een 'provinciale verbindingszone natuurbeleid': de Tusvelderleiding. Onderhavig plan levert een positieve bijdrage aan het landelijk gebied en levert, door de realisatie van o.a. het bed & breakfast, het rustpunt en de pluktuin, een impuls aan recreatieve beleving hiervan. De planologische functiewijziging van de woning aan het Tusveld 6 van bedrijfswoning naar plattelandswoning doet geen afbreuk aan de gebiedskenmerken. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met het 'Structuurplan Almelo'.

3.3.2 Kaderstelling landelijk gebied

Op 10 juli 2012 heeft de gemeenteraad de 'Kaderstelling landelijk gebied' vastgesteld. Deze kaderstelling bevat een richtinggevend ruimtelijk beleidskader dat dient als toetsingskader voor nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. In de kaderstelling wordt een viertal ruimtelijke kaders specifiek genoemd:
1. Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector.
2. Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen.

3. De groene longen worden gevrijwaard van verdere stedelijke ontwikkeling.
4. Nieuwe initiatieven die:
a. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;
b. van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn;
kunnen eventueel worden ingepast, indien met het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.

Onder het eerste punt wordt nog concreet aangegeven dat initiatieven op het gebied van Rood-voor-Rood of Vrijkomende Agrarische Gebouwen (VAB) mogelijk zijn. Met de kaderstelling wordt eveneens het werkboek 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld als toetsingsinstrument voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.

Toets

Bij voorliggend plan gaat het om een reeds bestaand agrarisch bedrijf en bestaand erf met agrarische bestemming. De herontwikkeling van Erve Van der Wal tot een multifunctioneel landbouwbedrijf met diverse nevenactiviteiten is in overeenstemming met hetgeen bepaald is in de 'Kaderstelling landelijk gebied'. Er is voor de in onderhavig plan besloten ontwikkeling een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld conform het werkboek 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (zie Bijlage 3).

Met de planologische functiewijziging van de woning aan het Tusveld 6 van bedrijfswoning naar plattelandswoning wordt de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven niet gehinderd. In Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten is aangetoond dat er voor deze woning (nr. 6) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan voldoet en past daarmee binnen de kaderstelling voor het landelijk gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0017.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij onderhavig plan is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'.

Tusveld 4

Externe werking

Bij externe werking gaat het om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieubelastend is naar de omgeving. Voor een bed and breakfast kan aangesloten worden bij de activiteit 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' waar op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand van 10 m geldt voor het aspect geluid. Het rustpunt met terras ten behoeve van kleinschalige extensieve dagrecreatie kan, eveneens op basis van de VNG-uitgave, aangesloten worden bij de richtafstand die geldt voor 'Café's en bars'. Deze afstand bedraagt eveneens 10 m voor geluid. De caravanstalling kan op grond van de VNG-uitgave aangemerkt worden als 'Opslaggebouw (verhuur opslagruimte)' (SBI-code: 52109B) waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect geluid.

De toekomstige plattelandswoning aan het Tusveld 6 bevindt zich op circa 55 meter van de B&B (afstand dichtsbijzijnde gevel van de woning woning tot aan de bed and breakfast) en eveneens circa 55 meter van de caravanstalling (afstand dichtsbijzijnde gevel van de woning tot de dichtsbijzijnde gevel caravanstalling).

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie buiten het plangebied, woning aan Tusveld 2, bevindt zich op minimaal 100 meter van het plangebied (afstand dichtsbijzijnde gevel woning en oostelijke grens plangebied). Daarmee geldt voor beide woningen dat er ruimschoots aan de richtafstand voldaan wordt.

Interne werking

Een bed and breakfast kan gezien worden als een milieugevoelige functie. Bij interne werking gaat het om de vraag of de functie(s) binnen een plangebied hinder ondervinden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangbied. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende (agrarische) bedrijven.

Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan het Tusveld 3. Het bedrijf heeft een milieuvergunning voor het houden van (een beperkt aantal) vleesstieren en -kalveren. Voor een dergelijk bedrijfgeldt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een maximale richtafstand van 100 m voor het aspect geur. De bed and breakfast-kamers zullen op ten minste 165 meter van het agrarische bedrijf gerealiseerd worden. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan en worden anderzijds andere agrarische bedrijven niet belemmerd als gevolg van onderhavig plan.

Tusveld 6

Externe werking

Een plattelandswoning betreft geen milieubelastende functie.

Interne werking

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan het Tusveld 3. Het bedrijf heeft een milieuvergunning voor het houden van (een beperkt aantal) vleesstieren en -kalveren. Voor een dergelijk bedrijfgeldt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een maximale richtafstand van 100 m voor het aspect geur. Daarnaast geldt een richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. De afstand tussen het bouwvlak van dit agrarische bedrijf en de dichtsbijzijnde gevel van de plattelandswoning bedraagt circa 96 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtsafstanden voor stof en geluid voldaan. Voor het aspect geur geldt dat niet aan de richtafstand voldaan wordt maar dat er wel sprake is van een aanvaardbare situatie. Nadere toetsing aan het aspect vindt plaats in paragraaf 4.4.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan voldoet voor wat betreft bedrijven en milieuzonering

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0018.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart met het plangebied in paars omcirkeld (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat in de (directe) omgeving van het plangebied zich diverse risicobronnen op het gebied van externe veiligheid bevinden.

Leiding Gasunie N-528-70

Ten noorden en oosten van het plangebied is een leiding van de Gasunie gelegen (hoofdroute N-528-70). De leiding is van het type NEN 3650 heeft de volgende kenmerken:

  • Uitwendige diameter 168,00 mm;
  • Wanddikte buisleiding 5,00 mm;
  • Maximale werkdruk 40,00 bar

Voor de gasleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is 70 meter, de 100% letaliteitsgrens is 40 meter.

De bed en breakfast-kamers, de pluktuin en het rustpunt zullen op ten minste 100 meter afstand van de leiding gerealiseerd worden en liggen daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour (PR). Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat het invloedsgebied hiervan wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens. De bed en breakfast-kamers, de pluktuin en het rustpunt liggen buiten het invloedsgebied. Ten aanzien van de woning aan het Tusveld 6 geldt dat het een planologische functiewijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning betreft en dat er geen veranderde siuatie ten aanzien van externe veiligheid ontstaat.

Leiding Gasunie N-531-29

Ten westen van het plangebied is een leiding van de Gasunie gelegen (hoofdroute N-531-29). De leiding is van het type NEN 3650 heeft de volgende kenmerken:

  • Uitwendige diameter 327,00 mm;
  • Wanddikte buisleiding 7,00 mm;
  • Maximale werkdruk 40,00 bar

Voor de gasleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is 70 meter, de 100% letaliteitsgrens is 40 meter.

De bed en breakfast-kamers, de pluktuin en het rustpunt zullen op ten minste 260 meter afstand van de leiding gerealiseerd worden en liggen daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour (PR). Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat het invloedsgebied hiervan wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens. De bed en breakfast-kamers, de pluktuin en het rustpunt liggen buiten het invloedsgebied. Ten aanzien van de woning aan het Tusveld 6 geldt dat het een planologische functiewijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning betreft en dat er geen veranderde siuatie ten aanzien van externe veiligheid ontstaat.

A1/A35, knooppunt Azelo - knoopunt Buren

Op 480 meter ten zuiden van het plangebied ligt de snelweg A1/A35: Knp. Azelo - Knp. Buren. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geldt voor dit wegvak een risicoplafond voor het plaatsgebonden risico van 1 meter van de snelweg en een risicoplafond voor het groepsrisico van 82 meter. Het plangebied ligt buiten de afstanden voor het plaatsgebonden- en groepsrisico. Ten aanzien van de woning aan het Tusveld 6 geldt dat het een planologische functiewijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning betreft en dat er geen veranderde siuatie ten aanzien van externe veiligheid ontstaat.

Conclusie

Op basis van vorenstaande moet geconcludeerd worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Tusveld 4

Op basis van hetgeen in paragraaf 2.3 beschreven is kan voor een worst-case scenario uitgegaan worden van toename van 60 verkeersbewegingen per dag. Er zal geen sprake zijn van (extra) vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 46 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00090-BP31_0019.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Tusveld 6

De Raad van State heeft bij uitspraak van 4 februari 2015 (201306630/5/R3) bepaald dat de luchtkwaliteitseisen ook gelden bij plattelandswoningen. Het aspect luchtkwaliteit zal geen beperking vormen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. Dit ook gezien hetgeen beschreven is bij het aspect geur in paragraaf 4.1 dat er in de toekomstige situatie maar een beperkt aantal dieren op het bedrijf aan het Tusveld 4 zullen worden gehouden. Daarbij geldt voor het bedrijf aan het Tusveld 3 een richtsafstand van 30 meter voor stof. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Tusveld 4

Een bed and breakfast valt aan te merken als een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. De afstand tussen het agrarisch bedrijf aan het Tusveld 3 en de bed and breakfast zal, zoals in paragraaf 4.1 beschreven, ten minste 165 meter bedragen.

Tusveld 6

De Wet plattelandswoningen bevat een regeling voor veehouderijen die niet gestopt zijn, maar waarvan de woning qua gebruik wordt afgesplitst (plattelandswoning). Het gaat om de bescherming tegen de geur van de voormalige eigen veehouderij. De Wet plattelandswoningen voegt een nieuw artikel 1.1a toe aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De Wet plattelandswoningen heeft bij de Wgv een nieuw derde lid aan artikel 2 toegevoegd. Deze (voormalige) bedrijfswoning bij een veehouderij, die door een derde bewoond mag worden, wordt gezien als onderdeel van de inrichting. Dit betekent dat deze (voormalige) bedrijfswoning bescherming geniet tegen de geur van de (eigen) inrichting. Derhalve vormt het agrarische bedrijf aan het Tusveld 4 voor wat betreft het aspect 'geur' geen belemmering voor de plattelandswoning. Daarbij dient opgemerkt te worden dat op het bedrijf momenteel geen dieren gehouden worden. In de toekomst zullen op het erf een klein aantal koeien en eventueel andere boerderijdieren gehouden worden. Deze activiteiten zullen geen grote geurbelasting met zich meebrengen.

Voor wat betreft geurbelemmeringen in het kader van de Wgv ten aanzien van omliggende agrarische bedrijven is artikel 3 lid 2 van de Wgv van belang. Op basis van dit artikel bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Dit betekent dat in alle gevallen een vaste afstand van 50 meter tot omliggende agrarische bedrijven geldt. In artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is bepaald dat de afstand in deze situatie wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtsbijzijnde emissiepunt. In de Rgv is een emmissiepunt gedefinieerd als:

'Een punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten:

a. het geheel overdekte dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht; of
b. het overdekte gedeelte van het gedeeltelijk overdekt dierenverblijft treedt, dan wel wordt gebracht.'

Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf waaraan getoetst moet worden is gelegen aan het Tusveld 3. De afstand tussen het bouwvlak (waarbinnen dierenverblijven gerealiseerd mogen worden) van dit agrarische bedrijf en de dichtsbijzijnde gevel van de plattelandswoning bedraagt circa 96 meter.

Conclusie

Vorenstaande brengt met zich mee dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Wet geurhinder en veehouderij en het aspect 'geur' geen belemmering vormt.

4.5 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Tusveld 4

Met het realiseren van de nieuwe kapschuur met daarin acht bed & breakfast-kamers wordt er een nieuw verblijfsobject gerealiseerd. Door Envita Almelo B.V. is een verkennend (asbest)bodemonderzoek (rapportnummer: 207659-10/R01, d.d. 28 juli 2017) uitgevoerd om de actuele bodemkwaliteit vast te stellen en te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting.

De resultaten van het onderzoek luidden als volgt:

Chemische parameters  

In de grond zijn geen van de onderzochte stoffen in gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond welke mogelijk van nature in het grondwater aanwezig zijn.

Asbest

In de grond van de toplaag onder de afwaterende zijde van de schuur is asbest aangetoond. In het monster is een hoeveelheid niet-hechtgebonden vezelbundels chrysotiel aangetoond in de fractie van 0,5 tot 4 mm. Het indicatieve gewogen gehalte (67 mg/kg d.s.) overschrijdt de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. niet. Deze verontreiniging is waarschijnlijk veroorzaakt door erosie van het dak.

Conclusies

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:

  • De grond niet verontreinigd is met chemische parameters;
  • Het grondwater licht verontreinigd is met chemische parameters. De verontreinigingen hebben waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong. Hiervoor is geen nader onderzoek nodig;
  • In de bodem asbest aanwezig is. Waarschijnlijk als gevolg van erosie van een asbestdak, is een concentratie aan asbestvezels in de grond aangetoond. Omdat ter plaatse het afwaterende dak in de grond een indicatief gehalte aan asbest groter dan de helft van de interventiewaarde (> 50 mg/kg d.s. (gewogen)) is aangetoond in, dient formeel een nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van het gehalte asbest. Dit nader onderzoek wordt echter niet zinvol geacht gezien de onderzoeks-intensiteit (drie proefgaten) en omdat het asbest is aangetoond in de fijne fractie van de toplaag. Een nader onderzoek waarbij conform NEN5707: 2015 één proefsleuf wordt gegraven, zal niet meer informatie verschaffen over de verontreinigingssituatie. Ook wordt niet verwacht dat hiermee een gewogen gehalte wordt vastgesteld boven de interventiewaarde.

Aanbevelingen

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het "meldpunt bodemkwaliteit". In het kader van kostenefficiëntie adviseren wij om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken.

Conform art. 28 van de Wet bodembescherming moet bij het bevoegd gezag melding worden gedaan van de voorgenomen werkzaamheden. Deze melding hoeft niet als geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en:

  • De betreffende hoeveelheid te ontgraven grond niet meer bedraagt dan 50 m3 en/of de hoeveelheid verontreinigd grondwater niet meer bedraagt dan 1.000 m3;
  • De grond slechts tijdelijk wordt verplaatst en na verplaatsing in zijn geheel wordt teruggebracht.

Tusveld 6

Het omzetten van de functiewijziging van de woning aan het Tusveld 6 van bedrijfswoning naar plattelandswoning zal niet gepaard gaan met bodemingrepen. Omdat er in de huidige situatie reeds sprake is van een gebouw waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verbleven, is bodemonderzoek niet noodzakelijk. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Tusveld 4

Een bed and breakfast is geen geluidsgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder, derhalve kan nadere toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege blijven.

Tusveld 6

Bij de beoordeling van geluidsnormen geldt artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit. Uit dit artikel volgt dat in de definitie van het begrip gevoelige gebouwen is aangegeven dat slechts een woning die bij de inrichting hoort geen geluidsgevoelig object is waarvoor de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden. Voor een bedrijfswoning/plattelandswoning die niet tot de desbetreffende inrichting behoort, gelden derhalve dezelfde normen als voor een woning die is bestemd als burgerwoning.

De toetsing aan de normen ter bescherming van de geluidhinder die de plattelandswoning kan ondervinden van andere omliggende inrichtingen blijft gelden. Voor het bedrijf gelegen aan Tusveld 3 geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid. De afstand van de bedrijfswoning aan het Tusveld 6 tot aan het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan het Tusveld 3 bedraagt 96 meter. Het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning heeft wat betreft het geluidaspect dan ook geen verdere beperking voor de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf aan het Tusveld 3.

4.7 Flora en fauna

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 230 meter afstand van het plangebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 10 kilometer afstand (Lonnekermeer).

Met de realisatie en het gebruik van het gewenste plan komt er NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak) vrij. Door uitvoering van en AERIUS berekening, opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting, is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx en NH3 in Natura2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx en NH3 plaats in Natura2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

 

De AERIUS Calculator 2019 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteiten op

Natura2000. De uitkomsten van de berekeningen uitgevoerd met de AERIUS-calculator zijn geldig en

toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

 

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen

activiteiten.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de te slopen schuur is er een natuurtoets uitgevoerd waarbij naast de schuur ook directe omgeving van de schuur is meegenomen. Het plangebied daartoe op 27 september 2017 bezocht. De natuurtoets is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

Op grond van artikel 3.1.1a van het Besluit ruimtelijke ordening mag bij de vaststelling van een bestemmingsplan geen gebruik gemaakt worden van gegevens en onderzoeken die ouder zijn dan twee jaar. Voor het plangebied is geen sprake van gewijzigde feiten en omstandigheden ten opzichte van de situatie voor het in 2017 uitgevoerde onderzoek waardoor er geen aanleiding is om het onderzoek te actualiseren.

De resultaten van het onderzoek luidden als volgt:

Verkennend locatieonderzoek

Er zijn geen vertegenwoordigers van soortgroepen aangetroffen die op basis van de geplande activiteit(en) verstoort kunnen worden of schade op zouden kunnen oplopen. In het gebied komen, in combinatie met de geselecteerde activiteit(en), geen Wettelijk beschermde soorten voor waarbij schadelijke effecten worden verwacht.

Inventarisatie

In het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetrofen.

Aantoonbaar zorgvuldig handelen

Aantoonbaar zorgvuldig handelen betekent dat vooraf op papier is vastgelegd welke planten en of dieren er op de projectlocatie aangetroffen zijn en welke maatregelen er getroffen zijn en worden om te voorkomen dat de gunstige staat van instandhouding van deze flora en fauna aangetast wordt.

Er zijn geen soorten aangetroffen. De aanwezige bomen zijn in potentie geschikt voor rust- en verblijfplaatsen van algemene broedvogels. Indien er bomen gekapt zouden worden dan dient de kap uitgesteld te worden tot buiten de kwetsbare periode.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat vanwege de lokale invloedsfeer de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden hebben. Uit de uitgevoerde natuurtoets blijkt dat zich binnen het plangebied geen beschermde soorten bevinden. In het kader van 'aantoonbaar zorgvuldig handelen' dient de kap van bomen uitgesteld te worden tot buiten de kwetsbare periode. Als gevolg van onderhavig plan zullen er geen bomen gekapt worden. Een en ander brengt met zich mee dat het aspect 'flora en fauna' geen beperkingen opleverd bij de uitvoering van onderhavig plan. Uit de uitgevoerde sitkstofberekening blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat

gevoelig is voor stikstof.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is grotendeels op gronden die voorzien zijn van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Bouwregels

In de bestemmingsregels is ten aanzien van bouwen bepaald dat:

  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van hetgeen bij a. is beschreven ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd;
  • c. Een omgevingsvergunning, zoals beschreven onder b is niet vereist indien het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 2500 m² en minder diep steekt dan 0,40 meter.

Het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter en met een oppervlakte groter dan 2500 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het aanleggen van straten, parkeerplaatsen en overige infrastructuur alsmede het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage.

Toets

Bouwen

De nieuwe kapschuur kent een oppervlakte van 700 m2 en wordt deels ten zuiden van de huidige schuur (gebouwcontour) gerealiseerd. Op 27 september 2017 is door dhr. Wiltvank van gemeente een advies afgegeven over al dan niet uitvoeren van een archeologisch ten behoeve van het bouwen van de nieuw te realiseren kapschuur. Uit het advies volgt dat er nagenoeg geen nieuwe bodemverstoring plaatsvindt waarbij archeologische waarden kunnen worden verstoord en dat er dan ook geen reden is om hieraan een archeologisch onderzoek aan te verbinden. Het advies is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor de parkeerplaats, het rustpunt, de pluktuin en de buitenruimtes van de B&B-kamers zullen er geen grondingrepen plaatsvinden die dieper gaan 0,40 meter. Voor de realisatie van de boomgaard en de wadi zullen er wel bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 0,40. Deze ingrepen zullen plaatsvinden over een oppervlakte van circa 1.300 m2. Daarmee is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Ondanks dat voor de uitvoering van onderhavig plan geen arceologisch onderzoek noodzakelijk is dient een eventuele toevalsvondst of waarneming doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in de praktijk kan de vinder terecht bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie blijkt dat de weg Tusveld een historische route betreft die zeker in 1648 aanwezig was. De ontwikkeling die met onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt is niet van invloed op deze route. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit temeer omdat het plangebied op circa 11 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Lonneker) is gelegen en de ontwikkeling relatief beperkt van aard is. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit plan voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan voorziet direct in de eindbestemming voor de geplande ontwikkeling (bestemming 'Wonen' inclusief een bouwvlak). Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

In lijst D van het Besluit milieu-effectrapportage is onder nummer 11.2 aangegeven dat bij een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en meer dan 2000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. Voor een dergelijk grootschalig stedelijk project is geen sprake. Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Met deze toelichting op het bestemmingsplan zijn de gevolgen van het plan op de omgeving in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving. Het plan ligt niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied. De onderzoekslocatie ligt op circa 11 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Lonnekermeer). Door de afstand en de bestaande invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten te verwachten zijn. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan

 

4.10 Fysieke veiligheid

4.10.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
  • Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
  • Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

4.10.2 Bereikbaarheid
4.10.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
4.10.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

4.10.3 Opkomsttijd
4.10.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

Normtijd   Gebruiksfunctie  
   
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

4.10.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voorlogies geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

4.10.4 Bluswatervoorziening
4.10.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

4.10.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst. Het plangebied grenst aan de Tusvelder leiding. Derhalve is binnen een astand van 320 meter een secundarie bluswatervoorziening aanwezig.

4.10.5 Zelfredzaamheid
4.10.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.


Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

4.10.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

Het plan bestaat, onder meer, uit het realiseren van een bed & breakfast, rustpunt, boomgaard en pluktuin. De gasten van deze functies zullen in voldoende mate zelfredzaam zijn danwel geholpen kunnen worden door personen die wel zelfredzaam zijn. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

4.10.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
4.10.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.
4.10.6.2 Beoordeling sirenedekking

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen
    voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.1.5 Beleid gemeente Almelo
5.1.5.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

5.1.5.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen inhoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Hemelwater

Op 15 augustus 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 8. Op basis van de toets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat waterschap kan instemmen met de planvorming van het plan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Als reactie hierop heeft aangegeven dat zij graag zou zien dat het regenwater van de verharde oppervlakken (zoals daken en erfverharding) in het plan niet rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater maar ter plaatse worden geïnfiltreerd en/of geborgen, bijvoorbeeld in een greppel/wadi of vijver.

Het hemelwater van de nieuwe kapschuur en de overige nieuw te realiseren verharding zal binnen het plangebied geïnfiltreerd worden. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 wordt in het zuiden van het plangebied een soortement van wadi aangelegd waardoor er in praktijk een plas dras situatie ontstaat waar regenwater geborgd en geïnflitreerd kan worden. De gemiddelde grondwaterstand binnen het plangebied is 2 min maaiveld.

Afvalwater

Afvalwater wordt geloosd op het drukriool dat een piekbelasting kent van 1 m3/uur. In de toekomstige situatie zal deze piekbelasting niet overschreden worden.

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit plan.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het agrarische bedrijf op Erve Van der Wal tot multifunctioneel landbouwbedrijf met diverse nevenactiviteiten mogelijk gemaakt.Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de standaardregels, voor zover van toepassing in de onderhavige situatie, van de gemeente Almelo.

Het gaat hierbij om:

  • 1. Het opnemen van de aanduiding 'bed & breakfast' op de verbeelding en in de regels;
  • 2. Het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – nevenactiviteiten' op de verbeelding en in de regels;
  • 3. Het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning' op de verbeelding en in de regels;
  • 4. Het opnemen van de aanduiding 'terras' op de verbeelding en in de regels;
  • 5. Het planlogisch regelen van de bestaande caravanstalling door het opnemen van de aanduiding 'caravanstalling' op de verbeelding en in de regels, uitsluitend in de bestaande schuur die hiervoor reeds gebruikt wordt.

Ad 1. Door opnemen van de aanduiding 'bed & breakfast' op de verbeelding ter plaatse van het rechtergedeelte van de bestaande woning en opnemen van deze aanduiding in de regels maakt het mogelijk om ter plaatse maximaal 2 bed & breakfast-kamers (voor elk max. 2 volwassenen en 2 kinderen) van elk 60 m2 te realiseren

Ad 2. Het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – nevenactiviteiten' op de verbeelding en in de regels maakt het mogelijk om de voorste helft van de nieuw te bouwen kapschuur te gebruiken voor multifunctionele nevenactiviteiten. De activiteiten mogen daarbij bestaan uit maximaal 8 bed & breakfast-kamers van elk maximaal 30 m2, een gezamenlijke huiskamer/ontvangst- en workshopruimte, verkoop streekproducten inclusief producten uit de pluktuin, rustpunt en keuken;

Ad 3. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning' is de tweede bedrijfswoning aan het Tusveld 6 omgezet in een plattelandswoning;

Ad 4. De aanduiding 'terras' is aangebracht ter plaatse van de buitenruimte van het rustpunt. De omvang van het terras mag maximaal 250 m2 bedragen, uitsluitend t.b.v. kleinschalige extensieve dagrecreatie. Binnen de aanduiding mag een overkapping/hooiberg van maximaal 50 m2 gerealiseerd worden;

Ad 5. In de huidige situatie is de bestaande schuur aan de noordoostzijde van het erf reeds in gebruik als caravanstalling. Door het opnemen van de aanduiding 'caravanstalling' op de verbeelding ter plaatse van deze schuur en het opnemen van de aanduiding in de regels is de caravanstalling planologisch ingepast.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Tusveld 4 bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels', bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen (artikel 1);
  • Wijze van meten (artikel 2).

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels', bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels', bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels', bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende (dubbel)bestemmingen, te weten 'Agrarisch' en 'Waarde - archeologisch verwachting hoog'. Hieronder volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

Agrarisch (artikel 3)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Zelfstandige niet-grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderij zijn niet toegestaan.

Het bestaande aantal bedrijfswoningen en maximaal één paardenbak binnen het bouwvlak zijn toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' is een bed & breakfast bestaande uit maximaal twee slaapkamers met een maximale oppervlakte van 60 m2 per kamer toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – nevenactiviteiten' is een bed & breakfast toegestaan bestaande uit maximaal acht slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer. Verder is binnen deze aanduiding een ontvangstruimte, ee verkoopruimte voor de verkoop van eigen geproduceerde producten, een rustpunt en een keuken toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een terras met een maximale oppervlakte van 250 m2, uitsluitend ten behoeve van kleinschalige extensieve dagrecreatie toegestaan. Binnen deze aanduiding mag een overkapping/hooiberg van maximaal 50 m2 gerealiseerd worden.

Ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' is een caravanstalling toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan.

Daarnaast zijn binnen deze bestemming wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat boogkassen met een bouwhoogte van maximaal 1,20 m uitsluitend zijn toegestaan in de periode van oktober tot en met april, extensieve dagrecreatie met bijbehorende gebouwen, overige bouwwerken, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven en bestaande nutsvoorzieningen toegestaan.

Er is een maximale goot- en bouwhoogte aangegeven voor bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning. Voor bedrijfsbebouwing geldt een maximale goothoogte van maximaal 6 meter, met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale goothoogte van 5 meter, met een maximale hoogte van 9 meter. Daarnaast zijn er nog regels opgenomen met betrekking tot de inhoud van een bedrijfswoning (maximaal 750 m3), de dakhelling van bedrijfsgebouwen (minimaal 20°) en dat de afstand tot de eigendomsgrens niet minder dan 5 meter mag bedragen. Voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen zijn regels opgenomen, evenals voor overige bouwwerken. De bestemming kent een afwijkingsmogelijkheid voor het toegestaan van een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Doel van deze voorwaardelijke verplichting is de uitvoering van het ruimtelijk kwaliteitsplan zoals deze is opgenomen als bijlage bij de regels, te waarborgen. Het is mogelijk om, door af te wijken van de gebruiksregels, soortgelijke maatregelen met soortgelijk beschermingsniveau uit te kunnen voeren.

Middels afwijking van de gebruiksregels wordt onder voorwaarden inwoning mogelijk gemaakt, evenals onder meer nevenactiviteiten, recreatieve nevenactiviteiten en een biomassavergistingsinstallatie.

'Waarde - archeologische verwachting hoog' (artikel 4)

Ter plaatse van de gronden met de archeologische verwachtingswaarde is de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' opgenomen. De archeologische verwachtingswaarde komt voort uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Almelo.

Deze bestemming is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. In afwijking van het bepaalde in de (basis)bestemmingen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden. Bij bodemingrepen vanaf 2500 m2 én dieper dan 0,40 meter geldt een onderzoeksplicht.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Voorliggend plan is opgesteld voor rekening en risico van de aanvrager. Voor de uitvoering van het plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de aanvrager. Daardoor zijn er voor de gemeente geen financiële gevolgen te verwachten. Omdat daarmee de kosten anderszins verzekerd zijn, kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Rijksdiensten

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.


Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.


Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.


Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.


Provincie Overijssel
In het kader van vooroverleg is het plan in het najaar van 2019 aan de provincie voorgelegd. De provincie heeft de volgende reactie gegeven:

''Ten aanzien van de toelichting merk ik op dat onzelfstandige B&B-kamers niet vallen onder recreatiewoningen. Wij hebben geen expliciet beleid hiervoor en geen bezwaar tegen deze nevenactiviteit op een agrarisch bedrijf. De omvang is fors maar de KGO-maatregelen zijn voldoende om een goede ruimtelijke kwaliteit te realiseren''

Op basis van vorenstaande volgt dat de provincie kan instemmen met het plan.


Waterschap Vechtstromen

Op 7 februari 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Zoals beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.2) is de korte procedure van toepassing. Dit houdt in dat waterschap kan instemmen met de planvorming van het plan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 13 mei 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.