direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Sterkerij Indië
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00050-BP31

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "De Sterkerij Indië"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Almelo kent een rijke textielhistorie. Al in de 17e en 18e eeuw vond er in Almelo huisweverij plaats. Met de komst van de stoommachine rond 1830 werd de productie van textiel volledig fabrieksmatig. Door de aanleg van onder meer het Overijssels Kanaal en de aanleg van de spoorlijn van Almelo naar Salzbergen kon Almelo uitgroeien tot een textielstad met ondernemers van internationale allure, zoals Koninklijke Ten Cate nv. Vanwege de textielverwerkende industrie trokken veel arbeiders naar Almelo waardoor het bevolkingsaantal toenam. Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden echter sterk toe. Dat leidde tot massale bedrijfssluitingen waardoor de meeste textielfabrieken werden gesloten.


Het Indiëterrein ten noordwesten van het huidige centrum van Almelo is onderdeel van de textielhistorie van Almelo. Het complex is de afgelopen jaren gefaseerd vrij gekomen voor herontwikkeling tot stedelijk woon- en werkgebied, zoals aangegeven in het Masterplan Almelo. De zone langs de Kolthofsingel wordt daarbij als eerste herontwikkeld. Hier wordt een bedrijventerrein gerealiseerd waarvoor in 2011 bestemmingsplan De Velden is vastgesteld. In het gebied aan de oostkant van het Indiëterrein wordt het eerste deel van de woningbouw gerealiseerd. Hiervoor is in 2013 het bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 1" vastgesteld. Daarnaast is voor de kunsthal in 2012 een apart bestemmingsplan vastgesteld. Voor het tweede deel van het woongebied is recentelijk het bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 2" in procedure gebracht.

Door een veranderde marktsituatie en nieuwe inzichten is het voor de locatie, die bekend staat als De Sterkerij, noodzakelijk om de bestemmingsplankaders aan te passen om de beoogde realisatie van onder anderen kantoren en horeca mogelijk te maken. Bij toevoeging van nieuwe kantoren dienen elders kantoren of de planologische mogelijkheden tot het vestigen van kantoren onttrokken te worden. Om dit te kunnen doen is een stuk van het bestemmingsplan De Velden meegenomen in dit bestemmingsplan en zodanig aangepast, dat de omvang van de in de Sterkerij voorziene kantoorruimte hier in mindering van de toegestane omvang aan kantoren is gebracht. Hierdoor zal geen sprake zijn van een toename aan kantoorruimte. Naast ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en kantoren biedt de Sterkerij ook beperkt ruimte voor kwalitatief hoogwaardige horeca.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan "De Sterkerij Indië" draagt het karakter van een ontwikkelplan. Dit houdt in, dat het plan ruimte biedt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Woongebied Indië - De Sterkerij bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:

  • 1. De verbeelding
  • 2. Regels
  • 3. Bijlagen

In de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn regels opgenomen die noodzakelijk zijn voor de gewenste ontwikkeling van het plangebied.

Deze toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Almelo beschreven. In hoofdstuk 5 worden milieu- en omgevingsaspecten verantwoord. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 8 gaat in op vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het Indiëterrein is gelegen ten noordwesten van het huidige centrum van Almelo. Het gehele (inbreidings-)gebied Indië wordt gefaseerd ontwikkeld. Uiteindelijk zal het gebied uit een divers woon-werk milieu bestaan met 620 woningen, vooral in het oostelijke gedeelte, en ruimte voor bedrijven en kantoren aan de westelijke kant van het gebied. Voor de gefaseerde ontwikkeling worden/zijn meerdere bestemmingsplannen gemaakt. Dit nu voorliggende plan voorziet in gemengde functies, waaronder bedrijven, kantoren en horeca.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0001.jpg"

Figuur 2.1: ligging plangebied indicatief

Volgende afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0002.jpg"

Figuur 2.2: begrenzing plangebied

2.2 Huidige situatie

Het Indiëterrein is onderdeel van de textielhistorie van Almelo. Het complex was tot 2001 in handen van Koninklijke Ten Cate nv. Dit bedrijf heeft als één van de weinige bedrijven de in de jaren '70 ingezette neergang van de textiel verwerkende industrie overleeft doordat het bedrijf zich in de jaren tachtig en negentig is gaan richten op hoogwaardig textiel, kunststoffen en rubber. Het bedrijf is inmiddels uitgegroeid tot een internationale industriële onderneming. De bedrijfsvoering van Koninklijke Ten Cake nv. is de afgelopen jaren grotendeels naar andere locaties verplaatst.

Een deel van het complex was tot voor kort nog in gebruik door Nijlen. Dit bedrijf is onderdeel van Koninklijke Ten Cake nv. en gespecialiseerd in weefsels en gecoat industriële oliën. Ook waren er nog enkele andere bedrijven gevestigd op het Indiëterrein. Ook deze bedrijven zijn inmiddels verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0003.jpg"

Figuur 2.3: Huidige situatie

Op het Indiëterrein zijn inmiddels een groot deel van de bedrijfsgebouwen aan de noord- en oostzijde gesloopt. De uitvoering van fase 1 van de woningbouw is hier in volle gang. Ook aan de westrand van het Indiëterrein hebben zich al diverse nieuwe bedrijven gevestigd. Alleen in het centrale en zuidelijke gedeelte van het Indiëterrein staan de meeste industriegebouwen nog (zie vorige afbeelding). Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties in het centrale, noordelijke deel van het Indiëterrein.

2.3 Bestaande juridische regeling

Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'De Sterkerij' in werking treedt, gelden ter plaatse de bestemmingsplannen:

  • 1. Woongebied Indië - Deel 1 (vastgesteld op 17 december 2013) en
  • 2. De Velden (vastgesteld op 19 april 2012).

Het onderhavige plangebied is in het eerste plan bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en ondergeschikte horeca. Het stuk in het bestemmingsplan De Velden is bestemd voor bedrijven, kantoren en bedrijfswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0004.jpg"

Figuur 2.4: uitsnede verbeeldingen bestemmingsplannen Woongebied Indië - Deel 1 en De Velden 2

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten

3.1 Inleiding: Indië in meerdere bestemmingsplannen

Het Indiëterrein wordt gefaseerd herontwikkeld tot stedelijk woon- en werkgebied. De zone langs de Kolthofsingel is daarbij als eerste herontwikkeld. Deze 1e fase wordt bedrijventerrein De Velden genoemd. Voor dit terrein is in 2011 een bestemmingsplan vastgesteld, gevolgd door een bestemmingsplan voor deel 1 van de woningbouw in het ontwikkelingsgebied Indië in 2013. Verdere bestemmingsplannen voor het woongedeelte zullen nog volgen.

Het nu voorliggende bestemmingsplan heeft tot doel om in de Sterkerij kantoren mogelijk te maken en tegelijk de mogelijkheid tot kantorenontwikkeling in een deel van het bestemmingsplan De Velden te beperken. Per saldo wordt hierdoor een toename aan kantoorruimte voorkomen. Daarnaast voorziet dit plan ook in de mogelijkheid om beperkt horeca te realiseren.

In dit hoofdstuk zullen de uitgangspunten die aan het voorliggende bestemmingsplan ten grondslag liggen worden toegelicht.

3.2 Planbeschrijving

3.2.1 Algemeen

In november 2009 is voor het Indiëterrein door Urhahn Urban Design het Ontwikkelplan “Indië” opgesteld. In het ontwikkelplan zijn visie en ambitie van de herontwikkeling van het fabriekscomplex in een binnenstedelijk woonwerkgebied vastgelegd. Aan de hand van een proefverkaveling zijn de grenzen tussen het openbaar en uitgeefbaar gebied vastgelegd. Tevens zijn uitwerkingsregels voor het uitgeefbaar gebied aangegeven, zoals programmatische mogelijkheden, bouwhoogtes, plaats van bebouwing op de kavel, en parkeeroplossingen. De uiteindelijke verkaveling per ontwikkelveld wordt bepaald door de marktontwikkelingen. Het ontwikkelplan kent een indeling in velden. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de velden 4 (zuidelijk deel) en 7 (zuidwesthoek), zoals weergegeven in figuur 3.1.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0005.jpg"

Figuur 3.1 Ontwikkelplan Indië

De overheersende bouwhoogte van het gehele Indiëterrein is 10 meter (grotendeels in twee bouwlagen met een kap). Daarnaast bevinden zich hier ook enkele middelhoge woongebouwen verspreid. Dit kunnen volumineuze grondgebonden complexen zijn of compacte, ranke appartementgebouwen. Deze hebben een oriëntatie functie en zorgen op blokniveau voor afwisseling en overgangen tussen hoog en laag zoals dat vaker in de binnenstad of direct hieromheen voorkomt. De lange lijnen van de wegenstructuur bindt de diverse programma's en gebouwtypologieën met elkaar. Ter bevordering van de ruimtelijke samenhang binnen de diversiteit wordt langs een aantal lijnen of ten minste een significant deel van de lijn een haag als scheiding tussen het openbaar en uitgeefbaar gebied opgenomen.

Met het doorontwikkelen van de blokken worden een aantal pleintjes en plekken vrijgehouden. Deze bieden primair de mogelijkheid om spel- en ontmoetingspunten vorm te geven. De mogelijkheid om elkaar op een ongedwongen manier te kunnen ontmoeten bevordert de sociale cohesie in de buurt. Een pleintje of een plek draagt tevens bij aan de lokale identiteit. Door iedere plek een eigen karakter mee te geven (groen, baksteen, spel, etc.) ontstaat de mogelijkheid zich te oriënteren en zich aan te spiegelen.

3.2.2 Veld 4 (zuidelijk deel)

Veld 4 is bouwrijp en ligt momenteel nog braak. Conform het bestemmingsplan de Velden zijn de gronden reeds bestemd voor bedrijven, kantoren en bedrijfswoningen. Op grond van de bestemmingsregels zijn hier kantoren met een bruto vloeroppervlak (bvo) van circa 10.500 m2 mogelijk. Met het nu voorliggende bestemmingsplan wordt het maximum beperkt tot een bvo van maximaal 3.000m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0006.jpg"

Figuur 3.2: Zuidelijke deel Veld 4

3.2.3 Veld 7 (zuidoosthoek)

In veld 7 blijft een groot deel van de huidige bebouwing behouden. In de zuidoosthoek van dit ontwikkelveld bevindt zich de Sterkerij. De Sterkerij betreft de historische booghallen aan de Laan van Indië. Dit gebouw is momenteel bestemd voor maatschappelijke voorzieningen maar men is voornemens om ook kantoorruimte en kwalitatief hoogwaardige horeca in de vorm van een luxer afhaalrestaurant of snelbuffet in de hallen te realiseren. In de Sterkerij is de kantoorruimte beperkt tot een maximum bvo van 1.500 m2. Voor horeca is dat maximaal 250 m2. Het zal bij de invulling van het gebouw vooral kleinschalige units betreffen. Het gebouw zal worden omringd door nieuwbouwwoningen en daarnaast worden er om het gebouw parkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0007.jpg"

Figuren 3.3 en 3.4: Ontwikkelveld 7 met Sterkerij

3.2.4 Kantoren

Dit bestemmingsplan voorziet in een herverdeling van de kantorenvoorraad binnen het plangebied, waarbij er per saldo sprake is van een afname van de kantorenvoorraad, omdat de omvang van kantoren in het plandeel dat hoort bij De Velden duidelijk wordt beperkt.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het bestemmingsplan getoetst aan het relevante beleid van alle overheden.

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0008.jpg"

Figuur 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

4.1.1.4 Toetsing aan uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. De herontwikkeling van de locatie raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd. Duidelijk is wel dat met de introductie van de Ladder voor duurzame verstedelijking duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd. Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid. In oktober 2016 is door onderzoeksbureau Stedelijke Planning een marktonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1), waarbij aangetoond wordt dat er voldoende behoefte is en dat de nu voorziene ontwikkeling past binnen de kaders van duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

De Provincie benadrukt dat er sprake is van een omvangrijke leegstand op de kantorenmarkt. Een van de oorzaken hiervan is dat er te veel is ontwikkeld maar ook te veel van hetzelfde. Terwijl tegelijkertijd de vraag als gevolg van economische processen (het nieuwe werken, flexibele werkplekken, opkomst ZZP'er, afvlakking ontwikkeling naar een diensteneconomie) afnam en meer opschoof naar kleinere en representatieve ruimtes, in levendige, aantrekkelijke, goed bereikbare en multifunctionele gebieden met veel voorzieningen (centra, stationslocaties). Het regionale MKB speelt in Overijssel een vooraanstaande rol. De Provincie zet daarom niet in op de acquisitie van grote internationale ondernemingen, maar juist op de innovatiekracht van clusters en netwerken van kleine en middelgrote bedrijven.

4.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.2.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.2.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Volgende figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0009.jpg"

Figuur 4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

4.2.3 De omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is op 21 oktober in werking getreden. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuze

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.2 (Principe van concentratie), 2.1.3 (SER-ladder) en artikel 2.3.3 (Nieuwe kantoren en kantorenlocaties) van de Omgevingverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie 

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 sub 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De in dit plan besloten herontwikkeling betreft een binnenstedelijke herontwikkeling van een industrieterrein naar bedrijven, kantoren, horeca en andere voorzieningen. De bedrijfsfunctie en en overige voorzieningen zijn in de geldende bestemmingsplannen reeds toegestaan. Dat geldt ook voor de kantorenfunctie. Voor laatstgenoemde functie geldt wél, dat deze nu op een andere locatie wordt voorzien. Voor de toetsing aan de (lokale) behoefte wordt verwezen naar Artikel 2.3.3 (Nieuwe kantoren en kantorenlocaties) van de Omgevingsverordening. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving 

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De in dit plan besloten herontwikkeling betreft een binnenstedelijke herontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Het plangebied is in de geldende bestemmingsplannen “De Velden” en "Woongebied Indië - Deel 1" geheel bestemd tot 'Bedrijf' en "Gemengd". De ligging in bestaand bebouwd gebied wordt nogmaals bevestigd door het in de navolgende subparagrafen weergegeven 'Ontwikkelingsperspectief' en de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de 'Stedelijke laag'. Extra ruimtebeslag op de groene omgeving is niet aan de orde. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.3.3 Nieuwe kantoren en kantorenlocaties 

Uitgangspunt is dat bestemmingsplannen en projectbesluiten niet voorzien in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren en/of kantorenlocaties. Hiervan kan afgeweken worden als in een ruimtelijk-economische onderbouwing is aangetoond dat er behoefte is aan extra kantoorruimte waarin niet kan worden voorzien vanuit de bestaande capaciteit aan kantoorruimte en de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben ingestemd met de conclusie dat er behoefte is aan extra kantoorruimte zoals voorzien in het bestemmingsplan of projectbesluit. Dit bestemmingsplan voorziet per saldo in een afname van de kantorenvoorraad op het Indiëterrein en is hiermee in overeenstemming met de verordening. In het deelgebied de Velden neemt het aantal vierkante meter duidelijk af. In de voormalige Sterkerij wordt wél voorzien in nieuwe kantoorruimte. Daarom is voor de volledigheid ervoor gekozen om een marktonderzoek naar de behoefte aan kantoren uit te laten voeren (zie vervolg).

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voor plannen die voorzien in de realisatie van nieuwe kantoorruimte (nieuwbouw of verbouw van bestaande panden) vereist de Provincie een ruimtelijk-economische onderbouwing. Deze bevat in elk geval de volgende elementen:

  • onderbouwing van de behoefte aan dit type kantoorruimte;
  • inzicht in toepassing van de SER-ladder inclusief beoordeling in hoeverre het mogelijk is om bestaande panden in het stedelijk gebied te benutten;
  • beoordeling van iedere (substantiële) toevoeging aan kantoorruimte op zijn effecten op de (leegstand in de) kantorenmarkt (programmering);
  • regionale afstemming (de onderbouwing heeft instemming nodig van omliggende gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten);
  • inzicht in de wijze waarop een appèl is gedaan op maatschappelijke medeverantwoordelijkheid van marktpartijen (o.m. ontwikkelaars en/of toekomstige gebruikers van nieuwe kantoren) om een toekomstvaste invulling te geven aan de bestaande kantorenvoorraad; de onderbouwing wordt daarom in goed overleg met marktpartijen voorbereid;
  • en inzicht in de eisen die gesteld worden aan de nieuwe bebouwing voor wat betreft duurzaamheid en flexibele benuttingsmogelijkheden.

In oktober 2016 is door onderzoeksbureau Stedelijke Planning een marktonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1), waarin het volgende geconcludeerd wordt:

  • Er is in Twente in kwalitatief opzicht behoefte aan kantoren op stationslocaties. De Sterkerij sluit optimaal aan op de gewijzigde vestigingscriteria van kantoorhoudende bedrijven.
  • De ontwikkeling van kantoren in de Sterkerij op het Indiëterrein vindt plaats door middel van herontwikkeling van bestaand vastgoed. Er is binnen het bestaand stedelijk gebied geen andere bebouwing beschikbaar waar een vergelijkbare herontwikkeling mogelijk is.
  • Gezien het beperkte metrage en het unieke concept van de Sterkerij wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de kantorenmarkt in Almelo en Twente. De ontwikkeling heeft naar verwachting geen negatief effect op de leegstand aangezien de gebruikers voornamelijk jonge groeiende bedrijven zijn die kleine ruimtes achterlaten. Wel is sprake van positieve effecten door het toevoegen van een uniek concept dat aansluit op de huidige vraag van kantoorhoudende bedrijven. Bovendien sluit de ontwikkeling aan op de kwaliteitsambitie van de provincie om een brede waaier aan werkmilieus te laten ontstaan.
  • Ter Steege wisselt het metrage aan kantoren in de Sterkerij uit met een reductie van de plancapaciteit op het bedrijventerrein de Velden op het Indiëterrein. Bovendien is op het terrein reeds een kantoorpand gesloopt en herbestemd naar groen en water. Hierdoor is er per saldo geen sprake van een toevoeging aan de kantorenvoorraad.
  • Duurzaamheid staat hoog in het vaandel bij de herbestemming van de Sterkerij. Er is bovendien sprake van duurzame stedelijke ontwikkeling door het herontwikkelen van een oud pand in plaats van het realiseren van nieuwbouw. Daarnaast is gezien het multifunctionele karakter van de locatie het gebouw in de toekomst gemakkelijk her te bestemmen naar andere functies.

De ruimtelijk-economische onderbouwing toont aan dat er voldoende ruimte is voor de nu voorziene ontwikkeling van kantoren in de Sterkerij. Zoals eerder aangegeven is er daarnaast per saldo ook geen sprake van een toevoeging aan de kantorenvoorraad, omdat de omvang van kantoren in het plandeel dat hoort bij De Velden wordt beperkt.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Binnen de Omgevingsvisie worden zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Het onderhavige plangebied ligt binnen de stedelijke omgeving en valt binnen het ontwikkelingsperspectief “bedrijventerrein 1955-nu”, waarbij herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding van het stedelijk gebied wordt ingezet om de kwaliteit en de veerkracht van het stedelijk woon-, werk- en voorzieningenmilieu te garanderen en te versterken.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Bij (nieuwe) ontwikkelingen wordt, zoals hiervoor beschreven, ernaar gestreefd om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. In de omgevingsvisie worden hiervoor de gebiedskenmerken aan nieuwe ontwikkelingen verbonden. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden, een natuurlijke laag (in en op de bodem); een laag van het agrarisch-cultuur landschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem); een stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en een lust & leisure laag (toerisme, recreatie en landgoederen). Voor dit plangebied zijn alleen de eerste en de derde laag benoemd. De natuurlijke laag is gekenmerkt als “dekzandvlakte en ruggen”, de stedelijke laag wordt gekenmerkt als “bedrijventerrein 1955 – nu”.

Geconcludeerd kan worden dat de gewenste herontwikkeling van het Indiëterrein naar een woongebied met diverse voorzieningen (fasen 2 en 3) en de herstructurering van een bedrijventerrein (fase 1) uitvoering geven aan het beleid zoals dat is vastgelegd in de Omgevingsvisie van de provincie.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt in het kader van de herontwikkeling diverse functie mogelijk, zoals bedrijven, maatschappelijke functies en voorzieningen, die reeds op grond van de geldende bestemmingsplannen zijn toegestaan. Voor de Sterkerij wordt nu aanvullend voorzien in de mogelijkheid om kantoren te vestigen. Hiervoor wordt de mogelijkheid tot vestiging van kantoren elders beperkt. Dit bestemmingsplan sluit hiermee aan bij de Omgevingsvisie.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurplan Almelo: Symbiose tussen stad en land

Het structuurplan Almelo is in 2003 door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld en in 2006 en tweemaal in 2008 op onderdelen gewijzigd. De meest recente “Partiële herziening Structuurplan Almelo, Indiëterrein” is op 6 april 2010 vastgesteld.

Het structuurplan is te beschouwen als een ontwikkelingsvisie voor geheel Almelo. De in het structuurplan beschreven randvoorwaarden en ontwikkelingen zijn vastgelegd in een bij het structuurplan behorende plankaart. De laatste herziening heeft betrekking op het vergroten van de woonlocatie voor het Indiëterrein. Tevens is in dit kader ook de gehele plankaart behorend bij het Structuurplan Almelo omgezet naar een ander digitaal programma (van Igos naar Microstation). Met uitzondering van het Indiëterrein zijn er geen wijzigingen in de plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0010.jpg"

Figuur 4.3: uitsnede plankaart structuurplan Almelo

In de nieuwe plankaart is het grootste deel van Indië aangewezen als "wonen ontworpen". Alleen de westzijde van het gebied is aangewezen als "Werken bestaand". Dit gebied komt overeen met het plangebied van het bestemmingsplan "De Velden" voor fase 1 van de ontwikkeling van het Indiëterrein. Indië wordt in het structuurplan genoemd als nieuwe binnenstedelijke locatie die er voor zal zorgen dat het gebied Turfkade en de nieuw te ontwikkelen locatie Aadorp op het centrum van Almelo worden aangesloten. Indië zou naast bedrijven ook ruimte moeten bieden aan 600 woningen.


De Kolthofsingel behoort volgens het structuurplan tot de bestaande lokale hoofdwegen. Aan de noordzijde van Indië is ter hoogte van de Vissedijk met de Burgemeester Schneiderssingel een nieuwe lokale hoofdweg aangelegd. De Haven Noordzijde en de Sluiskade Noordzijde tenslotte zijn aangewezen als recreatieve fietsroute.

4.3.2 Masterplan Almelo

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. In figuur 5.4 zijn de verschillende plandelen in het Masterplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0011.jpg"

Figuur 4.6 Uitsnede kaart Masterplan (Bron: Gemeente Almelo)

Almelo is in het Masterplan opgedeeld in vijf samenhangende plandelen. Het Indiëterrein is gelegen in de plandelen Centrum en Noord.

Het plandeel Centrum wordt als de belangrijkste pijler van de ruimtelijke visie gezien en daarmee ook als het belangrijkste plandeel. Voor het plandeel Centrum is daarom een uitwerking van het Masterplan opgenomen (Binnenstadplan). In het Binnenstadplan is het plandeel opgedeeld in deelgebieden. Het Indiëterrein behoort tot het deelgebied 'Opgerekte' binnenstad. Binnen dit deel van de binnenstad is ruimte voor binnenstedelijke woonmilieus. Bij een aantal locaties in dit deel van de binnenstad zal functieverandering of vernieuwing gaan plaatsvinden, zoals het Indiëterrein. Voor deze ontwikkelingen wordt aangegeven dat geprofiteerd kan worden van de nabijheid van stedelijke functies en levendigheid. De plannen voor deze locaties zorgen voor nieuwe bijzondere woonmilieus en helpen de stad in balans te brengen. Het Indiëterrein wordt daarbij aangemerkt als essentieel voor het slagen van de uitgangspunten van het Masterplan, waardoor het Indiëterrein is aangewezen als Kernproject van het Masterplan.

In het Masterplan is in 2004 voor het Indiëterrein uitgegaan van de realisatie van 450 woningen. Van dit aantal mag gemotiveerd worden afgeweken. Sinds 2004 is duidelijk geworden dat meer woningen hier gewenst zijn. Daarom is in de eerder genoemde partiele herziening van het structuurplan het woningaantal aangepast tot 600.

Ten noorden van het Indiëterrein wordt de transformatie van het groengebied tot een nieuw stadspark (Noorderpark) voorzien. Tussen het Noorderpark en het Indiëterrein komt de Noordallee (inmiddels omgedoopt tot Burgemeester Schneiderssingel). Deze vormt een belangrijke ontsluiting van de binnenstad vanuit het noorden.

Gebieden als het Indiëterrein dienen volgens het Masterplan nieuwe ruimte te bieden aan bedrijven waarvoor het stedelijke karakter zeer belangrijk is. De landschappelijke kwaliteiten van het Noorderpark en het kanaal bieden bovendien aanknopingspunten voor een woongebied met twee gezichten. Voor het Indiëterrein is daarom aangegeven dat centrumstedelijke woonmilieus zullen worden gecombineerd met nieuwe soorten van bedrijvigheid en dienstverlening.

De waardevolle en beeldbepalende gebouwen van de textielverwerkende industrie completeren de locatie. Bezoekers vanuit het noorden zullen via de Noordallee het Indiëterrein moeten zien als vooraankondiging van het centrum. Bij de ontwikkeling van het Indiëterrein moet tenslotte rekening worden gehouden met de milieuregels vanwege het naastgelegen terrein Turfkade. In het Masterplan is aangegeven dat bedrijven met zware milieueisen uit deze omgeving worden geweerd.

4.3.3 Integraal Horecabeleid gemeente Almelo 2010

De taak van de gemeente is de bescherming van het woon- en leefklimaat en de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het risico op verstoring van de openbare orde en veiligheid en overlast is inherent aan horeca-activiteiten. Het is noodzaak om extra in te zetten op samenwerking tussen de betrokken partijen (in- en extern) en het nemen van extra maatregelen die enerzijds gericht zijn op het voorkomen van openbare orde verstoringen en overlast (preventief) en anderzijds hierop kunnen reageren (repressief handhavingsbeleid). De gemeentelijke doelstellingen van het horecabeleid zijn mede een uitvloeisel van de in het KPMG rapport opgenomen conclusies en de door de medewerkers van de gemeente geconstateerde knelpunten.

In hoofdlijnen zijn de gemeentelijke doelstellingen van het horecabeleid als volgt:

  • Het ontwikkelen van een integraal horecabeleid middels het verbeteren van de samenhang tussen de verschillende (beleids)aspecten;
  • Het stimuleren van beperkte groei, versterking en clustering van een goed en attractief horeca aanbod op wenselijke locaties;
  • Het voorkomen van hinder en overlast door middel van het opstellen van sanctiebeleid en strikte handhaving;
  • Het verbeteren van de communicatie en samenwerking tussen de gemeente en horeca ondernemers.

In diverse documenten heeft de gemeente Almelo haar ambities en de gewenste ontwikkelrichting verwoord. In het Masterplan spreekt de gemeente haar ambitie uit om te streven naar een aantrekkelijke binnenstad met een regiofunctie. Het Indiëterrein valt conform het hiervoor beschreven Masterplan in het centrumgebied. Voor de levendigheid van een stad speelt het aanbod van horeca met name in het centrumgebied een grote rol. Een visie dient echter ook oog te hebben voor de thema’s veiligheid en leefbaarheid. Dit vraagt om een structuurvisie waarin duidelijkheid wordt verschaft over de (on)wenselijkheid van horeca op diverse locaties in de stad. De structuurvisie “Structuurplan Almelo” geeft richting aan de gewenste ontwikkeling van een gemeente waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor het gemeentebestuur is het Structuurplan een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten die daaraan kunnen bijdragen.

Ten aanzien van het onderdeel horeca is sprake van een drietal categorieën. Deze zijn daghoreca, avond- en nachthoreca en bijzondere vormen van horeca. Aandacht en zorg zal met name uitgaan naar de avond- en nachthoreca. In verband met geluid- en andere overlast is verdergaande concentratie gewenst. In navolging van het Masterplan heeft de raad met het vaststellen van het Binnenstadsplan aangegeven dat de binnenstad weer het brandpunt moet worden. Hierbij hoort een levendige binnenstad waar alles samen komt. Dit kan mede worden bereikt door de ruimtelijke structuur van de binnenstad aan te passen en de kwaliteit van de functies en voorzieningen te verhogen.

Een integrale visie op de horeca stelt de gemeente in staat in te spelen dan wel te anticiperen op ontwikkelingen in vraag en aanbod. De gemeente dient ruimte te bieden voor vernieuwing in de sector zonder de belangen van de bestaande sector uit het oog te verliezen. Flexibiliteit en maatwerk zijn het motto. Bij het opstellen en bijstellen van beleid en beleidskaders is dat een van de uitgangspunten geweest. De gemeente zet in op het verbeteren van de randvoorwaarden en investeert fors in de binnenstad en evenementen. Daarbij wordt ongewenste regeldruk aangepakt en de veiligheid bevorderd.

Dit bestemmingsplan maakt onder anderen ook horeca mogelijk. Beoogd wordt horeca van hoge kwaliteit. Een snackbar of een fastfoodzaak is niet gewenst. Een luxer afhaalrestaurant of snelbuffet is wél gewenst. Door de ontwikkeling van het Indiëterrein tot een woon- en werkgebied in de schil van de binnenstad, is voldoende draagkracht ontstaan voor de beoogde horecavestiging. De horeca draagt daarnaast ook bij aan meer levendigheid en veiligheid, zoals hiervoor is bedoeld. Het horecabeleid biedt voldoende ruimte voor maatwerk en het stimulering van wenselijke ontwikkelingen op attractieve en wenselijke locaties.

4.4 Conclusie

De herontwikkeling van het Indiëterrein, waarvan dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt, is in lijn met het beleid op alle overheidsniveaus.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Sinds begin jaren '80 is de Wet geluidhinder van kracht. De wet heeft tot doel om de geluidsoverlast voor nieuwe geluidsgevoelige functies te beperken. Volgens de Wet geluidhinder zijn woningen, scholen en bepaalde medische voorzieningen (met een nachtfunctie) te beschouwen als geluidsgevoelige functies. Indien een geluidsgevoelige functie binnen een geluidszone van een weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer, spoorweg of industrieterrein mogelijk wordt gemaakt, dient door middel van een akoestisch onderzoek te worden nagegaan wat de geluidsbelasting ter plaatse van de geluidsgevoelige functie zal zijn.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan, waardoor akoestisch onderzoek voor dit aspect niet nodig is. Het bestemmingsplan voorziet wél in een horeca terras. Er is daarom een onderzoek uitgevoerd om het effect van een horeca terras op de woningen in de omgeving in kaart te brengen (Bijlage 2). Uit het onderzoek is gebleken dat een horeca terras, zoals in dit bestemmingsplan wordt toegestaan, voldoet aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

5.2 Bodem

Voor de realisatie van nieuwe bebouwing geldt dat er inzicht nodig is in de bodemkwaliteit. De bodem in het plangebied is daarom getoetst aan de geldende streef- en interventiewaarden die zijn opgenomen in de Circulaire bodemsanering 2009 (d.d. 03 april 2012, Ministerie van Infrastructuur en Milieu). Er is daarbij sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien een interventiewaarde van een stof wordt overschreden (voor 25m3 grond en/of 100 m3 grondwater). Sanering is dan noodzakelijk.

Het Indiëterrein is geruime tijd in gebruik geweest ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. In en nabij het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken verricht en worden enkele bodemsaneringsactiviteiten uitgevoerd.

Uit de bodemonderzoeken is gebleken dat op een aantal plaatsen op het Indiëterrein sprake is van een verhoogde concentratie aan verontreinigende stoffen in de grond en/of het grondwater. Voor wat betreft de grond gaat het deels om immobiele verontreinigingen met zware metalen, PAK en/of zware minerale olie. Daarnaast zijn er ook een aantal mobiele verontreinigingen (met name chloorhoudende oplosmiddelen en in mindere mate lichtere minerale olie) aanwezig. Ook zijn in de bovenste meter van de toplaag, verspreid over het terrein, bijmengingen met puin, sintels, kolengruis en glas aangetroffen. Ter plaatse van de brongebieden met mobiele verontreinigingen zijn tevens verontreinigingen in het grondwater aangetroffen. Tenslotte is op een tweetal locaties asbest aangetroffen. Op basis van de omvang van de grondverontreiniging en/of de omvang van de grondwaterverontreiniging is voor het Indiëterrein als geheel sprake van twee ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Beide locaties bevinden zich buiten het onderhavige plangebied.

In december 2015 is door KWA bedrijfsadviseurs de actuele verontreinigingssituatie voor het onderhavige plangebied in kaart gebracht (Bijlage 3).

Hierbij wordt geconcludeerd dat op basis van de huidige kwaliteitsgegevens van de grond en het grondwater en de geplande saneringsactiviteiten er vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de beoogde functies van het bestemmingsplan worden gezien.

5.3 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit, wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor zwevende deeltjes wordt eveneens op diverse locaties overschreden.

In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen, moet worden getoetst aan de grenswaarden.

De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van de bestaande (planologische) toestand. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de

ingsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto, bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Voor de bouw van kantoren geldt bij één ontsluitingsweg een bedrijfsvloeroppervlak van 100.000 m2 en bij twee ontsluitingswegen geldt een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2.

Dit bestemmingsplan voorziet samen met de andere bestemmingsplannen voor het Indiëterrein in de transformatie van een bedrijventerrein naar woningen en bedrijven. Hierdoor wordt voor het grootste deel de ene functie vervangen met een andere. De netto toevoeging is dus veel geringer dan de 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoren (bij één ontsluitingsweg) die 'niet in betekenende mate bijdragen'. Dat geldt ook als de ontwikkelingen die in de andere bestemmingsplannen voor het Indiëterrein worden voorzien meegenomen worden in de beoordeling. De drempel van 3.000 woningen of 200.000 m2 kantoren (bij twee ontsluitingswegen) zal niet overschreden worden. Er kan daarom worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn om het bestemmingsplan vast te stellen.

Aanvullend op het voorafgaande kan hier verwezen worden naar het onderzoeksrapport van Cauberg-Huygen uit 2010 (Bijlage 5) waarin geconcludeerd wordt dat ruimschoots aan de luchtkwaliteitseisen wordt voldaan.

Natura 2000

Op 8,2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Wierdense Veld. Op grotere afstand - 8,9 kilometer - van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Engbertsdijksvenen. De afstand van deze gebieden tot het onderhavige plangebied is zodanig groot, dat geen negatief effect vanwege een toename aan stikstof in deze gebieden wordt verwacht. Daarnaast blijkt uit voorafgaande tekst al dat er geen significante toename aan verkeersintensiteiten wordt verwacht, omdat het hier gaat om de vervanging van industriële bedrijven met bedrijven uit lagere hindercategorieën, kantoren en andere voorzieningen. Tenslotte zorgt dit bestemmingsplan niet om een vergroting van de omvang van het reeds mogelijke ontwikkelprogramma.

5.4 Fysieke veiligheid

5.4.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen

van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het

belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen

brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en

gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen.

De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en

de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande

wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming

van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen

incidenten plaats kunnen vinden.

Dit hoofdstuk is in overleg met de Brandweer Twente opgesteld. De brandweer heeft op 29 maart 2017 schriftelijk advies uitgebracht over dit onderwerp (zie Bijlage 6).

5.4.2 Bereikbaarheid

5.4.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via

het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en

bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • de weg voldoet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.

Een beschrijving van de bereikbaarheid in het plangebied staat in 5.4.2.2 beschreven.

5.4.2.2 Situatiebeschrijving bereikbaarheid

De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. De inrichting van de ruimte kan bestrijding negatief of positief beïnvloeden. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Wanneer (brandweer) toegangen meer dan 40 meter van de openbare weg liggen dient er een opstelplek op eigen terrein gerealiseerd te worden. De volgende afmetingen zijn dan van toepassing:

  • breedte 5,5 meter
  • lengte 10 meter
  • hoogte 4,2 meter
  • totaal gewicht 25 ton
  • aslast 11,5 ton

Bij objecten waar zich grote groepen mensen bevinden gelden andere afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0012.jpg"

Figuur 5.1: hoofduitrukroutes brandweer Almelo

In 2007 zijn in samenspraak met de hulpdiensten (waaronder de brandweer) de nieuwe uitrukroutes aangewezen. Na het vaststellen van de hulpdienstroutes vormt dit een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur.

De in het plangebied gelegen Kolthofsingel en de Haven Noordzijde zijn aangewezen als hoofduitrukroutes voor de brandweer. Om de bereikbaarheid te garanderen zullen er op de Kolthofsingel geen snelheidsremmers worden gerealiseerd. Op de meest oostelijk hulpdienstroute van het plangebied (Laan van Indië) zullen in eerste instantie zoveel mogelijk brandweervriendelijke snelheidsremmer worden toegepast.

5.4.3 Opkomsttijd
5.4.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0013.png"

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld. Hierin staat dat voor woningbouw van na 2003 een opkomsttijd geldt van 12 minuten. Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 5.4.3.2 beschreven.

5.4.3.2 Situatiebeschrijving opkomsttijd

Door Brandweer Twente is een berekening van de opkomsttijd opgesteld. De berekening betreft de theoretische opkomsttijd en kan in praktijk verschillen met de daadwerkelijke opkomsttijd. Redenen voor een vertraging kunnen bijvoorbeeld wegwerkzaamheden zijn. Daarnaast dient u er rekening mee te houden dat de procedure om te komen tot een definitief en vastgesteld bestemmingsplan over het algemeen een lange doorlooptijd kent. Indien er een advies aan Brandweer Twente is gevraagd kan tussentijds door diverse ontwikkelingen de opkomsttijd gewijzigd zijn.

Voor de objecten binnen het plangebied geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Berekeningen van Brandweer Twente tonen aan de eerste tankautospuit in theorie binnen de gestelde termijn ter plaatse kan zijn.

5.4.3.3 Advies opkomsttijd

Aangezien de eerste tankautospuit in theorie binnen de gestelde norm ter plaatse is, zijn er volgens de brandweer geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

5.4.4 Bluswatervoorziening
5.4.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet. Deze bluswatervoorziening kan binnen 3 minuten worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij een continuïteit van tenminste 1 uur is gegarandeerd.

  • De secundaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen een half uur worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij sprake moet zijn van een continuïteit van tenminste 4 uur met een minimale capaciteit van 90m3/per uur. Er geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen een uur worden opgebouwd en operationeel zijn. Hiervoor geldt een capaciteiten van minimaal 120m3/per uur en het bluswater is onbeperkt leverbaar. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken. Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 5.4.4.2 beschreven.

5.4.4.2 Situatieschets bluswatervoorziening

Het plangebied bestaat voornamelijk uit utiliteitsbouw waarbij wij tevens rekening houden met twee bouwlagen. In basis geldt hiervoor dat de primaire bluswatervoorziening een capaciteit dient te leveren van minimaal 60m3 per uur.

5.4.4.3 Advies bluswatervoorziening

Tijdens het opstellen van het advies is nog onvoldoende zicht op het object en de bijbehorende (brandweer)toegangen. Mede op basis hiervan wordt de locatie van de opstelplek voor de voertuigen bepaald. Deze locaties hangen vervolgens samen met de afstand ten opzichte van de primaire bluswatervoorziening. Of de bluswatervoorziening op objectniveau voldoet aan het geldende norm dient via de omgevingsvergunning geborgd te worden. Er dient op voorhand rekening te worden gehouden met het bijplaatsen van een brandkraan met een capaciteit van minimaal 60m3/per uur.

5.4.5 Zelfredzaamheid
5.4.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

5.4.6 Waarschuwen van de bevolking
5.4.6.1 Sirenedekking plangebied

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handeling. Dit kan bijvoorbeeld door het gebied te verlaten, te schuilen of ramen en deuren te sluiten.

Een beschrijving van de sirenedekking in het plangebied staat in 5.4.6.2 beschreven.

5.4.6.2 Sirenedekking

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het dekkingsgebied van een sirene aan de Brugstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0014.png"

Figuur 5.3 : overzicht sirenedekking

5.4.7 Conclusie en advies Brandweer Twente

Het plangebied ligt op meer dan 300 meter van de dichtstbijzijnde risicobron waardoor het aspect externe veiligheid niet nader door de brandwer werd beschouwd. De brandweer geeft aan dat bij het toetsen van de omgevingsvergunning dient de exacte locatie waar de opstelplek van brandkranen moeten komen te liggen worden aangegeven. Op voorhand dient voor de primaire bluswatervoorziening bij dergelijke bebouwing rekening te worden met gehouden met een capaciteit van 60m3 per uur. De tweezijdige bereikbaarheid van de objecten is geborgd, mits het wegprofiel voldoet aan de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaar. Verder geldt dat de brandweer in theorie binnen de gestelde norm van 8 minuten ter plaatse kan zijn.

5.5 Externe veiligheid en technische infrastructuur

Vanuit het oogpunt van veiligheid en technische infrastructuur is een aantal zaken van belang. Zo gelden er veiligheidszones met betrekking tot bepaalde leidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg of het spoor.

5.5.1 Straalpaden, kabels en leidingen

Het plangebied is volgens de belemmeringenkaart van de provincie gelegen buiten de zone van een straalpad. Er gelden daarom geen maximale bouwhoogtes als gevolg van straalpadverbindingen.

In het plangebied zijn geen hoofdgastransportleidingen aanwezig.

5.5.2 Externe veiligheid inrichtingen

Het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en giftige stoffen kan risico's met zich meebrengen. Voor ruimtelijke projecten in de nabijheid van het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen moet daarom onderzoek worden gedaan naar individueel (plaatsgebonden)- en/of groepsrisico.

Op de risicokaart van de provincie is aangegeven dat er ten westen van het plangebied opslag van propaan plaatsvindt in een bovengrondse tank. Uit de gegevens van de gemeente blijkt dat het om een tank van 5 m³ ging en dat deze tank inmiddels al is verwijderd. Daarnaast is ook een LPG/propaan tank aan de Haven Noordzijde verwijderd. Op het nabijgelegen spooremplacement worden conform afspraken tussen de gemeente Almelo en Prorail geen gevaarlijke stoffen meer gerangeerd. De nieuwe milieuvergunning aanvraag voorziet ook niet meer in het rangeren met gevaarlijke stoffen.

5.5.3 Externe veiligheid transport

Het vervoer van gevaarlijke stoffen als LPG en giftige stoffen kan risico's met zich meebrengen. Voor ruimtelijke projecten in de nabijheid van transportwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd moet daarom onderzoek worden gedaan naar individueel (plaatsgebonden)- en/of groepsrisico.

Transport via de weg

In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Er is daarom geen onderzoek nodig voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg.

Transport via het spoor

De spoorlijn tussen Deventer en Almelo wordt echter wel gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De afstand van het spoortraject is met meer dan 320 meter zodanig groot, dat dat niet relevant is voor dit bestemmingsplan. Onderzoek is daarom niet nodig.

5.5.4 Explosieven

Door REASeuro is in januari 2005 een quick-scan verricht naar de eventuele aanwezigheid van Niet Gesprongen Explosieven (NGE) ter plaatse van het Indiëterrein (Bijlage 7). Uit de quick-scan blijkt dat het niet te verwachten is dat er tijdens de voorgenomen bouwwerkzaamheden een verhoogd risico is op het aantreffen van een NGE. De werkzaamheden kunnen derhalve op reguliere wijze worden uitgevoerd.

5.5.5 Externe veiligheidsbeleid Almelo

In maart 2014 is door de gemeente Almelo het externe veiligheidsbeleid opgesteld.

Visie op externe veiligheid

Eén van de kerntaken van de overheid is het bieden van een veilige leefomgeving voor haar burgers. In die zin draagt de gemeente Almelo een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om deze verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente haar visie op externe veiligheid geformuleerd. Onderdeel van de externe veiligheidsvisie is een afweging in het spanningsveld van externe veiligheidsambities enerzijds en maatschappelijke kosten anderzijds. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het externe veiligheidsbeleid weliswaar richting geeft en bepalend is voor de benadering van externe veiligheidssituaties, maar dat in voorkomende gevallen maatwerk mogelijk blijft (verantwoording groepsrisico).

Ambities binnen wettelijke kaders

Als het gaat om het ambitieniveau voor externe veiligheid binnen de gemeente Almelo is door de wetgever een minimum-veiligheidsniveau gedefinieerd. Zo bestaat voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde en een richtwaarde waar aan moet worden getoetst. Voor groepsrisico bestaat een verantwoordingsplicht en de verplichting advies te vragen aan de Veiligheidsregio Twente; daarbij dient getoetst te worden aan een oriëntatie waarde. Binnen deze kaders staat het de gemeente Almelo vrij om eigen ambities te formuleren.

De kern van de visie van Almelo is de ambitie om een verantwoord evenwicht te scheppen tussen het gebruik van gevaarlijke (afval)stoffen, met de risico's die hieraan zijn verbonden en de behoefte aan veiligheid (bijv. in de woonomgeving).

Deze ambitie is gebaseerd op de overtuiging dat risico's een onderdeel zijn van het maatschappelijk verkeer. Dit laat onverlet dat de gemeente een verantwoordelijkheid heeft om deze risico's te minimaliseren en beheersbaar te maken, de nadelige effecten te reduceren en grenzen te stellen die gehandhaafd kunnen en moeten worden.

De gemeente kan niet op alle activiteiten met gevaarlijke (afval)stoffen direct invloed uitoefenen. De verantwoordelijkheid voor een verantwoorde omgang met deze stoffen ligt ook bij de gebruiker of eigenaar. Daarnaast bezitten de provinciale en de nationale overheid bevoegdheden en verantwoordelijkheden inzake gevaarlijke(afvalstoffen) binnen de gemeentegrenzen van Almelo.

Het is vanzelfsprekend dat de gemeente Almelo zich in ieder geval wenst te conformeren aan haar wettelijke verplichtingen. Dit betekent dat invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen. Het plaatsgebonden risico dient daarbij minimaal te voldoen aan de wettelijke grenswaarde. Voor wat betreft groepsrisico, effectbenadering en risicovol transport ontbreekt echter een harde wettelijke norm. Dit maakt het noodzakelijk om als gemeente Almelo eigen uitgangspunten vast te leggen voor het externe veiligheidsbeleid.

Wat is (aanvaardbaar) veilig?

Bij het formuleren van beleid voor externe veiligheid dient duidelijk te zijn wat wordt verstaan onder de term veiligheid. In het landelijke beleid en in regelgeving ten aanzien van veiligheid, de basis voor het gemeentelijke beleid, wordt een zogeheten. risicobenadering toegepast. Dat wil zeggen dat een afweging wordt gemaakt welke effecten aanvaardbaar zijn in relatie tot de kans waarop deze effecten zouden kunnen plaatsvinden. Als een risicosituatie acceptabel is wil dat dus zeggen dat de risico's aanvaardbaar worden geacht. Voor deze insteek is gekozen omdat de wetgever van mening is dat volledige veiligheid niet te garanderen is.

Aanvaardbare veiligheid betekent dus niet:

  • Dat er geen ongelukken, incidenten of rampen met gevaarlijke (afval)stoffen kunnen voorkomen;
  • Dat er geen dodelijke slachtoffers vallen bij een ongeluk, incident of ramp;
  • Dat er geen gewonden vallen bij een ongeluk, incident of ramp.

Wat is aanvaardbare veiligheid wel:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Voldoen aan de ambities omgenomen in dit externe veiligheidsbeleid.

De Sterkerij

Zoals in voorafgaande paragrafen naar voren is gekomen valt het plangebied van dit bestemmingsplan niet binnen de invloedssfeer van risicobronnen, zodat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo.

5.6 Geur

Ten westen van de projectlocatie, die aan de rand van het woongebied is gelegen, bevindt zich de Rioolwaterzuiveringsinstallatie Vissedijk (RWZI). Bij ontwikkeling van het onderhavige kavel en het Indiëcomplex dient rekening te worden gehouden met de geurhinder van de RWZI.

Sinds 2011 regelt het Activiteitenbesluit de geurbelasting van de RWZI. Voor de RWZI Vissedijk geldt dus sinds 1 januari 2011 dat de geurbelasting ter plaatse van bestaande geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet meer is dan 1,5 odour units per kubieke meter lucht als 98-percentiel (idem als voorheen 3 ge/m³ 98 percentiel).

Op korte afstand van de RWZI bevinden zich reeds woningen. Deze woningen staan op kortere afstand dan de nieuwe woonwijk en het onderhavige plangebied, waar ook bedrijfswoningen zijn toegestaan. De realisatie van (bedrijfs) woningen op het Indiëterrein hebben dus geen gevolgen voor de geurruimte van de RWZI. Deze ruimte wordt bepaald door de al aanwezige woningen.

Uit alle onderzoeken en het advies van de gemeente (zie ook Bijlage 8) is geconcludeerd dat de geurhinder op het Indiëterrein aanvaardbaar is en in principe geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen.

5.7 Milieuzonering

Het Indiëterrein onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Turfkade. Vanwege de ligging nabij de binnenstad van Almelo en de woonbebouwing in de omgeving van het industrieterrein heeft de gemeente besloten om de milieuzone van het industrieterrein te verkleinen. Dat is door de vaststelling van de Parapluherziening Geluidzone Industrieterreinen Noord op 27 januari 2015 gebeurd. Vooruitlopend op deze herziening is in het eerder vastgestelde bestemmingsplan “De Velden” een verlaging van de daar toegestane milieucategorieën naar categorieën 1 en 2 vastgesteld, zodat de toegestane bedrijven minder milieubelastend voor de (woon)omgeving zijn dan de bedrijven die op grond van het hiervoor geldende bestemmingsplan waren toegestaan. De minimale richtafstand tot woningen deze categoriën is 10 tot 30 meter.

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn uitsluitend bedrijven van categroieën 1 en 2, conform de geldende bestemmingsplannen toegestaan. Daarnaast voorziet het plan in kleinschalige kantoren en andere kleinschalige voorzieningen. Doordat de milieuhinder minimaal is, is de combinatie met een woonwijk mogelijk.

Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

De nieuwe Wet natuurbescherming (van kracht sinds 1 januari 2017) vereist net als de voorheen geldende Flora- en faunawet dat onderzocht dient te worden in hoeverre binnen het plangebied beschermde dier- en plantsoorten voorkomen en wat de gevolgen van voorgenomen ontwikkelingen zijn op eventueel aanwezige beschermde dier- en plantsoorten. In de wet zijn verder verbodsbepalingen opgenomen voor bepaalde activiteiten, zoals het doden, verwonden, vangen of opzettelijk verontrusten van diersoorten. Van de verbodsbepalingen kan in bepaalde gevallen ontheffing worden verleend. Het plangebied is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor Alle beschermde en onbeschermde dier- en plantsoorten geldt te allen tijde een zorgplicht, ongeacht ontheffing of vrijstelling van de verbodsbepalingen.

In februari 2017 is door onderzoeksbureau Els & Linde een ecologiche quickscan uitgevoerd. Hierbij is op 8 februari 2017 door een ecoloog beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen de planlocatie en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen. Tijdens deze quick scan zijn binnen de planlocaties geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Evenmin voor deze soorten geschikte groeiplaatsen. Beschermde soorten worden niet verwacht. Het bestaande gebouw De Stekerij is marginaal geschikt voor vleermuizen. De westgevel ontbreekt waardoor er in het gebouw veel tocht en vocht aanwezig is. Het naastgelegen Indiëgebied deel II is in het voorjaar en het najaar van 2016 door een ecoloog van bureau Els & Linde onderzocht op het voorkomen van vleermuizen (Ursinus 2016). Tijdens de inventarisaties naar vleermuizen is de Laan van Indië langs de planlocatie met behulp van een Pettersson D240x batdetector lopend doorkruist, waarbij tevens is gelet op vleermuizen in de directe omgeving. Tijdens de inventarisaties zijn geen vleermuizen bij het gebouw gehoord. In het deelgebied waar geen bouwing aanwezig, zijn geen geschikte holte en spleten in bomen aangetroffen waarin vleermuizen kunnen verblijven. Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt niet noodzakelijk geacht. In het onbebouwde deel van het plangebied is een nest van mogelijk een boomvalk aangetroffen. Door de werkzaamheden kan de functionaliteit van de verblijfplaats van de boomvalk niet worden gegarandeerd, waardoor hier een afdoend onderzoek naar de boomvalk noodzakelijk is. Dat onderzoek is in juli 2017 afgerond (Bijlage 10). Uit de resultaten van het afdoend onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie geen boomvalk voorkomt. In de bomen binnen de planlocatie zijn nesten van de spreeuw aangetroffen. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden hier buiten de broedperiode – die globaal loopt van maart tot en met juli – van vogels te starten, zodat vestiging van verstoringsgevoelige broedvogels wordt voorkomen, of er dient voorafgaande aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd of er broedende vogels in de bomen aanwezig zijn.

Tijdens de werkzaamheden aangetroffen dieren die niet uit zich zelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen - onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten.

Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland

Effecten op de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland zijn niet te verwachten. Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig of een verklaring van geen bedenkingen voor het voornemen.

5.9 Archeologie

In 2005 is voor het Indiëterrein een archeologisch bureauonderzoek verricht (Bijlage 11). Vervolgens is, om te voorkomen dat door de herontwikkeling van het Indiëterrein eventuele archeologische resten zouden worden vernietigd in januari 2008 door bureau BAAC een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het gebied direct ten zuiden van de Kolthofstraat. Dit gebied ligt buiten het onderhavige plangebied, maar maakt onderdeel uit van het Indiëterrein. Met name een mogelijke vroege voorganger van de boerderij ''t Kolthof', reeds genoemd in 15de eeuwse historische bronnen, stond centraal in het onderzoek. Bij het archeologisch onderzoek zijn sporen vanaf de Volle Middeleeuwen aangetroffen, die zich met name concentreren ten noordoosten en ten zuidwesten van de Kolthofstraat. Het zwaartepunt van de bewoningsporen, maar vooral het vondstmateriaal, is gedateerd in de Volle Middeleeuwen. In het archeologisch onderzoek is de vindplaats van de boerderij beschreven.

Op grond van de verzamelde gegevens en het veldonderzoek heeft 't Oversticht aangegeven dat voldoende is aangetoond dat er verder geen archeologische vindplaatsen meer in het gebied verwacht worden. Op basis van de onderzoeken acht de regio-archeoloog van 't Oversticht een vervolgonderzoek niet noodzakelijk in het plangebied Almelo Indiëterrein. Hiermee is een selectiebesluit tot vrijgave genomen.

5.10 Monumenten en beschermd stadsgezicht

Het Indiëterrein is geen onderdeel van een beschermd stadsgezicht. Op het Indiëterrein, buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, bevindt zich één monument. Aan de Sluiskade Noordzijde staat de watertoren van de textielfabriek van Nijverdal Ten Cate, gebouwd in 1924. De fabrieksgebouwen rondom de deels ingebouwde toren zijn grotendeels na de Tweede Wereldoorlog vervangen. Op het Indiëterrein zijn daarnaast enkele objecten als waardevol aangewezen. Zo ook de Sterkerij. Bij de ontwikkeling van de Sterkerij zal rekening worden gehouden met de waarden van het gebouw. De ontwikkeling zal gepaard gaan met de nodige renovatie- en saneringswerkzaamheden.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0015.jpg" Figuur 5.3: Waardering bestaande bebouwing  

5.11 Water

5.11.1 Beleid

Europees- en Rijksbeleid

Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn in 2009 stroomgebiedbeheerplannen opgesteld. Hierin staan de doelen en maatregelen om chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlakte- en grondwater voor duurzaam gebruik te realiseren. Het gaat om een combinatie van landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. De uitvoering van landelijke maatregelen uit het Nationaal Waterplan is in het algemeen volgens schema. De gebiedsgerichte maatregelen zijn uitgevoerd door waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. De omvang van de gebiedsgerichte maatregelen is tussentijds wel bijgesteld, bijvoorbeeld doordat de maatregelen in de rijkswateren die onder het kabinet Rutte 1 zijn getemporiseerd pas na 2015 worden ingelopen.

Eind 2015 zijn de stroomgebiedbeheerplannen voor 2016-2021 vastgesteld. Hierin zijn aanvullende landelijke en gebiedsgerichte maatregelen opgenomen.

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. Om veilig en comfortabel in onze delta te kunnen blijven wonen is het nodig wateropgaven en andere ruimtelijke plannen te combineren. Bijvoorbeeld dijkversterkingen met natuurontwikkeling of bestrijding van wateroverlast met stedelijke herinrichting. Door het slimmer verbinden van water en ruimte moet Nederland de veiligste delta in de wereld blijven.

De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2020 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid Waterschap Vechtstromen

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en ze probeert nieuwe toepassingen te zoeken.

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven 'end-of-pipe'-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder- meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water.

De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten. De gemeenteraad heeft gekozen voor de volgende ambities:

Ambitie en (beleids)keuze stedelijk afvalwater: 

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De in het algemeen voor Almelo geldende accenten richting ambitieus zitten in:

  • De gemeente zet in de planperiode in op de transitie naar effect gestuurd beheer, met als doel het maken van transparante keuzes en het efficiënt inzetten van de beschikbare middelen (het doen, of juist laten, van investering versus de effecten daarvan). Voor dit onderwerp zijn door de raad de volgende belangrijke thema's (kernwaarden) aangedragen:
    • 1. Volksgezondheid
    • 2. Veiligheid
    • 3. Duurzaamheid / Milieu
    • 4. Leefbaarheid / kwaliteit fysieke leefomgeving
  • De gemeente wil een duidelijk aanspreekpunt zijn voor inwoners en bedrijven voor afvalwatersysteem gerelateerde klachten en vragen. Door samenwerking, ook met buurgemeenten en partners (bv Twents waternet en het waterschap) kan er mogelijk nog efficiënter en effectiever gewerkt worden.
  • Indien innovatieve systemen kunnen bijdragen aan (toekomstige) kostenbesparingen worden deze verkend en eventueel toegepast.

Ambitie en (beleids)keuze afvloeiend hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De in het algemeen voor Almelo geldende accenten richting ambitieus zitten in:

  • Pro-actief inzetten op afkoppelen, bv bij vervangings- en onderhoudsprojecten. Daarnaast wordt bv de regeling groene daken doorgezet (met wat praktische aanpassingen op gebied van de behandeltermijn) en worden burgers gestimuleerd om hemelwater te scheiden en vast te houden in tuinen (participatie met burgers).
  • De definitie voor wateroverlast wordt herzien in hinder, ernstige hinder en overlast.
  • Bij in- en uitbreidingen wordt binnen het plangebied ruimte gecreëerd voor waterberging, 40 mm bij uitbreidingen en 20 mm bij inbreidingen. Optioneel bestaat bij inbreidingen de mogelijkheid om de waterberging bij de gemeente af te kopen.
  • Indien mogelijk wordt aangesloten bij thema's zoals ZON (Zoetwatervoorziening Oost Nederland), KAS (Klimaat Actieve Stad), Duurzaamheidsplan en dergelijke.
  • Niet alleen de riolering maar de openbare ruimte als geheel wordt klimaatbewust ontworpen, met aandacht voor waterberging in het plangebied in het straatprofiel, in het groen of op daken.

Ambitie en (beleids)keuze grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied aveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

De in het algemeen voor Almelo geldende doelstellingen zijn:

  • De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
  • Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
    • 1. Ophogen van maaiveld.
    • 2. Het aanleggen van oppervlaktewater.
    • 3. Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
  • Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
  • Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
    • 1. Wegen minimaal 0,80 meter boven de GHG, voor nieuwbouw is dit 0,90 meter.
    • 2. Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
    • 3. Vloerpeilen minimaal 0,90 meter boven de GHG, voor nieuwbouw is dit 1 meter.

Ambitie en (beleids)keuze oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in het algemeen voor Almelo op het volgende neer:

  • Samen met waterschap wordt gewerkt aan droge voeten in het stedelijk gebied (voorkomen van wateroverlast).
  • Het imago van Almelo Waterstad wordt ook in de nieuwe planperiode verder ondersteund. Daarbij is een goede waterkwaliteit en een goed functionerend watersysteem belangrijk. Waterverontreiniging vanuit stedelijk water wordt daarom zoveel mogelijk beperkt en indien mogelijk en financieel toegestaan wordt er bijgedragen aan bv waterrecreatie en -beleving.
  • Oppervlaktewater is ook een integraal onderdeel van het klimaatbewust ontwerpen van de openbare ruimte.
  • De strategie voor de financiering van het baggeren wordt herzien in het nog op te stellen baggerplan zodat de achterstand in het uitvoeren van het baggerprogramma kan worden weggewerkt.
  • Veilligheid en beschikbare financiën hebben een hogere prioriteit in de afweging dan de waterkwaliteit en de klimaatbestendigheid. Bijvoorbeeld het bergen van water op straat, in groen en speelplekken is een reële optie zolang dat niet leidt tot onveilige situaties en de kosten niet te hoog zijn. Dit kan er toe leiden dat op dit vlak een tandje minder wordt ingezet.

Speerpunten voor de planperiode

Bovenstaande ambitiekeuzes voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kan in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • 1. Samen op met burgers en bedrijven.
  • 2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • 3. Een doelmatige aanpak.
  • 4. De organisatie en de middelen op orde.
  • 5. Een functionerend watersysteem.

Klimaat Actieve Stad

Als Klimaat Actieve Stad Stedenband Twente, kortweg KAS, hebben de gemeenten Almelo, Enschede en Hengelo, waterschap Vechtstromen en provincie Overijssel de krachten gebundeld. De rode draden uit de 'Klimaatagenda: weerbaar, welvarend en groen' zijn als uitgangspunten genomen:

Mitigatie: maatregelen die bijdragen aan de beperking van de klimaatverandering;

Juist in de stad liggen er veel kansen om bij te dragen aan beperking van de klimaatverandering. Met al haar stromen van mensen, energie, voedsel en producten werkt ze mee aan de uitstoot van broeikasgassen. Ze heeft daarom een belangrijke taak in het vinden van slimme oplossingen voor transport, consumptie, verwarming en koeling. Dat vraagt naast andere gebouwen en installaties ook om een andere inrichting van de stad. Watergerichte maatregelen wijzen de weg: afkoppeling van hemelwater reduceert het energiegebruik van rioolwaterzuiverings- installaties, koudewinning is een adequaat (en lucratief!) alternatief voor airconditioning, terwijl groene daken en bomen garant staan voor natuurlijke koeling en opname van CO2.

Adaptie: maatregelen om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken;

Intussen is de klimaatverandering al volop gaande. De cruciale vraag is hoe we hiermee nu al omgaan. Dat is klimaatadaptatie: datgene wat we nu kunnen doen om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Door bijvoorbeeld te inventariseren waar de effecten van extreme neerslag, hitte en droogte het grootst zijn en wie dan het kwetsbaarst zijn. Met die kennis kunnen we vanaf vandaag de risico's van waterschade en hittestress beperken. Door meer groen aan te brengen in onze wijken, meer ruimte te maken voor (de opvang van) water in de stad en het aantal verharde vierkante meters terug te brengen.

Ruimtelijke kwaliteit: het streven om de omgeving duurzamer en (be)leefbaarder te maken;

Het stedelijk gebied is een optelsom van vele uiteenlopende functies. De woonomgeving heeft invloed op factoren die het welzijn van de bewoners bepalen, zoals volksgezondheid en de mogelijkheden voor recreatie en sociale contacten. Bij de ruimtelijke kwaliteit gaat het erom de juiste functies de juiste fysieke plek te geven, met de juiste vormgeving en inpassing. Als groen daar ligt waar het mensen aantrekt, komen ze naar buiten en ontmoeten ze andere mensen. Ze ervaren de leefomgeving als prettig en voelen zich gezonder. Zichtbaar water, aansprekende gebouwen en herinrichting hebben een overeenkomstig effect. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gaat dan gelijk op met de versterking van de sociale en duurzame kwaliteiten van de stad.

De wateropgave: meer ruimte voor water maken.

Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben de gezamenlijke ambitie om het Nederland van 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Bij de (verdere) inrichting van ons land is het daarom van belang water en ruimte te verbinden. Maatregelen in het waterbeheer worden gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen en vice versa. Scope, programmering en financiering van de ruimtelijke plannen sluiten zo goed mogelijk op elkaar aan of, beter nog, versterken elkaar.

5.11.2 Watertoets
5.11.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten.

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.11.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Vechtstromen zal tijdig geïnformeerd worden over het onderhavige bestemmingsplan. Het advies van het Waterschap zal na ontvangst in voorliggende tekst verwerkt worden.

In paragraaf 5.11.2.3 is ingegaan op het plangebied en op welke wijze het water afgevoerd moet worden.

5.11.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

In het plangebied betreft een inbreidingsplan waar een nieuwbouwwijk wordt gevestigd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwingebied, beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Er dient rekening gehouden te worden met aanwezige verontreinigende stoffen bij bijvoorbeeld lokale grondwaterputten. Bij nieuwbouw zal er rekening gehouden worden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast kleiner wordt. Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Binnen het plangebied is berging gecreëerd door aanwezige watergangen naast de Burgemeester Schneidersingel rondom het plangebied. Mogelijk dat extra berging gecreëerd moet worden naar aanleiding van de bergingseis van 20 mm voor het totale plangebied. Deze berging kan gecreëerd worden in het aan te leggen IT riool. Waarbij rekening gehouden moet worden met het aanwezig grondwater irt de bergingseis en flocculatie van ijzerhoudend grondwater.

Er kan gesteld worden dat het plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

De gemeente Almelo streeft naar een volledige scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift.

Grondwater
In de omgeving van het plangebied liggen peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk, plangebied Indië ligt niet een grondwateraandachtsgebied. Lokaal kan het grondwater tot 0,7 m-mv komen waardoor er bij het bouwplan rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Vloerpeilen moeten minimaal 1 meter boven de GHG liggen. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing.

Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

  • Ophogen;
  • Aanleggen extra oppervlaktewater:
  • Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld.

Hemelwater en oppervlaktewater 

Bij nieuwbouw moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) valt worden gescheiden. Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren en/of te bergen. Er is hierin voorzien door afvoer middels IT riolering naar het omliggende oppervlaktewater waar het overtollige hemelwater kan worden geborgen en/of direct geloosd. Hemelwater moet op de perceelgrens bovengronds worden aangeleverd. Ook is berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving. Al het dakwater dient aan de straatzijde te worden aangeleverd en nooit aan de achterzijde van de woningen.

Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.

Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

Riolering (vuilwater)
In het plangebied ligt een vuilwaterriool wat onder vrijverval afvoert. Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8+15%. Uitgangspunt is dat dit geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. Voor het plangebied zijn theoretisch lokale problemen geconstateerd echter door het niet meer aansluiten van het dakoppervlak en verhardingen op het vuilwaterriool wordt geacht dat deze lokale problemen niet meer aanwezig zullen zijn.

De riolering in het plangebied ligt diep genoeg om onder vrij verval op de buis aan te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00050-BP31_0016.jpg" Figuur 5.4: Riolering nabij plangebied

5.11.2.4 Conclusie

Hemelwater moet separaat bovengronds worden aangeboden aan de kavelgrens. Het hemelwater moet worden afgevoerd en aangesloten op het oppervlaktewater- of grondwatersysteem. Een berging van 20 mm voor het hele plangebied moet worden gewaarborgd. Het is mogelijk al het hemelwater vertraagd af te voeren en te bergen en infiltreren op locatie, al waar het kan overstorten op het aanliggende oppervlaktewater. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande vuilwaterriool. Vloerpeilen liggen minimaal 1 meter boven de GHG. Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van de openbare ruimte moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) de straat en de overige openbare ruimte te benutten als tijdelijke berging. Hiervoor moet de infrastructuur waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan niet te lage vloerpeilen, berging van water op straat (holle wegen), berging in verlaagd openbaar groen, waterpasserbare drempels en het afvoeren van alle dakoppervlak naar de voorzijde van het perceel.

5.12 Milieueffectrapportage

5.12.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • 1. de aard van de voorgenomen activiteit;
  • 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

5.12.2 M.e.r. en m.e.r. beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. Echter wordt ver onder de drempel van 2.000 woningen gebleven (geldt voor Indië als geheel) en worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht, zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In het kader van dit bestemmingsplan en in het kader van eerder vastgestelde en inmiddels onherroepelijke bestemmingsplannen voor het onderhavige plangebied, zijn alle relevante milieueffecten onderzocht (zie voorafgaande paragrafen van deze toelichting en de toelichting van de andere genoemde bestemmingsplannen). De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen leiden niet tot een bijzondere toename aan nieuwe emissies of een bijzondere nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling.

5.12.3 Conclusie

De conclusie is dat de herontwikkeling van het Indiëterrein geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben en dat er daarom geen m.e.r. of m.e.r. beoordeling behoeft te worden gemaakt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Er is een contract afgesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar van het Indiëterrein waardoor het plan geheel financieel uitvoerbaar is.


Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 6.12, lid 2, sub a, b en c van de Wro zodat er geen verplichting bestaat tot vaststelling van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarin de meest gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden, de bebouwingsmogelijkheden en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. In de regels worden de mogelijkheden in schrift vastgelegd. In de verbeelidng worden de bestemmingen per locatie vastgelegd.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

7.2 Juridische systematiek


In dit plan wordt een bestemmingsregeling beoogd waarbij de rechtszekerheid gewaarborgd is. Uitgegaan is van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een bouwvergunning hebben verleend.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", omvat de volgende artikelen:

  • a. Begrippen;
  • b. Wijze van meten;


Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • a. bestemmingsomschrijving: specificatie en omschrijving van de op de gronden toegelaten bestemming;
  • b. bouwregels: regels over bouwregels;
  • c. nadere eisen: een aanvullend stelsel van nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
  • d. afwijking van de bouwregels: bevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de bouwregels;
  • e. specifieke gebruiksregels: aanvullende of afwijkende regels ten aanzien van het gebruik;
  • f. afwijking van de gebruiksregels: bevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels.


Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat:

  • a. Anti-dubbeltelregel;
  • b. Algemene gebruiksregels;
  • c. Algemene afwijkingsregels;


Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat:

  • 1. Overgangsrecht: voor bouwwerken, die op het moment van ter visielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels;
  • 2. Slotregel: hierin is opgenomen hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald en wanneer het door de gemeenteraad is vastgesteld.

7.3 Beschrijving per bestemming

Het bestemmingsplan kent 2 bestemmingen: Gemengd-1 en Gemengd-2. Hierna volgt een beknopte beschrijving van de bestemmingen en bestemmingsregels.

7.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde.

Artikel 1 Wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier zal worden gemeten. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf de hoogte van het aangrenzende maaiveld. Ook is in artikel 2 beschreven hoe de bruto vloeroppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd-1

Binnen de bestemming “Gemengd-1” is het uitoefenen van ambachtelijke bedrijven/bedrijvigheid, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, horeca in de vorm van een kwalitatief hoogwaardig eetcafé of restaurant of ondergeschikt aan een andere functie toegestaan. De bij deze functies behorende voorzieningen zoals gebouwen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, etc. zijn ook toegestaan, evenals fiets- en wandelpaden. Zelfstandige detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan binnen de bestemming, ondergeschikte detailhandel ten behoeve van de bedrijven is wel toegestaan.

Voor het uitoefenen van ambachtelijke bedrijven/bedrijvigheid geldt dat alleen bedrijvigheid is toegestaan die valt onder milieucategorie 1 en 2 van de in de bijlage van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is om te voorkomen dat er hinderlijke bedrijvigheid binnen de bestemming wordt gerealiseerd. De omvang van een bedrijfsunit is maximaal 500 m2 (bvo). De omvang aan kantoren is in totaal beperkt tot maximaal 1.500 m2 (500 m2 per unit) en voor horeca geldt een maximum van 250 m2.

Om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid zijn parkeernormen opgenomen. Van deze parkeernormen is afwijking mogelijk indien uit onderzoek blijkt dat er op andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Artikel 4 Gemengd-2

Binnen de bestemming “Gemengd-2” is het uitoefenen van ambachtelijke bedrijven/bedrijvigheid, evenals het gebruik als bedrijfswoningen en kantoren toegestaan . De bij deze functies behorende voorzieningen zoals gebouwen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, etc. zijn ook toegestaan, evenals fiets- en wandelpaden. Bedrijfswoningen zijn overigens alleen toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Zelfstandige detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan binnen de bestemming, ondergeschikte detailhandel (alsmede ondergeschikte horeca) ten behoeve van de bedrijven en kantoren is wel toegestaan.

Voor het uitoefenen van ambachtelijke bedrijven/bedrijvigheid geldt dat alleen bedrijvigheid is toegestaan die valt onder milieucategorie 1 en 2 van de in de bijlage van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is om te voorkomen dat er hinderlijke bedrijvigheid binnen de bestemming wordt gerealiseerd. Bedrijven die voorkomen in milieucategorie 3 zijn ook toegestaan na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, mits deze bedrijven qua milieuhinder vergelijkbaar zijn met de milieuhinder van bedrijven met een lagere milieucategorie. De in de Staat van bedrijfsactiviteiten aangegeven afstanden tot woningen worden daarbij in acht genomen. De omvang aan kantoren is beperkt tot maximaal 3.000 m2 (bvo).

Gebouwen in de bestemming worden binnen de aangegeven bouwvlakken gebouwd. In sommige bouwvlakken is op sommige plekken ook een gevellijn aangegeven. De bebouwing wordt dan binnen deze gevellijn gebouwd indien het eerstelijnsbebouwing betreft. Van deze verplichting is afwijking mogelijk indien er binnen het bouwvlak meerdere percelen worden gerealiseerd en het betreffende perceel op meer dan 15,00 meter van de betreffende gevellijn is gelegen (en in de eindsituatie dus geen eerstelijnsbebouwing zal zijn). Daarnaast zal de afstand tussen gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 meter bedragen. Op die manier staan de gebouwen vrij op hun kavel.

In verband met het beeld is opslag van fustage of andersoortige containers etc. alleen toegestaan binnen gebouwen.

De maximale bouwhoogte voor gebouwen is aangegeven in de bouwvlakken. Deze bouwhoogte mag niet worden overschreden, met uitzondering van de gevallen waarin een afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast conform artikel 12 van deze regels. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is aangegeven in het artikel, evenals de maximum inhoud van een bedrijfswoning en het maximum aantal bijgebouwen per bedrijfswoning.

Om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid zijn parkeernormen opgenomen. Van deze parkeernormen is afwijking mogelijk indien uit onderzoek blijkt dat er op andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

7.3.3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is ten aanzien van verboden gebruik een verwijzing opgenomen naar artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in het plan. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen die afwijkt met de betreffende bepalingen in het bestemmingsplan. Een aantal van de gegeven maxima kunnen op grond van dit artikel in zeer beperkte mate worden overschreden.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.

Het eerste lid regelt de bebouwing, waarbij onder 1 vernieuwing en verandering van bebouwing, die in strijd is met het bestemmingsplan wordt toegestaan, onder voorwaarde dat de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Een reeds eerder afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden benut, ook al is het bouwen in strijd met het bestemmingsplan. Het hier gestelde geldt niet indien een raadsbesluit tot onteigening is genomen. Onder 2 wordt geregeld dat eenmalig een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het vergroten van het bouwwerk als bedoeld onder 1 met 10 %. Deze omgevingsvergunning kan gelet op het bepaalde onder c niet worden verleend indien het betreffende bouwwerk in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling.

Het tweede lid van dit artikel regelt het gebruik. Onder 1 is geregeld dat gebruik dat volgens eerdere bepalingen was toegestaan maar op basis van dit nieuwe bestemmingsplan wordt verboden mag worden voortgezet. Onder 2 is geregeld dat gebruik als bedoeld onder 1 niet mag worden gewijzigd in een ander strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang afneemt. Indien het strijdig gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken is het conform het bepaalde onder 3 niet meer toegestaan om het strijdig gebruik daarna te hervatten. Gelet op het bepaalde onder 4 is het bepaalde onder 1 niet van toepassing indien het betreffende gebruik reeds in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling.

Artikel 9 Slotregel 

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp

bestemmingsplan aan de volgende instanties toegezonden:

1. Provincie Overijssel;

2. Waterschap Vechtstromen;

4. Veiligheidsregio, Brandweer Twente.

De geadresseerden, hiervoor vermeld onder de nummers 1 en 3 hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Adressant onder nummer 2 heeft niet gereageerd. Er

wordt ervan uitgegaan dat het voorontwerp bestemmingsplan deze partij geen aanleiding geeft voor

het maken van op- of aanmerkingen.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan 'De Sterkerij' heeft van 31 mei 2017 tot en met 11 juli 2017 ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ontvangen, getekend door meerdere omwonenden. In een separate Nota van beantwoording is deze zienswijze samengevat en beantwoord (Bijlage 12).

De zienswijze heeft tot een aantal wijzigingen geleid. Het gaat om volgende wijzigingen:

  • 1. De standaard categorisering van horeca wordt losgelaten en vervangen door maatwerk;
  • 2. Begripsomschrijving horeca wordt aangepast als volgt: 'een horecabedrijf bedoeld als wijkvoorziening met een onderscheidend een kwalitatief hoogwaardig horecaconcept, passend bij de visie zoals beschreven in Bijlage 1 bij deze regels';
  • 3. Begripsomschrijving horecabedrijf wordt aangepast als volgt: 'een bedrijf of instelling met een wijkverzorgende functie met de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling met een onderscheidend en kwalitatief hoogwaardig horecaconcept, waar bedrijfsmatig bereide hoogwaardigere etenswaren (al dan niet voor consumptie ter plaatse) worden verstrekt';
  • 4. Begripsomschrijving achtergrondmuziek wordt opgenomen;
  • 5. Begripsomschrijving 'maatschappelijke voorzieningen' wordt aangevuld met: "...niet zijnde een dansschool, verslavingszorg, daklozenopvang of hiermee vergelijkbare voorzieningen";
  • 6. In de bestemming 'Gemengd-1' wordt de omvang van een horeca terras beperkt tot maximaal 25 zitplaatsen met een bruto vloeroppervlak van maximaal 50 m2;
  • 7. Horeca met gemotoriseerde bezorgservice wordt uitgesloten;
  • 8. Voor horeca en terras worden openingstijden geregeld;
  • 9. In de bestemming 'Gemengd-1' wordt het bruto vloeroppervlak van een bedrijfsunit beperkt tot maximaal 500 m2;
  • 10. Uit de in Bijlage 2 van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten - 1 worden de volgende bedrijven geschrapt:
    • 1. Meubelstoffeerder;
    • 2. Handel/reparatie van auto's, motorfietsen en benzineservicestations etc.;
    • 3. Alle bedrijven m.b.t. "productie en distributie van stroom, aardgas, stoom en warm water“, “winning en distributie van water” en “handel/reparatie van auto's, motorfietsen, benzinestations”;
    • 4. Restaurants, cafetaria's, snackbars, viskramen ed.;
    • 5. Personenautoverhuur;
    • 6. Rioolgemalen;
    • 7. Chemische wasserijen en ververijen;
    • 8. Fitness, muziekschool, sportscholen etc.
  • 11. Artikel 3.4 onder a wordt geschapt, waardoor 'onder b' automatisch 'onder a' wordt;
  • 12. Op de verbeelding wordt de functieaanduiding 'terras'opgenomen;
  • 13. Op de verbeelding van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca uitgesloten - bezorgservice' opgenomen;
  • 14. In artikel 3.3 worden specifieke gebruiksregels met betrekking tot strijdig gebruik opgenomen.