direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woongebied Indië - Deel 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00063-BP31

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 3"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Almelo kent een rijke textielhistorie. Al in de 17e en 18e eeuw vond er in Almelo huisweverij plaats. Met de komst van de stoommachine rond 1830 werd de productie van textiel volledig fabrieksmatig. Door de aanleg van onder meer het Overijssels Kanaal en de aanleg van de spoorlijn van Almelo naar Salzbergen kon Almelo uitgroeien tot een textielstad met ondernemers van internationale allure, zoals Koninklijke Ten Cate nv. Vanwege de textielverwerkende industrie trokken veel arbeiders naar Almelo waardoor het bevolkingsaantal toenam. Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden echter sterk toe. Dat leidde tot massale bedrijfssluitingen waardoor de meeste textielfabrieken werden gesloten.


Het Indiëterrein ten noordwesten van het huidige centrum van Almelo is onderdeel van de textielhistorie van Almelo. Het complex is de afgelopen jaren gefaseerd vrij gekomen voor herontwikkeling tot stedelijk woon- en werkgebied, zoals aangegeven in het Masterplan Almelo. De zone langs de Kolthofsingel wordt daarbij als eerste herontwikkeld. Hier wordt een bedrijventerrein gerealiseerd waarvoor in 2011 bestemmingsplan De Velden is vastgesteld. In het gebied aan de oostkant van het Indiëterrein wordt het eerste deel van de woningbouw gerealiseerd. Hiervoor is in 2013 het bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 1" vastgesteld. Daarnaast is voor de kunsthal in 2012 een apart bestemmingsplan vastgesteld. Voor het westelijke woondeel van Indië is in 2018 het bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 2" vastgesteld. In 2018 is ook het bestemmingsplan De Sterkerij vastgesteld. Alle plannen zijn inmiddels ook onherroepelijk. Voor de bestemmingsplannen Indië Deel 1 en Deel 2 wordt momenteel een parapluherziening in procedure gebracht. Hierin wordt het maximumaantal woningen van 510 (beide plannen samen) verlaagd naar 455 woningen. Hiervoor is gekozen, omdat er voor die delen uiteindelijk gekozen is voor lagere woningdichtheden dan eerder was voorzien. Dat resulteerde in eerste instantie voor bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 3" in een tekort van 55 woningen. Hier wordt juist voor hogere dichtheden gekozen, vanwege de overgang naar het centrum en de meer stedelijke functies rond de nieuwe havenkom. Door de herziening is er voor dit bestemmingsplan nu nog planologische ruimte voor 145 woningen.


Het doel van het voorliggende bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 3" is dan ook om te voorzien in een planologisch toetsingskader voor de voorgenomen woningbouw en voorzieningen in het resterende gedeelte van het Indiëterrein.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 3" draagt het karakter van een ontwikkelplan. Dit houdt in, dat het plan ruimte biedt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals voorzien in het Masterplan Almelo.

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Woongebied Indië - Deel 3 bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:

  • 1. De verbeelding
  • 2. Regels
  • 3. Bijlagen

In de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn regels opgenomen die noodzakelijk zijn voor de gewenste ontwikkeling van het plangebied.

Deze toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Almelo beschreven. In hoofdstuk 5 worden milieu- en omgevingsaspecten verantwoord. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 8 gaat in op vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het Indiëterrein is gelegen ten noordwesten van het huidige centrum van Almelo. Het gehele (inbreidings-)gebied Indië wordt gefaseerd ontwikkeld. Uiteindelijk zal het gebied uit maximaal 600 woningen bestaan. Voor de gefaseerde ontwikkeling worden/zijn meerdere bestemmingsplannen gemaakt. Dit nu voorliggende laatste plan voorziet in maximaal 145 woningen. Het plangebied "Woongebied Indië - Deel 3" ligt voor een groot deel aan de zuidkant van het Indiëterrein, ten noorden van de Haven Noordzijde. De zone omvat voor het grootste deel het restgebied van het Indiëterrein, waarvoor nog geen bestemmingsplan voor de beoogde ontwikkelingen was vastgesteld. Daarnaast ligt een deel in het noorden van het woongebied en maakte eerder deel uit van het bedrijventerrein in het bestemmingsplan "De Velden". Onderstaande illustratie geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0001.png"

Figuur 2.1: begrenzing plangebied

2.2 Huidige situatie

Het Indiëterrein is onderdeel van de textielhistorie van Almelo. Het complex was tot 2001 in handen van Koninklijke Ten Cate nv. Dit bedrijf heeft als één van de weinige bedrijven de in de jaren '70 ingezette neergang van de textielverwerkende industrie overleeft doordat het bedrijf zich in de jaren tachtig en negentig is gaan richten op hoogwaardig textiel, kunststoffen en rubber. Het bedrijf is inmiddels uitgegroeid tot een internationale industriële onderneming. De bedrijfsvoering van Koninklijke Ten Cate nv. is de afgelopen jaren grotendeels naar andere locaties verplaatst.

Een deel van het complex was tot voor kort nog in gebruik door Nicolon. Dit bedrijf is onderdeel van Koninklijke Ten Cate nv. en gespecialiseerd in weefsels en gecoate industriële foliën. Ook waren er nog enkele andere bedrijven gevestigd op het Indiëterrein. Ook deze bedrijven zijn inmiddels verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0003.jpg"

Figuur 2.2 en 2.3: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0005.jpg"

Figuur 2.4 en 2.5: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0006.png"

Figuur 2.6: Huidige situatie

Op het Indiëterrein is inmiddels een groot deel van de bedrijfsgebouwen gesloopt. De uitvoering van fase 1 van de woningbouw is hier in volle gang en ook fase 2 is inmiddels van start gegaan. Tot nu toe zijn rond 200 woningen gerealiseerde en bewoond. Het betreft met name de blokken 5, 7, 8 en 12. Blok 11 is in verkoop. Ook aan de westrand van het Indiëterrein hebben zich al diverse nieuwe bedrijven gevestigd. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan heeft vooral betrekking op het zuidelijke deel van het Indiëterrein. Daarnaast wordt blok 4 aan de noordrand, grenzend aan het werkgebied De Velden vanwege gewijzigde inzichten herontwikkeld met woningen en woon-werkwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0008.jpg"

Figuren 2.7 en 2.8: reeds gerealiseerde woningbouw

2.3 Bestaande juridische regeling

Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'Woongebied Indië - Deel 3' in werking treedt, gelden ter plaatse de bestemmingsplannen De Velden (vastgesteld op 19 april 2011), Kunsthal Indië (vastgesteld op 2 oktober 2012), Centrum (vastgesteld op 17 september 2013), Woongebied Indië - Deel 1 (vastgesteld op 17 december 2013), De Sterkerij (vastgesteld op 13 februari 2018) en Woongebied Indië - Deel 2 (vastgesteld op 6 maart 2018). Het onderhavige plangebied is hierin bestemd voor gemengd-3 (De Velden), cultuur en ontspanning (Kunsthal), bedrijven (Centrum), wonen, horeca, groen, water en verkeer (Woongebied Deel 1 en Deel 2) en gemengd-2 (De Sterkerij).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0009.png"

Figuur 2.8: uitsnede verbeeldingen bestemmingsplannen De Velden (1), Kunsthal Indië (2), Centrum (3), Woongebied Indië Deel 1 (4), Woongebied Indië Deel 2 (5) en De Sterkerij (6), plangrens Woongebied Indië Deel 3 (rood)

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten

3.1 Inleiding: Indië in meerdere bestemmingsplannen

Het Indiëterrein wordt gefaseerd herontwikkeld tot stedelijk woon- en werkgebied. Hiervoor zijn diverse bestemmingsplannen vastgesteld. Het nu voorliggende bestemmingsplan heeft tot doel om de voorgenomen ontwikkelingen uit het stedenbouwkundig plan voor de derde en laatste fase van de woningbouw mogelijk te maken. Daarnaast wordt een deel van het bestemmingsplan De Velden herontwikkeld. Er dient daarbij ook rekening te worden gehouden met de huidige (milieu)regelgeving. Het ontwikkelplan kent een indeling in velden.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de velden 4 en 14 A t/m C, zoals weergegeven in figuur 3.1. In dit hoofdstuk zullen de uitgangspunten die aan het voorliggende bestemmingsplan ten grondslag liggen worden toegelicht.

3.2 Planbeschrijving

In november 2009 is voor het Indiëterrein door Urhahn Urban Design het Ontwikkelplan “Indië” opgesteld. In het ontwikkelplan zijn visie en ambitie van de herontwikkeling van het fabriekscomplex in een binnenstedelijk woonwerkgebied vastgelegd. Aan de hand van een proefverkaveling zijn de grenzen tussen het openbaar en uitgeefbaar gebied vastgelegd. Tevens zijn uitwerkingsregels voor het uitgeefbaar gebied aangegeven, zoals programmatische mogelijkheden, bouwhoogtes, plaats van bebouwing op de kavel, en parkeeroplossingen. De uiteindelijke verkaveling per ontwikkelveld wordt bepaald door de marktontwikkelingen. In 2017 is deze ontwikkelkaart voor de blokken 14 A t/m C en in 2019 voor blok 4 door Breen Stedenbouw geactualiseerd en aangepast. De ontwikkelkaart is op 11 mei 2017 in de stuurgroep van de van de gemeente geaccordeerd.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0010.jpg"

Figuur 3.1 Ontwikkelplan Indië 2017

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0011.png"

Figuur 3.2 Ontwikkelplan blok 4 Indië 2019

3.2.1 Openbaar gebied

Binnen het geheel van de Indië locatie wordt gezocht naar eenheid en diversiteit van straten en plekken. De verschillende milieutypen geven aanleiding om ook bij de inrichting van de openbare ruimte te thematiseren. Zo zijn alle randen van Indië verschillend van aard om goed aan te kunnen sluiten bij de bestaande omgeving (Noorderpark, binnenstad, kanaal, Turfkade). Bij de inrichtingsvoorstellen wordt rekening gehouden met waardevolle bomen en her te gebruiken bestratingsmateriaal. Het ruimtelijk raamwerk definieert de ruimte voor de interne ontsluiting en ontmoetingsruimtes, maar legt ook de verbinding met de omgeving. Het openbaar gebied zal met name de verkeersruimte en pleintjes inhouden, maar ook het waterplein en de boulevards langs het kanaal. Binnen de uitgeefbare blokken kunnen in de definitieve uitwerking/verkaveling openbare routes (langzaam verkeer en parkeerontsluiting) worden aangegeven.

3.2.2 Pleinen en plekjes

Naast de ruimtelijke hoofdstructuur wordt de bereikbaarheid binnen de ontwikkelblokken en informeel tussen de blokken geborgd door een stelsel van wandelroutes die plekken en pleinen met elkaar verbinden. Een bijzonder plein wordt het waterplein. Dit heeft naast een karakteristieke ondersteuning tevens de functie om Indië te verankeren aan de binnenstad. Het waterplein maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

3.2.3 Verkeer en parkeren

De functionele inrichting van het raamwerk is belangrijk voor de interne verkeersafwikkeling en de aansluiting van de verkeerssystemen op de omgeving. Conform de gemeentelijke wegencategorisering, die een onderscheid in gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) en erftoegangswegen (30 km/h) kent, wordt het woongebied Indië volledig ingericht als 30 km/u – zone. Alle wegen worden dus ingericht als erftoegangswegen. De milieutypen (zie paragraaf 3.2.4) van de ontwikkelblokken beschrijven een globale verdeling van functies over het gebied. Bij blok 4 gaat het om vrijstaande woningen een woon-werkwoningen in lage dichtheden. Blok 14 wordt gekenmerkt door een compacte bebouwing in een groene zetting aan het water. De programmatische verdeling wordt bepalend voor de verkeersstromen. Dat betekent dat de verkeersstromen groter zijn bij compactere bebouwing dan bij bebouwing in lagere dichtheden in een groene setting. De profilering van de straten wordt hierop toegesneden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0012.png" Figuur 3.3: verkeersontsluiting Indiëterrein

Naast infrastructuur voor rijdend verkeer (auto en langzaam verkeer) en voetgangers wordt ook voldoende parkeerruimte voor bewoners, bezoekers en voorzieningen opgenomen. In de meeste straten worden bomen (2e en 3e grootte) opgenomen. Hiertussen is in de meeste gevallen ruimte voor langs en haaks parkeren. De parkeerplaatsen worden niet op de stoep aangelegd. Er zal sprake zijn van een hoogteverschil tussen de parkeervoorziening en trottoirs. In de ontwikkelclusters wordt zo veel mogelijk op eigen kavel geparkeerd. Overige benodigde parkeercapaciteit wordt vormgegeven in zogenaamde koffers met haaksparkeren.

Voor de niet-woonfuncties in het plangebied gelden de parkeernormen van het geldende parkeerbeleid van Almelo. Voor de woonfuncties gelden aangepaste normen, namelijk 1,8 parkeerplaatsen voor grondgebonden woningen en 1,6 voor gestapelde woningen. Het Indiëterrein is al rond 10 jaar in ontwikkeling. Voor de transformatie van het gebied zijn afspraken gemaakt en er is voor de hele ontwikkeling een parkeerbalans opgesteld. Als onderdeel van de gehele gebiedsontwikkeling wordt het aanvaardbaar geacht om deze lagere normen voor wonen toe te passen, aangezien het plangebied zich op minder dan 1 kilometer afstand van het centrum en treinstation bevindt. In de blokken die tot op heden op basis van de rond 10 jaar geleden aangegeven normen zijn ingericht is de afgelopen jaren niet gebleken dat door het toepassen van die overeengekomen norm er onvoldoende parkeergelegenheid is gerealiseerd. Deze norm is overigens hoger dan de minimale norm van het CROW, waarop het parkeerbeleid is gebaseerd. Het wordt ook aanvaardbaar geacht om een deel van het parkeren in de openbare ruimte binnen het de gebiedsontwikkeling Indië op te lossen. Er is voldoende ruimte en het woon- en leefklimaat wordt hierdoor niet aangetast. Dat geldt ook voor de parkeersituatie in de openbare ruimte.

3.2.4 Uitgeefbaar gebied
3.2.4.1 Algemeen

De overheersende bouwhoogte van het gehele Indiëterrein is 11 meter (grotendeels in twee bouwlagen met een kap). Over het plangebied zijn enkele middelhoge woongebouwen verspreid. Dit kunnen volumineuze grondgebonden complexen zijn of compacte, ranke appartementgebouwen. Deze hebben een oriëntatie functie en zorgen op blokniveau voor afwisseling en overgangen tussen hoog en laag zoals dat vaker in de binnenstad of direct hieromheen voorkomt. De lange lijnen van de wegenstructuur bindt de diverse programma's en gebouwtypologieën met elkaar. Ter bevordering van de ruimtelijke samenhang binnen de diversiteit wordt langs een aantal lijnen of ten minste een significant deel van de lijn een haag als scheiding tussen het openbaar en uitgeefbaar gebied opgenomen.

Met het doorontwikkelen van de blokken worden een aantal pleintjes en plekken vrijgehouden. Deze bieden primair de mogelijkheid om spel- en ontmoetingspunten vorm te geven. De mogelijkheid om elkaar op een ongedwongen manier te kunnen ontmoeten bevordert de sociale cohesie in de buurt. Een pleintje of een plek draagt tevens bij aan de lokale identiteit. Door iedere plek een eigen karakter mee te geven (groen, baksteen, spel, etc.) ontstaat de mogelijkheid zich te oriënteren en zich aan te spiegelen.

Het gehele Indiëterrein bestaat uit diverse blokken, die ieder een eigen karakter en programmatische invulling kennen. Het onderhavige plangebied bestaat uit 4 (deel) blokken, namelijk blokken 4, 13 (deels) en 14 A t/m C.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0013.jpg"

Figuur 3.4: ontwikkelkaart Indiëterrein

3.2.4.2 Woningen

In alle bouwblokken zijn gestapelde woningen toegestaan.Grondgebonden woningen zijn alleen in blokken 4, 13, 14A en 14C toegestaan. In totaal worden hier maximaal 145 woningen gerealiseerd.

3.2.4.3 Niet-woonfuncties

Door de vaststelling van het nu voorliggende bestemmingsplan wordt de omvang van het niet-woon programma flink verkleind.

Niet-woonfuncties zijn met uitzondering van aan huis gebonden beroepen of bedrijven alleen toegestaan in blok 14B. De omvang is in totaal 3.000 m2 (bvo), waarvan maximaal 500 m2 (bvo) voor horeca.

In het bestemmingsplan 'Woongebied Indië - Deel 1' was horeca niet beperkt. Op grond van de bouwmogelijkheden is wel een bvo van circa 1.000 m2 gebouwde horeca af te leiden met een horeca buitenruimte van circa 880 m2 ter plaatse van blok 14C. In het voorliggende bestemmingsplan wordt het Stadslab, wat al jaren op die locatie met een tijdelijke vergunning goed functioneert, permanent planologisch gevestigd. Hierdoor wordt het bvo aan horeca ten opzichte van de huidige planologische vestigingsmogelijkheden meer dan gehalveerd en verplaatst van blok 14C naar blok 14B.

In het bestemmingsplan 'Kunsthal Indie' is de realisatie van 26.000 m2 aan niet-woonfuncties mogelijk. Het gaat hierbij om culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidgevoelige bestemmingen, ateliers, ambachtelijke bedrijfsruimten en horeca uit categorieën 6 en 7. Dat wordt nu teruggebracht naar 3.000 m2.

3.2.4.4 Blok 4: Woon- werkkavels

Blok 4 vormt een overgangszone van het werkgebied De Velden naar het woongebied Indië. Grenzend aan De Velden komen woon-werkunits en grenzend aan het woongebied Indië de woonkavels.

3.2.4.5 Blok 13: Aan het kanaal

Blok 13 is vanwege zijn ligging langs het kanaal in verhouding lang en smal, maar alleen een smalle strook aan de oostrand valt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Hier zijn zowel grondgebonden als gestapelde woningen mogelijk. Parkeren gebeurd zowel op straat als op eigen terrein of in een hof aan de binnenkant van het blok. De openbare ruimte is beperkt, maar er is ruimte voor tuinen en dakterrassen.

3.2.4.6 Blok 14A: Nautisch Kwartier

Blok 14A is gericht op wonen aan of op het water. Bij een deel van de woningen gaat het dan ook om waterwoningen, die op het water drijven, zoals ook al opgenomen in het Ontwikkelplan uit 2009. Geparkeerd wordt op eigen terrein (drive-in / float-in (drijvende parkeervoorziening)), in de openbare ruimte of in de gebouwde parkeervoorzieningen in de oude hallen. De openbare ruimte bestaat deels uit groen maar voor het grootste deel uit water. Hier kunnen de drijvende waterwoningen gerealiseerd worden. De bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter vanaf het waterpeil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0014.png"

Figuur 3.5: referentiebeelden waterwoningen

3.2.4.7 Blok 14B: De Waterfabriek met hoogteaccent

In dat plan neemt de gebiedsontwikkeling aan de zuidzijde, aan het kanaal, een bijzonder plek in. Hier komen meerdere werelden bij elkaar: industrieel erfgoed, nieuwbouw, wonen, werken, horeca, water, plein en groen. Het is ook de plek waar het transformatiegebied Indië wordt gekoppeld aan de binnenstadstructuur.

Blok 14B wordt dan ook gekenmerkt door hogere dichtheden en een hogere bouwhoogte. Een belangrijk element is hier de ligging aan het water en het Waterplein. Aan de noordrand van blok 14B bevindt zich de fabriekshal van de oude weverij. De weverij heeft geen monumentale status, maar het is wél de bedoeling om de bestaande fabriekshal zoveel mogelijk te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0015.png"

Figuur 3.6: vogelvlucht Blok 14B

Voor de Weverij, een van de oude shed-gebouwen, zijn in het verleden plannen gemaakt. Er is een initiatief voor een Kunsthal geweest, maar dat heeft geen uitwerking gekregen. Als tijdelijk programma heeft zich het Stadslab gevestigd. De energieke uitbater zorgt voor reuring en een aantrekkelijk adres in het nieuwe stuk binnenstad. Als kwartiermaker is dit erg belangrijk en waardevol. De Weverij wordt een adres in Almelo. De aanwezigheid van het waterbekken met appartementen op de kop creëert een sterk oriëntatiepunt in Indië en de binnenstad van Almelo.

Naast het Stadslab en het informatiekantoor van Indië heeft het gebouw en directe omgeving nog geen gebruiksfunctie. Met de sloop van een deel van het complex is aan de noordzijde, de Doedes Breuning Ten Catestraat een nieuwe gevel ontstaan. De noordgevel is momenteel nog niet dicht.

Begin 2020 is er een brand in het noordwestelijke deel van het gebouw geweest en heeft schade aan een deel van de dak- en staalconstructie veroorzaakt.

Dit bestemmingsplan voorziet hier in de menging van diverse functies. In de fabriekshal ontstaat ruimte voor een stedelijk programma met commerciële voorzieningen, maatschappelijke en culturele voorzieningen, horeca en ambachtelijke bedrijven en een parkeervoorziening. Naast genoemde niet-woonfuncties, is hier ook ruimte voor woningen om de noordzijde van de hal van een goede afronding te voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0016.png"

Afbeelding 3.7: mogelijke afronding van de fabriekshal met (patio)woningen

Eventueel bestaat in de toekomst de mogelijkheid om hier (met behouden van de hal) een hoogteaccent, boven op de hal, te realiseren. De hal biedt ook ruimte om zonnepanelen te plaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0017.png"

Figuur 3.8: zonnepanelen op bedrijfshal

Langs de westzijde van het gebouw zal een straat worden aangelegd die de bereikbaarheid van het programma in de bestaande bebouwing en de toekomstige bebouwing gaat verzorgen. Langs deze zijde hoeft de relatie tussen het interieur en de openbare ruimte niet expliciet te worden vormgegeven.

Aan de noordzijde grenst het gebouw aan de Doedes Breuning Ten Catestraat. Voor het aanleggen van de straat en toekomstige woningbouw is een deel van het gebouw gesloopt. Momenteel is de gevel open. Hier zal een nieuwe gevel worden aangebracht.

Aan de zuidzijde van het gebouw is ruimte voor nieuwbouw en bijzondere openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0018.png"

Figuur 3.9: nieuwbouw blok 14B

Aan de zuidrand van blok 14B wordt voorzien in nieuwbouw. Naast grondgebonden koopwoningen met een bouwhoogte van maximaal 12 meter worden hier ook twee appartementengebouwen gerealiseerd (huur en koop). Eén gebouw met maximaal 25 meter en het andere met maximaal 30 meter. Het bestemmingsplan voorziet ook in de mogelijkheid van een overkraging. Tussen de gebouwen is ruimte voor parkeren op maaiveld en in een gebouwde parkeervoorziening. Boven op de gebouwde parkeervoorziening ontstaat ruimte voor een binnenplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0019.png"

Figuur 3.10: impressie hoogteaccent aan de zuidrand van blok 14B

Het hiervoor genoemde programma kent hogere dichtheden dan de rest van het Indiëterrein en dus ook een hogere parkeervraag (216 parkeerplaatsen). Een deel van deze parkeervraag zal in de Doedes Breuning Ten Catestraat kunnen worden opgevangen. Een ander deel van die capaciteit kan ook worden gevonden in het gebouw van de voormalige weverij enn aan de zuidzijde van het bestaande gebouw, tussen de toekomstige appartementengebouwen. Tenslotte wordt bij de nieuwbouw onder het verhoogde binnenplein een gebouwde parkeergarage gerealiseerd. In totaal worden in dit deelgebied (14B) 223 parkeerplaatsen gerealiseerd.

3.2.4.8 Blok 14C: Waterplein

Blok 14C wordt vooral gekenmerkt door de groene openbare ruimte en de ligging aan het water. Hier bevindt zich ook de monumentale watertoren, die van algemeen belang is vanwege zijn architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden die tot uitdrukking komen in de typologie en de beeldbepalende betekenis in de wijk. Daarnaast zijn hier woningen gepland. De bouwhoogte bedraagt hier maximaal 25 meter en rond de toren maximaal 8 meter. Voor de toekomstig bestendigheid van de toren is ook woningbouw rondom de toren mogelijk.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het bestemmingsplan getoetst aan het relevante beleid van alle overheden en afgerond met een samenvatting en motivatie voor de woningbouw.

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Omgevingswet die volgens de huidige planning in werking zal treden op 1 juli 2022 bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook een Rijksvisie op de leefomgeving, de NOVI. Op 11 september 2020 is de NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert.

Het gaat hierbij om:

  • de bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
  • meer duurzame energie gebruiken;
  • aanpassen aan klimaatverandering;
  • de ontwikkeling van een circulaire economie;
  • omschakeling naar kringlooplandbouw.

Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn 21 nationale belangen opgenomen. Het gaat hierbij om voornamelijk het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland, het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, een betrouwbare, betaalbare en veilige CO2-arme energievoorziening, waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid en het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

Samen met de NOVI is ook de Uitvoeringsagenda opgeleverd. De Uitvoeringsagenda beschrijft hoe er concreet uitwerking gegeven gaat worden aan de NOVI als één overheid, samen met de samenleving. Naast de instrumenten van de Omgevingswet worden een aantal nieuwe instrumenten en (nationale) programma's ingezet. Instrumenten zoals de Omgevingsagenda's, NOVI-gebieden en regionale verstedelijkingsstrategieën zorgen voor een doorvertaling van de NOVI naar een regionale aanpak. Voorbeelden van programma's zijn het Programma Energiehoofdstructuur, Programma Gezonde Leefomgeving en Nationaal Programma Landelijk Gebied.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn niet in strijd met de NOVI.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.2.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.2.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2.4 Toetsing aan uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. De herontwikkeling van de locatie raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd. Duidelijk is wel dat met de introductie van de Ladder voor duurzame verstedelijking duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd waarbij regionale afstemming plaatsvindt. Momenteel is de uitvoering van fases 1 en 2 van Indië nog in volle gang. De in dit bestemmingsplan voorziene woningen zijn gepland voor de periode na 2020. Momenteel wordt een herijking van de Woonvisie en de Twentse Woonafspraken voor deze periode onderzocht. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling van woningen zal vanwege de bindende afspraken tussen gemeente en ontwikkelaar meegenomen worden in deze herijking.

Voor de niet-woonfuncties in dit bestemmingsplan geldt, dat deze qua omvang duidelijk afnemen ten opzichte van de momenteel ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Voor de kunsthal geldt conform het bestemmingsplan 'Kunsthal Indië' een goot- en bouwhoogte van 9 respectievelijk 12 meter. Binnen de maatvoeringsaanduiding geldt voor maximaal 35% van de gronden een afwijkende maximum bouwhoogte van 24 meter. Het bestemmingsplan kent verder geen beperkingen in de omvang van de toegestane functies (behalve door de bouwregels). Hier is dus een gebouw met 3 lagen en een kap met voor 35% een bouwhoogte van 24 meter (circa 8 bouwlagen) mogelijk. Dat is ongeveer 26.600 m2. Het bestemmingsplan 'Centrum' maakt in het resterende deel van dit bestemmingsplangebied rond 30.000 m2 aan bedrijven mogelijk. In totaal is dat rond 57.000 m2 bvo. Dit bestemmingsplan maakt nu nog 3.000 m2 (niet woonfuncties) mogelijk.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen bevinden zich binnen bestaand stedelijk gebied en voldoen op dit punt aan de ladder. Zie verder ook paragraaf 4.2.3.

4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Het wettelijk kader bestaat uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

In artikel 2.6.10 van de Rarro is bepaald dat bij herziening van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op een laagvliegroute, geen bestemmingen opgenomen mogen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter (gemeten vanaf het maaiveld) mogelijk maken. Het onderhavige bestemmingsplan valt niet binnen een laagvliegroute en maakt bovendien geen objecten hoger dan 40 meter mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0020.png"

Figuur 4.1: laagvliegroutes ten opzicht van plangebied

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Om de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening actueel te houden, zijn er jaarlijks actualisatierondes.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van
  • cultureel erfgoed als drager van identiteit; veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid; investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de Ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.


De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Volgende figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0021.png"

Figuur 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de artikelen 2.1.2 (Principe en concentratie), 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.4 (Toekomstbestendigheid), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.9 (Sociale kwaliteit) van toepassing. Op deze artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zal hierna worden ingegaan.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

In afwijking van het voorafgaande kunnen bestemmingsplannen ook voorzien in een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

In voorliggend geval gaat het om het bouwen van woningen voor de lokale en regionale behoefte. Dat is ter plaatse mogelijk, omdat Almelo onderdeel uitmaakt van en netwerkstad (Twente). De woningen maken onderdeel uit van de totale herontwikkeling van een voormalig industrieterrein tot woongebied met gemende voorzieningen. Fases 1 en 2 zijn momenteel in uitvoering en fase 3, waar dit bestemmingsplan over gaat, zal na 2020 uitgevoerd worden. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met artikel 2.1.2.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De tweede trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elk claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied c.q. bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel:

Dit bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een verouderd industrieterrein, naar een gemengde woonwijk. Hierdoor is volop sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van gronden in het bestaande stedelijke gebieden. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen. De ontwikkelingen moeten duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden en moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel:

Dit bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een verouderd en leegstaand industrieterrein, naar een gemengde woonwijk met duurzame woningen van hoge kwaliteit. Dit is een toekomstbestendige ontwikkeling, die ook in de toekomstige behoefte van mensen in goede woningen in een goede leefomgeving voorziet. De industriefunctie zorgde voor meer overlast in de omgeving dan de nu voorziene woningen en voorzieningen. Dit heeft dus ook een positief effect voor aansluitende (woon)gebieden. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.4.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Hierbij moet inzichtelijk gemaakt worden op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Ook dient gemotiveerd te worden dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel:

Met voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het binnenstedelijk gebied van de gemeente Almelo. De oude en deels in slechte staat verkerende fabrieksgebouwen worden verbouwd en gerenoveerd of vervangen door nieuwbouw. De nieuwbouw zal zorgvuldig worden ingepast zodat het in overeenstemming is met de kenmerken van de directe omgeving, zie hiervoor paragraaf 3.2. In de onderstaande subparagrafen is nader toegelicht op welke wijze toepassing is gegeven aan de vierlagenbenadering en het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel. Hier wordt geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Artikel 2.1.9: Sociale kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen waarbij provinciale belangen in geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze bewoners en gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de plannen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.9 van de Omgevingsverordening Overijssel:

Bewoners en gebruikers worden regelmatig geïnformeerd door de ontwikkelaar. Daarnaast zal het ontwerp bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt dan in de gelegenheid gesteld om het plan te lezen en eventueel ook een zienswijze in te dienen.

Artikel 2.2: Woningbouw

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Hierbij wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten. Het onderzoek wordt eens in de 2 jaar geactualiseerd. Momenteel is deze actualisatie nog gaande.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

Het bestemmingsplan voorziet met name in de realisatie van woningen. Regionale afspraken en woonvisies gelden tot 2020 en worden momenteel herijkt. Het in dit bestemmingsplan voorziene woonprogramma is bedoeld voor uitvoering na 2020. Gezien de gemeente bindende afspraken met de ontwikkelaar heeft gemaakt om in totaal 600 woningen op het Indiëterrein te realiseren, zullen deze ook meegenomen moeten worden in de genoemde herijking en in de afspraken met de regio.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Binnen de Omgevingsvisie worden diverse ontwikkelperspectieven beschreven. Onderhavige locatie valt binnen Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Bij (nieuwe) ontwikkelingen wordt, zoals hiervoor beschreven, ernaar gestreefd om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. In de omgevingsvisie worden hiervoor de gebiedskenmerken aan nieuwe ontwikkelingen verbonden. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden, een natuurlijke laag (in en op de bodem); een laag van het agrarisch-cultuur landschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem); een stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en een laag van de beleving (toerisme, recreatie en landgoederen). Voor dit plangebied zijn alleen de eerste en de derde laag benoemd.

De natuurlijke laag is gekenmerkt als “dekzandvlakte en ruggen”. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De stedelijke laag wordt gekenmerkt als “bedrijventerrein”. De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch. Er is een brede range aan verschillende werkmilieus aanwezig. Er is sprake van hoge en lage dichtheden, van herstructurering en nieuwbouw. Er is sprake van diversiteit en menging van functies.

Geconcludeerd kan worden dat de gewenste herontwikkeling van het Indiëterrein naar gemengd gebied met wonen en bedrijvigheid (gemengd woongebied fasen 2, 3 en 4, herstructurering van een bedrijventerrein fase 1) uitvoering geven aan het beleid zoals dat is vastgelegd in de Omgevingsvisie van de provincie. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het laatste gedeelte van het bestaande verouderde bedrijventerrein naar een gemengd woon-/werkgebied mogelijk en sluit daarbij aan bij de Omgevingsvisie.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020 - 2040

De Omgevingswet, die naar verwachting ingaat op 1 juli 2022, verplicht gemeenten een visie te maken voor de toekomst van de stad. Op 29 september 2020 heeft de gemeente Almelo daarom de omgevingsvisie met als titel ‘Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020 – 2040’ vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat hoe men in Almelo ook in de toekomst prettig kan wonen en werken. De Omgevingsvisie beschrijft in grote lijnen wat men belangrijk vindt voor de toekomst van de omgeving. Dat betekent dat de gemeente samen met inwoners en ondernemers keuzes moet maken.

Als wij met z’n allen de ideale gemeente Almelo kunnen maken, wat doen we dan wel en wat niet? Dat is de vraag die met deze Omgevingsvisie wordt beantwoord. Een belangrijk punt is het behoud van de grote werkgelegenheid dankzij het aantrekkelijke vestigingsklimaat voor bedrijven. Ook het behoud van het enorme, groene buitengebied, waar volop wordt geboerd en gerecreëerd is een belangrijk punt in de visie. Er wordt ook ingegaan op de beperkt beschikbare ruimte in Nederland, waardoor gebiedsbescherming en omgevingsontwikkeling niet altijd samengaan. Over leegstand in de binnenstad en hittestress, vooral in de bebouwde gebieden en n over de wateroverlast die Almelo extra hard raakt, als laaggelegen gebied. Deze uitdagingen hangen vaak samen met wereldwijde trends. Denk aan klimaatverandering, digitalisering en (jonge) mensen die wegtrekken naar de steden.

Met deze visie zet de gemeente een stip op de horizon: het Almelo waar de gemeente tussen nu en 2040 naartoe willen werken.

Voor deze Omgevingsvisie is Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken & dorpen en de binnenstad. De gedachte hierachter is dat deze vier gebieden erg verschillend zijn. Voor de binnenstad zijn er natuurlijk andere wensen dan voor het buitengebied en daarom verschilt de visie ook per gebied. Woongebied Indië valt binnen het gebied 'de wijken & dorpen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0022.png"

Figuur 4.3: deelgebieden 'wijken & dorpen omgevingsvisie

Voor de dorpen Bornerbroek en Aadorp en de wijken van de stad Almelo is een gezamenlijke visie ontwikkeld. Voornamelijk omdat ze hun belangrijkste functie met elkaar gemeen hebben: een fijne woonomgeving bieden. Maar ook omdat elke wijk eigenlijk een dorpje op zich is. Met een eigen sfeer, eigen voorzieningen en een unieke sociale samenhang. En hoeveel de inwoners soms ook van elkaar verschillen – qua leeftijd, cultuur, gezondheid of inkomen – er is één ding dat hen verbindt: de plek die ze thuis noemen. Het is de van de gemeente ambitie om hen allemaal de basisvoorwaarden te bieden voor dat thuisgevoel.

Prettig wonen begint natuurlijk met een passende woning. Met de kans om woonwensen te vervullen, doordat er voldoende keuze is. Daarom wil de gemeente wijken creëren met gemengde woonmilieus, waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. De bestaande woningvoorraad heeft relatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment. Dit wordt meer in balans gebracht door bij herstructurering op woningen voor het middensegment in te zetten.

Maar Almelo heeft als geheel toch een zeer bescheiden bevolkingsgroei, die tijdens de looptijd van deze visie waarschijnlijk zelfs zal veranderen in krimp. Daarom is het zaak de bestaande woningvoorraad zo slim mogelijk te benutten en daarmee aan te sluiten op de ontwikkeling van onze bevolking. Dat betekent onder meer:

  • de benodigde verscheidenheid aanbrengen door het herstructureren van panden.
  • de (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelen ín bestaande wijken (inbreiding, geen uitbreiding).

Dit bestemmingsplan sluit goed aan bij de ambitie van de omgevingsvisie om kwalitatieve wijken te creëren voor verschillende doelgroepen. Door de herstructurering van een verouderd industrieterrein naar een woongebied wordt ook voorzien in de ambitie van inbreiding in plaats van uitbreiding. Hierdoor wordt het buitengebied beschermd tegen verdergaande verstedelijking.

4.3.2 Hoogbouw

Op 11 juli 2006 is de Hoogbouwvisie en het hoogbouwbeleid vastgesteld. In het Hoogbouwbeleid wordt het kader en het proces aangegeven waarbinnen hoogbouwprojecten binnen hoogbouwzones kunnen worden gerealiseerd. Volgens het hoogbouwbeleid van Almelo is sprake van hoogbouw bij gebouwen vanaf 9 verdiepingen of een bouwhoogte vanaf 25 meter. Dit bestemmingsplan maakt hoogbouw van 30 meter mogelijk. Deze bouwhoogte kwalificeert als hoogbouw en vormt in vergelijking tot de bouwhoogten in de omgeving een passend accent, zonder overheersend te zijn.

Hoogbouw is vanaf het begin onderdeel geweest van het Ontwikkelplan voor Indië. Met de vaststelling van het Ontwikkelplan, waarin wordt voorzien in een hoogbouwaccent op de kop van het Indiëterrein, heeft de raad in 2009 al ingestemd met de nu beoogde hoogbouw op het Indiëterrein.

Op pagina 18 van het ontwikkelplan staat:

" Een bijzondere toren : De ligging aan het water wordt op stedelijk niveau vormgegeven door een bijzonder ruimtelijk, architectonisch en programmatisch gebouw. Om het bijzondere karakter te onderschrijven krijgt dit gebouw de werktitel Crazy Tower. De toren markeert het scharnierpunt van een (toekomstige) langzaam verkeersroute vanuit het centrum, langs het kanaal, voorlangs de toren, via de Kalverstraat richting het buitengebied, het toekomstige Noorderpark. Samen met de monumentale watertoren wordt de nieuwe stedelijke ruimte in de vorm van een waterplein omarmd".

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0024.png"

Figuren 4.4 en 4.5: Uitsnede kaart ontwikkelingsplan met crazy tower (links) en maquette met hoogbouw uit Ontwikkelingsplan (rechts)

Op pagina 75 van het ontwikkelplan staat verder, dat hier een bijzonder programma op de 'kop', aan het kanaal in de zichtlijn van de route langs het kanaal wordt voorzien. Een hoogbouwaccent op de kop aan kanaal zal als blikvanger vanuit centrum fungeren. Het gaat voornamelijk om wonen in appartementen.

De hoogbouw past binnen de visie en het beleid van de gemeente. De hoogbouw is goed inpasbaar op het Indiëterrein en in de stad. Het vormt een bijzonder element van het ontwikkelingsplan voor Indië. Voor de hoogbouw is momenteel alleen een volumestudie gedaan. Voor een architectonische verbeelding is het nu nog te vroeg. Ook kan er nog geen bezonningsstudie of windhinderonderzoek plaatsvinden. Dat zal in het kader van de vergunningverlening plaats vinden. Hiervoor is in de regels een onderzoeksverplichting opgenomen.

4.3.3 Masterplan Almelo

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. In figuur 5.4 zijn de verschillende plandelen in het Masterplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0025.jpg"

Figuur 4.6 Uitsnede kaart Masterplan (Bron: Gemeente Almelo)

Almelo is in het Masterplan opgedeeld in vijf samenhangende plandelen. Het Indiëterrein is gelegen in de plandelen Centrum en Noord.

Het plandeel Centrum wordt als de belangrijkste pijler van de ruimtelijke visie gezien en daarmee ook als het belangrijkste plandeel. Voor het plandeel Centrum is daarom een uitwerking van het Masterplan opgenomen (Binnenstadplan). In het Binnenstadplan is het plandeel opgedeeld in deelgebieden. Het Indiëterrein behoort tot het deelgebied 'Opgerekte' binnenstad. Binnen dit deel van de binnenstad is ruimte voor binnenstedelijke woonmilieus. Bij een aantal locaties in dit deel van de binnenstad zal functieverandering of vernieuwing gaan plaatsvinden, zoals het Indiëterrein. Voor deze ontwikkelingen wordt aangegeven dat geprofiteerd kan worden van de nabijheid van stedelijke functies en levendigheid. De plannen voor deze locaties zorgen voor nieuwe bijzondere woonmilieus en helpen de stad in balans te brengen. Het Indiëterrein wordt daarbij aangemerkt als essentieel voor het slagen van de uitgangspunten van het Masterplan, waardoor het Indiëterrein is aangewezen als Kernproject van het Masterplan.

In het Masterplan is in 2004 voor het Indiëterrein uitgegaan van de realisatie van 450 woningen. Van dit aantal mag gemotiveerd worden afgeweken. Sinds 2004 is duidelijk geworden dat meer woningen hier gewenst zijn. Daarom is in de eerder genoemde partiële herziening van het structuurplan het woningaantal aangepast tot 600.

Ten noorden van het Indiëterrein wordt de transformatie van het groengebied tot een nieuw stadspark (Noorderpark) voorzien. Tussen het Noorderpark en het Indiëterrein komt de Noordallee (inmiddels omgedoopt tot Burgemeester Schneiderssingel). Deze vormt een belangrijke ontsluiting van de binnenstad vanuit het noorden.

Gebieden als het Indiëterrein dienen volgens het Masterplan nieuwe ruimte te bieden aan bedrijven waarvoor het stedelijke karakter zeer belangrijk is. De landschappelijke kwaliteiten van het Noorderpark en het kanaal bieden bovendien aanknopingspunten voor een woongebied met twee gezichten. Voor het Indiëterrein is daarom aangegeven dat centrumstedelijke woonmilieus zullen worden gecombineerd met nieuwe soorten van bedrijvigheid en dienstverlening.

De waardevolle en beeldbepalende gebouwen van de textielverwerkende industrie completeren de locatie. Bezoekers vanuit het noorden zullen via de Noordallee het Indiëterrein moeten zien als vooraankondiging van het centrum. Bij de ontwikkeling van het Indiëterrein moet tenslotte rekening worden gehouden met de milieuregels vanwege het naastgelegen terrein Turfkade. In het Masterplan is aangegeven dat bedrijven met zware milieueisen uit deze omgeving worden geweerd.

4.3.4 Woonvisie Almelo 2020

Op 3 juli 2012 is de Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de woonvisie in 2012 is er veel veranderd (economische en maatschappelijke veranderingen). Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo. Daarom is nu een nieuwe visie in voorbereiding voor de periode van 2020 tot 2030. Deze is nog niet vastgesteld. De in dit bestemmingsplan voorziene woningbouw heeft betrekking op de periode na 2020. Toetsingskader zal dan ook de nog vast te stellen woonvisie worden. Voor de volledigheid is nu nog eerst de huidige woonvisie beknopt samengevat en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe woonvisie. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen worden hierin meegenomen conform de tussen ontwikkelaar en gemeente gesloten overeenkomst.

4.3.4.1 Visie

Het doel van de huidige visie is om Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld: Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven; Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad. Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens.

4.3.4.2 Woningbouwprogramma

Voor Almelo zijn meerdere prognoses beschikbaar op basis waarvan de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens kunnen worden ingeschat. Uit prognoses blijkt dat er een structurele behoefte is aan meer woningen in Almelo. Gezien de verwachte ontwikkelingen en behoeften streeft Almelo naar 75.000 inwoners aan het eind van de periode van de woonvisie. De realisatie van deze structurele opgave wordt echter door de conjunctuur danig beïnvloed. Idealiter, in het licht van de bevindingen en uitspraken gedaan in deze woonvisie, worden er per jaar dan zo'n 200 tot 225 woningen netto toegevoegd aan de voorraad. Men streeft naar een realistisch programma, waarin ook rekening wordt gehouden met een veranderende marktsituatie. Vanwege deze redenen is voor een flexibele woningbouwprogramma gekozen.

4.3.4.3 Indië terrein

Het Indië terrein is in de woonvisie aangewezen als een mogelijke nieuwbouwlocatie voor woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van nieuwbouwwoningen en de herstructurering van een industrieterrein, zodat een deel van het regionale behoefte aan woningen in dit plangebied kan worden gerealiseerd. Voor Indië specifiek en voor herstructurering in het algemeen is voor de periode van 2010-2020 een indicatie gegeven van in totaal 1.312 woningen. De in dit bestemmingplan mogelijk gemaakte woningen worden in de periode na 2020 gerealiseerd en dienen daarom conform de afspraken in het momenteel in voorbereiding zijnde nieuwe woningbouwprogramma voor na 2020 opgenomen te worden.

4.3.5 Woonvisie Almelo 2020-2030

Binnenkort wordt de nieuwe woonvisie voor Almelo vastgesteld. Voor de volledigheid is deze alvast in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

De gemeentelijke Woonvisie is aan een actualisatie toe. Sinds juli 2012, het moment waarop de huidige

Woonvisie van Almelo is vastgesteld, is de situatie duidelijk veranderd. Ook is in de prestatieafspraken met de woningcorporaties afgesproken dat er een herijking van de Woonvisie moet komen.

Met de nieuwe Woonvisie bepaalt de gemeente Almelo de woonkoers en beschikken men over een

actuele basis om woonafspraken te kunnen maken met partners.

In de Woonvisie Almelo 2020 -2030 wordt ingegaan op de (beleids)omgeving en de opgaven die gesignaleerd worden. Met deze visie wordt ongeveer vijftien jaar vooruit gekeken. Op basis van de prognose en de historische en huidige woonsituatie in Almelo, zijn debelangrijkste ambities op woongebied bepaald.

In de nieuwe woonvisie worden de volgende uitgangspunten en (deel)ambities vastgelegd:

  • 1. Flexibele woningvoorraad
    • a. De verwachte groei van de gemeente mogelijk maken en alvast voorbereid zijn op de op
      termijn te verwachten krimp
    • b. Onderscheidende nieuwbouw realiseren en een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor de
      jongeren en jonge gezinnen
    • c. Inbreiding verkiezen boven uitbreiding
    • d. Een vitale, aantrekkelijke binnenstad creëren
    • e. De kernen Aadorp en Bornerbroek de ruimte geven om aan de vraag naar nieuwbouw
      tegemoet te komen
  • 2. Evenwichtige en gevarieerde woningvoorraad
    • a. Het aandeel koop- en huurwoningen meer in evenwicht brengen, en de sociale
      woningbouw beter over onze en omliggende gemeente(n) verdelen
    • b. De woonvoorzieningen voor kwetsbare groepen beter over de gemeente Almelo en omliggende gemeenten verdelen
  • 3. Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad
    • a. Zorgen dat (oudere) inwoners een fijne woonomgeving krijgen/behouden, in nabijheid van
      anderen en met voorzieningen binnen bereik
    • b. Bestaande en nieuwe woningen levensloopgeschikt maken
    • c. Een betaalbare en duurzame energievoorziening bereikbaar maken voor iedereen en
      bestaande woningen voor 2050 aardgasvrij maken

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woonwijk past binnen deze uitgangspunten en ambities. Er wordt voorzien in diverse woningtypes, zowel gestapeld als grondgebonden, waardoor een evenwichtig en gevarieerd woningaanbod wordt gecreëerd. De gestapelde woningen zijn per definitie levensloopbestendig vanwege nul treden. Men ziet de vergrijzing als een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling, waardoor de behoefte aan geschikte woningen voor de groeiende groep ouderen toe zal nemen. In deze behoefte wordt met deze woningen/appartementen voorzien. Naast (jonge) senioren worden ook alleenstaande van middelbare en jongere leeftijd als doelgroep gezien. Zeker nu de huishoudens steeds kleiner worden en het aandeel 1-pers. huishoudens stijgt. De prijsklassen worden afgestemd op deze doelgroep, zodat niet alleen vrije sector koop, maar ook (vrije sector) huur een belangrijk uitgangspunt is.

Bij de ontwikkeling gaat het om inbreiding in plaats van uitbreiding, omdat de uitbreiding van de woningvoorraad door de transformatie van een voormalig industrieterrein gebruikt maakt van de ruimte binnen het bestaande bebouwde gebied. De groei van Almelo en de huidige druk op de woningmarkt maken dat Almelo snel woningen nodig heeft, namelijk 1.400 tot 2030 en dan nog circa 230 tot 2035. Het voorliggende bestemmingsplan levert hieraan een belangrijke bijdrage.

Dit bestemmingsplan is dan ook in lijn met het huidige en het toekomstige woonbeleid van Almelo

4.3.6 Bomenstructuurplan

Het bomenstructuurplan – als onderdeel van het bomenbeleid – is een beleidsdocument dat de gemeentelijke visie op bomen verwoordt, de bestaande en toekomstig te realiseren boomstructuren aanwijst en maatregelen formuleert die van belang zijn voor behoud, versterking en ontwikkeling van de bomenstructuur. Daarnaast vormt het bomenstructuurplan het belangrijkste document om input te leveren voor bescherming en inpassing van bestaande bomen en nieuw aan te planten bomen in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten. Ook functioneert het plan als toetsingsinstrument voor de gemeentelijke kapverordening om te bepalen of (particuliere) bomen al dan niet kapvergunningplichtig zijn.

Het bomenstructuurplan is een planvorm zonder juridische status. Dit betekent dat het plan een (beleids)sturend en richtinggevend karakter heeft zonder dwingend te zijn. Met het vaststellen van de inhoud van het plan legt het gemeentebestuur haar beleid voor de periode 2010-2020 vast. Het bomenstructuurplan wordt daarmee een uitgangspunt in toekomstige discussies over bomen en legt de basis voor bomen in nieuwe plannen. Het plan zorgt voor borging van waardevolle bomen en bomenstructuren en het hieraan toekennen van het juiste gewicht als het gaat om weging van de verschillende belangen. Ook zal het plan richtinggevend zijn voor het opstellen van beheer- en werkplannen voor het bomenonderhoud en zodoende houvast bieden voor het dagelijkse beheer en onderhoud van het gemeentelijke bomenbestand.

Binnen het plangebied zijn geen bomen, boomrijen of boomgroepen aanwezig die in het bomenstructuurplan worden genoemd. Het bomenstructuurplan vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3.7 Parkeerbeleid Almelo

Bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren'

Op grond van artikel 4.1 van het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' kan een aanvraag om

omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit pas worden verleend als bij de aanvraag om een

omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of

gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in,

op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij

gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de vastgestelde beleidsnota Parkeerbeleidsplan

Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Mocht deze beleidsregel gedurende de

planperiode worden gewijzigd (herzien, aangevuld of nader uitgewerkt), dan treedt diens rechtsopvolger

hiervoor in de plaats.

Op grond van artikel 4.3 van het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' kan (binnenplans)

worden afgeweken van artikel 4.1 van dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat de

parkeercapaciteit zoveel mogelijk op eigen terrein realiseert moet worden (inclusief bezoekersplaatsen).

Binnen de gemeente Almelo wordt ten aanzien van parkeren de 'Beleidsregel Parkeernormen Almelo'

(hierna: de beleidsregel) gehanteerd. Deze beleidsregel is vastgesteld op 11 december 2018 en in

werking getreden op 1 januari 2019. Met de beleidsregels wordt voorzien in een nadere uitwerking van

het vastgestelde parkeerbeleid 'Parkeren Optimaliseren 2013 – 2018' door parkeernormen bij

verschillende ruimtelijke ontwikkelingen te benoemen.

Parkeernormen

Als richtlijn voor de parkeernormering wordt binnen de gemeente Almelo de CROW-publicatie voor de

parkeerkencijfers gebruikt. Voor toepassing van de parkeernormen binnen de gemeente Almelo wordt

uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 3. Dit staat voor 'matig stedelijk'. Verder wordt voor de toepassing

van de parkeernormen uitgegaan van de categorie 'ontwikkelingen schilgebieden'. Hiervoor wordt

gerekend met de maximale parkeernorm. De parkeernormering wordt voor diverse vormen van

(ruimtelijke) ontwikkeling op verschillende manieren toegepast. Dit bestemmingsplan voorziet

woningbouw en wordt de parkeerbehoefte gedeeltelijk op eigen terrein en in de omgeving opgevangen.

Bij de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen gaat het om grondgebonden en gestapelde

woningen en variëren de parkeernormen tussen 2,0 en 2,3 per woning:

  • koop vrijstaand: 2,3
  • koop twee-onder-een-kap: 2,2
  • koop rijenwoning (hoek/tussen): 2,1
  • koop etage midden: 2,0.

Afwijken van het parkeerbeleid

Zoals in het paraplubestemmingsplan Parkeren is aangegeven kan in specifieke gevallen een

uitzondering worden gemaakt op het beleidsuitgangspunt. Hiervoor geldt dat sprake moet zijn van

bijzondere omstandigheden, dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt

aangetast en de parkeersituatie in de openbare ruimte niet onevenredig wordt aangetast. In de beleidsregel worden “bijzondere omstandigheden” gedefinieerd. Onder bijzondere omstandigheid wordt verstaan dat het realiseren van parkeerruimte op eigen terrein niet mogelijk is of dat het realiseren

van de benodigde parkeerruimte op eigen terrein niet wenselijk is. Op het Indiëterrein is het, gezien de

ontwikkeling, veelal niet mogelijk om alle parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Er wordt bij de

herontwikkeling van het Indië-terrein dan ook niet voldaan aan het vereiste om in voldoende mate te

voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel

op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Het Indiëterrein is al 10 jaar in ontwikkeling. De beoogde locatie is gelegen in een stedelijk woongebied.

Het Indiëterrein is in het verleden ook wel aangemerkt als de opgerekte binnenstad. Het gebied is op

loopafstand gelegen van het treinstation en busstation. Het woongebied combineert sub-urbaan wonen

met stedelijke wonen. Naast grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande, twee-onder-een-kap en rijenwoningen voorziet het woongebied Indië ook in gestapelde woningen. Op het Indiëterrein is

sprake van een gedifferentieerd woningaanbod.

Naar verwachting is geen sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat in de

directe omgeving als uit wordt gegaan van de parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per gestapelde

woning en 1,8 parkeerplaatsen per grondgebonden woning. Om de parkeervraag te bepalen wordt altijd

een parkeerbalans opgesteld. Hierin wordt de parkeerbehoefte van alle functies in een gebied afgezet

tegen het totaal aantal parkeerplaatsen in dat gebied. De parkeerbalans wordt per blok opgesteld op

basis van de functie waarvan binnen desbetreffend blok sprake is.

Het parkeren op het Indiëterrein door personen die in het centrum van Almelo werken of gebruik maken

van de trein, werken niet door op de parkeernormen die van toepassing zijn op het Indiëterrein. Als in de

toekomst blijkt dat hierdoor een parkeertekort ontstaat, dan kunnen er maatregelen worden getroffen om

dit ongewenste parkeren te voorkomen. Daarnaast is het Indiëterrein in ontwikkeling en wordt er volop

gebouwd. Dit kan ook de parkeerdruk in de omgeving (tijdelijk) verhogen, omdat mensen uit andere

blokken van het Indiëterrein in verband met bouwwerkzaamheden of tijdelijke onbereikbaarheid in een

ander blok parkeren. Hiervoor geldt dan ook dat deze parkeerbehoefte niet doorwerkt in de uiteindelijke

parkeerbehoefte per blok. De parkeerbehoefte is gebaseerd op de functies van het bestemmingsplan.

Parkeeronderzoek

Om al dan niet gerechtvaardigd te kunnen afwijken van het beleid is inzicht in de huidige parkeersituatie

noodzakelijk. Daarom is in oktober 2020 op een tweetal momenten geteld hoeveel parkeerplaatsen er

niet bezet waren en waar elders in de openbare ruimte van het Indiëterrein geparkeerd werd. Dit is

onderzocht op werkdagen (in de nacht). Het onderzoeksgebied bestaat uit blokken die (vrijwel) volledig

ontwikkeld zijn en waar uitsluitend de woonfunctie van toepassing is. Hierbij gaat het om blok 5+7

(noordelijk deel van het Indiëterrein), waarbij binnen blok 7 de grens ligt in de Scholl Engbersstraat en

blok 8. De resultaten van het parkeeronderzoek zijn opgenomen in Bijlage 1.

Het onderzoek is verricht gedurende de maatgevende momenten van de ontwikkeling. Het

parkeeronderzoek is uitgevoerd op het moment dat de meeste parkeervakken worden gebruikt voor de

woonfunctie. Dit maatgevende moment kan worden bepaald op basis van de aanwezigheidspercentages

(CROW, publicatie 381, 2018). Het maatgevende moment voor de functie 'wonen' is in de avond- en

nachtelijke uren (op werkdagen).

In onderstaande tabel is met een voorbeeld aangegeven wat de theoretisch volledige bezetting van de

parkeerplaatsen zou zijn in geval van x (= 1 t/m 10) woningen. In de parkeerkencijfers wordt standaard

uitgegaan van een aandeel van 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In geval van een parkeernorm van 1,8

parkeerplaatsen per (grondgebonden) woning betekent dat dus dat in theorie het resterende gedeelte

(=1,5 parkeerplaats) wordt aangewend door bewoners.

Uit het rekenvoorbeeld blijkt dat een werkdagavond maatgevend is en dat de bezetting dan 6% hoger is

dan op een werkdagnacht. Dat er desondanks is geteld in de nachtelijke uren heeft te maken met de

coronacrisis, waardoor het aantal bezoekers hoogstwaarschijnlijk (fors) lager zal zijn dan in de periode vóór de crisis. Om een representatief beeld van mate van de bezetting in de maatgevende periode te

verkrijgen is het saldo aan vrije parkeergelegenheid (aantal vrije parkeerplaatsen – aantal auto's elders in

openbare ruimte geparkeerd) verlaagd met 6%.

  Werkdagnacht           Werkdagavond              
    Bewoners   Bezoekers   Totaal   Bewoners   Bezoekers   Totaal   Verhouding    
Aanwezig-                           bezetting    
heids%   100%   0%       90%   80%       werkdag-    
Aandeel¹   1,5   0,3       1,5   0,3       avond en    
Aantal   Bezette pp   Bezette pp   Bezette   Bezette pp   Bezette pp   Bezette   werkdag-    
woningen   door bew.   door bez.   pp   door bew.   door bez.   pp   nacht    
1   1,5   0   1,5   1,35   0,24   1,59   1,06    
2   3   0   3   2,7   0,48   3,18   1,06    
3   4,5   0   4,5   4,05   0,72   4,77   1,06    
4   6   0   6   5,4   0,96   6,36   1,06    
5   7,5   0   7,5   6,75   1,2   7,95   1,06    
6   9   0   9   8,1   1,44   9,54   1,06    
7   10,5   0   10,5   9,45   1,68   11,13   1,06    
8   12   0   12   10,8   1,92   12,72   1,06    
9   13,5   0   13,5   12,15   2,16   14,31   1,06    
10   15   0   15   13,5   2,4   15,9   1,06    
¹ Aandeel bezoekers is bij elk woningtype 0,3 pp/woning; bij een parkeernorm van 1,8 pp per  
grondgebonden woning is het aandeel bewoners dan 1,5 pp/woning        

Bezettingsgraad

Op 20 en 22 oktober 2020 was in blok 5 en blok 7 (gecombineerd blok) het saldo van vrije

parkeerplaatsen verminderd met elders in de openbare ruimte geparkeerde auto's respectievelijk 9 en 11

parkeerplaatsen. Gecorrigeerd naar het maatgevend moment (x 0,94) is dat respectievelijk 8 en 10

parkeerplaatsen. Op een totaal van 63 openbare parkeerplaatsen (exclusief de strook graskeien langs

de Salomonsonstraat waarop ook geparkeerd kan worden, maar die in de parkeerbalans niet is

meegenomen) betekent dat een bezettingsgraad van respectievelijk 88,9% en 84,1%. In blok 8 was op

beide data het saldo van vrije parkeerplaatsen verminderd met elders in de openbare ruimte geparkeerde

auto's 14 parkeerplaatsen. Gecorrigeerd naar het maatgevend moment (x 0,94) is dat 13

parkeerplaatsen. In het blok zijn 40 openbare parkeerplaatsen gelegen (vier parkeerplaatsen in de Ten

Bosstraat zijn nog niet aangelegd en de strook graskeien langs de Salomonsonstraat, waarop ook

geparkeerd kan worden maar die in de parkeerbalans niet is meegenomen, is buiten beschouwing

gelaten). Dat komt neer op een bezettingsgraad van 67,5%.

Om te voorkomen dat er zoekend verkeer gaat ontstaan als het gevolg van het niet eenvoudig vinden van

een vrije parkeerplaats, wordt een bezettingsgraad niet hoger dan 90% over het algemeen als wenselijk

beschouwd. Er is in dat geval voldoende parkeercapaciteit beschikbaar om de normale schommelingen

in de parkeervraag over de verschillende perioden in het jaar op te kunnen vangen.

Er is een groot verschil in mate van bezetting van de parkeerplaatsen in blok 5 + 7 (noordelijk deel) en blok 8. Een verklaring hiervoor is enerzijds dat bewoners van de woningen aan de oostzijde van de

Kalverstraat (behorend tot blok 8) hoogstwaarschijnlijk (voor een deel) in blok 5 + 7 (noordelijk deel)

parkeren (deze Kalverstraat vormt de grens tussen blok 5 + 7 en blok 8 en kent zelf geen

parkeergelegenheid). Anderzijds parkeren bewoners van de Spoelerij (in het zuidelijk deel van blok 7 die

een parkeermogelijkheid van één parkeerplaats op eigen terrein hebben) ook gedeeltelijk in het

noordelijk deel van blok 7 (de parkeerplaatsen grenzend aan de naastgelegen Sterkerij, in het zuidelijk

deel van blok 7, worden immers niet aangewend).

Uit het parkeeronderzoek is gebleken dat een parkeernorm van 1,8 voor (grondgebonden) woningen in

de reeds ontwikkelde woongebieden tot voldoende parkeercapaciteit heeft geleid. Daar in het

onderzoeksgebied geen appartementen zijn ontwikkeld is de vraag opportuun of de parkeernorm van 1,6

voor appartementen ook toereikend is. Dag mag worden verondersteld als het verschil tussen het

maximale CROW-parkeerkencijfer en de toegepaste norm voor zowel grondgebonden woningen als

appartementen gelijk is.

Voor een vrijstaand huis, een tweekapper en een rij/hoekwoning zijn de maximale parkeerkencijfers van

het CROW respectievelijk 2,3, 2,2 en 2,1 parkeerplaatsen per woning. Voor beide blokken is te

berekenen wat de gemiddelde CROW-parkeerkencijfer is als de samenstelling in typologieën woningen

in de beschouwing wordt meegenomen:

      Vrij-   Twee-   Rij/hoek-          
  Woningtype   staand   kapper   woning       Gemiddeld  
  Max P-kencijfer   2,3   2,2   2,1   Totaal   P-kencijfer  
Blok 5 + 7   Aantal woningen   5   20   27   52      
(nd)¹   Aantal pp   11,5   44   56,7   112,2   2,16  
Blok 8   Aantal woningen   11   8   16   35      
    Aantal pp   25,3   17,6   33,6   76,5   2,19  

¹ = noordelijk deel

Het verschil is (2,0 – 1,6 =) 0,4 parkeerplaats per woning. Uit de gemiddelde parkeerkencijfers per

(gecombineerd) blok blijkt dat dat verschil in geval van (grondgebonden) woningen kleiner is. Voor blok 5

+ 7 (noordelijk deel) is dat 0,36 parkeerplaats en 0,39 parkeerplaats per woning voor blok 8. Interessant

is om te bezien of er voldoende parkeergelegenheid zou zijn geweest in geval er was gerekend met

hetzelfde verschil tussen het maximale CROW-parkeerkencijfer en de toegepast norm voor een

appartement. Voor blok 5 + 7 (noordelijke deel) en blok 8 is de parkeernorm dan niet 1,8

parkeerplaatsen per woning maar respectievelijk (2,16 – 0,4 =) 1,76 en (2,19 – 0,4 =) 1,79

parkeerplaatsen per woning.

Voor de 52 woningen (in blok 5 en blok 7) zouden in dit denkbeeldige geval ((1,8 -1,76) * 52 = 2,08 is

naar boven afgerond) 3 parkeerplaatsen minder zijn aangelegd (60 in plaats van 63). Omdat de

parkeerbehoefte gelijk is, zou het saldo van de vrije parkeerplaatsen minus het aantal auto's dat elders

in de openbare ruimte geparkeerd staat eveneens met 3 parkeerplaatsen afnemen (5 en 7 op 20 oktober

en 22 oktober in plaats van respectievelijk 8 en 10). De bezettingsgraad in blok 5 + 7 (noordelijke deel)

is dan respectievelijk ((60 – 5)/60 =) 91,7% en ((60 – 7)/60 =) 88,3%. In dit hypothetische geval was er

op beide data voldoende parkeergelegenheid voorhanden geweest, maar had er op 20 oktober (in

geringe mate) sprake kunnen zijn van zoekend verkeer. Het toepassen van een norm van 1,79 betekent

voor blok 8 dat er voor 35 woningen ((1,8-1,79) * 35 = 0,35 is naar boven afgerond) één parkeerplaats

minder zou zijn aangelegd. Ook hier neemt het bovenbedoeld saldo met één parkeerplaats af. De

bezettingsgraad is dan ((39 – 12)/39 =) 69,2%.

Conclusie

Uit het parkeeronderzoek is gebleken dat de (in het verleden toegepaste) parkeernorm van 1,8

parkeerplaatsen bij (grondgebonden) woningen leidt tot een voldoende aanbod aan parkeergelegenheid

(in de openbare ruimte). De bezettingsgraad is, zowel in blok 5 en blok 7 (noordelijk deel Indiëterrein)

als in blok 8, niet hoger dan 90%. Hierdoor is geen sprake van zoekverkeer en normale schommelingen

in de parkeervraag over de verschillende perioden in het jaar kunnen worden opgevangen. Bij toepassing

van een parkeernorm die 0,4 parkeerplaats per woning lager ligt dan het maximale

CROW-parkeerkencijfer, leidt dat bij (grondgebonden) woningen niet tot onvoldoende parkeercapaciteit.

Er is dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat dit bij appartementen wel het geval zal zijn.

Uitgangspunt is nu een sluitende parkeerbalans binnen de gebiedsontwikkeling van het woongebied Indië. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning dient de initiatiefnemer aan de hand van de parkeerbalans aan te tonen dat aan de afgesproken normen wordt voldaan.

Het bestemmingsplan voorziet, zoals de andere plannen, ook in een afwijkingsbevoegdheid (artikel 13.3). Op basis hiervan kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de parkeernormen, indien het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Hierbij mag het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast en mag de parkeersituatie in de openbare ruimte niet onevenredig wordt aangetast.

4.4 Samenvatting en motivatie programma

De herontwikkeling van het Indiëterrein, waarvan dit bestemmingsplan de derde en laatste fase vormt, is in lijn met het beleid op alle overheidsniveaus. De argumenten om voor de locatie Indië te kiezen in plaats van andere locaties in Almelo/de regio zijn als volgt:

  • 1. Woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied

Zuinig met ruimte omgaan en bestaande steden revitaliseren heeft beleidsmatig de voorkeur boven het uitbreiden van de stad met uitleglocaties ten koste van het groen en het buitengebied. Realisatie van woningen op het Indiëterrein past in deze beleidslijn.

  • 2. Revitaliseren van de stad en verbetering van het milieu

De geplande herontwikkeling biedt de kans om een verouderd en grotendeels al leegstaand industrieterrein in het centrum van Almelo te vervangen door een bijzondere en kwalitatief hoogwaardige woonwijk. Naast een stedenbouwkundige kwaliteitsverbetering vindt ook een verbetering van het milieu plaats. Door de transformatie van een industrieterrein tot woonwijk vindt een duidelijke vermindering van overlast in de omgeving plaats. Ook vindt in het kader van het project bodemsanering plaats.

  • 3. Indië heeft een unieke ligging met een uniek concept waar vraag naar is

Bij het Indiëterrein gaat het dan ook om een bijzondere locatie. Op loopafstand van het centrum van Almelo ontstaat een nieuw stuk binnenstad. Het aanbod aan woningen is divers. De mix van woningen met historische fabrieksgebouwen, monumentale eiken, water, cultuur en horeca maakt Indië uniek. Door de realisatie van dit uniek project wordt ook een positief impuls gegeven aan de rest van Almelo. Fases 1 en 2 zijn reeds in uitvoering. De verkoop wordt positief beoordeeld.

  • 4. Water als bijzonder element in het centrum van Almelo

De herontwikkeling van het Indiëterrein voorziet ook in de realisatie van grote waterpartijen. Deze waterpartijen zijn uniek in Twente. Geen enkele gemeente heeft hier water tot in het centrum. Het beoogde waterbekken voegt een bijzondere kwaliteit toe aan Indië, maar ook aan het hele centrum van Almelo. De realisatie hiervan is echter afhankelijk van de voortgang van de woningbouw.

  • 5. Woningbouwprogramma

Het Indië terrein is in de huidige woonvisie aangewezen als een mogelijke nieuwbouwlocatie voor woningen. De woonvisies in Almelo en in de regio worden momenteel geactualiseerd. De woningbouwafspraken worden herijkt. De huidige beleidsstukken gaan over de periode tot 2020. De nu voorziene woningen worden na 2020 gerealiseerd. De tussen ontwikkelaar en gemeente gesloten overeenkomst voorziet in 600 woningen voor heel Indië. In de nieuwe woonvisie wordt uitgegaan van een groei van Almelo en toename van de druk op de woningmarkt. Hierdoor is het nodig om snel woningen te bouwen, namelijk 1.400 tot 2030 en dan nog circa 230 tot 2035.

  • 6. Programma niet-woonfuncties

Het bestemmingsplan voorziet in 3.000 m2 (bvo) aan niet-woonfuncties. Hierdoor wordt de omvang in eerder ter plaatse geldende bestemmingsplan duidelijk verminderd. Dit vergt verder geen nadere onderbouwing van de behoefte.

  • 7. Lange procedure

De ontwikkeling van het Indië terrein is afhankelijk van de vaststelling van de bestemmingsplannen voor de diverse fases. Omdat de ruimtelijke ordeningsprocedures lange doorlooptijden kennen, is het dan ook van groot belang om deze op tijd te starten. De nu voorziene woningen worden in de periode na 2020 gerealiseerd. Vanwege de doorlooptijden van een bestemmingsplan van circa 1 jaar is het daarom van belang dat ook het nu voorliggende bestemmingsplan zo snel mogelijk kan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Algemeen

Sinds begin jaren ’80 is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. De wet heeft tot doel om de geluidsoverlast voor nieuwe geluidsgevoelige functies te beperken. Volgens de Wet geluidhinder zijn woningen, scholen en bepaalde medische voorzieningen (met een nachtfunctie) te beschouwen als geluidsgevoelige functies. Indien een geluidsgevoelige functie binnen een geluidszone van een weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer, spoorweg of industrieterrein mogelijk wordt gemaakt, dient door middel van een akoestisch onderzoek te worden nagegaan wat de geluidsbelasting ter plaatse van de geluidsgevoelige functie zal zijn.

Weg- en spoorwegverkeer

In 2019 en 2021 is door onderzoeksbureau Cauberg Huygen akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 en Bijlage 3). Hieruit is gebleken, dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De geluidbelasting na aftrek van de correctie conform artikel 110g Wgh bedraagt ten hoogste 48 dB.

Ter plaatse van het plangebied bedraagt de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai ten hoogste 61 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met 5 dB overschreden.

Emplacement

In het kader van het bestemmingsplan 'Woongebied Indië - Deel 2' heeft onderzoeksbureau Cauberg Huygen een akoestisch onderzoek naar de geluidimmissie, ten gevolge van het spoorwegemplacement ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het Woongebied Indië uitgevoerd (zie Bijlage 4). Cauberg Huygen heeft in 2021 bevstigd, dat het onderzoek uit 2015 nog steeds actueel is, omdat de uitgangspunten met betrekking tot het spoorwegemplacement niet veranderd zijn. In het onderzoek uit 2015 is ook het onderhavige plangebied meegenomen in het onderzoek. Geconcludeed werd, dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de grenzen van de bouwvlakken binnen het plangebied ten hoogste 54 dB(A) etmaalwaarde bedraagt . Aan de bovengrenswaarde 55 dB(A) etmaalwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt voldaan. Maximale geluidniveaus zijn beoordeeld conform de beoordelingswijze uit de 'Circulaire beoordelingswijze piekgeluiden voor spoorwegemplacementen'. De rekenresultaten ge ven geen aanleiding voor het toepassen van een straftoeslag op de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Als toetsingswaarde voor indirecte hinder is de voorkeursgrenswaarde (Lden) van 55 dB, overeenkomstig de Wet geluidhinder, voorgesteld. Het berekende geluidniveau (Lden) bedraagt ten hoogste 49 dB, ruimschoots lager dan de toetsingswaarde.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in een zone van een industrieterrein. Nader onderzoek is hier dan ook niet nodig.

Cumulatie

Volgens de gehanteerde methode uit de Wgh is sprake van een relevante blootstelling aan meer dan twee bronnen, indien de wettelijke voorkeursgrenswaarde van die onderscheiden bronnen wordt overschreden. Uit het onderzoek blijkt dat slechts sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege één geluidbron, namelijk railverkeer. Gelet hierop is er geen wettelijke noodzaak tot cumulatie en is dit derhalve niet nader beschouwd.

Maatregelen

Onderzocht is of en zo ja welke maatregelen mogelijk zijn ter verlaging van de geluidbelasting. Hierbij is het gemeentelijk geluidbeleid in acht genomen. Uit het maatregelenonderzoek is gebleken dat bronmaatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en bezwaren van vervoerskundige aard ontmoeten. Voorts is gebleken dat overdrachtsmaatregelen wel doeltreffend (kunnen) zijn, maar dan bezwaren ontmoet van financiële en stedenbouwkundige aard. Ook is onderzocht welke effecten er zijn, indien het bestaande noordelijke scherm zowel verlengd als verhoogd wordt tot 4,5 m.+ BS. Hieruit blijkt dat aantal beoordelingspunten, waarop sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, daalt met 41 stuks. Het verlengde en verhoogde scherm heeft geen effect op de geluidbelasting vanwege het emplacement. Op vier beoordelingspunten op 7,5 meter blijft sprake van een overschrijding van 50 dB(A) etmaalwaarde. Het verlengde en verhoogde scherm is wel in overeenstemming met het geldende planologische regime, zodat dit scherm geen bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige aard. Ondanks het feit dat het verlengde scherm geen bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige aard, is het scherm niet doelmatig vanwege bezwaren van financiële aard.

Het vaststellen van een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder is derhalve noodzakelijk.

Horeca

Het bestemmingsplan voorziet ook een onoverdekt terras met een oppervlak van circa 224 m2, verdeeld over twee gebieden. Één aan de oostkant van het gebouw op de Kalverstraat langs de waterkant (circa 24 m2) en één op de zuidoosthoek (circa 200 m2). De terrassen bieden samen ruimte aan 136 gasten.

In december 2020 is door onderzoeksbureau Cauberg Huygen akoestisch onderzoek uitgevoerd, om te bepalen hoe hoog de optredende geluidniveaus van het voorziene horecaterras op de geprojecteerde woningen in de nabije omgeving zijn (Bijlage 5). De berekende geluidniveaus zijn voor dit onderzoek getoetst aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Uit het onderzoek is gebleken, dat de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus vanwege het terras (stemgeluid) in de avond- en nachtperiode slechts 1 dB(A) hoger zijn dan de grenswaarde, op slechts een zeer beperkt gedeelte van de gevels van de appartementen.

Om de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op de maatgevende gevel te verlagen zijn aanvullende

maatregelen noodzakelijk. Daartoe zijn achtereenvolgens bron-, overdrachts- en ontvangermaatregelen en desnoods het toepassen van terugliggende gevels onderzocht. Daaruit is gebleken dat maatregelen aan de bron, in de overdracht en/of terugleggen van de gevels niet opportuun zijn.

Hoewel sprake is van een zeer geringe overschrijding van de grenswaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van slechts 1 dB(A), wordt deze overschrijding aanvaardbaar geacht.

Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen wordt aanbevolen om maatregelen te treffen aan de gevels van de appartementen teneinde het binnenniveau te waarborgen, in combinatie met maatregelen aan balkons van de appartementen (zoals geheel of gedeeltelijk verglazen van de balkons), teneinde een aanvaardbaar verblijfklimaat op de balkons te realiseren.

Deze maatregelen zijn – gelet op de zeer beperkte mate van overschrijding van slechts 1 dB(A) – het meest voor de hand liggend. Temeer ook vanwege het feit dat het stemgeluid vanwege het terras niet betrokken wordt in de beoordeling ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer.

5.2 Trillingen

Omdat de beoogde nieuwe woningen dichtbij het spoor zijn gepland kan trillingshinder voor de toekomstige bewoners ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillingshinder in dit soort situaties acht ProRail het gewenst dat er in de planvorming wel aandacht voor is. Er is daarom door onderzoeksbureau Alcedo een trillingsmeting uitgevoerd (zie Bijlage 6).

Op basis van de uitgevoerde trillingsmetingen en de verkregen meetresultaten kan worden geconcludeerd dat bij de geplande nieuwbouw voldaan zal worden aan de streefwaarden behorende bij nieuwbouw en treinverkeer uit de SBR richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen". Er hoeven geen (extra) maatregelen voor de nieuwbouw getroffen te worden om aan de streefwaarden te voldoen.

Hierbij wordt opgemerkt dat dit is gebaseerd op de treinpassages ten tijde van de uitgevoerde metingen.

5.3 Bodem

Voor de realisatie van nieuwe bebouwing geldt dat er inzicht nodig is in de bodemkwaliteit. De bodem in het plangebied is daarom getoetst aan de geldende streef- en interventiewaarden die zijn opgenomen in de Circulaire bodemsanering 2009 (d.d. 03 april 2012, Ministerie van Infrastructuur en Milieu). Er is daarbij sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien een interventiewaarde van een stof wordt overschreden (voor 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater). Sanering is dan noodzakelijk.

Het Indiëterrein is geruime tijd in gebruik geweest ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. In en nabij het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken verricht en worden enkele bodemsaneringsactiviteiten uitgevoerd.

Uit de bodemonderzoeken is gebleken dat op een aantal plaatsen op het Indiëterrein sprake is van een verhoogde concentratie aan verontreinigende stoffen in de grond en/of het grondwater. Voor wat betreft de grond gaat het deels om immobiele verontreinigingen met zware metalen, PAK en/of zware minerale olie. Daarnaast zijn er ook een aantal mobiele verontreinigingen (met name chloorhoudende oplosmiddelen en in mindere mate lichtere minerale olie) aanwezig. Ook zijn in de bovenste meter van de toplaag, verspreid over het terrein, bijmengingen met puin, sintels, kolengruis en glas aangetroffen. Ter plaatse van de brongebieden met mobiele verontreinigingen zijn tevens verontreinigingen in het grondwater aangetroffen. Tenslotte is op een tweetal locaties asbest aangetroffen. Op basis van de omvang van de grondverontreiniging en/of de omvang van de grondwaterverontreiniging is voor het Indiëterrein als geheel sprake van twee ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Het Indië terrein wordt volledig gesaneerd, zodat er vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de beoogde functies van het bestemmingsplan worden gezien.

5.4 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit, wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor zwevende deeltjes wordt eveneens op diverse locaties overschreden.

In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen, moet worden getoetst aan de grenswaarden.

De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van de bestaande (planologische) toestand. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de regels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto, bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Voor de bouw van kantoren geldt bij één ontsluitingsweg een bedrijfsvloeroppervlak van 100.000 m2 en bij twee ontsluitingswegen geldt een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2.

Dit bestemmingsplan voorziet samen met twee andere bestemmingsplannen in de transformatie van een bedrijventerrein naar woningen en bedrijven. Hierdoor wordt voor het grootste deel de ene functie vervangen met een andere. De netto toevoeging is dus veel geringer dan de 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoren (bij één ontsluitingsweg) die 'niet in betekenende mate bijdragen'. Dat geldt ook als de ontwikkelingen die in de andere bestemmingsplannen voor het Indiëterrein worden voorzien meegenomen worden in de beoordeling. De drempel van 3.000 woningen of 200.000 m2 kantoren (bij twee ontsluitingswegen) zal niet overschreden worden. Er kan daarom worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn om het bestemmingsplan vast te stellen.

Aanvullend op het voorafgaande kan hier verwezen worden naar het onderzoeksrapport van Cauberg-Huygen uit 2010 (Bijlage 8) waarin geconcludeerd wordt dat ruimschoots aan de luchtkwaliteitseisen wordt voldaan.

5.5 Stikstofdepositie

Op 8,1 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Wierdense Veld. Op grotere afstand - 8,9 kilometer - van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Engbertsdijksvenen. De afstand van deze gebieden tot het onderhavige plangebied is zodanig groot, dat geen negatief effect vanwege een toename aan stikstof in deze gebieden wordt verwacht.

Ter onderbouwing van deze aanname is in juni 2020 een Aerius berekening van het effect van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen op stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden uitgevoerd (zie Bijlage 9).

Er is geen sprake van een verhoging van stikstofdepositie. Dat geldt zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase. Er is geen vergunning van de wet natuurbescherming nodig.

5.6 Fysieke veiligheid

5.6.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen.

De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden. Het bestemmingsplan zal voorgelegd worden aan de Brandweer Twente voor advies.

5.6.2 Bereikbaarheid
5.6.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • de weg voldoet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.

Een beschrijving van de bereikbaarheid in het plangebied staat in 5.6.2.2 beschreven.

5.6.2.2 Situatiebeschrijving bereikbaarheid

De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. De inrichting van de ruimte kan bestrijding negatief of positief beïnvloeden. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Wanneer (brandweer) toegangen meer dan 40 meter van de openbare weg liggen dient er een opstelplek op eigen terrein gerealiseerd te worden. De volgende afmetingen zijn dan van toepassing:

  • breedte 5,5 meter
  • lengte 10 meter
  • hoogte 4,2 meter
  • totaal gewicht 25 ton
  • aslast 11,5 ton

Bij objecten waar zich grote groepen mensen bevinden gelden andere afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0026.jpg"

Figuur 5.2: hoofduitrukroutes brandweer Almelo

In samenspraak met de hulpdiensten (waaronder de brandweer) zijn uitrukroutes aangewezen. Dit vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur.

De rond het Indiëterrein gelegen Kolthofsingel en de Haven Noordzijde zijn aangewezen als hoofduitrukroutes voor de brandweer. Om de bereikbaarheid te garanderen zullen er op de Kolthofsingel geen snelheidsremmers worden gerealiseerd. Op de meest oostelijk hulpdienstroute van het Indiëterrein (Laan van Indië) zullen in eerste instantie zoveel mogelijk brandweervriendelijke snelheidsremmer worden toegepast.

5.6.3 Opkomsttijd
5.6.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0027.png"

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld. Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 5.6.3.2 beschreven.

5.6.3.2 Situatiebeschrijving opkomsttijd

Door de Brandweer Twente is een berekening van de opkomsttijd opgesteld. De berekening betreft de theoretische opkomsttijd en kan in praktijk verschillen met de daadwerkelijke opkomsttijd. Redenen voor een vertraging kunnen bijvoorbeeld wegwerkzaamheden zijn. Daarnaast dient u er rekening mee te houden dat de procedure om te komen tot een definitief en vastgesteld bestemmingsplan over het algemeen een lange doorlooptijd kent. Indien er een advies aan Brandweer Twente is gevraagd kan tussentijds door diverse ontwikkelingen de opkomsttijd gewijzigd zijn.

Voor de objecten binnen het plangebied geldt in basis een opkomsttijd van 12 minuten. Berekeningen van Brandweer Twente tonen aan de eerste tankautospuit in theorie binnen de gestelde termijn ter plaatse kan zijn.

5.6.3.3 Advies opkomsttijd

Aangezien de eerste tankautospuit in theorie binnen de gestelde norm ter plaatse is, zijn er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voor deze objecten. Binnen de nieuwe wijk wordt de bestaande hoofduitrukroute van de brandweer echter afgewaardeerd. De Haven Noordzijde betreft een 50-km per uur weg en zal worden afgewaardeerd naar 30-km per uur. Door de aanleg van de Burgemeester Schneiderssingel is er een alternatieve route aangelegd. Daarnaast adviseert de brandweer om in de Laan van Indië hulpdienstvriendelijke snelheidsremmers aan te brengen, zodat deze route eventueel als alternatief van de Burgemeester Schneiderssingel gebruikt kan worden. Desondanks zal dit in theorie tot een minimale vertraging in de opkomsttijd lijden met name in de omgeving van de Aalderinkshoek.

5.6.4 Bluswatervoorziening
5.6.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen 3 minuten worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij een continuïteit van tenminste 1 uur is gegarandeerd.

  • De secundaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen een half uur worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij sprake moet zijn van een continuïteit van tenminste 4 uur met een minimale capaciteit van 90m3/per uur. Er geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen een uur worden opgebouwd en operationeel zijn. Hiervoor geldt een capaciteiten van minimaal 120m3/per uur en het bluswater is onbeperkt leverbaar. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken. Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 5.6.4.2 beschreven.

5.6.4.2 Situatieschets bluswatervoorziening

Voor gewone woningen is een capaciteit van 30m³/uur toereikend. Voor bedrijven en andere voorzieningen is een capaciteit van 60m³/uur nodig. Binnen 40 meter van een brandweertoegang dient een brandkraan aanwezig te zijn. De onderlinge afstand van brandkranen mag niet meer dan 80 meter zijn. Binnen een afstand van 320 meter dient een open water te liggen, dat geschikt is als secundaire bluswater-voorziening (voor de duur van 4 uur, 90m³/uur). Omdat in het plangebied naast woningen ook andere functies komen, waaronder horeca en maatschappelijke voorzieningen, is het van belang, dat leidingen conform brw-richtlijnen met een capaciteit van 60m³/uur worden aangelegd. Daarnaast moet voorkomen worden dat brandkranen in parkeervakken komen te liggen.

5.6.4.3 Advies bluswatervoorziening

Geadviseerd wordt om bij de uitvoering van het plangebied de genoemde basisuitgangspunten mee te nemen in het ontwerp van het drinkwaterleiding net en op voorhand rekening te houden met het bijplaatsen van extra brandkranen op het (nieuwe) drinkwaterleidingnet. De appartementencomplexen dienen specifiek beoordeeld te worden bij de omgevingsvergunning.

5.6.5 Zelfredzaamheid
5.6.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid. Een beschrijving van de zelfredzaamheid staat in 5.6.5.2 beschreven.

5.6.5.2 Zelfredzaamheid specifiek

Het betreft een gebied bestemd voor voornamelijk woningbouw (grondgebonden en gestapeld). Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toegestaan. In de regels wordt kinderopvang echter uitgesloten, waardoor de aanwezigen over het algemeen zelfredzaam zullen zijn of zijn instaat elkaar in veiligheid te brengen. Een aandachtspunt vormt de ontwikkeling dat mensen tegenwoordig langer zelfstandig thuis blijven wonen. Daarnaast brengt de functie 'wonen' met zich mee dat de mensen niet altijd wakend zijn.

5.6.6 Waarschuwen van de bevolking
5.6.6.1 Sirenedekking plangebied

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.

Een beschrijving van de sirenedekking in het plangebied staat in 5.6.6.2 beschreven.

5.6.6.2 Sirenedekking

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het dekkingsgebied van een sirene aan de Brugstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0028.png"

Figuur 5.3 : overzicht sirenedekking

5.6.7 Conclusie en advies Brandweer Twente

Op 21 oktober 2020 heeft de Veiligheidsregio, Brandweer Twente gereageerd op het concept ontwerpt bestemmingsplan. Geadviseerd wordt om voor vaststelling van het bestemmingsplan verantwoording van het groepsrisico af te leggen, waarbij het gehele stationsgebied betrokken wordt en waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke ontwikkelingen rondom het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Op deze wijze kan volgens de Veiligheidsregio beter afgewogen worden of en welke maatregelen noodzakelijk worden geacht om de kans op incidenten te verkleinen en de effecten te beperken. Indien het bestemmingsplan op voorhand vastgesteld gaat worden, wordt geadviseerd om de mogelijkheid tot het uitwerken van maatregelen in het bestemmingsplan te borgen. Tevens wordt geadviseerd om te borgen, dat de Veiligheidsregio Twente tijdig wordt betrokken bij de uitwerking van de deelgebieden, zodat zij het advies verder kunnen concretiseren. De Veiligheidsregio zal tijdig betrokken worden. Daarnaast wordt hier verwezen naar paragraaf 5.7.

5.7 Externe veiligheid en technische infrastructuur

Vanuit het oogpunt van veiligheid en technische infrastructuur is een aantal zaken van belang. Zo gelden er veiligheidszones met betrekking tot bepaalde leidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg of het spoor.

5.7.1 Straalpaden, kabels en leidingen

Het plangebied is volgens de belemmeringenkaart van de provincie gelegen buiten de zone van een straalpad. Er gelden daarom geen maximale bouwhoogtes als gevolg van straalpadverbindingen.

In het plangebied zijn geen hoofdgastransportleidingen aanwezig.

5.7.2 Externe veiligheid inrichtingen

Het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en giftige stoffen kan risico's met zich meebrengen. Voor ruimtelijke projecten in de nabijheid van het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen moet daarom onderzoek worden gedaan naar individueel (plaatsgebonden)- en/of groepsrisico.

Op de risicokaart van de provincie is aangegeven dat er ten westen van het plangebied opslag van propaan plaatsvindt in een bovengrondse tank. Uit de gegevens van de gemeente blijkt dat het om een tank van 5 m³ ging en dat deze tank inmiddels al is verwijderd. Daarnaast is ook een LPG/propaan tank aan de Haven Noordzijde verwijderd. Op het nabijgelegen spooremplacement worden conform afspraken tussen de gemeente Almelo en Prorail geen gevaarlijke stoffen meer gerangeerd. De nieuwe milieuvergunning aanvraag voorziet ook niet meer in het rangeren met gevaarlijke stoffen. Wel vindt over het doorgaand spoor nog beperkt transport van gevaarlijke stoffen plaats (zie 5.7.3).

5.7.3 Externe veiligheid transport

Het vervoer van gevaarlijke stoffen als LPG en giftige stoffen kan risico's met zich meebrengen. Voor ruimtelijke projecten in de nabijheid van transportwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd moet daarom onderzoek worden gedaan naar individueel (plaatsgebonden)- en/of groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Ook de toekomstige Burgemeester Schneiderssingel zal niet worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er is daarom geen onderzoek nodig voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Op circa 80 meter afstand van de eerste bebouwing bevindt zich de spoorlijn tussen Deventer en Almelo. Deze verbinding wordt echter wel gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Onderzoek is daarom nodig.

In september 2019 is door onderzoeksbureau AVIV een onderzoek naar de externe veiligheid vanwege het spoortraject Almelo - Hengelo uitgevoerd (Bijlage 10). Uit het onderzoek is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen. De breedte van de veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour 10-6) gemeten vanaf het midden van het spoortraject is namelijk 0 meter.

Het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie is een factor 0.07 keer de oriëntatiewaarde. Vanuit het Bevt kan de verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

De realisatie van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen leidt niet tot een toename van het groepsrisico.

Tenslotte geldt volgens de Regeling Basisnet voor het spoortraject Almelo - Hengelo geen plasbrandaandachtsgebied (PAG).

5.7.4 Explosieven

Door REASeuro is in januari 2005 een quick-scan verricht naar de eventuele aanwezigheid van Niet Gesprongen Explosieven (NGE) ter plaatse van het Indiëterrein (Bijlage 11). Uit de quick-scan blijkt dat het niet te verwachten is dat er tijdens de voorgenomen bouwwerkzaamheden een verhoogd risico is op het aantreffen van een NGE. De werkzaamheden kunnen derhalve op reguliere wijze worden uitgevoerd.

5.7.5 Externe veiligheidsbeleid Almelo

In maart 2014 is door de gemeente Almelo het externe veiligheidsbeleid opgesteld.

Visie op externe veiligheid

Eén van de kerntaken van de overheid is het bieden van een veilige leefomgeving voor haar burgers. In die zin draagt de gemeente Almelo een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om deze verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente haar visie op externe veiligheid geformuleerd. Onderdeel van de externe veiligheidsvisie is een afweging in het spanningsveld van externe veiligheidsambities enerzijds en maatschappelijke kosten anderzijds. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het externe veiligheidsbeleid weliswaar richting geeft en bepalend is voor de benadering van externe veiligheidssituaties, maar dat in voorkomende gevallen maatwerk mogelijk blijft (verantwoording groepsrisico).

Ambities binnen wettelijke kaders

Als het gaat om het ambitieniveau voor externe veiligheid binnen de gemeente Almelo is door de wetgever een minimum-veiligheidsniveau gedefinieerd. Zo bestaat voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde en een richtwaarde waar aan moet worden getoetst. Voor groepsrisico bestaat een verantwoordingsplicht en de verplichting advies te vragen aan de Veiligheidsregio Twente; daarbij dient getoetst te worden aan een oriëntatie waarde. Binnen deze kaders staat het de gemeente Almelo vrij om eigen ambities te formuleren.

De kern van de visie van Almelo is de ambitie om een verantwoord evenwicht te scheppen tussen het gebruik van gevaarlijke (afval)stoffen, met de risico's die hieraan zijn verbonden en de behoefte aan veiligheid (bijv. in de woonomgeving).

Deze ambitie is gebaseerd op de overtuiging dat risico's een onderdeel zijn van het maatschappelijk verkeer. Dit laat onverlet dat de gemeente een verantwoordelijkheid heeft om deze risico's te minimaliseren en beheersbaar te maken, de nadelige effecten te reduceren en grenzen te stellen die gehandhaafd kunnen en moeten worden.

De gemeente kan niet op alle activiteiten met gevaarlijke (afval)stoffen direct invloed uitoefenen. De verantwoordelijkheid voor een verantwoorde omgang met deze stoffen ligt ook bij de gebruiker of eigenaar. Daarnaast bezitten de provinciale en de nationale overheid bevoegdheden en verantwoordelijkheden inzake gevaarlijke(afvalstoffen) binnen de gemeentegrenzen van Almelo. Het is vanzelfsprekend dat de gemeente Almelo zich in ieder geval wenst te conformeren aan haar wettelijke verplichtingen. Dit betekent dat invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen. Het plaatsgebonden risico dient daarbij minimaal te voldoen aan de wettelijke grenswaarde. Voor wat betreft groepsrisico, effectbenadering en risicovol transport ontbreekt echter een harde wettelijke norm. Dit maakt het noodzakelijk om als gemeente Almelo eigen uitgangspunten vast te leggen voor het externe veiligheidsbeleid.

Wat is (aanvaardbaar) veilig?

Bij het formuleren van beleid voor externe veiligheid dient duidelijk te zijn wat wordt verstaan onder de term veiligheid. In het landelijke beleid en in regelgeving ten aanzien van veiligheid, de basis voor het gemeentelijke beleid, wordt een zogeheten. risicobenadering toegepast. Dat wil zeggen dat een afweging wordt gemaakt welke effecten aanvaardbaar zijn in relatie tot de kans waarop deze effecten zouden kunnen plaatsvinden. Als een risicosituatie acceptabel is wil dat dus zeggen dat de risico's aanvaardbaar worden geacht. Voor deze insteek is gekozen omdat de wetgever van mening is dat volledige veiligheid niet te garanderen is.

Aanvaardbare veiligheid betekent dus niet:

  • Dat er geen ongelukken, incidenten of rampen met gevaarlijke (afval)stoffen kunnen voorkomen;
  • Dat er geen dodelijke slachtoffers vallen bij een ongeluk, incident of ramp;
  • Dat er geen gewonden vallen bij een ongeluk, incident of ramp.

Wat is aanvaardbare veiligheid wel:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Voldoen aan de ambities opgenomen in dit externe veiligheidsbeleid.

Woongebied Indië Deel 3

Zoals in voorafgaande paragrafen naar voren is gekomen valt het plangebied van dit bestemmingsplan binnen de invloedssfeer van een risicobronnen (spoorlijn tussen Deventer en Almelo). Onderzoek heeft aangetoond dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner is dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde is. De realisatie van plangebied Indië - deel 3 leidt niet tot een toename van het groepsrisico. Het bestemmingsplan zal voorgelegd worden aan de brandweer Twente voor advies en er is aangetoond dat het gaat om een verantwoorde situatie zie ook paragraaf 5.7.6. Het project voldoet hiermee aan de wet en is in overeenstemming met het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo.

5.7.6 Verantwoording groepsrisico

Veiligheidsregio Twente, waarvan Brandweer Twente onderdeel uitmaakt, adviseert op het gebied van rampenbestrijding en de verantwoording van het groepsrisico onder andere in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het plangebied bevindt zich nabij het spoortracé Deventer-Hengelo waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

5.7.6.1 Scenario's

In of nabij het plangebied bevinden zich risicobronnen. De volgende scenario's kunnen zich hier voordoen.

Plasbrand

Op basis van de vervoerde stoffen over het spoor gaan wij in de voorbereiding op calamiteiten uit van:

  • plasbrand als gevolg van transport van brandbare vloeistoffen (bv. benzine)
  • koude/warme BLEVE als gevolg van transport van brandbare gassen (bv. LPG)
  • emissie van een toxische stof als gevolg van transport van toxische vloeistoffen en gassen (bv. ammoniak).

Bij een plasbrand zal een deel van de gebouwen door direct vlamcontact worden beïnvloed. Tot circa 30 meter van het spoor kunnen gebouwen door hittestraling mee gaan branden. Aanwezigen in objecten binnen deze afstand kunnen (dodelijk) getroffen worden. Eerste graad brandwonden zijn bovendien te verwachten tot op 60 meter van het spoor. Door hittestraling is een nog groter gebied (tot circa 100 meter) alleen te betreden door brandweermensen in beschermende kleding.

De eerste bebouwing van het plangebied ligt op circa 70 meter van het doorgaande spoortracé. Hierbij gaat het om de woningen die zich aan de Haven Noordzijde bevinden. De aanwezige personen zijn bij een plasbrand binnen in principe veilig.

BLEVE

Bij een BLEVE explodeert een onder druk vloeibaar gemaakt brandbaar gas met als gevolg een grote vuurbal. Het bezwijken van een ketelwagon is mogelijk door mechanisch falen (bv. bij een aanrijding) of door aanstraling door een brand met brandbare vloeistoffen. De vuurbal zorgt voor een hittebelasting en een drukgolf in de omgeving. Een BLEVE-scenario heeft de grootste omvang in het geval van een incident met een spoorketelwagon. Tot 140 meter zullen aanwezigen een grote kans op overlijden hebben. Tot op 330 meter van het incident is het mogelijk dat aanwezigen dodelijk worden getroffen. Materiële schade is nog op grotere afstand te verwachten (600 meter).

De meeste woningen bevinden zich in het gebied waarbij de aanwezigen een grote kans op overlijden hebben. De overige woningen bevinden zich binnen 300 meter.

Toxisch

Een incident met een toxische stof kan tot op zeer grote afstand gevolgen hebben. Door de diversiteit aan stoffen en de diversiteit aan factoren die invloed hebben op de mogelijke effecten van een incident met een toxische vloeistof is het moeilijk een eenduidende effectafstand aan te geven. De effectafstanden voor de afstand tot waar nog 1% van de aanwezigen kan overlijden, varieert bijvoorbeeld van 80 meter tot maximaal 1.250 meter (worst-case scenario).

Overigens merken wij op dat over het spoor, op basis van het convenant van het rijk met Akzo-Nobel, incidenteel 200 wagons met chloor mogen worden vervoerd met inachtneming van extra maatregelen in vergelijking met regulier transport van gevaarlijke stoffen. Gelet op de geringe frequentie van dit vervoer hebben wij dit scenario niet als maatgevend aangegeven. Doordat de omvang van een dergelijk incident onze hulpverleningscapaciteiten te boven gaat, is de bestuurlijke afweging gemaakt dat Twente haar repressieve voorbereiding niet op deze effecten baseert. Door middel van proactieve en preventieve middelen wordt getracht het risico (zowel kans als effect) van deze transporten te verminderen.

Afhankelijk van de windrichting en het soort incident kan verondersteld worden dat alle woningen zich binnen het effectgebied bevinden.

5.7.6.2 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Maatregelen ter optimalisatie van de rampenbestrijding zijn er op gericht om door de inzet van de hulpverlenende diensten de effecten, in termen van slachtoffers en schade, te beperken. In de volgende paragrafen bekijken wij de beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van de situatie.

De mogelijkheden om bronmaatregelen te treffen zijn slechts in beperkte mate aanwezig. Voor dit spoortracé is door de inwerkingtreding van Basisnet, een risicoplafond voor het transport van gevaarlijke stoffen ingesteld. Onlangs is echter gebleken dat de gerealiseerde aantallen wagons die over het spoortracé worden vervoerd hoger liggen dan de uitgangspunten van het risicoplafond.

De maatregelen zullen zich daarom voornamelijk richten op effect beperkende maatregelen.

Bestrijdbaarheid

Voor het spoortracé nabij het plangebied geldt dat er bij de realisatie van de geluidsschermen mogelijkheden zijn gerealiseerd om het spoortracé te kunnen betreden. Door de ligging van het spoortracé tegen het kanaal aan zijn op gedeelten van het spoor deze mogelijkheden beperkter. Bij de vergunning voor het spoorwegemplacement is rekening gehouden met de bereikbaarheid van dat gebied en ook is daar een opstelplek aan het kanaal gerealiseerd. Hierdoor zijn de mogelijkheden om op te treden geoptimaliseerd. Voor de reeds getroffen maatregelen in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is het van belang dat deze ook in praktijk bruikbaar blijven.

Zelfredzaamheid

Het betreft een plangebied bestemd voor voornamelijk (grondgebonden)woningbouw. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toegestaan. In de regels wordt kinderopvang echter uitgesloten, waardoor de aanwezigen over het algemeen zelfredzaam zullen zijn of zijn instaat elkaar in veiligheid te brengen. Een aandachtspunt vormt de ontwikkeling dat mensen tegenwoordig langer zelfstandig thuis blijven wonen. Daarnaast brengt de functie 'wonen' met zich mee dat de mensen niet altijd wakend zijn.

5.7.6.3 Maatregelen

Type maatregel   Inhoud maatregel  
Planologisch   In basis voldoet de hoofdstructuur en is het mogelijk om van de bron af te vluchten. Bij de ontwikkelblokken (voornamelijk binnen 140 meter van het spoortracé) adviseren wij te borgen dat het mogelijk is om rechtstreeks van de bron af te vluchten. Een aandachtspunt vormen daarbij eventuele hofjes.
 
Vergunningtechnisch   Het betreft voornamelijk woningbouw, waarbij de vergunningtechnische maatregelen beperkt zijn.
 
Overig (bijv. bouwkundig)   Indien de gemeente besluit om appartementencomplexen te realiseren is een maatregelen dat de (mechanische) ventilatie afgesloten moet kunnen worden. Met name bij het toxische scenario kan dit relevant zijn.
 
Bestrijdbaarheid (bluswater & bereikbaarheid)   Het plangebied dient in basis te voldoen aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Daarnaast kan het kanaal als secundaire en tertiaire bluswatervoorziening dienen. Van belang is dat er opstelplekken aanwezig zijn, zodat hier ook gebruik van gemaakt kan worden. Bij de verdere detailuitwerking adviseren wij u hier rekening mee worden gehouden.
 
Zelfredzaamheid   Er is reeds in de regels geborgd dat er geen objecten voor minder of niet zelfredzame personen kunnen vestigen.
 
Informatieverstrekking / Risicocommunicatie   Wij adviseren de (toekomstige) bewoners te voorzien van informatie over de mogelijke risico's en handvatten mee te geven hoe in basis te handelen in geval van een incident.
 

5.7.6.4 Conclusie

Het voornemen is om het plangebied nabij een spoortracé te realiseren waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Onderzoek heeft aangetoond dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie een factor 0,07 keer de oriëntatiewaarde is. De realisatie van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen leidt niet tot een toename van het groepsrisico. Door de ligging binnen de invloedssfeer van het spoor dient er bij een incident op het spoor (ter hoogte van het plangebied) rekening mee te worden gehouden dat er dodelijke slachtoffers kunnen vallen. Maatregelen kunnen er wel aan bijdragen om de effecten te beperken. Hierbij kan gedacht worden aan vluchtroutes van de bron af of mogelijkheden om de (mechanische) ventilatie uit te kunnen schakelen. Overige maatregelen zijn in vorige paragraaf beschreven.

5.8 Geur

De RWZI Almelo-Vissedijk is in beheer bij Waterschap Vechtstromen en heeft geurcontouren die tot nu toe voor een deel van het Indiëterrein woningbouw verhinderden. De RWZI wordt binnenkort gerenoveerd. Op de RWZI Almelo-Vissedijk is sprake van een aantal knelpunten. De belangrijkste is de verouderde elektrische besturingsinstallatie, welke een risico vormt binnen de huidige bedrijfsvoering. Daarnaast is sprake van een aantal knelpunten in de water- en sliblijn welke bij de geplande renovatie van de RWZI zullen worden opgelost. De wijziging en verwijdering van onderdelen, waarvoor het waterschap een omgevingsvergunning heeft ingediend, zal gevolgen hebben voor de geuremissie van de RWZI en daardoor gevolgen hebben voor de leefomgeving. Deze gevolgen zijn door Royal Haskoning onderzocht (zie Bijlage 12).

In eerdere onderzoeken is geconcludeerd, dat bij een geurbelasting van 1 ou/m³ (98-percentiel) sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau voor woningen. Uit het onderzoek van Royal Haskoning blijkt dat het deel van het Indiëterrein, waar Ter Steege Vastgoed woningen ontwikkelt, geheel buiten de geurcontour van 1 ou/m³ (98-percentiel) valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0029.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0030.png"

Figuur 5.4: geurcontour huidige situatie (links) en na toepassing geplande maatregelen (rechts) (bron: Geuronderzoek wijziging RWZI Almelo-Vissedijk, Royal Haskoning d.d. 16 januari 2018, behorend bij vergunningaanvraag RWZI Vissedijk)

Het aspect geur vormt hierdoor geen belemmering meer voor de realisatie van woningen.

5.9 Milieuzonering

Het Indiëterrein onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Turfkade. Vanwege de ligging nabij de binnenstad van Almelo en de woonbebouwing in de omgeving van het industrieterrein heeft de gemeente besloten om de milieuzone van het industrieterrein te verkleinen. Dat is door de vaststelling van de Parapluherziening Geluidzone Industrieterreinen Noord op 27 januari 2015 gebeurd. Vooruitlopend op deze herziening is in het eerder vastgestelde bestemmingsplan “De Velden” een verlaging van de daar toegestane milieucategorieën naar categorieën 1 en 2 vastgesteld, zodat de toegestane bedrijven minder milieubelastend voor de (woon)omgeving zijn dan de bedrijven die op grond van het hiervoor geldende bestemmingsplan waren toegestaan. De minimale richtafstand tot woningen in deze categorieën is 10 tot 30 meter.

In het plangebied van dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in bedrijven anders dan in de vorm van woon-werkwoningen. Er bevinden zich nog een aantal bedrijven op Indië. Het gaat hierbij vooral om kleine bedrijfjes die hier opslag huren. Alle bedrijven zullen vertrekken als dit bestemmingsplan in werking treedt.

Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.10 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming ingegaan. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De wet vereist, zoals de hiervoor geldende Flora- en Faunawet dat onderzocht dient te worden in hoeverre binnen het plangebied beschermde dier- en plantsoorten voorkomen en wat de gevolgen van voorgenomen ontwikkelingen zijn op eventueel aanwezige beschermde dier- en plantsoorten. Er zijn verder verbodsbepalingen opgenomen voor bepaalde activiteiten, zoals het doden, verwonden, vangen of opzettelijk verontrusten van diersoorten. Van de verbodsbepalingen kan in bepaalde gevallen ontheffing worden verleend.

Het plangebied is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor alle beschermde en onbeschermde dier- en plantsoorten geldt te allen tijde een zorgplicht, ongeacht ontheffing of vrijstelling van de verbodsbepalingen.

Door een ecoloog van bureau Els & Linde B.V. is in januari 2018 beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen (Bijlage 13). Eerder is in het kader van het bestemmingsplan 'De Sterkerij' in februari 2017 ook voor het noordelijke deel van het plangebied een ecologische quickscan (Bijlage 14) en een afdoend onderzoek naar de boomvalk (Bijlage 15) uitgevoerd.

Beschermde planten- en diersoorten

Voor het zuidelijk deel van het plangebied heeft eerder onderzoek reeds aangetoond, dat er sterke aanwijzingen zijn voor het voorkomen van de steenmarter. In de bedrijfshal binnen het plangebied kan het voorkomen van de steenmarter niet worden uitgesloten. Delen van het plangebied zijn geschikt als jachtgebied voor de steenmarter.

In de bedrijfshal zijn vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen niet uit te sluiten. De bedrijfshal blijft echter behouden. Van de bouw van woningen wordt geen schade aan mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen verwacht. De werkzaamheden dienen echter bij daglicht te worden uitgevoerd om verstoring op (mogelijke) vaste verblijfplaatsen te voorkomen.

In de begroeiingen binnen de planlocatie zijn algemene broedvogels niet uit te sluiten. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten om de broedperiode – maart tot en met juli – te starten.

In het noordelijke deel van het plangebied zijn er geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Evenmin voor deze soorten geschikte groeiplaatsen. Beschermde soorten worden niet verwacht. Er is wél een nest van mogelijk een boomvalk aangetroffen. Door de werkzaamheden kan de functionaliteit van de verblijfplaats van de boomvalk niet worden gegarandeerd, waardoor hier een afdoend onderzoek is uitgevoerd. Uit de resultaten van het afdoend onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie geen boomvalk voorkomt. In de bomen binnen het noordelijke deelgebied zijn nesten van de spreeuw aangetroffen. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden hier buiten de broedperiode – die globaal loopt van maart tot en met juli – van vogels te starten, zodat vestiging van verstoringsgevoelige broedvogels wordt voorkomen, of er dient voorafgaande aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd of er broedende vogels in de bomen aanwezig zijn.

Sinds november 2019 geeft de provincie Overijssel voor de egel en de kleine marters geen vrijstelling meer. Dat betekend dat aanvullend onderzoek naar deze soorten noodzakelijk is. Dit onderzoek is de periode van mei t/m juni 2020 conform het voorgeschreven protocol uitgevoerd (Bijlage 16). Uit het onderzoek is gebleken, dat zich geen marterachtigen en egels in het gebied bevinden. Nader onderzoek of ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Tijdens de werkzaamheden aangetroffen dieren die niet uit zich zelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen - onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten.

Natura 2000

Door de ruimtelijke ontwikkelingen zal geen sprake zijn van een toename van stikstofdepositie (zie paragraaf 5.5). Andere aantastingen van kwalificerende habitats of soorten in het Natura 2000-gebied door de ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen worden uitgesloten. Een effect op het Natuurnetwerk Nederland door de ruimtelijke plannen is gezien de afstand en de omvang van het voornemen uitgesloten.

5.11 Archeologie

In 2005 is voor het Indiëterrein een archeologisch bureauonderzoek verricht (Bijlage 17). Vervolgens is, om te voorkomen dat door de herontwikkeling van het Indiëterrein eventuele archeologische resten zouden worden vernietigd in januari 2008 door bureau BAAC een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het gebied direct ten zuiden van de Kolthofstraat. Dit gebied ligt buiten het onderhavige plangebied, maar maakt onderdeel uit van het Indiëterrein. Met name een mogelijke vroege voorganger van de boerderij 't Kolthof', reeds genoemd in 15de eeuwse historische bronnen, stond centraal in het onderzoek. Bij het archeologisch onderzoek zijn sporen vanaf de Volle Middeleeuwen aangetroffen, die zich met name concentreren ten noordoosten en ten zuidwesten van de Kolthofstraat. Het zwaartepunt van de bewoningsporen, maar vooral het vondstmateriaal, is gedateerd in de Volle Middeleeuwen. In het archeologisch onderzoek is de vindplaats van de boerderij beschreven.

Op grond van de verzamelde gegevens en het veldonderzoek heeft 't Oversticht aangegeven dat voldoende is aangetoond dat er verder geen archeologische vindplaatsen meer in het gebied verwacht worden. Op basis van de onderzoeken acht de regio-archeoloog van 't Oversticht een vervolgonderzoek niet noodzakelijk in het plangebied Almelo Indiëterrein. Hiermee is een selectiebesluit tot vrijgave genomen.

5.12 Monumenten en beschermd stadsgezicht

Het Indiëterrein is geen onderdeel van een beschermd stadsgezicht. Op het Indiëterrein, binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, bevindt zich één monument. Aan de Sluiskade Noordzijde staat de watertoren van de textielfabriek van Nijverdal Ten Cate, gebouwd in 1924. De fabrieksgebouwen rondom de deels ingebouwde toren zijn grotendeels na de Tweede Wereldoorlog vervangen.

De achtzijdige watertoren is gemaakt van baksteen en beton en bestaat grofweg uit drie delen: het uitkragende reservoir, een gepleisterd gedeelte en de gemetselde schacht. De watertoren heeft een schilddak bedekt met dakpannen. Het brede bakstenen reservoir heeft een overstekende daklijst. Elke zijde van de watertoren heeft twee vierruitsvensters. In het bakstenen deel van de schacht is siermetselwerk opgenomen.

Textiel is zeer brandbaar. De kans op brand tijdens het productieproces was behoorlijk groot. Een textielfabriek had daarom vaak een zogenoemde sprinklerinstallatie, een blusinstallatie. Het bluswater voor deze installatie was opgeslagen in de watertoren. De hoogte van de watertoren zorgde ervoor dat er voldoende druk op de installatie kwam te staan.

De monumentale watertoren is van algemeen belang vanwege zijn architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden die tot uitdrukking komen in de typologie en de beeldbepalende betekenis in de wijk.

Op het Indiëterrein zijn daarnaast enkele objecten als waardevol aangewezen. Zo ook de fabriekshal in blok 14B, waarvoor in 2012 een apart bestemmingsplan ("Kunsthal") is vastgesteld, en welke nu ook onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Het monument en de hal worden dus behouden en geïntegreerd in de ontwikkelingen.

Anno 2017 zijn er gebouwen gesloopt, er is gebouwd en een aantal fabrieksgebouwen zijn nog in gebruik. Langs de Kalverstraat is minder gesloopt dan in het Ontwikkelplan was opgenomen. Merendeel van de gevels langs de straat, inclusief een deel van de constructie achter de gevel, is bewaard. Een bijzonder gebouw aan de Kalverstraat is het trafogebouw in blok 12. Deze is verkocht en wordt naar woning getransformeerd.

De Sterkerij en Spoelerij zijn onderdeel van de ontwikkeling van blok 7. Conform het Ontwikkelplan worden deze gebouwen (deels) ingezet voor woningbouw en een kantoorfunctie. De gebouwen ten zuiden van de Laan van Indië zijn nu onderwerp van een studie naar hergebruikmogelijkheden. Behalve de Weverij en de Watertoren was hier in het Ontwikkelplan niet meer bebouwing aangewezen voor hergebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0031.jpg" 

Figuur 5.5: behoud bestaande bebouwing  

Afwegingen op structuurniveau

Voor het waterplein is in 2015 een deelstudie opgezet. Deze is met de gemeente besproken. Er is draagvlak voor een update van het Ontwikkelplan op dit punt. In de schets hiernaast is de westelijke gevelwand van de Kalverstraat behouden waarmee het Stadslab (1, zie figuur 5.5) aan het toekomstige waterbassin komt te liggen. Om het wateroppervlak niet te verkleinen wordt het geplande strandje iets in oostelijke richting verschoven. Dit kan omdat de horecagelegenheid die hier eerder was voorzien wordt vervangen door het Stadslab. De sluisconstructies (2) blijven hierbij behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0032.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0033.jpg"

Figuur 5.6: Afwegingen op structuurniveau Waterplein

(3) Bij het westelijke waterbassin wordt het atelier aan de Industriestraat behouden. De gevel langs Haven Noordzijde heeft fraaie ornamenten en de schoorsteen aan de zijde van de Industriestraat is karakteristiek. Met het behoud van dit gebouw wordt de Alberdingk Thijmstraat doorgetrokken tot het kanaal. In het schema hiernaast is gekozen voor één groot waterbassin in plaats van twee smallere. Hiermee is er een gunstig ontwikkeloppervlak voor woningbouw én een waterbassin met een maat die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en doorzichten over en weer.

(4) Over het toekomstige profiel van de Van Wulfften Palthestraat ligt een sheddakgebouw met een bijzondere draagconstructie. In het hoofdstuk dat hierna volgt wordt een suggestie gedaan voor het inpassen van (een deel van) de constructie. Het gebouw wordt niet behouden.

Afwegingen op gebouwniveau

Silo's aan Kalverstraat

De silo's springen niet direct in het oog, maar met het passeren van de Kalverstraat vormen ze wel een bijzonder moment. Behoud van de silo's zal de uniciteit van de plek versterken. Een publieke functie van de constructie ligt niet voor de hand omdat momenteel de focus op publiek programma en -gebouwen rond het waterplein ligt. TSGO stelt voor de silo's uit te geven bij de toekomstige verkaveling van blok 11. Hergebruik door particulieren kan op een aantal manieren worden ingevuld. Zo zou de ruimte als een grote plantenbak kunnen worden getransformeerd. Het kan ook als wateropvang fungeren en de eigen en omliggende tuinen van water voorzien. Dit is niet alleen functioneel maar draagt ook bij aan de buurtbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0034.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0035.jpg"

Figuur 5.7: Transformatie silo's

Een andere denkrichting is bijzondere huisvesting. De ruimte kan als extra kamer worden ingericht. Dit kan een kleine slaapkamer worden, maar wellicht meer voor de hand liggend een speelkamer of leesplek.

Bebouwing Laan van Indië

In een deel van gebouwen 8 en 9 huisvest momenteel het infocentrum (6, zie figuur 5.7) voor de gebiedsontwikkeling. Gebouw 8 staat op de plek waar de Van Wulfften Palthestraat is voorzien (5). Met de inrichting van de straat kan een deel van de constructie bewaard blijven. De dragers kunnen worden hergebruikt om lichtarmaturen op een bijzondere manier op te hangen. Niet alle dragers hoeven te worden gehandhaafd. Eén aan het begin van de weg en één aan het einde en mogelijk een in het midden laat al veel van de bijzondere constructie zien en zal een enorme bijdrage aan de sfeer in de gebieden waar veel nieuwe woningen zullen worden gebouw bijdragen. Bij hergebruik zal moeten worden onderzocht of de vrije doorrijhoogte aan de normen voldoet. De constructie kan eventueel iets worden verhoogd.

Gebouw 9 ligt binnen de contouren van blok 10. Hergebruik van de noordgevel en een deel van de constructie wordt overwogen. Een deel van de bestaande bebouwing kan net als de constructies langs de Kalverstraat worden opgenomen in nieuwbouw. Omdat de Laan van Indië een belangrijke gebiedsontsluiting wordt levert behoud van industrieel erfgoed langs deze weg een grote bijdrage aan de gebiedsbeleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00063-BP31_0036.jpg"

Figuur 5.8: Bebouwing laan van Indië

Gebouw 10 ligt eveneens binnen de contour van het toekomstige ontwikkelgebied (6). Het gebouw is bijzonder in de ontwikkeling van de textielfabriek geweest vanwege haar unieke betonconstructie met grote overspanning en een bijzonder koelingssysteem. Om de ruimtelijke kwaliteit van het interieur te behouden zou een groots programma moeten worden gevonden zoals een supermarkt of school. Dit is echter niet voorhanden.

Net als bij gebouw 9 kan de noordgevel met haar bijzondere kromming een bijdrage leveren aan het uitdragen van het industriële verleden langs de Laan van Indië. TSGO stelt daarom voor dit deel van het gebouw te behouden. In combinatie met nieuwbouw kan de gevel worden geperforeerd om meer deuren en ramen in aan te brengen. Boven de karakteristieke gebogen daklijn kunnen dakopbouwen worden geplaatst die de gebogen lijn versterken én het wooncomfort van de nieuwbouw vergroot.

5.13 Water

5.13.1 Beleid

Europees- en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's.

De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid Waterschap Vechtstromen

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en ze probeert nieuwe toepassingen te zoeken.

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven 'end-of-pipe'-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke

watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.


Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder- meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water.

De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten. De gemeenteraad heeft gekozen voor de volgende ambities:

Ambitie en (beleids)keuze stedelijk afvalwater: 

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • De gemeente zet in de planperiode in op de transitie naar effect gestuurd beheer, met als doel het maken van transparante keuzes en het efficiënt inzetten van de beschikbare middelen (het doen, of juist laten, van investering versus de effecten daarvan). Voor dit onderwerp zijn door de raad de volgende belangrijke thema's (kernwaarden) aangedragen:
    • 1. Volksgezondheid
    • 2. Veiligheid
    • 3. Duurzaamheid / Milieu
    • 4. Leefbaarheid / kwaliteit fysieke leefomgeving
  • De gemeente wil een duidelijk aanspreekpunt zijn voor inwoners en bedrijven voor afvalwatersysteem gerelateerde klachten en vragen. Door samenwerking, ook met buurgemeenten en partners (bv Twents waternet en het waterschap) kan er mogelijk nog efficiënter en effectiever gewerkt worden.
  • Indien innovatieve systemen kunnen bijdragen aan (toekomstige) kostenbesparingen worden deze verkend en eventueel toegepast.

Ambitie en (beleids)keuze afvloeiend hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • Pro-actief inzetten op afkoppelen, bv bij vervangings- en onderhoudsprojecten. Daarnaast wordt bv de regeling groene daken doorgezet (met wat praktische aanpassingen op gebied van de behandeltermijn) en worden burgers gestimuleerd om hemelwater te scheiden en vast te houden in tuinen (participatie met burgers).
  • De definitie voor wateroverlast wordt herzien in hinder, ernstige hinder en overlast.
  • Bij in- en uitbreidingen wordt binnen het plangebied ruimte gecreëerd voor waterberging, 40 mm bij uitbreidingen en 20 mm bij inbreidingen. Optioneel bestaat bij inbreidingen de mogelijkheid om de waterberging bij de gemeente af te kopen.
  • Indien mogelijk wordt aangesloten bij thema's zoals ZON (Zoetwatervoorziening Oost Nederland), KAS (Klimaat Actieve Stad), Duurzaamheidsplan en dergelijke.
  • Niet alleen de riolering maar de openbare ruimte als geheel wordt klimaatbewust ontworpen, met aandacht voor waterberging in het plangebied in het straatprofiel, in het groen of op daken.

Ambitie en (beleids)keuze grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied aveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

Relevante doelstellingen zijn:

  • De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
  • Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
    • 1. Ophogen van maaiveld.
    • 2. Het aanleggen van oppervlaktewater.
    • 3. Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
  • Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
  • Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
    • 1. Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
    • 2. Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
    • 3. Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.

Ambitie en (beleids)keuze oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

  • Samen met waterschap wordt gewerkt aan droge voeten in het stedelijk gebied (voorkomen van wateroverlast).
  • Het imago van Almelo Waterstad wordt ook in de nieuwe planperiode verder ondersteund. Daarbij is een goede waterkwaliteit en een goed functionerend watersysteem belangrijk. Waterverontreiniging vanuit stedelijk water wordt daarom zoveel mogelijk beperkt en indien mogelijk en financieel toegestaan wordt er bijgedragen aan bv waterrecreatie en -beleving.
  • Oppervlaktewater is ook een integraal onderdeel van het klimaatbewust ontwerpen van de openbare ruimte.
  • De strategie voor de financiering van het baggeren wordt herzien in het nog op te stellen baggerplan zodat de achterstand in het uitvoeren van het baggerprogramma kan worden weggewerkt.
  • Veilligheid en beschikbare financiën hebben een hogere prioriteit in de afweging dan de waterkwaliteit en de klimaatbestendigheid. Bijvoorbeeld het bergen van water op straat, in groen en speelplekken is een reële optie zolang dat niet leidt tot onveilige situaties en de kosten niet te hoog zijn. Dit kan er toe leiden dat op dit vlak een tandje minder wordt ingezet.

Speerpunten voor de planperiode

Bovenstaande ambitiekeuzes voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kan in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • 1. Samen op met burgers en bedrijven.
  • 2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • 3. Een doelmatige aanpak.
  • 4. De organisatie en de middelen op orde.
  • 5. Een functionerend watersysteem.

5.13.2 Watertoets
5.13.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten.

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.13.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Vechtstromen zal tijdig geïnformeerd worden over het onderhavige bestemmingsplan. Het advies van het Waterschap zal na ontvangst in voorliggende tekst verwerkt worden.

In paragraaf 5.13.2.3 is ingegaan op het plangebied en op welke wijze het water afgevoerd moet worden.

5.13.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het plangebied betreft een inbreidingsplan waar een nieuwbouwwijk wordt gevestigd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwingebied, beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Er dient rekening gehouden te worden met aanwezige verontreinigende stoffen bij bijvoorbeeld lokale grondwaterputten. Bij nieuwbouw zal er rekening gehouden worden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast kleiner wordt. Het plan voorziet met de twee waterbekkens in veel extra oppervlaktewater, waardoor ook extra berging wordt gecreëerd. Daarnaast voorziet het plan ook in een groenbestemming. Extra berging, indien nodig, kan ook hier gerealiseerd worden. Er kan gesteld worden dat het plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

De gemeente Almelo streeft naar een volledige scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant. Afstromend regenwater is in principe schoon. Alleen als redelijkerwijs verwacht mag worden dat het afstromende water vervuild raakt door het oppervlak (bijvoorbeeld opslagterreinen), dan worden aanvullende eisen gesteld. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift. Woningen bieden het hemelwater bovengronds aan op het openbaar terrein. Dat heeft de voorkeur van de gemeente. Indien een inwoner of bedrijf ervoor kiest om de afvoer ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder bepaalde voorwaarden acceptabel.

Grondwater

In de omgeving van het plangebied liggen peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk, plangebied Indië ligt niet een grondwateraandachtsgebied. Lokaal kan het grondwater tot 0,7 m-mv komen waardoor er bij het bouwplan rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing.

Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens ophogen en en het aanleggen van extra oppervlaktewater. Bij nieuwbouw wordt niet geaccepteerd dat de grondwaterstand verlaagd wordt.

Hemelwater en oppervlaktewater 

Bij nieuwbouw moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) valt worden gescheiden. Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren en/of te bergen. Er is hierin voorzien door afvoer middels IT riolering naar het omliggende oppervlaktewater waar het overtollige hemelwater kan worden geborgen en/of direct geloosd. Ook is berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving.

Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.

Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

Riolering (vuilwater)

Binnen het plangebied ligt een gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater wordt op het vuilwaterstelsel aangesloten. Eerder geconstateerde theoretisch lokale problemen zijn hierdoor niet meer aan de orde, omdat hemelwater niet meer op het vuilwaterstelsel wordt aangesloten.

De riolering in het plangebied ligt diep genoeg om onder vrij verval op de buis aan te sluiten.

Klimaatadaptatie

Bij de uitwerken van het maaiveld wordt gekozen voor een groene aankleding en infiltratie van het hemelwater. Groen heeft een temperende invloed op klimaatomstandigheden.

5.13.2.4 Conclusie

Hemelwater moet separaat worden aangeboden aan het oppervlak aan de kavelgrens. Het hemelwater moet worden afgevoerd en aangesloten op het oppervlaktewater- of grondwatersysteem. Een berging van 20 mm voor het hele plangebied moet worden gewaarborgd. Het is mogelijk al het hemelwater vertraagd af te voeren en te bergen en infiltreren op locatie, al waar het kan overstorten op het aanliggende oppervlaktewater. Een deel van het hemelwater loost direct op het kanaal. Voor dit deel is geen berging in het plangebied nodig. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande vuilwaterriool. Er dient bij nieuwbouw aandacht te zijn voor de vloerpeilen in relatie tot het grondwater. Het nieuwe vloerpeil moet minimaal 1 meter boven de GHG (of RHG) liggen.

5.14 Milieueffectrapportage

5.14.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • 1. de aard van de voorgenomen activiteit;
  • 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd in werking getreden, naar aanleiding van een wijziging van de Europese Richtlijn m.e.r. Deze wijziging heeft tot gevolg dat voor elke vergunningsaanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is de volgende procedurestappen doorlopen moeten worden.

  • 1. Door de initiatiefnemer moet een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • 2. Het bevoegd gezag moet binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit moet genomen zijn voor de ter inzage legging van het ontwerpbesluit.
  • 3. Het besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden, maar wel via andere (digitale) kanalen.
  • 4. Het (vormvrije)-m.e.r.-beoordelingsbesluit moet onderdeel zijn van de vergunningaanvraag.
5.14.2 M.e.r. en m.e.r. beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. Echter wordt ver onder de drempel van 2.000 woningen gebleven (geldt voor Indië als geheel) en worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht, zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In dat kader is ook een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 18).

In het kader van dit bestemmingsplan en in het kader van eerder vastgestelde of in procedure gebrachte bestemmingsplannen voor het ernaast gelegen bedrijventerrein De Velden en Woongebied Indië Deel 1 en Deel 2, zijn alle relevante milieueffecten onderzocht (zie voorafgaande paragrafen van deze toelichting en de toelichting van de andere genoemde bestemmingsplannen). De herontwikkeling leidt niet tot een bijzondere toename aan nieuwe emissies of een bijzondere nieuwe verkeersaantrekkende werking. Integendeel: De herontwikkeling leidt tot het dezoneren van het oude industriegebied en tot het leggen van nieuwe bestemmingen die minder milieubelastend zijn dan de te vervangen bestemming. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling.

5.14.3 Conclusie

De conclusie is dat de herontwikkeling van het Indiëterrein geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben en dat er daarom geen m.e.r. of m.e.r. beoordeling behoeft te worden gemaakt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Er is een contract afgesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar van het Indiëterrein waardoor het plan geheel financieel uitvoerbaar is.


Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 6.12, lid 2, sub a, b en c van de Wro zodat er geen verplichting bestaat tot vaststelling van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarin de meest gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden, de bebouwingsmogelijkheden en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. In de regels worden de mogelijkheden in schrift vastgelegd. In de verbeelidng worden de bestemmingen per locatie vastgelegd.


In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

7.2 Juridische systematiek


In dit plan wordt een bestemmingsregeling beoogd waarbij de rechtszekerheid gewaarborgd is. Uitgegaan is van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een bouwvergunning hebben verleend.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", omvat de volgende artikelen:

  • a. Begrippen;
  • b. Wijze van meten;


Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • a. bestemmingsomschrijving: specificatie en omschrijving van de op de gronden toegelaten bestemming;
  • b. bouwregels: regels over bouwregels;
  • c. nadere eisen: een aanvullend stelsel van nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
  • d. afwijking van de bouwregels: bevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de bouwregels;
  • e. specifieke gebruiksregels: aanvullende of afwijkende regels ten aanzien van het gebruik;
  • f. afwijking van de gebruiksregels: bevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels.


Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat:

  • a. Anti-dubbeltelregel;
  • b. Algemene gebruiksregels;
  • c. Algemene afwijkingsregels;


Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat:

  • 1. Overgangsrecht: voor bouwwerken, die op het moment van ter visielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels;
  • 2. Slotregel: hierin is opgenomen hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald en wanneer het door de gemeenteraad is vastgesteld.

7.3 Beschrijving per bestemming

Het bestemmingsplan kent 6 bestemmingen: Gemengd, Groen, Verkeer-1, Verkeer-2, Water en Woongebied. Hierna volgt een beknopte beschrijving van de bestemmingen en bestemmingsregels.

7.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier zal worden gemeten. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf de hoogte van het aangrenzende maaiveld. Ook is in artikel 2 beschreven hoe de bruto vloeroppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Gronden met deze bestemming hebben betrekking op het bestaande gebouw van de voormalige weverij. Hier zijn diverse functies, zoals wonen, maatschappelijke en culturele functies, horeca, dienstverlening en andere kleinschaligere ambachtelijke bedrijvigheden toegestaan. Ook bestaat hier de mogelijkheid om een (ondergrondse) parkeergarage te realiseren. De hier voorziene horeca was eerder voorzien bij de watertoren en opgenomen in het bestemmingsplan Woongebied Indië Deel 1. Horeca komt daar echter nu ter vervallen, zodat er per saldo geen sprake is van extra horeca. De bouwhoogte bedraagt over het algemeen 12 meter. Plaatselijk is een hoogteaccent toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 20 met een voetprint van maximaal 500 m2.

Het maximum aantal grondgebonden en gestapelde woningen is voor het totale plangebied van het bestemmingsplan aangegeven en bedraagt 145. Hierdoor wordt de flexibiliteit verhoogd. Het totaal aantal woningen in het plangebied mag niet worden overschreden.

Artikel 4 Groen

Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan. Ook bij deze functie behorende elementen als bouwwerken, geen gebouwen zijde of speelvoorzieningen en fiets- en voetpaden en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater zijn toegestaan. Het parkeren van voertuigen is niet toegestaan.

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

Artikel 5 Verkeer

Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt als verkeers- en verblijfsgebied. Ook bij deze functie behorende elementen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde of ongebouwde parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater zijn toegestaan.

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels. Uitzondering vormt de mogelijkheid om ter plaatse van de aanduiding 'overkraging' bouwwerken ten dienste van de aangrenzende bestemming ('Woongebied - 2) vanaf een bouwhoogte van 5 meter tot de op aangrenzende bestemming toegestane maximale bouwhoogte toe te staan. De voetprint van alle overkragingen samen bedraagt maximaal 500 m2.

Artikel 6 Water

Binnen deze bestemming zijn waterlopen en oever- en onderhoudsstroken en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater toegestaan. Ook bij deze functie behorende elementen als groenvoorzieningen zijn toegestaan. Daar waar dat nader is aangeduid zijn tevens ook bruggen toegestaan. Het gebruik als ligplaats voor boten is niet toegestaan.

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

Artikel 7 Woongebied - 1

Deze gronden zijn bestemd voor woningen, ruimten ten behoeve van uitoefening van aan huis verbonden beroepen, woon-werkwoningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en verkeersareaal, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.

Gebouwen in de bestemming worden binnen de aangegeven bouwvlakken gebouwd.

De maximale bouwhoogte voor grondgebonden woningen is 11 meter. Voor gestapelde woningen is de maximaal toegestane bouwhoogte 18 meter. Plaatselijk zijn ook hoogteaccenten met een bouwhoogte van maximaal 25 meter toegestaan.

Het maximum aantal grondgebonden en gestapelde woningen is voor het totale plangebied van het bestemmingsplan aangegeven en bedraagt 145. Hierdoor wordt de flexibiliteit verhoogd. Het totaal aantal woningen in het plangebied mag niet worden overschreden.

Artikel 8 Woongebied - 2

Deze gronden zijn bestemd voor gestapelde woningen en waar dat nader is aangeduid ook grondgebonden woningen, ruimten ten behoeve van uitoefening van aan huis verbonden beroepen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en verkeersareaal, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.

Gebouwen in de bestemming worden binnen de aangegeven bouwvlakken gebouwd, waarbij een voetprint van in totaal maximaal 1.000 m2 verdeeld over maximaal twee gebouwen is toegestaan.

De maximale bouwhoogte is 30 meter.

Het maximum aantal grondgebonden en gestapelde woningen is voor het totale plangebied van het bestemmingsplan aangegeven en bedraagt 145. Hierdoor wordt de flexibiliteit verhoogd. Het totaal aantal woningen in het plangebied mag niet worden overschreden.

Artikel 9 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van een rioolhoofdleidingen. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op. Een afwijkingsregeling maakt het echter mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding of verbinding niet in het geding komt.

7.3.3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is geregeld welke functies horen bij het stijdig gebruik.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in het plan. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen die afwijkt met de betreffende bepalingen in het bestemmingsplan. Een aantal van de gegeven maxima kunnen op grond van dit artikel in zeer beperkte mate worden overschreden.

Artikel 13 Overige regels

In dit artikel is het parkeren geregeld. In dit bestemmingsplan gelden de volgende parkeernormen:

  • 1,6 parkeerplaatsen per gestapelde woning;
  • 1,8 parkeerplaatsen per grondgebonden woning;
  • voor niet-woonfuncties gelden de normen uit het geldende parkeerbeleid van de gemeente Almelo.

Het bestemmingsplan voorziet ook in een afwijkingsbevoegdheid (13.3). Op basis hiervan kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de parkeernormen, indien het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Hierbij mag het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast en mag de parkeersituatie in de openbare ruimte niet onevenredig wordt aangetast.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.

Het eerste lid regelt de bebouwing, waarbij onder 1 vernieuwing en verandering van bebouwing, die in strijd is met het bestemmingsplan wordt toegestaan, onder voorwaarde dat de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Een reeds eerder afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden benut, ook al is het bouwen in strijd met het bestemmingsplan. Het hier gestelde geldt niet indien een raadsbesluit tot onteigening is genomen. Onder 2 wordt geregeld dat eenmalig een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het vergroten van het bouwwerk als bedoeld onder 1 met 10 %. Deze omgevingsvergunning kan gelet op het bepaalde onder c niet worden verleend indien het betreffende bouwwerk in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling.

Het tweede lid van dit artikel regelt het gebruik. Onder 1 is geregeld dat gebruik dat volgens eerdere bepalingen was toegestaan maar op basis van dit nieuwe bestemmingsplan wordt verboden mag worden voortgezet. Onder 2 is geregeld dat gebruik als bedoeld onder 1 niet mag worden gewijzigd in een ander strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang afneemt. Indien het strijdig gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken is het conform het bepaalde onder 3 niet meer toegestaan om het strijdig gebruik daarna te hervatten. Gelet op het bepaalde onder 4 is het bepaalde onder 1 niet van toepassing indien het betreffende gebruik reeds in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling.

Artikel 15 Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept-ontwerp van het bestemmingsplan aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Overijssel;
  • 2. Waterschap Vechtstromen;
  • 3. ProRail;
  • 4. Veiligheidsregio, Brandweer Twente;
  • 5. Omgevingsdienst Twente;
  • 6. Netwerkstad;
  • 7. Regiogemeenten Enschede, Hengelo, Borne en Oldenzaal.

Er zijn drie reacties/adviezen ontvangen:

Reactie Provincie Overijssel

De provincie heeft op 29 september 2020 op het toegezonden bestemmingsplan gereageerd. De provincie geeft aan, dat de gemeente Almelo voldoende ruimte heeft in haar woningbouwprogramma qua aantallen. Het voorliggende plan past binnen de regionale woonafspraken.

In de onderbouwing van het bestemmingsplan mist men nog een beschrijving van de doelgroepen voor wie op deze locatie gebouwd gaat worden. Vanwege de beoogde woontoren zal het dus met name om appartementen gaan, maar niet duidelijk is in welke prijscategorie deze woningen ontwikkeld worden. Men vraagt ook of er daarbij ook oog is voor levensloopbestendigheid? De provincie geeft aan dat het bestemmingsplan wordt onderbouwt op basis van een verouderde woonvisie.

Dit bestemmingsplan gaat over een klein deel van Indië, waar grotendeels gestapelde woningen komen. De andere delen van Indië zijn hoofdzakelijk grondgebonden. Hiermee is een goede balans en afstemming bereikt. De gestapelde woningen zijn per definitie levensloopbestendig vanwege nul treden. Men ziet de vergrijzing als een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling, waardoor de behoefte aan geschikte woningen voor de groeiende groep ouderen toe zal nemen. In deze behoefte wordt met deze woningen/appartementen voorzien. Naast (jonge) senioren worden ook alleenstaande van middelbare en jongere leeftijd als doelgroep gezien. Zeker nu de huishoudens steeds kleiner worden en het aandeel 1-persoons huishoudens stijgt. De prijsklassen worden afgestemd op deze doelgroep, zodat niet alleen vrije sector koop, maar ook (vrije sector) huur een belangrijk uitgangspunt is. Hiermee wordt aangesloten op de Woonvisie van de gemeente Almelo. Deze is op dit moment niet meer actueel, maar omdat de nieuwe nog niet vast is gesteld wél toetsingskader. Voor de volledigheid zijn in dit bestemmingsplan beide beschreven.

Reactie Veiligheidsregio, Brandweer Twente

Op 21 oktober 2020 heeft de Veiligheidsregio, Brandweer Twente gereageerd op het concept ontwerpt bestemmingsplan. Geadviseerd wordt om voor vaststelling van het bestemmingsplan verantwoording van het groepsrisico af te leggen, waarbij het gehele stationsgebied betrokken wordt en waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke ontwikkelingen rondom het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Op deze wijze kan volgens de Veiligheidsregio beter afgewogen worden of en welke maatregelen noodzakelijk worden geacht om de kans op incidenten te verkleinen en de effecten te beperken. Indien het bestemmingsplan op voorhand vastgesteld gaat worden, wordt geadviseerd om de mogelijkheid tot het uitwerken van maatregelen in het bestemmingsplan te borgen. Tevens wordt geadviseerd om te borgen, dat de Veiligheidsregio Twente tijdig wordt betrokken bij de uitwerking van de deelgebieden, zodat zij het advies verder kunnen concretiseren. De Veiligheidsregio zal tijdig betrokken worden.

Reactie Omgevingsdienst Twente

De Omgevingsdienst Twente heeft op 15 oktober 2020 advies uitgebracht over het bestemmingsplan en stelt, dat de ontwikkeling van Indië woongebied 3 met haar woontorens in strijd lijken te zijn met uitgangspunten uit het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo. Hierbij wordt verwezen naar bijlage 7 'zoneringen'. Over hoogbouw staat hier, dat hoogbouw 'zover mogelijk' van het spoor af moet worden gerealiseerd. Er staat niet dat het niet mag. Het bestemmingsplan is dan ook niet in strijd met het beleid. Onderzoek heeft aangetoond, dat er geen probleem is. De woontoren is nu op minimaal 100 meter mogelijk (afstand grens bouwvlak tot doorgaande route). Waarschijnlijk nog meer, omdat de woontoren waarschijnlijk niet direct op de bouwgrens geprojecteerd zal worden.

 

Daarnaast speelt de ontwikkeling van de toename van het gevaarlijk transport over het spoor in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen die nog uitgaan van transportbewegingen uit het Basisnet spoor. Dit is op dit moment het actuele toetsingskader en er wordt daarom ook in het kader van dit bestemmingsplan hieraan getoetst. Dit advies geeft geen aanleiding voor het aanpassen van het bestemmingsplan. Wél wordt het het advies gevolgd om bovenstaande situatie bestuurlijk bekend te maken.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Bestemmingsplan Woongebied Indië – Deel 3” heeft vanaf 10 februari 2021 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad van Almelo. Tijdens de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn twee zienswijze ingediend. Deze zijn behandeld in een aparte reactienota zienswijzen.

Naar aanleiding van een zienswijze zal het geluidsrapport van het spoorwegemplacement (Akoestisch onderzoek emplacement, DPA Cauberg-Huygen, 10 december 2015) in de bijlagen bij de toelichting worden opgenomen (zie Bijlage 4) en zal de conclusie in paragraaf 5.1 van de toelichting worden verwerkt.

Om de bewoners tegemoet te komen wordt het bouwvlak van blok 14C verkleind, waardoor de afstand van de nieuwbouw tot de bestaande bebouwing groter wordt.

Verder geven de zienswijzen geen aanleiding voor aanpassingen van het bestemmingsplan.