direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Krooshoopsweg 3 Bornerbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00087-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Krooshoopsweg 3 in Bornerbroek is agrarisch loonbedrijf De Weer gevestigd. De eigenaren wonen in de bedrijfswoning op het erf. Door de groei van het bedrijf in de afgelopen decennia is de bedrijfswoning centraal op het perceel te midden van de bedrijfsgebouwen komen te liggen. Dit is voor zowel de bedrijfsvoering als voor het woon- en leefklimaat verre van ideaal. Als de kinderen van het gezin buiten spelen, of van- en naar de woning gaan kan dit met de grote machines bij het agrarisch loonbedrijf leiden tot gevaarlijke situaties. Om die reden bestaat het voornemen om de bedrijfswoning naar een locatie aan de voorzijde van het erf te verplaatsen. De huidige bedrijfswoning wordt geïntegreerd in de bedrijfsvoering waar klanten en groepen kunnen worden ontvangen. Voor een werkbare bedrijfsvoering is het wenselijk om het gehele erf her in te richten waarbij ruimte wordt gecreëerd voor twee nieuwe bedrijfshallen. De uitbreiding zal grotendeels worden gerealiseerd binnen de huidige bedrijfsbestemming alsook op gronden die momenteel een agrarische bestemming kennen. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Krooshoopsweg 3 Bornerbroek' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:2000 (tek. nr. NL.IMRO.0141.00087-BP31)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Krooshoopsweg 3 in Bornerbroek en de direct daarom liggende gronden waarop de landschappelijke inpassing zal plaatsvinden. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Almelo op ca. 1,5 kilometer van het dorp Bornerbroek. De Krooshoopsweg is een zijweg van de doorgaande Entersestraat richting het zuiden. Het betreft een doodlopende weg die eindigt het agrarisch loonbedrijf. Direct ten zuidwesten van het erf ligt de gemeentegrens van Almelo met de gemeente Wierden. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Almelo, sectie T, perceelsnummers 206, 210 en 217. Op figuur 1.1 staat de ligging van het plangebied met een rode omlijning weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas Overijssel)

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2011. Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien door het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' dat is vastgesteld op 18 juli 2017. Deze correctieve herziening bevat ter plaatse van het plangebied een kleine wijziging in de contour van de archeologische dubbelbestemming. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de geldende verbeelding behorend bij het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening'.

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegekend. De gronden zijn daarmee bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Daarnaast beschikt het perceel over de functieaanduiding 'agrarisch loonbedrijf'. Gronden met de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' komt echter niet terug in de regels binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' van het bestemmingsplan. Gezien de aanduiding op de verbeelding wordt geconcludeerd dat dit destijds wel de insteek is geweest. Deze omissie wordt met het onderhavig bestemmingsplan hersteld. Binnen de bestemming is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan. In het plangebied is één bedrijfswoning aanwezig.

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak. In het geldende bestemmingsplan is per abuis voor het perceel Krooshoopsweg 3 geen bouwvlak opgenomen. Gezien de bestemming, de aanduiding en de aanwezige bestaande bebouwing wordt geconcludeerd dat voor deze locatie wel een bouwvlak opgenomen had moeten worden. Deze omissie wordt met het onderhavig bestemmingsplan hersteld.

Aanvullend op de agrarische bestemming is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' van toepassing. De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. De verplaatsing van de bedrijfswoning ten noorden van het bestaande erf en een beperkte uitbreiding aan de zuidzijde past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling te kunnen realiseren.

Ten oosten van het huidige perceel ligt een houtwal die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Landinrichting Enter Ypelo'. Deze strook heeft hierin de bestemming 'Bos' met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting - hoog'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' (bron: Ruimtelijke Plannen)

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven . Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor het buitengebied al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Aan de noordzijde wordt het erf begrensd door de Krooshoopsweg met aan beide zijden agrarische gronden. Via deze weg wordt het bedrijfsperceel ook ontsloten en langs deze weg liggen ook een woonerf en een inmiddels gesloopte recreatiewoning. Ten oosten van het bedrijfsperceel liggen enkele agrarische gronden. Aan de westzijde ligt de Schipdamsweg als harde grens. Aan de zuidzijde liggen wederom agrarische gronden. In figuur 2.1 staat op de luchtfoto uit 2017 het bedrijfsperceel roodomlijnd weergegeven. Nog niet alle ruimte binnen het huidige erf wordt op dit moment gebruikt. Het bedrijfsperceel heeft zowel aan de Krooshoopweg als aan de Schipdamsweg een ontsluiting. Centraal op het erf staat de bedrijfswoning welke in figuur 2.1 geel omlijnd is. Aan de noordzijde van het erf staan 3 bedrijfsgebouwen en een silo. Aan de zuidzijde van het erf staat een werktuigenberging. Het terrein rondom de bedrijfsgebouwen is volledig verhard. Ten zuiden van de bedrijfswoning is een tuin aanwezig. Daarnaast is er reeds sprake van een goede landschappelijke inpassing door de aanwezige groenstructuren langs de Schipdamsweg en de Krooshoopsweg. Door de ligging van de woning centraal op het bedrijfsperceel is het woon- en leefklimaat niet optimaal. Rondom de woning vinden de bedrijfsactiviteiten plaats met de bijbehorende geluiden, trillingen, geuren en veiligheidsrisico's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0003.png" Figuur 2.1: Luchtfoto bestaande situatie Krooshoopsweg 3 (bron: Atlas Overijssel)

Door noodzakelijke uitbreiding van het steeds groter wordende materieel is er een nijpend tekort ontstaan aan opslagruimte en manoeuvreerruimte op het perceel. Door het ruimtegebrek wordt momenteel dagelijks materieel in de buitenlucht gestald. Een onwenselijke situatie aangezien gewerkt wordt met zeer kostbare machines die samen met de werknemers het fundament van het bedrijf betekenen. Bovendien is het materieel waarmee wordt gewerkt qua omvang de laatste jaren groter c.q. forser geworden, wat los van het feit dat het aantal stuks materieel fors is gegroeid op zichzelf al extra stallingsruimte en manoeuvreerruimte vergt. De bestaande schuren zijn niet geschikt om de grootste machines die het bedrijf heeft fatsoenlijk te kunnen stallen. Uitbreiding van de bedrijfsruimte is nodig om anno 2019 nog aan de voorwaarden te kunnen voldoen ten aanzien van een moderne concurrerende bedrijfsvoering, waaronder uitstraling, kwaliteit, voorraadbeheer, flexibiliteit en efficiency.

In de winterperiode vindt gebruikelijk groot onderhoud plaats aan het materieel en wagenpark. Om werkzaamheden goed en veilig uit te kunnen voeren is een grote werkplaats voor onderhoud aan machines noodzakelijk. Nu vinden werkzaamheden aan de grote machines vaak plaats in de stallingsruimte tussen de andere machines of buiten wegens het ontbreken van werkruimte. Van een veilige en goede werkomgeving is dan geen sprake. De bestaande loodsen zijn echter niet vorstvrij waardoor op winterdagen niet altijd onderhoud kan worden gepleegd aan de machines.

In de navolgende foto’s is goed zichtbaar dat tractoren en machines dicht op elkaar gestald worden waarbij geen mogelijkheden zijn om de schuren aan de andere zijde te verlaten. Ook is te zien dat er in veel gevallen beperkte ruimte is voor onderhoud aan machines en dat de bouwhoogte voor enkele machines te beperkt is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0006.png"

Figuur 2.2: foto's bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Ten behoeve van de herontwikkeling is door Hannink Landschapsvormgeving in samenwerking met Building Design Architectuur een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Daarin is op basis van een analyse van het erf, de omgeving en de beleidsmatige uitgangspunten een plan opgesteld voor de erfinrichting en de landschappelijke inpassing van het erf. In figuur 2.3 is de situatietekening van het toekomstige erf en de landschappelijke inpassing opgenomen. Het landschapsplan inclusief legenda is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting. Het ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting.

De bestaande bedrijfsbebouwing wordt uitgebreid. Er worden aansluitend op de bestaande bebouwing, twee nieuwe loodsen gerealiseerd. Het westelijke bedrijfsgebouw zal dienst doen als werkplaats en stallingsruimte. Door de inpandige scheidingswand te verplaatsen is het mogelijk de werkplaats op termijn te vergroten. De loods wordt goed geïsoleerd zodat een machines vorstvrij gestald kunnen worden. Tevens kunnen werknemers ook bij vorst altijd onderhoud plegen aan machines. Met de nieuwe loods wordt ook de routing over het perceel aangepast. De nieuwe loods beschikt aan beide zijden over grote overheaddeuren zodat machines na stalling of onderhoud rechtdoor kunnen rijden om het pand te verlaten. Door de nieuwe indeling van het bedrijf ontstaat ruimte om het parkeren voor werknemers en bezoekers te scheiden. Op die manier ontstaat een logische routing op het bedrijfsperceel. Dit vergroot de veiligheid voor werknemer en bezoekers. De oostelijke schuur wordt op de lange termijn gerealiseerd en wordt in het geheel gebruikt als stallingsruimte. De nieuwe loods moet geschikt zijn om de grote machines die anno 2019 bij dergelijke bedrijven horen goed te kunnen stallen. De nieuwe bedrijfsbebouwing heeft respectievelijk een oppervlakte van circa 1700 en 1650 m2. De bouwhoogte van een van de nieuwe hallen bedraagt maximaal 13 meter. Deze hoogte is noodzakelijk in verband met een aan te brengen kraanbaan. De bestaande bedrijfswoning, met de karakteristieke voorzijde wordt in de nieuwe situatie niet meer bewoond en wordt gebruik voor kleinschalige opslag. De bestaande mestsilo, gelegen aan de noordoostzijde van het perceel zal in de toekomst worden herbouwd en een aantal meters worden verplaatst richting de hoek van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0007.png"

Figuur 2.3: Erfinrichting en landschappelijke inpassing (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

De herinrichting van het perceel zorgt voor mogelijkheden voor het hergebruiken en infiltreren van hemelwater. In dat kader wordt een put gerealiseerd waar een deel van het water wordt opgevangen dat op daken valt. Dit water kan worden hergebruikt voor het schoonspuiten van machines. Het hemelwater dat op de verharding en overige gebouwen valt wordt opgevangen en afgevoerd naar de te graven laagte (wadi) aan de oostzijde van het perceel (zie figuur 3). Op die manier wordt het hemelwater in het plangebied opgevangen en kan het langzaam infiltreren in de bodem.

Met de onderhavig planherziening wordt tevens het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' behorend bij de bestaande woning ten noorden van de toekomstige bedrijfswoning lichtelijk aangepast. De oppervlakte van dit bouwvlak blijft gelijk.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

Loonbedrijf De Weer wordt via de Krooshoopsweg ontsloten op de Entersestraat. De Krooshoopsweg is een doodlopende weg met drie woon/bedrijfspercelen, waarvan het agrarisch loonbedrijf het eindpunt vormt (op crica 450 meter van de Entersestraat). Het betreft een relatief smalle weg, waardoor landbouwvoertuigen elkaar in de eerste instantie niet eenvoudig kunnen passeren. Op enkele plekken zijn echter paseerhavens aanwezig waardoor landbouwvoertuigen elkaar eenvoudig kunnen paseren.

De Entersestraat vormt de belangrijkste ontsluitingsweg voor het agrarisch loonbedrijf. De aansluiting van de Krooshoopsweg op de voorrangsweg Entersestraat bestaat uit een overzichtelijke kruising. Ter plaatse van deze kruising zijn in 2016 door Loonbedrijf De Weer een aantal grasklinkers aangelegd, zodat landbouwvoertuigen eenvoudig de Entersestraat op en af kunnen draaien. Op het gebied van verkeersveiligheid zijn er geen negatieve effecten te verwachten.

In het hoogseizoen is er sprake van maximaal 40 tot 60 verkeersbewegingen per dag (ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf). De verwachting is dat de verkeersintensiteit in de toekomst niet onevenredig zal toenemen en dat de verkeersbewegingen eenvoudig via de bestaande infrastructuur kunnen worden afgewikkeld.

Parkeren

Op het eigen erf is voldoende ruimte beschikbaar om aan de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. De parkeerplaatsen voor bezoekers en de twintig werknemers van het bedrijf worden van elkaar gescheiden, zoals zichtbaar is in het landschapsplan in Bijlage 1. De volledige parkeerbehoefte van het bedrijf wordt daarmee op de eigen kavel gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder. Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan heeft betrekking op verplaatsing van de bedrijfswoning en uitbreiding van het bedrijfsperceel. Het gaat om een uitbreiding van het erf van circa 4500 m2 (3500 m2 ten behoeve van uitbreiding bedrijfsperceel, circa 1000 m2 in verband met te verplaatsen bedrijfswoning), waarbij circa 3400 m2 extra bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd. Een gedeelte van de nieuwe bedrijfsbebouwing is binnen het huidige erf en de functie-aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' gelegen. Circa 1400 m2 van de nieuwe bedrijfsbebouwing ligt buiten deze aanduiding.

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo blijkt ook uit de overzichtsuitspraak ladder-jurisprudentie (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recentere uitspraak door de Raad van State. Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.


De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.


Gezien de totale uitbreiding van bebouwing en bedrijfsperceel dient het plan, als wordt getoetst aan geldende jurisprudentie, te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De tredes van de ladder dienen daarom te worden doorlopen.

Behoefte
Het verplaatsen van de bedrijfswoning is nodig om het bedrijfsverkeer bestaande uit de grote machines beter te scheiden van het privéverkeer van de eigenaar en draagt bij aan de veiligheid. Daarnaast is door een groter wagenpark en steeds groter wordende machines een uitbreiding van stallingsruimte en meer manoeuvreerruimte noodzakelijk. In hoofdstuk 2 is uitgebreid ingegaan op de behoefte van Loonbedrijf De Weer om het bedrijf aan de Krooshoopsweg 3 uit te breiden.

Van oudsher, sinds 33 jaar, is het bedrijf op de locatie aanwezig en heeft het bedrijf een sterke binding met c.q. is het bedrijf gelieerd aan het buitengebied. Gezien de activiteiten van het bedrijf (in hoofdzaak agrarisch loonwerk) is het noodzakelijk dat het bedrijf zich “tussen” zijn klanten bevindt. De klanten zijn met name afkomstig uit de omgeving en het betreft voornamelijk agrarische ondernemers. Vanwege economische gronden (korte rijafstanden) en verkeersveiligheid (rijden met grote, brede landbouwvoertuigen) is het logisch dat een agrarisch loonbedrijf zich midden in zijn werkgebied bevindt, zijnde het buitengebied.


Het bedrijf wenst de plattelandsuitstraling en de binding met het platteland te behouden. De vraag naar de werkzaamheden die het bedrijf uitvoert komt voornamelijk uit het buitengebied/van de lokale markt zelf. Door de uitbreiding kan het agrarisch loonbedrijf haar klanten beter bedienen en hierdoor haar klantenbestand verder uitbouwen. Vanuit economisch perspectief dient de vestigingskeuze van het bedrijf dus lokaal te zijn. Het agrarisch loonwerk als kernactiviteit kan alleen worden voortgezet indien er voldoende continuïteit in de werkzaamheden is. De vestiging aan de Krooshoopsweg 3 en de uitbreiding komt daarmee tot stand op basis van een behoefte.

Bestaand stedelijk gebied
Om te bepalen of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen dient er zowel een kwalitatieve als kwantitatieve toets plaats te vinden.
De huidige locatie biedt op dit moment niet de ruimte die noodzakelijk is voor het doorvoeren van verbeteringen naar een meer gezonde, efficiënte, duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering. Hiervoor is uitbreiding van de bedrijfsgebouwen en het bedrijfsperceel vereist. Interne verkeersstromen en logistiek worden hierdoor verbeterd en inpandige stalling van alle machines en materieel wordt hierdoor op goede wijze mogelijk. De nieuwe grootte van het bedrijfsperceel op grond van dit bestemmingsplan is in totaal circa 2.2 hectare. Er zijn geen geschikte bedrijfskavels van een dergelijke grootte beschikbaar op de lokale markt, in de directe omgeving van Bornerbroek of in de gemeente Almelo. Andere bedrijventerreinen, zoals het XL-businesspark, geven mogelijkheid voor vestiging van grote bedrijven in de logistiek, transport, distributie en industrie. Dit type bedrijven kiezen vaak mede voor het XL-businesspark vanwege de ligging aan de autosnelweg A35 en de nabijgelegen Combi Terminal Twente (CTT). Een agrarisch loonbedrijf past niet binnen deze categorieën en de beoogde uitstraling van dit bedrijventerrein.


Daarnaast geldt dat splitsing van de bedrijfsactiviteiten voor De Weer niet tot de mogelijkheden behoort, vanwege (te) grote nadelen voor de bedrijfsvoering. Vanuit het oogpunt van een efficiënte bedrijfsvoering is splitsing zeer ongewenst. Op dit moment is de verschillende bedrijfsbebouwing (verschillende gebouwen ten behoeve van stallingsruimte machines, opslag, kantoor, kantine en weegbrug, bedrijfswoning) bij elkaar op het bedrijf gevestigd. Indien stallingsruimte op een locatie elders wordt gerealiseerd dient voor het gebruik van het daar aanwezige machinepark steeds de gang naar deze locatie te worden gemaakt. Dit is inefficiënt in het kader van bedrijfsvoering doordat deze locatie dan afgescheiden is van de functies op het perceel aan de Krooshoopsweg en de nabijheid en het snel gebruik kunnen maken van alle functies die noodzakelijk is voor het goed functioneren van het bedrijf. Daarbij ontstaan er ook onnodig veel extra verkeersbewegingen, hetgeen ook weer tijdsverlies en een vermindering van efficiëntie met zich meebrengt.


Het bedrijf heeft zich, in de lange tijd dat het bedrijf op de Krooshoopsweg 3 gevestigd is, ontwikkeld tot het huidige bedrijf. Hiervoor zijn ter plaatse de nodige grootschalige investeringen in gebouwen, voorzieningen en machinepark gedaan. Verplaatsing van het gehele bedrijf zal zorgen voor kapitaalsvernietiging en is bovendien financieel niet haalbaar. Verplaatsing van het gehele bedrijf (zowel bestaande bebouwing en voorzieningen als de gewenste uitbreiding) is vanuit financieel oogpunt niet haalbaar, omdat de gewenste voordelen van de uitbreiding dan teniet worden gedaan door de extra kosten die verplaatsing van het bestaande bedrijf door aankoop van een bedrijfsperceel, het realiseren van nieuwe bedrijfsbebouwing en bijbehorende voorzieningen met zich meebrengt. De reeds verrichte investeringen voor het bedrijfsperceel worden in dat geval eveneens te gronde gericht, terwijl het bedrijfsperceel specifiek is ingericht op de werkzaamheden en bedrijvigheid van het agrarisch loonbedrijf. Al met al zou gehele verplaatsing leiden tot een onevenredige kapitaalsvernietiging voor het bedrijf.


Op de locatie zal bij verplaatsing een aanzienlijke oppervlakte aan leegstand ontstaan die naar verwachting niet op korte termijn een andere invulling zal kunnen krijgen, omdat sprake is van specifieke bedrijfsbebouwing. Verplaatsing naar een locatie op een bedrijventerrein kan daarbij zorgen voor een grotere afstand tot de klanten -het zou daarmee ook klantenverlies kunnen inhouden door de grotere afstand en daarbijhorende kosten- en mogelijk meer verkeersbewegingen zorgen ten opzichte van de huidige situatie.

De werkzaamheden vinden met name in het buitengebied plaats en de grootste ruimtebehoefte van het bedrijf wordt bepaald door de aanwezigheid van grote agrarische machines. Het bedrijf is in die zin dus ook sterk verbonden met het buitengebied. Daarnaast heeft het bedrijf van oudsher ook een sterke binding met het dorpsleven in Bornerbroek, dat zich onder meer uit in sponsoring van lokale clubs en investeringen in projecten in het dorp (hulp/medewerking geven aan evenementen in en om het dorp) Daarbij zijn de meeste werknemers van het bedrijf afkomstig uit de directe omgeving van het bedrijf.


Tenslotte zou de verplaatsing van het bedrijf naar bestaand stedelijk gebied in de omliggende plaatsen leiden tot leegstand op de locatie aan de Krooshoopsweg 3. Zoals eerder al is aangegeven is het bedrijfsperceel specifiek ingericht op de werkzaamheden van het agrarisch loonbedrijf. Voor de locatie betekent dit dan ook een aanzienlijke kans op leegstand bij gehele verplaatsing, vanwege de investeringen die nodig zijn om het perceel en panden bedrijfsgereed te krijgen voor andere bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is het toestaan van andere bedrijfsactiviteiten niet zonder meer toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Er zijn hiervoor wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan opgenomen. Er zijn dus wel mogelijkheden om een andere bedrijfsfunctie aan het perceel te geven, maar het moeten doorlopen van een dergelijke procedure werpt een drempel op bij eventuele verkoop.

Deze leegstand zal naar verwachting niet op de korte termijn worden opgelost, waardoor verval optreedt en er forse investeringen noodzakelijk zijn om de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit op deze locatie te waarborgen. Derhalve wordt geconcludeerd dat deze specifieke behoefte van het bedrijf De Weer niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Conform het provinciale en gemeentelijke beleidskader 'Kwaliteitsimpuls groene omgeving' betekent dit wel dat het bedrijf ter compensatie voor de uitbreidingsruimte dient te investeren in de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.

In beginsel zijn uitbreidingen buiten de daarvoor bedoelde bestemmingsvlakken niet mogelijk. Echter biedt het beleid kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO) mogelijkheden voor grootschalige uitbreidingen in het buitengebied, onder de voorwaarde dat er tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit is een provinciaal beleidskader dat is opgenomen in de provinciale verordening. Uitgangspunt voor onderhavig beleid blijft hetgeen op basis van het bestemmingsplan cq. het bestaande beleid mogelijk is. Elke ontwikkeling die past binnen de regels van het bestemmingsplan is toegestaan.


In het KGO-beleid is bepaald dat een afwijking van de bestaande regels mogelijk is ten behoeve van economische ontwikkelingen die naar aard en omvang passend zijn op de locatie, mits passend binnen het provinciaal- en rijksbeleid (zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), deze passen bij de gebiedskenmerken en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.


Voor iedere ontwikkeling geldt als hoofduitgangspunt: ruimtelijke kwaliteit. Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in omgevingskwaliteit. De omvang van de investering wordt onder meer bepaald aan de passendheid van het bedrijf in het buitengebied.


De uitbreiding van Loonbedrijf De Weer is grootschalig en gebiedsvreemd (aanverwant agrarisch). Dit betekent dat naast de basisinspanning ook aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Kern hiervan is dat naast investeringen in ruimtelijke kwaliteit, ook duurzaamheid en sociale kwaliteit belangrijke elementen zijn om in te investeren. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 3.2.3.


Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijf welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief, het uitbreiden van een agrarisch loonbedrijf en verplaatsing van de bedrijfswoning, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

In artikel 2.1.2 is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Het plan voor het toevoegen van slechts één bedrijfswoning heeft een lokaal karakter. Daarmee wordt voldaan aan artikel 2.1.2.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In artikel 2.1.3, lid 1 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling die zorgt voor extra ruimtebeslag door bouwen en verharding op de groene omgeving. De huidige oppervlakte van het bedrijfsperceel en bouwmogelijkheden/toegestane oppervlakte die het geldende bestemmingsplan biedt geven geen mogelijkheid om de het totaal aan extra oppervlakte aan bedrijfsbebouwing te realiseren en de locatie op een efficiëntere wijze te gebruiken. Een substantieel gedeelte van de uitbreiding vindt plaats binnen het huidige bedrijfsvlak. De overige benodigde ruimte dient echter wel te worden gevonden aansluitend aan het bedrijfsvlak, in de groene ruimte. In paragraaf 3.1 is gemotiveerd dat de verplaatsing van (een deel van) de activiteiten van het agrarisch loonbedrijf naar een locatie binnen bestaand bebouwd gebied in redelijkheid niet haalbaar is. Hiernaar wordt kortheidshalve verwezen.


In artikel 2.1.5 van de verordening wordt ingegaan op het begrip ruimtelijke kwaliteit. Zo dient in de toelichting op bestemmingsplannen te worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief zoals dat in de Omgevingsvisie is opgenomen en dat inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel (of, waar en hoe).

In artikel 2.1.6 van de verordening is bepaald dat bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving met inachtneming van artikel 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5 kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Naast een investering in ruimtelijke kwaliteit zijn ook duurzaamheid en sociale kwaliteit belangrijke elementen om in te investeren.


Investeringen Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In het kader van de ontwikkeling is door Hannink Landschapsvormgeving een kgo-plan opgesteld. Er is een analyse van het landschap en de gebiedskenmerken ter plaatse van het plangebied gemaakt en de maatregelen ten aanzien van landschappelijke inpassing en de investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn beschreven in het kgo-plan. Zie voor de maatregelen die worden genomen in het kader van ruimtelijke kwaliteit het ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 2). Naast de maatregelen ten aanzien van landschap wordt er door het bedrijf ook verder geïnvesteerd in duurzaamheid sociale kwaliteit.

Sociale kwaliteit

Loonbedrijf De Weer staat midden in de samenleving. Het bedrijf vindt binding van het bedrijf met de omgeving erg belangrijk. Om die reden heeft de initiatiefnemer persoonlijk alle omwonenden geïnformeerd over de uitbreidingsplannen van het agrarisch loonbedrijf. Alle omwonende hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de plannen. Daarnaast draagt het loonbedrijf actief bij aan de leefbaarheid van Bornerbroek en de regio. Het agrarisch loonbedrijf investeert op verschillende manieren in sociale projecten in het dorp. Naast sponsoring van verenigingen helpt het bedrijf jaarlijks bij het organiseren van meerdere evenementen. Dit doen zij door het om niet leveren van grote machines en mankracht ten behoeve van de opbouw van evenemententerreinen, crossbanen en de ijsbaan. Naast dat het bedrijf nu al veel investeert in ‘sociale kwaliteit’ is het bedrijf voornemens met nieuwe sociale projecten hier aan bij te dragen. Dit doen zij op de volgende manieren:

  • Opzetten leer-werktraject met het Zone.college (voorheen AOC geheten). Bij De Weer komen ook nu al leerlingen in de vorm van stages. Voor komend jaar wordt de samenwerking met het beroepsonderwijs geïntensiveerd en structureel beschikbaar voor een grote groep leerlingen. Voor leerlingen van het Zone.college worden praktijk instructielessen bij het loonbedrijf gegeven. Op jaarbasis volgen circa 35 leerlingen deze lessen. De praktijklessen worden begeleid door medewerkers van het loonbedrijf waarin een breed scala van de werkzaamheden aan de orde komen waaronder:

- het zaaien met een pneumatische pijpen zaaimachine;

- ploegen;

- gewasbescherming en werken met grote spuitmachines;

- veilig en zorgvuldig graven / leidingen zoeken;

- werken met grondverzetmachines.

  • De Weer is in overleg met basisschool St. Stephanus in Bornerbroek voor het organiseren van jaarlijkse verkeersveiligheidslessen. Zeker in Bornerbroek, waar veel landbouwverkeer voorkomt op doorgaande wegen zonder vrijliggende fietspaden, is verkeersveiligheid een belangrijk thema. De lessen worden gehouden op het bedrijf aan de Krooshoopsweg waarbij kinderen leren om te gaan met grote landbouwvoertuigen in het verkeer. Op die manier worden kinderen onder andere bewust gemaakt van de dode hoek van dergelijke machines.

Duurzaamheid

Met de geplande ontwikkeling gaat De Weer investeren in duurzaamheid. Het agrarische bedrijf zal met de herinrichting van het perceel investeren in hergebruik en infiltratie van hemelwater. Het hemelwater dat valt op de bestaande grote loods en de nieuw te bouwen grote loods wordt, nadat het is gefilterd van bladeren e.d. opgevangen in een te realiseren put met een inhoud van 70 m 3. Dit water wordt gebruikt voor het schoonspuiten van de machines. Vervolgens wordt dit water opgevangen in een slibvangput waarna het schone water wordt afgevoerd naar de sloot. Het hemelwater dat op de verharding en overige gebouwen valt wordt opgevangen en afgevoerd naar de te graven laagte (wadi) aan de oostzijde van het perceel (zie Bijlage 1). Op die manier wordt het hemelwater in het plangebied opgevangen en kan het langzaam infiltreren in de bodem.

Daarnaast wordt de nieuwe loods ten behoeve van stalling en werkplaats geheel bedekt met zonnepanelen om het bedrijf energieneutraal (t.b.v. elektriciteit) te maken.

Toekomstbestendigheid en duurzaamheid
Artikel 2.1.4 van de verordening bepaalt dat in de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn aannemelijk wordt gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden en ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Met uitbreiding van het bedrijfsperceel en de bouwmogelijkheden aan de Krooshoopsweg 3 wordt het agrarisch loonbedrijf meer toekomstbestendig. Zoals hierboven aangegeven wordt met de uitvoering van de geplande ontwikkeling geïinvesteren in duurzaamheid. Daarnaast kan door de uitbreiding het machinepark op weersbestendige wijze worden gestald en kan een zo optimaal mogelijke werkwijze worden gerealiseerd. Hiermee wordt een duurzame voortzetting van het bedrijf, ook voor toekomstige generaties, gefaciliteerd en blijft het bedrijf voorzien in werkgelegenheid.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. Het plangebied aan de Krooshoopsweg ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief staat de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities voorop: 'het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, worden in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Het onderhavig plan betreft een uitbreiding van een aan het buitengebied gelieerd bedrijf (agrarisch loonbedrijf), waarbij tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in het landschap op en rondom het erf. Tevens worden er maatregelen op het gebied van water genomen, waarmee wordt bijgedragen aan doelstelling op het gebied van water. Het initiatief is daarmee passend binnen het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Stedelijke laag' . In de 'laag van de beleving' heeft het plangebied en directe omgeving geen bijzondere eigenschappen. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het plangebied aangemerkt als 'oude hoevenlandschap'. Dit is weergegeven in figuur 3.2. Dit betreft een landschap met verspreide erven, dat is ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en nieuwe ontwikkelingsruimte werd gezocht. Het landschap kent dezelfde opbouw als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. De ambitie is om het landschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende/dragende structuren van het landschap waaronder open esjes en de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0009.png" Figuur 3.2: laag van het agrarisch cultuurlandschap (Omgevingsvisie Overijssel)

De uitbreiding van het erf gaat gepaard met het versterken van de landschaps-/groenstructuren rondom het erf zoals uitgebreidt wordt beschreven in het ruimtelijke kwaliteitsplan (zie Bijlage 2). Er wordt op deze wijze bijgedragen aan het versterken van de kleinschaligheid van het landschap.

Natuurlijke laag

In de 'Natuurlijke laag' is het plangebied aangemerkt als 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). Deze gebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0010.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag (Omgevingsvisie Overijssel)

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij herinrichting. Dit geldt ook voor de (strekkings)richting van het landschap.

Nabij de locatie van de toekomstige woning is nog sprake van een hoogteverschil. Om bij te dragen aan de herkenning van het landschap is ervoor gekozen om het bestaande hoogteverschil te verduidelijken tot min of meer een steilrand. Er ontstaat een hardere glooiing. Daarnaast wordt direct ten westen van het perceel een laagte gecreëerd waar oppervlaktewater kan worden opgevangen en langszaam kan infiltreren. Het voorliggende plan past daarmee binnen de uitgangspunten binnen de natuurlijke laag.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Almelo

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo. Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein. De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene longen die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behoud van de lobbenstructuur. Binnen deze structuur moet worden gezocht naar de nodige uitbreidingsruimte voor stedelijke functies.


Toets

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Almelo. Er zijn geen bijzonderheden opgenomen voor deze specifieke locatie. Er is in onderhavig geval sprake van een uitbreiding van een bestaand agrarisch loonbedrijf. Het plan is in overeenstemming met het structuurplan Almelo.

3.3.2 Kaderstelling landelijk gebied

Op 10 juli 2012 heeft de gemeenteraad de 'Kaderstelling landelijk gebied' vastgesteld. Deze kaderstelling bevat een richtinggevend ruimtelijk beleidskader dat dient als toetsingskader voor nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. In de kaderstelling wordt een viertal ruimtelijke kaders specifiek genoemd:
1. Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector.
2. Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen.

3. De groene longen worden gevrijwaard van verdere stedelijke ontwikkeling.
4. Nieuwe initiatieven die:
a. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;
b. van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn.
kunnen eventueel worden ingepast, indien met het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.

Onder het eerste punt wordt nog concreet aangegeven dat initiatieven op het gebied van Rood-voor-Rood of Vrijkomende Agrarische Gebouwen (VAB) mogelijk zijn. Met de kaderstelling wordt eveneens het werkboek 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld als toetsingsinstrument voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.

Toets

Bij voorliggend plan gaat het om een reeds lang bestaand bedrijf en bestaand erf met agrarische bestemming en mogelijkheid tot het uitoefenen van een agrarisch loonbedrijf, waar loonwerkactiviteiten plaatsvinden. De bedrijfswoning wordt verplaatst, er worden twee loodsen toegevoegd en het erf wordt uitgebreid. Gezamenlijk wordt een logisch erfensemble gevormd, waarbij de groenstructuren rondom het erf verder worden versterkt. Er is gekozen voor een voldoende investering in ruimtelijke kwaliteit, welke voldoet aan het werkboek 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Het plan past daarmee binnen de kaderstelling voor het landelijk gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het bestemmingsplan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

De activiteiten van het bedrijf vallen onder 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²' (categorie 3.1). De bijbehorende grootste richtafstand voor deze activiteiten bedraagt 50 meter in verband met het aspect 'geluid'. De eigen bedrijfswoning maakt onderdeel uit van de inrichting en hoeft niet op dit aspect getoetst te worden. De afstand tussen de bestaande woning Krooshoopsweg 1 en de grens van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' zoals deze in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' is opgenomen bedraagt circa 90 meter. In de huidige situatie wordt aan de richtafstand voldaan. In de nieuwe situatie wordt het bedrijfsperceel naar het zuiden toe uitgebreid. Aan de noordzijde van het bedrijfsperceel wordt alleen de te verplaatsen bedrijfswoning gesitueerd. De bedrijfsactiviteiten blijven daarmee in de nieuwe situatie ook op een afstand van circa 90 meter ten aanzien van de bestaande woning. Er wordt voldaan de indicatieve richtafstand, waarmee tevens kan worden vastgesteld dat er ter plaatse van deze woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Andere percelen en gevoelige bebouwing in de directe omgeving van het bedrijf, zoals (bedrijfs)woningen van derden liggen allen buiten een afstand van 50 meter van de grenzen van de bestemming van het agrarisch loonbedrijf. Aan de indicatieve richtafstand wordt derhalve voldaan. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0012.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart, plangebied ter hoogte van pijl (www.risicokaart.nl)

Zoals op de kaart te zien is liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risico's ten aanzien van externe veiligheid. Op circa 1,6 kilometer ten zuiden van het plangebied is een gasleiding gelegen, evenals een buisleiding op 1,9 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Op circa 2 kilometer ligt een LPG-tankstation.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. De luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld volgens deze regeling.

Toets

Met het plan wordt de uitbreiding van een agrarisch loonbedrijf mogelijk gemaakt en wordt de bedrijfswoning verplaatst. De toename aan verkeersbewegingen als gevolg van het voornemen zijn niet eenduidig te benoemen. De uitbreiding van de bebouwing zorgt voor betere en meer stallingsmogelijkheden van de machines. Dit zorgt op zichzelf niet voor extra verkeersbewegingen. Als desondanks wordt uitgegaan van een worst-case scenario, waarbij wordt uitgegaan van een aantal extra verkeersbewegingen van 30, dan zorgt dit voor een bijdrage die ruimschootse beneden de grenswaarden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0013.png"
Figuur 4.3: berekening NIBM Tool bijdrage extra verkeer (infomil.nl)

De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekende mate. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
    • 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De gemeenteraad heeft in 2015 het gebiedsgericht geluidbeleid geactualiseerd. Met dit beleid wil Almelo ongewenste geluidhindersituaties in de toekomst voorkomen en waar mogelijk de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen de ambities die de gemeente Almelo op het gebied van geluid nastreeft worden meegenomen. Er zijn verschillende gebiedstypen vastgesteld zoals woonwijken en bedrijventerreinen. Per gebiedstype zijn twee geluidnormen vastgesteld, een ambitiewaarde en een bovengrens. De gemeente streeft er naar om de ambitiewaarde niet te overschrijden. Als het niet anders kan, is het mogelijk om een hogere geluidsbelasting toe te staan tot de bovengrens. Onderhavig plangebied wordt getypeerd als “Agrarisch”. De ambitiewaarde voor het wegverkeer bedraagt voor deze gebiedstypering 48 dB (redelijk rustig). De bovengrens bedraagt 53 dB. De ambitiewaarde voor bedrijven bedraagt voor deze gebiedstypering 45 dB. De bovengrens bedraagt 50 dB.


Toets

Onderhavig plan maakt de uitbreiding van een bestaand agrarisch loonbedrijf mogelijk. Er is dus geen sprake van een nieuwe situatie ten aanzien van dit onderdeel van de plannen. Voor wat betreft de bouw van de verplaatsen woning is wel sprake van een nieuwe situatie zoals bedoeld in het geluidbeleid.
De nieuwe bedrijfswoning, die gelegen is aan de Krooshoopsweg, ligt binnen de geluidszone van de Schipdamsweg en Krooshoopsweg. De Krooshoopsweg is een doodlopende weg, die eindigt bij het agrarisch loonbedrijf. De Schipdamsweg is een onverharde weg met weinig verkeersintensiteit. Op basis van voorgaande worden vastgesteld dat er zal worden voldaan aan de ambitiewaarde van 48 dB.

4.5 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder als 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

In het voorliggende bestemmingsplan wordt op de locatie van een recreatiewoning een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Vanwege de functie wonen dient aangetoond te worden dat er geen risico's voor de gezondheid bestaan. Daarnaast maakt het bestemmingsplan de realisatie van twee bedrijfsgebouwen mogelijk waarvan er één gedeeltelijk. Hier zullen dagelijks mensen langer dan 2 uur aanwezig zijn waardoor ook voor deze locatie aangetoond dient te worden dat er geen risico's voor de gezondheid bestaan.

Toets locatie nieuwe bedrijfswoning

Door Kruse Milieu is onderzoek gedaan naar de gesteldheid van de bodem. Ter plaatse van de nieuwe locatie van de bedrijfswoning is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 Krooshoopsweg Bornerbroek, project 18021910, 23 april 2018). Dit rapport is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting.

Resultaten veldwerk
Op de locatie zijn in totaal 6 boringen verricht, gecodeerd als 1 tot en met 6. Boring 1 is doorgezet in de diepere ondergrond en afgewerkt als peilbuis.

De bodem bestaat vanaf maaiveld tot circa 2.0 m-mv uit matig fijn, zwak siltig zand dat tot circa 0.9 m-mv tevens matig humeus is. Van 2.0 m-mv wordt tot einde boordiepte (3.4 m-mv) zeer fijn, matig siltig zand opgeboord. In de grond zijn roest- en/of oerhoudende lagen aangetroffen.

Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het grondwater is in de peilbuis aangetroffen op een diepte van 1.50 m-mv.


Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:
- Het mengmonster van de bovengrond BG is niet verontreinigd;
- Het mengmonster van de ondergrond OG is niet verontreinigd;
- het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater is een lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het rapport. Nader onderzoek is niet nodig. De mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Uit het vooronderzoek bleek dat de onderzoekslocatie niet verdacht is met betrekking tot asbest. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.

Toets locatie nieuwe bedrijfsgebouwen

Door Kruse Milieu is onderzoek gedaan naar de gesteldheid van de bodem op de plaats waar twee nieuwe schuren gerealiseerd zullen worden (rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN5707, Krooshoopsweg 3 - Bornerbroek, project 19009116, 6 maart 2019). Dit rapport is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting. In het noordelijke deel van de westelijk te bouwen schuur zal een werkplaats met olieopslag worden gerealiseerd. Het bodemonderzoek is noodzakelijk in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning en voor het vaststellen van de nulsituatie ten behoeve van de toekomstige werkplaats. Derhalve dient de milieukundige kwaliteit van de bodem bekend te zijn.

Resultaten veldwerk

Op locatie zijn in totaal 16 boringen tot een diepte van 0,5 meter vervangen door gaten met een lengte en een breedte van minimaal 0,3x0,3 meter. Vier boringen zijn doorgeboord tot een diepte van 2,0 meter of tot de grondwaterspiegel. Eén boring is doorgezet tot 2,6 meter diepte, ten behoeve van het plaatsen van een peilbuis voor het meten van de grondwaterspiegel. De bodem bestaat vanaf het maaiveld tot circa 0,5 m-mv uit zand (hoofdzakelijk matig humeus), donkerbruin tot zwart. Van 0,5 m-mv tot einde boordiepte (2,6 m-mv) bestaat de ondergrond hoofdzakelijk uit matig fijn, zwak silig zand. In de ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn in de boven- en ondergrond geen bodemvreemde materialen en visueel geen asbest verdachtematerialen waargenomen. Het grondwater is in de peilbuis aangetroffen op een diepte van 1,15 m-mv.


Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:
- de bovengrond (BG I) is zeer licht verontreinigd met kwik;

- de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;

- de ondergrond (OG I en OG II) is niet verontreinigd;

- het grondwater is niet verontreinigd

Resultaten asbestanalyses

De drie mengmonsters van de fijne fractie zijn niet asbesthoudend.

Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I) is een zeer lichte verontreiniging aangetroffen. In de bovengrond (BG II), ondergrond (OG I en OG II) en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw, aangezien de vastgestelde lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.6 Flora en fauna

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’ als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd.

Vanwege de uitbreiding van het agrarisch loonbedrijf in het agrarische gebied, is door Natuurbank Overijssel een flora en faunaonderzoek gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 15 maart 2019 (projectnummer 1815, versie 1.0). Deze rapportage is als Bijlage 5 aan de toelichting gekoppeld. Hier wordt volstaan met de beschrijving van de conclusies. Daarnaast is er Aeriusberekening uitgevoerd om de eventuele stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 6.

Toets

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 7 km afstand (Borkeld).

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Veel Natura 2000-gebieden gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten. Om het effect van deze emissie te onderzoeken heeft Natuurbank Overijssel een zogenaamde Aeriusberekening uitgevoerd. Met deze Aeriusberekening wordt de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden als gevolg van deze ontwikkeling voor zowel de bouwfase (ontwikkelfase genoemd) en de gebruiksfase. De Aeriusberekening is opgenomen in Bijlage 6.


Bij de uitvoering van de voorgenomen plannen komt NOx vrij. Met de Aeriusberekening kan worden geconcludeerd dat deze emissie niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied. De bouw en het gebruik van de gebouwen, leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Wet natuurbeschermingsvergunning aangevraagd te worden. De totale bedrijfsvoering van de inrichting leidt niet tot een verhoogde depositie van NOx op Natura 2000-gebied. Het bedrijf hoeft niet te beschikken over een Wet natuurbeschermingvergunning om te kunnen functioneren conform Wet natuurbescherming.

Door uitvoering van de Aeriusberekening is aangetoond dat er geen verslechtering van de milieukwaliteit in Natura2000 plaats vindt. Het programma Aerius-culculator biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebieden. De uitkomst van de berekening m.b.v. Aerius-calculator is geldig en toepasbaar in het kader van een Ruimtelijk besluit. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 1 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze gebieden.Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk en er hoeft geen vergunning in het kader van de Wnb te worden aangevraagd.

Flora en Fauna

De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke fauna soorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden of doden, of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er worden gekozen voor een werkmethode en planning in de tijd waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdierensoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voorplantingsplaats. Ook kunnen er zich vogels nestelen en/of bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats. Van de vogels die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn strikt beschermd en mogen niet worden beschadigd of vernield. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode te worden uitgevoerd.

Voor grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied gezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. De vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Daarnaast zijn bepaalde soorten binnen het plangebied niet als 'beschermde soort' aan te merken.

De functie van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels wordt door de uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in overeenstemming met de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.


Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart is aan het perceel een middelhoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Daarnaast is het perceel aangegeven als 'historische boerderij' en is er een attentiezone rond deze boerderij opgenomen (zie onderstaand figuur, rood omcirkeld). Op basis daarvan is archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en meer dan 2.500 m2. Deze oppervlakte is ook als grens voor onderzoek opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde-archeologische verwachting hoog' van het bestemmingsplan 'Buitengebied, correctieve herziening'. Indien het nieuw te bouwen oppervlak kleiner dan 2.500 m2 is en minder diep steekt dan 0,40 meter is geen archeologisch onderzoek nodig. De dubbelbestemming voor archeologie, inclusief de onderzoeksplicht, wordt overgenomen in het onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0014.png"
Figuur 4.4: archeologische waarden- en verwachtingskaart (bron: gemeente Almelo)

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Het agrarische erf aan de Krooshoopsweg is op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als 'karakteristiek erf'. Dit is vooral zichtbaar aan de aanwezige oude boerderij die nu in gebruik is als bedrijfswoning. Dit gebouw is gebouwd in 1860 en staat in het verlengde van de lange door bomen geflankeerde Krooshoopsweg zoals zichtbaar is in figuur 4.5. De Krooshoopsweg is daarmee vanaf het begin een lange zichtlijn tussen de bomen door op de oude boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0015.png"

Figuur 4.5: zicht op de historische boerderij Krooshoopsweg 3

Het erf is van oorsprong landschapsgericht. Het achtererf lag richting de Krooshoopsweg waardoor de boerderij voor de schuren lag. Alleen de nieuwe schuur aan de zuidwestelijke zijde is voor de boerderij gebouwd om de ruimte efficiënt in te kunnen vullen. Aan de noordzijde is een burgerwoninggelegen. Het voornemen is om de bedrijfswoning behorende bij het agrarisch loonbedrijf direct aan de noordzijde tussen het bos en de burgerwoning te situeren. Rondom het bedrijf is er sprake van zware landschapselementen die voor een groot deel zorgen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf. Het bedrijf heeft rondom enkele percelen in eigendom.


Vanuit de Krooshoopsweg is er sprake van een cultuurhistorisch beeld zoals is te zien in figuur 4.5. De nieuwe schuren vallen nauwelijks op door de landschappelijke inpassing waardoor de juiste hiërarchie wel wordt ervaren. De boerderij is echter min of meer centraal op het erf komen te liggen waardoor er in mindere mate sprake is van een cultuurhistorische opzet. Om de herkenning van het landschap te behouden, moet het erf zo efficiënt mogelijk in worden gepast dus zijn er geen alternatieven om bijvoorbeeld meer noordelijk uit te breiden. Dat zou het landschap onevenredig aantasten. Functioneel gezien ligt de oorspronkelijke boerderij niet handig om het te blijven gebruiken als woning. Dat rechtvaardigt een verplaatsing van de woning naar meer noordelijk.

Door de versterking van de landschappelijke inpassing draagt het plan bij aan de cultuurhistorische waarden van het erf. Vanwege de aanmerking van het erf als 'karakteristiek erf' geldt voor welstandstoets extra eisen (niveau bijzonder).

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie en archeologie geen belemmering vormen voor dit plan.

4.8 Besluit Milieueffectrapportage

4.8.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.8.2 Situatie plangebied
4.8.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000- gebied. Dit temeer omdat het plangebied op circa 7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (De Borkeld). Uit een uitgevoerde Aeriusberekening blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

4.8.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.

4.8.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit plan voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan voorziet direct in de eindbestemming voor de geplande ontwikkeling (bestemming 'Wonen' inclusief een bouwvlak). Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

In lijst D van het Besluit milieu-effectrapportage is onder nummer 11.2 aangegeven dat bij een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en meer dan 2000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. Voor een dergelijk grootschalig stedelijk project is geen sprake. Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Met deze toelichting op het bestemmingsplan zijn de gevolgen van het plan op de omgeving in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving. Het plan ligt niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied. De onderzoekslocatie ligt op circa 7 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Borkeld. Door de afstand en de bestaande invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten te verwachten zijn. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan

4.9 Fysieke veiligheid

4.9.1 Inleiding


Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
  • Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
  • Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

4.9.2 Bereikbaarheid
4.9.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
4.9.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

4.9.3 Opkomsttijd
4.9.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

Normtijd   Gebruiksfunctie  
   
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

4.9.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voor woningen geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

4.9.4 Bluswatervoorziening
4.9.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

4.9.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

4.9.5 Zelfredzaamheid
4.9.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

4.9.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

Het plan bestaat uit het verplaatsen van een bedrijfswoning en uitbreiding van het agrarisch loonbedrijf. De toekomstige bewoners van de bedrijfswoning zijn zelfredzaam. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

4.9.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
4.9.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.
4.9.6.2 Beoordeling sirenedekking

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen
    voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.1.5 Beleid gemeente Almelo
5.1.5.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

5.1.5.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen inhoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Op 7 februari 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 7. Uitkomst daarvan is dat de 'normale' procedure dient te worden doorlopen. Er heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap. Het waterschap Vechtstromen is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling indien compenserende maatregelen worden genomen voor de toename van het verharde oppervlak. Het waterschap hanteert hierbij de vuistregel dat er een waterberging wordt ingericht van minimaal 55 mm maal de toename, uitgedrukt in kubieke meters. Met een toename van de verharding van circa 3.700 m2 betekent dit voor het onderhavig plan dat circa 203 m3 water geborgen moet worden. Zoals beschreven in het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt er een laagte gegraven met een oppervlakte van ruim 900 m2. Die heeft een bergingscapaciteit van circa 350 tot 400 m3. Daarnaast dienen schoon en vuil water gescheiden te worden gehouden, waarbij het vuile water dient te worden afgevoerd naar de riolering. Voor onderhavig plan betekent dit dat schoon water kan worden opgeslagen in de te realiseren waterberging. Het vuile water zal worden gescheiden van het schone water en worden afgevoerd naar de riolering. Hiervoor wordt aangesloten op het gemeentelijk drukrioolstelsel (uitsluitend voor afvalwater). Als afvoerbeperking geldt hiervoor een maximale hoeveelheid van 1 m3 gelijkmatig per uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00087-BP31_0016.png"

Figuur 4.6: grondwaterstanden

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe bedrijfshal mogelijk. Zoals in figuur 4.6 weergegeven ligt een gedeelte van de geprojecteerde bedrijfshal (gearceerd) op grond met een ontwatering van minder dan 0,7 m (blauw) en 1,0 (oranje). Bij het ontwerp zal hier rekening mee worden gehouden.

Gesteld wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit plan.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij de uitbreiding van een agrarisch loonbedrijf en de verplaatsing van een bedrijfswoning aan de Krooshoopsweg 3 in Bornerbroek mogelijk worden gemaakt. Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de standaardregels, voor zover van toepassing in de onderhavige situatie, van de gemeente Almelo. Het gaat hierbij om:

1. het opnemen van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' in de regels

2. het uitbreiden van de loonwerkactiviteiten en het verplaatsen van de bedrijfswoning

3. toevoeging bouwvlak
4. het gebruiken van afwijkingsmogelijkheden

Ad 1. Het opnemen van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' in de regels

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' is in de regels geen tekst opgenomen ten aanzien van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', terwijl op de verbeelding de aanduiding wel opgenomen is. Dit wordt middels dit bestemmingsplan hersteld.

Ad 2. Het uitbreiden van de loonwerkactiviteiten en verplaatsen van de bedrijfswoning

Onderhavig bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het bedrijfsperceel en nieuwe bedrijfsbebouwing mogelijk. Er is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van de standaardregels. Ten aanzien van de bedrijfswoning is gebruik gemaakt van een aanduiding, waarmee duidelijk is dat ter plaatse van deze aanduiding alleen een bedrijfswoning en geen bedrijfsbebouwing toegestaan is.

Ad 3. Toevoeging bouwvlak

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' is geen bouwvlak opgenomen voor het perceel. Er wordt middels dit bestemmingsplan alsnog een bouwvlak opgenomen.

Ad 4. Gebruik van afwijkingsmogelijkheden

Bij het maken van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre het nog wenselijk is de veelheid van afwijkingsbepalingen, zoals deze in het vigerende bestemmingsplan was opgenomen, opnieuw in dit bestemmingsplan op te nemen. Naar aanleiding hiervan is besloten om zoveel mogelijk overbodige afwijkingsmogelijkheden te verwijderen en enkel relevante afwijkingsmogelijkheden te behouden.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Krooshoopsweg 3 Bornerbroek bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels', bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen (artikel 1);
  • Wijze van meten (artikel 2).

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels', bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels', bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels', bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende (dubbel)bestemmingen, te weten 'Agrarisch met waarden', 'Bos', 'wonen', 'Waarde - archeologisch verwachting hoog' en 'Waarde - archeologische verwachting middelhoog'. Hieronder volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

Agrarisch met waarden (artikel 3)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Zelfstandige niet-grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderij zijn niet toegestaan;

Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' is een agrarisch loonbedrijf toegestaan. Daarnaast is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan, maximaal één paardenbak binnen het bouwvlak, en voor een bed & breakfast (bestaande uit maximaal vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer) binnen de bestaande hoofdgebouwen en/of karakteristieke bijbehorende bouwwerken. Daarnaast zijn binnen deze bestemming wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat boogkassen met een bouwhoogte van maximaal 1,20 m uitsluitend zijn toegestaan in de periode van oktober tot en met april, extensieve dagrecreatie met bijbehorende gebouwen, overige bouwwerken, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven en bestaande nutsvoorzieningen.

Er is een maximale goot- en bouwhoogte aangegeven voor bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning. Voor bedrijfsbebouwing geldt een maximale goothoogte van maximaal 6 meter, met een maximale bouwhoogte van 12 meter. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale goothoogte van 5 meter, met een maximale hoogte van 9 meter. Daarnaast zijn er nog regels opgenomen met betrekking tot de inhoud van een bedrijfswoning (maximaal 750 m3), de dakhelling van bedrijfsgebouwen (minimaal 20°) en dat de afstand tot de eigendomsgrens niet minder dan 5 meter mag bedragen. Voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen zijn regels opgenomen, evenals voor overige bouwwerken. De bestemming kent een afwijkingsmogelijkheid voor het toegestaan van een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Doel van deze voorwaardelijke verplichting is de uitvoering van het kgo-plan zoals deze is opgenomen als bijlage bij de regels, te waarborgen. Het is mogelijk om, door af te wijken van de gebruiksregels, soortgelijke maatregelen met soortgelijk beschermingsniveau uit te kunnen voeren.

Middels afwijking van de gebruiksregels wordt onder voorwaarden inwoning mogelijk gemaakt, evenals onder meer nevenactiviteiten, recreatieve nevenactiviteiten en een biomassavergistingsinstallatie.

Er is conform het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening', een vergunningstelstel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Bepaalde werkzaamheden zijn uitgezonderd van de vergunningplicht, waaronder werkzaamheden die in het kader van uitvoering van het kgo-plan behorend bij dit plan.

Bos (artikel 4)

Gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd voor bos en bebossing, houtproductie, de bescherming van natuurwaarden, extensieve dagrecreatie, water en voorzieningen voor de waterhuishouding met bijbehorende overige bouwwerken, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en met inachtneming van de keur van het waterschap.

Wonen (artikel 5)

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het bestaande aantal woningen, waarbij inwoning binnen de bestaande woning is toegestaan. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, de oppervlakte van deze functie mag dan maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedragen (maximaal 50m2). Ook is een bed & breakfast toegestaan, deze mag bestaan uit maximaal 4 slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer binnen het hoofdgebouw, hierbij is een maximale oppervlakte van 30m2 per kamer toegestaan. Naast de bovenstaande activiteiten mag er één paardenbak worden gerealiseerd en mogen er voorzieningen worden aangelegd ten behoeve van de waterhuishouding (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen aan- en afvoeren van water) met bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven.

Voor woningen geldt een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale hoogte van 9 meter. De inhoud van een woning mag maximaal 750m3 bedragen.Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de afstand tot het hoofdgebouw maximaal 25 meter mag bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van bijhorende bouwwerken mag maximaal 100m2 bedragen. Vervangende nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 250 m² van de bestaande oppervlakte bedragen. Daarnaast geldt voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3 meter of de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +0,25 meter, de maximale bouwhoogte is 6 meter. Middels afwijking van de bouwregels kan onder voorwaarden een vergroting van bijbehorende bouwwerken of een verplaatsing van de woning worden toegestaan. Daarnaast kan, onder bepaalde voorwaarden, van de gebruiksregels worden afgeweken om het splitsen van woningen, inwoning ten behoeve van mantelzorg of het realiseren van een bed & breakfast in bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken.

Het is mogelijk om onder voorwaarden een extra woning te realiseren, ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing. Daarnaast zijn er regels opgenomen voor de realisatie van een landhuis of het toelaten van bepaalde recreatieve nevenactiviteiten.

'Waarde - archeologisch verwachting hoog' en 'Waarde - archeologische verwachting middelhoog' (artikel 6 en 7)

Ter plaatse van de gronden met de archeologische verwachtingswaarde zijn de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' en de bestemming 'Waarde - archeologische verwachting - middelhoog opgenomen. De archeologische verwachtingswaarde komt voort uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Almelo.



Deze bestemming is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. In afwijking van het bepaalde in de (basis)bestemmingen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden. Bij bodemingrepen vanaf 25.00 m2 én dieper dan 0,40 meter geldt een onderzoeksplicht.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Voorliggend plan is opgesteld voor rekening en risico van de aanvrager. Voor de uitvoering van het plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de aanvrager. Daardoor zijn er voor de gemeente geen financiële gevolgen te verwachten. Omdat daarmee de kosten anderszins verzekerd zijn, kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Rijksdiensten

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.


Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.


Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.


Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.


Provincie Overijssel
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het plan aan de provincie Overijssel toegestuurd. Mede naar aanleiding van een bedrijfsbezoek ter plaatse heeft de provincie het volgende advies gegeven:

De uitbreiding van Loonbedrijf De Weer is grootschalig en gebiedsvreemd (aanverwant agrarisch). Dit betekent dat naast de basisinspanning ook aanvullende maatregelen genomen moeten worden.  Het inpassingsplan is een goede basis, maar uit de tekening en de tekst kunnen wij niet goed afleiden welke extra inspanningen geleverd worden om de KGO in balans te brengen. Wij adviseren om dit beter te verwoorden en te verbeelden in de onderbouwing. Mogelijke manieren om de extra inspanning vorm te geven:

  • Sociale kwaliteit: aangeven hoe - naast de reeds bestaande leerwerktrajecten - een combinatie gemaakt wordt met het onderwijs (ROC Almelo); aangeven hoe De Weer - naast de reeds bestaande inspanningen - bijdraagt aan de leefbaarheid van het dorp (onderhoud door burgers, dorpsfeesten etc).
  • Duurzaamheid: zonnepanelen op het dak (is al onderdeel van het plan), meedoen aan innovatieve pilotprojecten (bv op gebied van transities in de landbouw), duurzame bouwmethoden (circulair bouwen, natuurinclusief bouwen, ...).
  • Ruimtelijke kwaliteit: de bestaande landschappelijke kwaliteiten (reliëf, natte laagtes, open en gesloten, routes) meer uitbouwen. Tijdens het locatiebezoek hebben we onder andere gesproken over: de wateropvang meer inrichten als natte laagte, het hoogteverschil bij bestaande woning en nieuwe bedrijfswoning meer accentueren, bestaande villa beter inpassen, zijn er mogelijkheden voor een ommetje, aandacht voor zichtlijn langs noordoost zijde van de kavel (was vroeger een weggetje).  

 

Wij kunnen positief adviseren onder voorwaarde dat de bovenstaande opmerkingen meegenomen worden in het voorontwerp.

Naar aanleiding van dit advies zijn de extra inspanningen in het kader van de KGO ten aanzien van sociale kwaliteit, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit uitgebreider toegelicht in de toelichting en het ruimtelijke kwaliteitsplan. Daarnaast is het landschapsplan op diverse onderdelen aangepast waaronder het meer betrekken en inpassen van de bestaande woning in het geheel. Hierbij wordt tevens het hoogteverschil bij de bestaande en nieuwe woning benadrukt d.m.v. een stijlrand. De provincie kan daarmee instemmen met het plan.


Waterschap Vechtstromen

Op 7 februari 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Naar aanleiding daarvan heeft er overleg plaatsgevonden met het waterschap. Zoals beschreven in de waterparagraaf in (zie paragraaf 5.2) heeft het waterschap aangegeven dat indien er voldoende compenserende maatregelen worden genomen ten behoeve van waterberging zij kunnen instemmen met het plan. De minimale bergingscapaciteit bedraagt 203 m3. Door het aanleggen van een laagte/wadi met een capaciteit van 350 tot 400 m3 wordt voldaan aan deze eis. Het waterschap kan daarmee instemmen met het plan.

Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan. De direct omwonenden van het plangebied aan de Krooshoopsweg zijn door de initiatiefnemer persoonlijk geïnformeerd over de plannen. Zij hebben ingestemd met de plannen, door een handtekening op de inrichtingsschets te zetten.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 juli 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is 1 zienswijze binnengekomen van een omwonende. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft er een overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer, de gemeente en de indiener van de zienswijze. Dit heeft er toe geleidt dat de groenstrook aan de zuidzijde is verbreed. Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is de bestemming 'Agrarisch met waarden' inclusief het bouwvlak verkleind en de bestemming 'Bos' vergroot. Naar aanleiding van deze wijziging is de zienswijze ingetrokken.

Ambtshalve aanpassing

Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State een streep gezet door het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Voorheen konden op basis van het PAS ontwikkelingen doorgang vinden wanneer er sprake was van een beperkte toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (onder de drempelwaarde 0,05 mol/ha/jaar. Sinds de uitspraak van de Raad van State moet bij ontwikkelingen worden aangetoond dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling 0 is. Daarom is alsnog een stikstofberekening plaatsgevonden, zogenoemde Aeriusberekening. Deze is toegevoegd als Bijlage 6. Daarnaast is in paragraaf 4.6 (Flora en fauna) en 4.8 (Besluit Milieueffectrapportage) op de Aeriusberekening ingegaan.