direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bolscherdwarsweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00035-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige en nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

4 Milieu-aspecten

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

Bijlagen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de verplaatsing van het bestemmingsvlak voor het wonen op het perceel Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek.

De bebouwing, woning met bijgebouwen, aan de Bolscherdwarsweg 1 ligt geheel binnen een bosgebied. Initiatiefnemer heeft de gemeente Almelo gevraagd of het mogelijk was dat deze woning naar de rand van het bos kon worden verplaatst. De weilanden waar het nieuwe woonperceel gedeeltelijk op gesitueerd zal worden, is ook eigendom van initiatiefnemer.

Hoewel het geldende bestemmingsplan een mogelijkheid kent om een bestaande woning te verplaatsen, mits de afstand niet meer bedraagt dan 25 m, wordt de onderhavige woning op een afstand van circa 30 m vanaf de bestaande woning verplaatst. De gemeente Almelo heeft te kennen gegeven dat zij akkoord gaat met het verplaatsen van de woning naar de rand van het bosperceel. Daarbij is aangegeven dat aandacht besteed moet worden aan de beeldkwaliteit van de totale erfinrichting en de landschappelijke inpassing. De bestaande woning zal worden gesloopt, zodat het aantal woningen niet toeneemt. Bovendien zal op die plek nieuwe bosinplant plaatsvinden.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van het bestemmingsvlak voor het wonen.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bolscherdwarsweg 1' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding;
  • b. regels;
  • c. bijlagen bij de regels;
    • 1. erfinrichtingsplan;
  • d. toelichting;
  • e. bijlagen bij de toelichting:
    • 1. erfinrichtingsplan;
    • 2. akoestisch onderzoek;
    • 3. verkennend bodemonderzoek;
    • 4. quickscan flora en fauna;
    • 5. watertoets.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van Bornerbroek en wordt via de Bolscherdwarsweg ontsloten op de Bornsestraat richting Zenderen en Borne. In figuur 1.1 is de ligging van het betreffende perceel weergegeven (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00035-BP31_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging perceel Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.4 Huidige planologische situatie

Het plangebied is binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo' gelegen. Dit plan is op 19 april 2011 gewijzigd vastgesteld. Voor het onderhavige perceel is het bestemmingsplan ook onherroepelijk. In figuur 1.2 is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00035-BP31_0002.png"

Figuur 1.2: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De nieuwe situering van de woning ligt deels binnen de bestemming bos en deels binnen de agrarische bestemming. Omdat de woonbestemming wordt verplaatst, wordt hierna kort op de betreffende bestemmingen ingegaan.

Bestemming 'Agrarisch met waarden'

Ter plaatse van de nieuwe situaring van de bestemming wonen zijn de agrarische gronden met name bestemd voor het agrarische gebruik. Ter plaatse is geen agrarische bouwvlak geprojecteerd, waardoor agrarische bedrijfsbebouwing niet is toegestaan. Hoogteverschillen, openheid en houtopstanden vormen kenmerkende waarden die aan de betreffende gronden is gegeven.

Bestemming 'Bos'

Gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd voor bos en bebossing, houtproductie, de bescherming van natuurwaarden, extensieve dagrecreatie en water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

Bestemming 'Wonen'

Binnen de bestemming 'Wonen' is de bouw van maximaal één woning toegestaan met de daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming.

De bouw- en goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 9 en 5 m. De maximaal toelaatbare inhoud bedraagt 750 m³.

Het bestemmingsplan kent geen binnenplanse mogelijkheden om te komen tot een verplaatsing van het bestemmingsvlak voor het wonen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld. Hoofdstuk 2 Huidige en, waarin de huidige en nieuwe situatie van het plangebied wordt beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) Bornerbroek al is opgesteld (Hoofdstuk 3 Beleid) In Hoofdstuk wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken, terwijl in Hoofdstuk 5 ingegaan wordt op de waterparagraaf.

In Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten worden de algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven en in Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid staat de financiële verantwoording van het plan en geeft Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze de wijze van en resultaten over de inspraak weer.

Hoofdstuk 2 De huidige en nieuwe situatie

2.1 Functionele structuur

Het dorp Bornerbroek heeft een lange ontstaansgeschiedenis die begint in de 14e eeuw. Echter, pas in de 20e eeuw is Bornerbroek uitgegroeid van een paar losse huizen tot een dorp. Als gevolg van een gemeentelijke herindeling behoort het dorp sinds 2001 bij de gemeente Almelo.

Bornerbroek is een kerkdorp met een radiale structuur. Vanuit diverse richtingen komen lintbebouwde wegen in het dorp samen. De Bornsestraat vormt één van die wegen. Op het centrale kruispunt waar de meeste wegen bij elkaar komen is de kerk gevestigd. Dit kruispunt is nog steeds het centrum van Bornerbroek. De bebouwing langs de linten kent op dit kruispunt de meeste variatie. Zo zijn hier de grotere gebouwen gelegen waarin ook andere functies dan wonen zijn gevestigd.

Naast de aanwezige lintbebouwing hebben er in de loop der jaren enkele uitbreidingen, met name woningbouw, plaatsgevonden. Deze zijn doorgaans aan de achterzijde van één of meerdere linten gebouwd. In tegenstelling tot de lintbebouwing zijn deze gebieden in de meeste gevallen planmatig van opzet en kennen derhalve een andere karakteristiek.

Aan de noordzijde van de Lange Voort zijn enkele bedrijven gevestigd, grenzend aan het agrarisch gebied. Voor diverse bedrijven is inmiddels een mogelijkheid ontstaan om de bedrijfsbebouwing om te zetten in woningbouw.

Door middel van vier doorgaande wegen, de Entersestraat, Pastoor Ossestaat, Bornsestraat en de Lohuisstraat, is Bornerbroek met de omgeving verbonden. Hiermee zijn de omliggende grotere plaatsen als Almelo, Delden, Rijssen en Borne te bereiken. Maar ook het buitengebied is door middel van deze en andere wegen goed verbonden met Bornerbroek. Het dorp kent daardoor ook een nauwe verbondenheid met het omliggende landelijke gebied. Vele woonpercelen grenzen met de achterzijde aan het buitengebied.

Het perceel Bolscherdwarsweg 1 ligt geheel binnen het landelijk gebied van Bornerbroek en heeft een solitaire ligging.

2.2 Stedenbouwkundige opzet

Zoals beschreven is de nieuwe situatie gericht op de verplaatsing van het bestemmingsvlak voor het wonen. Er is al sprake van een grondgebonden woning en dat wordt in de nieuwe situatie niet anders. De woning is naar de rand van het bos verplaatst, waardoor het woon- en leefklimaat wordt verbeterd. De woning kan met de verschuiving meer zonlicht ontvangen en vanuit de woning ontstaat een vrijer uitzicht. De gevel die naar de Bolscherdwarsweg is gesitueerd vormt de achtergevel. Aan de westzijde is het open landschap aanwezig. De leefruimte van de woning is ook gericht op dat landschap. Deze westelijke gevel wordt dan ook vastgelegd als voorgevel.

Om een en ander goed ruimtelijk vorm te geven en in het bestaande landschap goed in te passen is er voor gekozen om het bestemmingsvlak iets te draaien. Met betrekking tot de maatvoering wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. Het plan bestaat vooralsnog uit de bouw van een Saksische woning met een oppervlakte van circa 105 m². Daarbij wordt een lage goot gehanteerd en een bouwhoogte van ± 8 m. Aan de zuidzijde van de woning komt in het midden een kleine uitbouw. De kap wordt uitgevoerd in een T-vorm. Binnen het bestemmingsvlak is een klein bijgebouw gepland met een oppervlakte van ongeveer 25 m². De nieuwe situering van de woning en het nieuwe groen, op de plek waar de woning nu staat, zal ook bos ingeplant worden, zullen een nieuwe ruimtelijke kwaliteit realiseren die passend is bij de voorgestane ontwikkeling. De tekening, waarvan een fragment in figuur 2.1 is weergegeven, is ook als Bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00035-BP31_0003.png" Figuur 2.1: Nieuwe situatie met verplaatst bestemmingsvlak (bron: Niek Hanning Landschapsvorming)

2.3 Verkeersstructuur

Ontsluitingsstructuur en verkeersregime

De Bornsestraat vormt de belangrijkste ontsluitingsweg in de directe omgeving van het plangebied. De Bolscherdwarsweg kan ook via de Doodsdwarsweg vervolgd worden. De Doodsdwarsweg is één van de wegen in het landelijke gebied van Bornerbroek. De genoemde wegen hebben allemaal de bestemming 'Verkeer'.

Met de verschuiving van het bestemmingsvlak treden geen wijzigingen op in het aantal ontsluitingen op de Bolschersdwarsweg. Ook het aantal verkeersbewegingen zal niet toenemen. De bestaande verkeerstructuur is ondervindt dan ook geen nadelige gevolgen van de verschuiving van het bestemmingsvlak.

Binnen de bestemming 'Bos' zal echter wel ruimte gevonden moeten worden voor de ontsluiting van de nieuwe woning op de Bolscherdwarsweg. Daarvoor kan in ieder geval gebruik gemaakt worden van de vrijkomende grond ter plaatse van de huidige woning.

Parkeren 

In het plan is rekening gehouden met twee parkeerplaatsen op het eigen erf. Op het erf is overigens ook voldoende rekening gehouden met de benodigde parkeerruimte voor bezoekers. Mede gelet op de ligging in het landelijk gebied wordt geacht hiermee te kunnen volstaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Er is hier sprake van verschuiving van een bestemmingsvlak voor het wonen, waarbij het aantal woningen niet toeneemt. Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijk kleinschalige ontwikkelingen. De verplaatsing van het bestemmingsvlak en de bouw van een nieuwe woning raakt geen rijksbelangen. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In en rond het plangebied spelen geen ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

3.1.3 Nationaal waterplan

In december 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die ook al in de Vierde Nota Waterhuishouding werden genoemd. Deze zijn:

  • het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk Waterbeheer;
  • het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  • een meer op ecologisch, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  • aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  • voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  • het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  • het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

Het beleidsdoel van het Nationaal Waterplan is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet,die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Bij besluitvorming over de ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding het geval was. Dit is noodzakelijk om op de korte en lange termijn te kunnen beschikken over duurzame en klimaatbestendige watersystemen.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:• Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.• Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onder-ling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:

- Vasthouden-bergen-afvoeren. Op basis van deze trits wordt water zo lang mogelijk vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater, om wateroverlast en overstromingen te voorkomen en in droge periodes zo lang mogelijk te beschikken over gebiedseigen water. Zo nodig wordt water tijdelijk geborgen. Als vasthouden en bergen niet meer mogelijk zijn, wordt het water afgevoerd naar elders. Deze trits voorkomt afwenteling van het regionale watersysteem naar het hoofdwatersysteem. Rijkswaterstaat maakt op basis van deze trits afspraken met regionale beheerders over afvoer van water uit het regionale watersysteem naar het hoofdwatersysteem.

- Schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Bij deze trits gaat het er in de eerste plaats om het water zo schoon mogelijk te houden. In de tweede plaats blijven schoon en vuil water zo veel mogelijk gescheiden. Als laatste, wanneer schoon houden en scheiden niet meer mogelijk zijn, kan het schoonmaken van verontreinigd water aan de orde zijn (preventieladder Beleidsnota Drinkwater).• Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.

Het kabinet kiest voor de volgende uitgangspunten bij de implementatie van dit Nationaal Waterplan: • Adaptieve aanpak. De waterpartners anticiperen met een adaptieve aanpak op toekomstige ontwikkelingen: gefaseerde besluitvorming, flexibele strategieën en een integrale benadering. Daarmee minimaliseren zij de kans op over- of onderinvesteren. Met deze aanpak kunnen op korte termijn adequate maatregelen genomen worden die op langere termijn zijn aan te passen aan nieuwe inzichten of ontwikkelingen.• Samenwerking. Het kabinet hecht veel belang aan een goede samenwerking met overheden en stakeholders, op basis van vertrouwen, transparantie en gelijk-waardigheid.• Informeren-stimuleren-acteren. Watergebruikers mogen de volgende rollen verwachten van de overheid: overheden informeren de gebruiker, stimuleren de gebruikers om zelf de eigen verantwoordelijkheid te nemen en nemen zelf maatregelen.

Het kabinet informeert de samenleving jaarlijks over de prestaties in het waterbeleid, samen met de partners van het Bestuursakkoord Water.

3.1.4 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Daarbij is van belang om eerst te bepalen of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Bro (stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen).

De in het plan voorziene ontwikkeling betreft de sloop van een bestaande woning, de verplaatsing van het betreffende bestemmingsvlak en de bouw van een nieuwe woning. Omdat geen sprake is van een grootschalige stedelijjke ontwikkeling kunnen de vervangende nieuwbouw en de verschuiving van het bestemmingsvlak voor het wonen niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daardoor niet van toepassing.

3.1.5 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich over het algemeen niet uit over de hiervoor beschreven verschuiving van het bestemmingsvlak voor het wonen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Op 3 juli 2013 heeft de Provincie Overijssel de 'actualisatie Omgevingsvisie' vastgesteld. Deze actualisatie is gericht op de herijking van de EHS.

Een van de opgaven voor de Omgevingsvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio's, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie.

De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt.

In de Omgevingsvisie wordt door de provincie Overijssel een toelichting gegeven over hoe zij denkt ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De ambitie van de provincie Overijssel is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken genomen die er nu zijn.

Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Deze kenmerken moeten niet alleen beschermd worden, maar ook juist worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

Het beoogde plan wordt uitgevoerd conform de eisen van het provinciaal beleid zoals verwoord in de 'Omgevingsvisie Overijssel'. In paragraaf 3.2.3 is dit verder uitgewerkt aan de hand van het sturingsprincipe.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten benoemd.

Omgevingsvisie in relatie tot de bouwlocatie aan de Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Het plangebied ligt binnen het gebied dat is aangeduid als 'buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. Hier is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik en aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsperspectieven zijn niet normstellend maar richtinggevend en afwijkingen zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en – opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) is van belang dat de locatie in 'landelijk gebied' is gelegen. Dit betekent dat de 'stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven.

  • De natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog naar laag en nat en droog is als spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. Van origine onderscheiden de essen zich door o.a. karakteristieke openheid. Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Kleine nederzettingen volgden de randen van deze essen en hebben zich ontwikkeld parallel aan de grensgebieden met oude hoevenlandschappen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

  • De lust- en leisurelaag

De locatie heeft binnen de 'Lust- en leisurelaag' geen specifieke kenmerken, waardoor deze verder buiten beschouwing kan blijven.

Toetsing aan de gebiedskenmerken

Bij de verschuiving van het bestemmingsvlak en de inrichting van het erf zal zo veel mogelijk rekening worden gehouden met de structuur en specifieke kenmerken van het gebied. De nieuwe woonkavel wordt landschappelijk ingepast met inachtneming van de aanwezige structuren. Ter plaatse van de huidige woning zal nieuw bos ingeplant worden.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke ruimtelijke beleid met betrekking tot het het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Almelo’ (zie paragraaf 1.4).

3.3.1 Masterplan Almelo

Het Masterplan Almelo, vastgesteld door de gemeente Almelo op 11 oktober 2004, richt zich voornamelijk op de ontwikkeling van de stad Almelo. Voor Bornerbroek is een woningbouwontwikkeling voorzien in de kern en in de omgeving van het dorp, met name langs de linten aan de zuidkant van het dorp. De ontwikkeling van deze gebieden kan ter hand worden genomen na de bouw van (een deel van) de wijken Waterrijk en Almelo Noordoost. In de prognoses voor de benodigde woningbouw is voor deze uitbreiding een totaal van ca. 200 woningen opgenomen.

Behalve de bouw van woningen is ook een uitbreiding van voorzieningen in het Masterplan opgenomen. Te denken valt hierbij aan een multifunctionele wijkaccommodatie, een brede school en dergelijke. In het Masterplan is geen nadere uitwerking van deze plannen opgenomen. In paragraaf 3.3.3 wordt ingegaan op de Marsroute. Deze route betreft een bijstelling van de woningbouwontwikkeling binnen de gemeente Almelo en is van invloed op het 'Masterplan Almelo'.

3.3.2 Dorpsvisie Bornerbroek

In 2006 heeft De Stichting Dorpsbelangen Bornerbroek de Dorpsvisie Bornerbroek opgesteld. De doelstelling van de dorpsvisie was het ontwikkelen van een toekomstvisie voor Bornerbroek gericht op de continuïteit en leefbaarheid van de dorpsgemeenschap voor de komende 15 jaar. In deze dorpsvisie gaat specifiek aandacht uit naar het wonen, werken en leven in het dorp, alsmede de indeling van de dorpskern en het buitengebied. Daarbij is een aantal uitgangspunten geformuleerd, zoals de mogelijkheid te voorzien in een groei van het aantal inwoners (en daarmee ook het aantal woningen) en het aantrekkelijker maken van de dorpskern voor ondernemers en inwoners. Het bestaande karakter van een kleinschalige gemeenschap in een groene ruimte dient behouden te blijven. Voor zover mogelijk is in het bestemmingsplan ‘Bornerbroek, gemeente Almelo’ rekening gehouden met de voorstellen die gedaan zijn in de dorpsvisie.

3.3.3 Marsroute

Het raadsbesluit van 9 mei 2011 (Marsroute 1) is van invloed op het initiatief om drie woningen te bouwen (waarvan twee ter vervanging van bestaande woningen). Op 23 juni 2011 is marsroute 2 vastgesteld. Met het doorlopen van de marsroute 1 en 2 is de programmering van woningbouw zeer fors naar beneden bijgesteld. Het woningbouwprogramma in de grondexploitaties is met ruim 3.000 woningen verminderd en het begrote uitgiftetempo is in 2 jaar tijd meer dan gehalveerd. Daarbij is tevens een onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire gebieden. In figuur 3.3 zijn de niet prioritaire gebieden benoemd. Prioritaire gebieden zijn gebieden waar in eerste instantie woningbouw ontwikkeld kan worden.

Op 22 juni 2012 is Marsroute 3 vastgesteld. Hierin zijn ten aanzien van het plangebied geen veranderingen opgetreden. Dit betekent dat woningbouwprojecten in Bornerbroek geen prioriteit hebben met uitzondering van het Eiveco terrein (ten noorden van het centrum van Bornerbroek).

Er kunnen echter plannen zijn, waarvoor de omstandigheden zodanig zijn dat toch medewerking kan worden verleend.

In het voorliggende bestemmingsplan worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. Een bestaand bestemmingsvlak voor het wonen wordt verplaatst. De bestaande woning wordt gesloopt en op het nieuwe bestemmingsvlak wordt een vervangende woning mogelijk gemaakt.

Gelet op deze bijzondere omstandigheden, heeft het college te kennen gegeven bereid te zijn aan het plan medewerking te verlenen.

3.3.4 Kaderstelling landelijk gebied

Op 10 juli 2012 heeft de gemeenteraad de 'Kaderstelling landelijk gebied' vastgesteld. Deze kaderstelling bevat een richtinggevend ruimtelijk beleidskader dat dient als toetsingskader voor nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. In de kaderstelling wordt een viertal ruimtelijke kaders specifiek genoemd:

  • 1. Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector.
  • 2. Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen.
  • 3. De groene longen worden gevrijwaard van verdere stedelijke ontwikkeling.
  • 4. Nieuwe initiatieven die:
    • a. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;
    • b. van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn kunnen eventueel worden ingepast, indien met het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.

Het voorliggende plan biedt geen extra mogelijkheden, er wordt aangesloten bij de bestaande regelgeving voor het bouwen binnen de bestemming 'Wonen'. Met de verschuiving van het bestemmingsvlak wordt niet alleen nieuw bos ingeplant, maar zal ook een nieuwe landschappelijke inpassing van de nieuwe woning vormgegeven worden. Er is sprake van versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

3.3.5 Geurverordening

Op 5 oktober 2010 is door de gemeenteraad van Almelo de 'Verordening geurhinder en veehouderij Bornerbroek 2010’ vastgesteld. Deze verordening is op 20 oktober 2010 in werking getreden.

Op basis van deze verordening is vastgesteld welke ruimtelijke kwaliteit de gemeente gewenst vindt binnen deze gebieden en is de uitbreidingsruimte voor agrariërs in de omgeving vastgelegd. In figuur 3.4 zijn de individuele contouren, vaste afstanden en achtergrondbelasting rond het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00035-BP31_0004.png"

Figuur 3.4: Individuele contouren, vaste afstand en achtergrondbelasting (bron: gemeente Almelo) 

Uit figuur 3.4 kan afgeleid worden dat de agrarische bedrijven gelegen aan de Bornsestraat 22 en Bornsestraat 13 niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering wanneer de woning op het perceel Bolscherdwarsweg 1 wordt verschoven. Daarnaast is duidelijk dat de achtergrondbelasting tussen de 7 en 14 odour blijft, waardoor sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is sprake van voldoende ruimtelijke kwaliteit.

3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in deze paragraaf.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

4.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

4.1.2 Externe zonering

De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

Milieucategorie   Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)  
1   0 tot 10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1000 meter  
6   1500 meter  
4.1.2.1 Aanwezige bedrijven in de directe omgeving

De aanwezige bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied zijn geïnventariseerd op basis van de bedrijvenlijst van de gemeente Almelo. De bedrijvenlijst geeft aan welke bedrijven in bedrijf zijn en zich hebben gemeld of een vergunning hebben gekregen op basis van de Wet milieubeheer. Zowel een melding als een vergunning geeft rechten aan een bedrijf.

Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn buiten beschouwing gelaten.

In de directe omgeving van het plangebied is een agrarisch hulpbedrijf, Bolscherdwarsweg 3, aanwezig. De kleinste bestaande afstand bedraagt circa 35 m. Deze afstand wordt in de nieuwe situatie niet kleiner. Integendeel. De afstand in de nieuwe situatie wordt ten opzichte van het agrarisch hulpbedrijf circa 50 meter.

Volgens het geldende bestemmingsplan is aan de Bornsestraat 20 een agrarisch bedrijf toegestaan. Uitgaande van een veehouderij bedrijf dient rekening te worden gehouden met een vaste afstand van 50 m. Het huidige bestemmingsvlak ligt op ruim 80 meter. In de nieuwe situatie bedraagt de afstand van de grens van het betreffende agrarische bouwvlak tot het bestemmingsvlak voor het wonen, Bolscherdwarsweg 1, ongeveer 100 m.

Andere agrarische bedrijven in de omgeving van Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek zijn in het kader van het aspect geur in paragraaf 3.3.5 belicht.

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op de verschuiving van bestemmingsvlak Bolschersdwarsweg 1 te Bornerbroek, dan wel in hun bedrijfsvoering belemmerd worden als gevolg van de verplaatsing van het bestemmingsvlak.

4.1.3 Conclusie bedrijven en milieuzonering

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.2 Fysieke veiligheid

4.2.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • sirenedekking.
4.2.2 Bereikbaarheid
4.2.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied beoordeeld aan de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • de weg voldoet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
4.2.2.2 Bereikbaarheid Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Het plangebied is gelegen aan de Bolscherdwarsweg en uitstekend bereikbaar via de Bornsestraat. Binnen het plangebied is het van belang dat alle objecten bereikbaar zijn voor de brandweervoertuigen.

Bij de omgevingsvergunning dient de bereikbaarheid voor de brandweer geborgd te worden. Of hieraan voldaan wordt en of extra maatregelen noodzakelijk zijn hangt onder andere af van de (brandweer)toegangen.

4.2.3 Opkomsttijd
4.2.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd. In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd, deze worden in de onderstaande tabel weergegeven.

Normtijd    Gebruiksfunctie   
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Tabel: Normtijden volgens Besluit Veiligheidsregio's

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

4.2.3.2 Opkomsttijd bij Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Door de Brandweer Twente is een gemiddelde opkomsttijd weergegeven. Het gaat hier om theoretische berekeningen, waardoor de opkomsttijd in praktijk kan verschillen.

In theorie zou de brandweer binnen de gestelden normtijd aanwezig kunnen zijn.

4.2.4 Bluswatervoorziening
4.2.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening
    Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.
  • De secundaire bluswatervoorziening
    De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.
  • De tertiaire bluswatervoorziening
    Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

De eisen van blusvoorzieningen kunnen schematisch als volgt worden weergegeven:

Bluswatervoorziening  
Parameters   Primair   Secundair   Tertiair  
Capaciteit (in m³/uur)   60 of 30 (permanent)   90 (minimaal 4 uur)   240 (permanent)  
Afstand tot het object   40 meter   320 meter   2.500 meter  
Bereikbaarheid door brandweervoertuig   Max. 15 meter   Max. 8 meter   Max. 50 m  

4.2.4.2 Bluswatervoorziening Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Voor het plangebied geldt dat er in de directe omgeving geen primaire en secundaire bluswatervoorziening ligt. Het dichtstbijzijnde open water is De Doorbraak, deze ligt op een afstand van circa 510 m van het plangebied. 't Grasbroek ligt op circa 1,6 kilometer van het plangebied.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen brandkranen. In het buitengebied wordt bij brand met twee tankautospuiten aangereden.

4.2.5 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
4.2.5.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd.

4.2.5.2 Sirenedekking Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Het plangebied valt binnen het theoretische dekkingsgebied van de sirene aan de Eierbaan in Bornerbroek.

4.2.6 Conclusie Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke veiligheid vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Door de gemeente Almelo is tevens externe veiligheidsbeleid (Verantwoord evenwicht 2007) vastgesteld. Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit externe veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

De risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.

Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en of voldaan kan worden aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling o.a. toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het 'Risico Register Gevaarlijke Stoffen', het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig ook meegenomen.

Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire 'risico normering vervoer gevaarlijke stoffen' het RNGS en het basisnet. Voor het beoordelen van de risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) gebruikt.

Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit teneinde beperking van het gebruik van terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Het voorliggende plangebied betreft één bestemmingsvlak ten behoeve van één woning. De mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe risicobedrijven wordt in dit plan dan ook uitgesloten.

4.3.2 Risicobronnen in de omgeving

Er kunnen risicobronnen buiten het plangebied liggen, die wel invloed hebben op het plangebied. In figuur 4.5 is een fragment van de risicokaart van de provincie Overijssel weergegeven. In dat figuur is de nieuwe locatie van het bouwvlak globaal blauw omcirkeld.

4.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde. De dichtheid van het aantal personen binnen een invloedsgebied van een inrichting zal niet (onevenredig) toenemen. Het betreft hier namelijk de verplaatsing van het bouwvlak voor de bouw van één grondgebonden woning.

4.3.4 Externe veiligheid Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Binnen een straal van 500 m bevinden zich geen risicovolle punten. In figuur 4.5 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. De locatie van het nieuwe bouwvlak is globaal met een blauwe cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00035-BP31_0005.png"

Figuur 4.5: Fragment risicokaart provincie Overijssel (bron: nederland.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen
  • die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico
  • nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.3.5 Conclusie externe veiligheid

Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig en worden evenmin (nieuwe) risicobronnen toegelaten. Het project is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
4.4.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.4 Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. De luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld volgens deze regeling.

4.4.5 Luchtkwaliteit Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw planologisch kader vanwege de verschuiving van het bestemmingsvlak voor het wonen. Binnen het bestemmingsvlak is de bouw van één woning toegestaan. Het aantal woningen neemt hierdoor niet toe. Ook het aantal verkeersbewegingen zal niet toenemen, waardoor het project met deze omvang is aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

4.4.6 Conclusie luchtkwaliteit

Er is sprake van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een afwijking op grond van de Wro of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
    • 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een dor de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
    vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Voor het onderhavige plangebied vormt de Bornsestraat de belangrijkste geluidsbron voor wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt geheel binnen de zone van 200 m. Het plangebied ligt tevens binnen de zone van de Bolscherdwarsweg.

4.5.2 Geluid Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering uit Oldenzaal is de akoestische situatie onderzocht. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 7 december 2015 (werknummer 15.160 ) en is als Bijlage 2 aan deze toelichting gekoppeld. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting LDEN incl. de tijdelijke aftrek t.g.v. Bornsestraat met maximaal 47 dB lager is dan de ambitiewaarde en de voorkeursgrenswaarde.

4.5.3 Conclusie geluid

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat voor het aspect geluid sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te bouwen woning aan de Bolscherdwarsweg te Bornerbroek.

4.6 Bodemkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet bezien worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik, in casu wonen. Door Kruse Milieu BV is door middel van een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 23 november 2015 (projectcode 15048410). De rapportage is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld. Hierna wordt volstaan met de beschrijving van de resultaten en de daaruit volgende conclusie.

4.6.2 Bodem Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek is met uitzondering van de gedempte watergangen uitgegaan van een onverdachte locatie.

In totaal zijn er 6 boringen verricht waarvan er 1 is doorgezet in de ondergrond tot circa 3.1 m-mv en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem op de onderzoekslocatie tot circa 1.1 m-mv bestaat uit matig fijn zand dat in de bovengrond zwak siltig en zwak humeus is. Ter plekke van boring 1 is van 1.2 tot 1.7 m-mv matig zandige leem opgeboord en ter plekke van boring 2 is op deze diepte zeer fijn en zwak grindig, matig grof zand opgeboord. Van 1.7 m-mv tot 2.3 m-mv is zeer fijn tot matig fijn zand aangetroffen waaronder zich tot 2.5 m-mv matig zandige leem bevindt. Van 2.5 m-mv tot einde boordiepte (3.1 m-mv) wordt zeer fijn tot matig fijn zand aangetroffen. In de ondergrond zijn oer- en/of roesthoudende lagen opgeboord. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op een gedempte watergang. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.02 meter min maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

De hypothese 'onverdachte locatie' dient te worden verworpen, gezien de aangetoonde lichte verontreiniging in het grondwater.

In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt nader onderzoek niet nodig geacht. De boven en ondergrond zijn niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.

4.6.3 Conclusie Bodem

Uit bodemmilieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde licht verontreiniging in het grondwater geenrisico voor de volksgezondheid oplevert.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

4.7.2 Flora en fauna Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan verricht naar de effecten op de flora en fauna als gevolg van het onderhavige plan. De bevindingen van de quickscan zijn beschreven in het rapport van 9 december 2015 (projectnummer 717 en versie 1.0). Hierna volgende de belangrijkste constateringen uit de quickscan. Het volledige rapport is als Bijlage 4 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in, of direct naast een Natura2000-gebied. Op 9,8 kilometer ten zuidwesten van het plangebied ligt Natura2000-gebied Borkeld en op 11 kilometer ten noordwesten ligt het Natura2000-gebied Wierdense Veld. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden erbuiten heeft. De instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied worden door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt niet in, of direct naast gronden die tot de EHS behoren. Gronden die tot de EHS behoren liggen 425 meter ten noorden van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de EHS en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdieren-, vleermuizen-, vogel- en amfibieënsoorten. Er nestelen alleen vogels in het plangebied waarvan de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude
nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd worden. Mogelijk bezet een solitaire Gewone Dwergvleermuis een zomerverblijfplaats in de woning. Geadviseerd wordt om de woning in de actieve periode van vleermuizen te slopen. Het is aannemelijk dat het mogelijk aanwezige territorium behouden blijft doordat de vleermuis een verblijfplaats betrekt in de nieuw te bouwen woning. De functie van het plangebied als foerageergebied wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast.

De grondgebonden zoogdieren- en amfibieënsoorten die een vaste rust- of voortplantingslocatie bezetten in het onderzoeksgebied staan allen vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en verstoren’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd.

In het kader van de algemene zorgplicht dient voorkomen te worden dat (beschermde) dieren onnodig lijden, gedood of verwond worden. Om amfibieën en zoogdieren in winterrust niet te verstoren wordt geadviseerd om werkzaamheden in het bos uit te voeren in de actieve periode van amfibieën en zoogdieren.

4.7.3 Conclusie flora en fauna

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden. Aanbevolen wordt om:

  • de woning te slopen in de actieve periode van vleermuizen (april-oktober);
  • de beplanting en humuslaag te verwijderen de in actieve periode van amfibieën en grondgebonden zoogdieren (april-september).

4.8 Archeologie

4.8.1 Algemeen

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Daarin is in artikel 3.1.6 onder 4 bepaald dat de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met deze procesvereiste wordt getracht eventuele archeologische en cultuurhistorische waarden eerder in het proces van ruimtelijke ordening in te brengen. In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Onderstaande paragrafen hebben betrekking op de beide deelgebieden van het bestemmingsplan zoals die in de verbeelding staan aangegeven.

4.8.2 Cultuurhistorie

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening bekend gemaakt. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan stilstaan bij de cultuurhistorische waarden van het betreffende plangebied.

Voor het onderhavige gebied geldt dat de betreffende gronden in een oude hoevenlandschap liggen. Er zijn geen cultuurlandschappelijke en overige cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.8.3 Archeologie

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.4 Cultuurhistorie en archeologie Bolscherdwarsweg 1 te Bornerbroek

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die als gevolg van het plan aangetast kunnen worden.

De gemeente Almelo kent een archeologische verwachtingskaart. Aan het plangebied is een lage verwachtingswaarde toegekend (zie figuur 4.6). Op basis van het gemeentelijk beleid is in gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde archeologisch onderzoek vereist indien sprake is van bodemingrepen met een groter oppervlak dan 10 hectare en dieper dan 40 centimeter. Daartegenover staat een hoge archeologische verwachtingswaarde. In gebieden met een hoge archeologische waarde is een archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een groter oppervlak dan 2.500 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00035-BP31_0006.png"

Figuur 4.6: Fragment Archeologische waardenkaart gemeente Almelo (bron: gemeente Almelo)

Het nieuwe bestemmingsvlak heeft oppervlakte van bijna 700 m². Van bodemingrepen die de hiervoor genoemde oppervlaktes overschrijden is geen sprake. De bouwlocatie ligt in de nabijheid van een oude beek. Hiervoor is evenwel geen beleidsadvies geformuleerd.

4.8.5 Conclusie cultuurhistorie en archeologie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan worden er, gezien de verwachting op basis van de thans geldende archeologische verwachtingskaart, tevens geen archeologische waarden aangeduid op de verbeelding en in de regels. Het plangebied en de directe omgeving van het plangebied kennen geen cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Europees- en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's.

De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

5.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.3 Beleid Waterschap Vechtstromen

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en ze probeert nieuwe toepassingen te zoeken.

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

5.4 Gemeentelijk beleid

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven 'end-of-pipe'-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.


Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder- meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water.

De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil

geven aan haar zorgplichten. De gemeenteraad heeft gekozen voor de volgende ambities:

Ambitie en (beleids)keuze stedelijk afvalwater:

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • De gemeente zet in de planperiode in op de transitie naar effectgestuurd beheer, met als doel het maken van transparante keuzes en het efficiënt inzetten van de beschikbare middelen (het doen, of juist laten, van investering versus de effecten daarvan). Voor dit onderwerp zijn door de raad de volgende belangrijke thema's (kernwaarden) aangedragen:
    • 1. Volksgezondheid
    • 2. Veiligheid
    • 3. Duurzaamheid / Milieu
    • 4. Leefbaarheid / kwaliteit fysieke leefomgeving
  • De gemeente wil een duidelijk aanspreekpunt zijn voor inwoners en bedrijven voor afvalwatersysteem gerelateerde klachten en vragen. Door samenwerking, ook met buurgemeenten en partners (bv Twents waternet en het waterschap) kan er mogelijk nog efficiënter en effectiever gewerkt worden.
  • Indien innovatieve systemen kunnen bijdragen aan (toekomstige) kostenbesparingen worden deze verkend en eventueel toegepast.

Ambitie en (beleids)keuze afvloeiend hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • Pro-actief inzetten op afkoppelen, bv bij vervangings- en onderhoudsprojecten. Daarnaast wordt bv de regeling groene daken doorgezet (met wat praktische aanpassingen op gebied van de behandeltermijn) en worden burgers gestimuleerd om hemelwater te scheiden en vast te houden in tuinen (participatie met burgers).
  • De definitie voor wateroverlast wordt herzien in hinder, ernstige hinder en overlast.
  • Bij in- en uitbreidingen wordt binnen het plangebied ruimte gecreëerd voor waterberging, 40 mm bij uitbreidingen en 20 mm bij inbreidingen. Optioneel bestaat bij inbreidingen de mogelijkheid om de waterberging bij de gemeente af te kopen.
  • Indien mogelijk wordt aangesloten bij thema's zoals ZON (Zoetwatervoorziening Oost Nederland), KAS (Klimaat Actieve Stad), Duurzaamheidsplan en dergelijke.
  • Niet alleen de riolering maar de openbare ruimte als geheel wordt klimaatbewust ontworpen, met aandacht voor waterberging in het plangebied in het straatprofiel, in het groen of op daken.

Ambitie en (beleids)keuze grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied aveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

Relevante doelstellingen zijn:

  • De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
  • Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
    • 1. Ophogen van maaiveld;
    • 2. Het aanleggen van oppervlaktewater;
    • 3. Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
  • Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan. Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
    • 1. Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG;
    • 2. Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG;
    • 3. Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.

Ambitie en (beleids)keuze oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

  • Samen met waterschap wordt gewerkt aan droge voeten in het stedelijk gebied (voorkomen van wateroverlast).
  • Het imago van Almelo Waterstad wordt ook in de nieuwe planperiode verder ondersteund. Daarbij is een goede waterkwaliteit en een goed functionerend watersysteem belangrijk. Waterverontreiniging vanuit stedelijk water wordt daarom zoveel mogelijk beperkt en indien mogelijk en financieel toegestaan wordt er bijgedragen aan bv waterrecreatie en -beleving.
  • Oppervlaktewater is ook een integraal onderdeel van het klimaatbewust ontwerpen van de openbare ruimte.
  • De strategie voor de financiering van het baggeren wordt herzien in het nog op te stellen baggerplan zodat de achterstand in het uitvoeren van het baggerprogramma kan worden weggewerkt.
  • Veil ligheid en beschikbare financiën hebben een hogere prioriteit in de afweging dan de waterkwaliteit en de klimaatbestendigheid. Bijvoorbeeld het bergen van water op straat, in groen en speelplekken is een reële optie zolang dat niet leidt tot onveilige situaties en de kosten niet te hoog zijn. Dit kan er toe leiden dat op dit vlak een tandje minder wordt ingezet.

Speerpunten voor de planperiode

Bovenstaande ambitiekeuzes voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kan in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • 1. Samen op met burgers en bedrijven.
  • 2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • 3. Een doelmatige aanpak.
  • 4. De organisatie en de middelen op orde.
  • 5. Een functionerend watersysteem.

5.5 Watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Via een digitale toets is op 2 november 2015 het Waterschap Vechtstromen geïnformeerd (zie Bijlage 5). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van het watertoetsproces doorlopen moet worden. De uitgangspunten van het waterschap Vechtstromen voor alle inbreidingen en uitbreidingen zijn in onderstaande beleidsregels weergegeven. Deze dienen voor het plangebied specifiek uitgewerkt te worden.

Algemeen  

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater  

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.

Grondwater  

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

In paragraaf 5.6 is ingegaan op het plangebied en op welke wijze het water afgevoerd moet worden.

5.6 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Waterhuishouding  

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Wel zal bij nieuwbouw rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast kleiner wordt.

De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

De enige waterlopen bij het plangebied betreffen afwateringssloten. Op deze sloten is de Keur niet van toepassing.

Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Er kan gesteld worden dat het plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

Het afvalwater wordt afgevoerd naar de nabijgelegen drukriolering.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. De gemeente Almelo heeft vrijwel overal in het buitengebied riolering aangelegd. In principe dienen alle nieuwe of uit te breide lozingen aangesloten te worden op het vuilwaterriool door middel van drukriolering. Mede gelet op de ligging van het plangebied wordt aangesloten op het vuilwaterriool door middel van drukriolering en wordt het hemelwater daar los van gekoppeld. Het hemelwater heeft voldoende ruimte om in de grond de infiltreren.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 90 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

5.7 Toets

Het plangebied is gelegen in buiten stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied.

De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering.
Hergebruik van hemelwater in de woning is door kleine schaalgrootte en gezondheidsrisico's lastig te realiseren. Wel goed mogelijk is het hergebruik van water in tuinen of agrarisch door toepassen van opslag (o.a. waterreservoirs) of infiltratie (o.a. drain of grindkoffer).

In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen.

Het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) en nieuwe bebouwing valt mag in ieder geval niet rechtstreeks worden aangesloten op de riolering. Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi of bermen) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater.

Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) het omliggende gebied als tijdelijke berging voor eigenterrein te gebruiken. De nieuwe infrastructuur op het terrein moet waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan waterdoorlatende verharding, niet te lage vloerpeilen, en het afvoeren van alle dakoppervlak naar een poel/vijver of afwateringssloten.

  • Grondwater
    In de omgeving van het plangebied liggen geen peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk. Bij het bouwplan zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing.

Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

    • 1. Ophogen,
    • 2. Aanleggen extra oppervlaktewater,
    • 3. Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld. Bij nieuwbouw in agrarisch gebied worden geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.

  • Hemelwater en oppervlaktewater

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater voor zover dit duurzaam en doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht. Dit is afhankelijk van:

    • 1. het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
    • 2. de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
    • 3. de grootte van de percelen;
    • 4. de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid en grondwaterstand);
    • 5. de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
    • 6. het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
    • 7. de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

Bij nieuwbouw moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) valt worden gescheiden. Aangezien er op korte afstand oppervlaktewater aanwezig kan het hemelwater worden geborgen en/of direct geloosd.
Indien ervoor wordt gekozen om het deel van de afvoer op eigen terrein ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder voorwaarden acceptabel. Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren door middel van waterdoorlatende verharding, het toepassen van en vijver of infiltratievoorzieningen. Ook is, zoals in het wijzigingsplan al is aangegeven, berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving.

Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.

  • Riolering (vuilwater)
    Het plangebied is voorzien van drukriolering, hiervoor geld een beperkte afvoer capaciteit van 1 m³/uur. Bij vergroting van afvoer van vuilwater, groter dan 1 m³/uur, moet op eigen terrein voorzieningen (tijdelijke opvang) worden opgenomen. De maximale afvoercapaciteit van het drukriool is 24 m³/dag. In figuur 5.1 is de riolering bij het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00035-BP31_0007.png"

Figuur 5.1: Riolering nabij plangebied (bron: gemeente Almelo)

5.8 Conclusie

In de nieuwe situatie zal het verhard oppervlak mogelijk iets toenemen, waardoor er ongunstiger watersituatie ontstaat. Het hemelwater mag niet afgevoerd worden via het DWA-stelsel en moet worden aangesloten op het oppervlaktewater- of grondwatersysteem. Het is mogelijk het hemelwater te bergen en vertraagd af te voeren naar het nabij gelegen oppervlakte water en/of infiltreren op locatie. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel door middel van drukriolering. Er geld een maximale afvoercapaciteit van 1 m³/uur en 24 m³/dag.

Er dient bij nieuwbouw aandacht te zijn voor grondwater in relatie met het nieuwe vloerpeil.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde.

Aanpassing

Het doel van het bestemmingsplan is de huidige woonfunctie te verplaatsen naar de rand van het bos. Hierdoor kan er een betere woon- en leefklimaat gerealiseerd worden doordat het zonlicht nu tot (in) de woning reikt. Voor dit bestemmingsplan zijn de bestaande regels behorende bij de bestemming 'Wonen' uitgangspunt. Daar waar flexibiliteit in de regelgeving mogelijk is, is dit toegepast.

Gebruik van afwijkingsmogelijkheden

Bij het maken van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre het nog wenselijk is de veelheid van afwijkingsbepalingen, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, opnieuw in dit bestemmingsplan op te nemen. Er is voor gekozen alleen die afwijkingsmogelijkheden op te nemen die ook van toepassing zijn bij de huidige woonbestemming. Het gaat dan vooral om de functies 'inwoning' en 'bed-and-breakfast'.

Bouwvlak

Het bouwvlak is afgestemd op de huidige oppervlakte en de wensen van initiatiefnemer. Voor deze situatie is gekozen voor een bouwvlak van 23 keer 30 m. Binnen dit bouwvlak kan een vrijstaande woning worden gerealiseerd die samen met de erfinrichting kan aansluiten op de omgeving.

Aan huis verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend. De woning moet hierbij in overwegende mate haar woonfunctie behouden en de desbetreffende activiteit moet een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Deze regels zijn gelijk aan de voorheen geldende toetsingscriteria die golden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor dergelijke activiteiten.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Bolscherdwarsweg 1 bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels 

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels', bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen (artikel 1);
  • Wijze van meten (artikel 2).

In artikel 1 is bij het begrip 'voorgevel' aangegeven dat de voorgevel die gevel is die is aangeduid door middel van 'gevellijn'. Vanwege de specifieke inrichting van het terrein is hiervoor gekozen en is niet gekozen voor de standaardbepaling.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels', bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels', bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels', bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding 

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Agrarisch, Bos, Groen, Detailhandel, Maatschappelijk 1 en 2, Tuin, Verkeer, Verkeer - Railverkeer, Water, Wonen, Wonen - Gestapeld wonen, Leiding - Hoogspanningsverbinding, Leiding - Water en Waarde - Waardevolle bomen.

Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

Agrarisch met waarden (Artikel 3)

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor agrarisch gebruik, groenvoorzieningen en de versterking van landschapswaarden. Ook is extensieve dagrecreatie toegestaan. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maar sleufsilo's, silo's, mestopslagplaatsen en overkappingen zijn niet toegestaan. Voor gronden binnen deze bestemming is een vergunningsstelsel voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Binnen deze bestemming zijn voor het onderhavige plangebied ook de volgende specifieke vormen van agrarisch met waarden opgenomen:

  • hoogteverschillen
  • houtopstanden
  • openheid

Bos (Artikel 4)

Gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd voor bos, bebossing en de bescherming van natuurwaarden. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor gronden binnen deze bestemming is een vergunningstelsel voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Wonen (Artikel 5)

Gronden met een bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van respectievelijk grondgebonden woningen en gestapelde woningen.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen (Artikel 1)

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Toevoegen dubbelbestemming archeologische verwachting en beschrijven

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregel (Artikel 7)

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregel (Artikel 8)

In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene procedureregels (Artikel 9)

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Overige regels (Artikel 10)

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

Overgangsrecht (Artikel 11)

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel (Artikel 12)

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmings- of wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een plan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op initiatiefnemer. Met initiatiefnemer wordt tevens een overeenkomst afgesloten voor tegemoetkoming in planschade. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

Het plan is overeenkomstig het bepaalde in bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan verschillende instanties toegezonden.

Inspraak 

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen inspraak verleend.

9.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Bolscherdwarsweg 1 en de bijbehorende stukken hebben met ingang van woensdag 1 juni 2016 tot en met 12 juli 2016 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen binnengekomen.