direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woongebied Indië - Deel 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00034-BP31

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 2"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Almelo kent een rijke textielhistorie. Al in de 17e en 18e eeuw vond er in Almelo huisweverij plaats. Met de komst van de stoommachine rond 1830 werd de productie van textiel volledig fabrieksmatig. Door de aanleg van onder meer het Overijssels Kanaal en de aanleg van de spoorlijn van Almelo naar Salzbergen kon Almelo uitgroeien tot een textielstad met ondernemers van internationale allure, zoals Koninklijke Ten Cate nv. Vanwege de textielverwerkende industrie trokken veel arbeiders naar Almelo waardoor het bevolkingsaantal toenam. Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden echter sterk toe. Dat leidde tot massale bedrijfssluitingen waardoor de meeste textielfabrieken werden gesloten.


Het Indiëterrein ten noordwesten van het huidige centrum van Almelo is onderdeel van de textielhistorie van Almelo. Het complex is de afgelopen jaren gefaseerd vrij gekomen voor herontwikkeling tot stedelijk woon- en werkgebied, zoals aangegeven in het Masterplan Almelo. De zone langs de Kolthofsingel wordt daarbij als eerste herontwikkeld. Hier wordt een bedrijventerrein gerealiseerd waarvoor in 2011 bestemmingsplan De Velden is vastgesteld. In het gebied aan de oostkant van het Indiëterrein wordt het eerste deel van de woningbouw gerealiseerd. Hiervoor is in 2013 het bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 1" vastgesteld. Daarnaast is voor de kunsthal in 2012 een apart bestemmingsplan vastgesteld.


Het doel van het voorliggende bestemmingsplan "Woongebied Indië Deel 2" is dan ook om te voorzien in een planologisch toetsingskader voor de voorgenomen woningbouw in het resterende gedeelte van het Indiëterrein, met uitzondering van het deel rond het waterkwartier. Hiervoor zal op een later moment een bestemmingsplan vastgesteld worden. Daarnaast worden door een veranderde marktsituatie aan de randen van het bestemmingsplan, binnen het plangebied van het bestemmingsplan De Velden een aantal aanpassingen doorgevoerd. Een deel van de bedrijfsbestemming wordt gewijzigd naar wonen.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 2" draagt het karakter van een ontwikkelplan. Dit houdt in, dat het plan ruimte biedt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals voorzien in het Masterplan Almelo.

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Woongebied Indië - Deel 2 bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:

  • 1. De verbeelding
  • 2. Regels
  • 3. Bijlagen

In de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn regels opgenomen die noodzakelijk zijn voor de gewenste ontwikkeling van het plangebied.

Deze toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Almelo beschreven. In hoofdstuk 5 worden milieu- en omgevingsaspecten verantwoord.Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 8 gaat in op vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het Indiëterrein is gelegen ten noordwesten van het huidige centrum van Almelo. Het gehele (inbreidings-)gebied Indië wordt gefaseerd ontwikkeld. Uiteindelijk zal het gebied uit 620 woningen bestaan. Voor de gefaseerde ontwikkeling worden/zijn meerdere bestemmingsplannen gemaakt. Dit nu voorliggende plan voorziet in maximaal 170 woningen. Het plangebied "Woongebied Indië - Deel 2" ligt aan de zuidwestkant van het Indiëterrein, ten noorden van de Haven Noordzijde. De zone omvat voor het grootste deel het restgebied van het Indiëterrein, waarvoor nog geen bestemmingsplan voor de beoogde ontwikkelingen was vastgesteld. Daarnaast wordt aan de grens met het bestemmingsplan De Velden binnen het plangebied van het genoemde plan diverse aanpassingen (wijziging bedrijfsfunctie naar wonen) doorgevoerd en meegenomen in het nu voorliggende bestemmingsplan.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0001.jpg"

Figuur 2.1: ligging plangebied indicatief

Onderstaande illustratie geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0002.png"

Figuur 2.2: begrenzing plangebied

2.2 Huidige situatie

Het Indiëterrein is onderdeel van de textielhistorie van Almelo. Het complex was tot 2001 in handen van Koninklijke Ten Cate nv. Dit bedrijf heeft als één van de weinige bedrijven de in de jaren '70 ingezette neergang van de textielverwerkende industrie overleeft doordat het bedrijf zich in de jaren tachtig en negentig is gaan richten op hoogwaardig textiel, kunststoffen en rubber. Het bedrijf is inmiddels uitgegroeid tot een internationale industriële onderneming. De bedrijfsvoering van Koninklijke Ten Cate nv. is de afgelopen jaren grotendeels naar andere locaties verplaatst.

Een deel van het complex was tot voor kort nog in gebruik door Nicolon. Dit bedrijf is onderdeel van Koninklijke Ten Cate nv. en gespecialiseerd in weefsels en gecoate industriële foliën. Ook waren er nog enkele andere bedrijven gevestigd op het Indiëterrein. Ook deze bedrijven zijn inmiddels verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0004.jpg"

Figuur 2.3: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0006.jpg"

Figuur 2.4: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0007.jpg"

Figuur 2.5: Huidige situatie

Op het Indiëterrein zijn inmiddels een groot deel van de bedrijfsgebouwen aan de noord- en oostzijde gesloopt. De uitvoering van fase 1 van de woningbouw is hier in volle gang. Ook aan de westrand van het Indiëterrein hebben zich al diverse nieuwe bedrijven gevestigd. Alleen in het centrale en zuidelijke gedeelte van het Indiëterrein staan de meeste industriegebouwen nog. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het centrale, zuidelijke deel van het Indiëterrein.

2.3 Bestaande juridische regeling

Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'Woongebied Indië - Deel 2' in werking treedt, gelden ter plaatse de bestemmingsplannen Centrum (vastgesteld op 17 september 2013) en De Velden (vastgesteld op 19 april 2012). Het onderhavige plangebied is hierin bestemd voor bedrijven. Voor een groot deel van het gebied geldt op grond van dit bestemmingsplan een middelhoge tot hoge verwachting voor archeologische waarden. Het stuk in het bestemmingsplan De Velden is bestemd voor gemengd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0008.jpg"

Figuur 2.3: uitsnede verbeeldingen bestemmingsplannen Centrum (1) en De Velden (2)

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten

3.1 Inleiding: Indië in meerdere bestemmingsplannen

Het Indiëterrein wordt gefaseerd herontwikkeld tot stedelijk woon- en werkgebied. De zone langs de Kolthofsingel is daarbij als eerste herontwikkeld. Deze 1e fase wordt bedrijventerrein De Velden genoemd. Voor dit terrein is in 2011 een bestemmingsplan vastgesteld, gevolgd door een bestemmingsplan voor deel 1 van de woningbouw in het ontwikkelingsgebied Indië in 2013.

Het nu voorliggende bestemmingsplan heeft tot doel om de voorgenomen ontwikkelingen uit het stedenbouwkundig plan voor de 2e fase van de woningbouw mogelijk te maken. Er dient daarbij ook rekening te worden gehouden met de huidige (milieu)regelgeving. Dit brengt met zich mee dat het ontwikkelplan gefaseerd wordt uitgewerkt. Ook marktoverwegingen spelen in de fasering een rol. Het ontwikkelplan kent een indeling in velden. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de velden 1 (klein deel), 9, 10, 11 (rest) en 13, zoals weergegeven in figuur 3.1. In dit hoofdstuk zullen de uitgangspunten die aan het voorliggende bestemmingsplan ten grondslag liggen worden toegelicht.

3.2 Planbeschrijving

In november 2009 is voor het Indiëterrein door Urhahn Urban Design het Ontwikkelplan “Indië” opgesteld. In het ontwikkelplan zijn visie en ambitie van de herontwikkeling van het fabriekscomplex in een binnenstedelijk woonwerkgebied vastgelegd. Aan de hand van een proefverkaveling zijn de grenzen tussen het openbaar en uitgeefbaar gebied vastgelegd. Tevens zijn uitwerkingsregels voor het uitgeefbaar gebied aangegeven, zoals programmatische mogelijkheden, bouwhoogtes, plaats van bebouwing op de kavel, en parkeeroplossingen. De uiteindelijke verkaveling per ontwikkelveld wordt bepaald door de marktontwikkelingen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0009.jpg"

Figuur 3.1 Ontwikkelplan Indië

3.2.1 Openbaar gebied

Binnen het geheel van de Indië locatie wordt gezocht naar eenheid en diversiteit van straten en plekken. De verschillende milieutypen geven aanleiding ook bij de inrichting van de openbare ruimte te thematiseren. Zo zijn alle randen van Indië verschillend van aard om goed aan te kunnen sluiten bij de bestaande omgeving (Noorderpark, binnenstad, kanaal, Turfkade). Bij de inrichtingsvoorstellen wordt rekening gehouden met waardevolle bomen en her te gebruiken bestratingsmateriaal. Het ruimtelijk raamwerk definieert de ruimte voor de interne ontsluiting en ontmoetingsruimtes, maar legt ook de verbinding met de omgeving. Het openbaar gebied zal met name de verkeersruimte en pleintjes inhouden, maar ook het waterplein en de boulevards langs het kanaal. Binnen de uitgeefbare blokken kunnen in de definitieve uitwerking/verkaveling openbare routes (langzaam verkeer en parkeerontsluiting) worden aangegeven.

3.2.2 Pleinen en plekjes

Naast de ruimtelijke hoofdstructuur wordt de bereikbaarheid binnen de ontwikkelblokken en informeel tussen de blokken geborgd door een stelsel van wandelroutes die plekken en pleinen met elkaar verbinden. Er zijn drie typen pleinen en plekken.

Ten eerste de plekken die middels de vormgeving, inrichting en gebruiksmogelijkheden de identiteit van Indië versterken (zie figuur 3.2).

Een bijzonder plein wordt het waterplein. Dit heeft naast een karakteristieke ondersteuning tevens de functie om Indië te verankeren aan de binnenstad. Voor het waterplein zal in de volgende fase van de herontwikkeling een apart bestemmingsplan worden vastgesteld.

Een derde type plekken zijn de ruimtes in de ontwikkelblokken. Deze zijn niet direct gekoppeld aan de ruimtelijke hoofdstructuur en dragen daarmee in beperkte mate bij aan het algemene ruimtelijke beeld. De sfeer en vormgeving van deze plekken sluit direct aan bij de omliggende woningen en de behoefte van de toekomstige bewoners in het betreffende deel van Indië.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0010.jpg"

Figuur 3.2 Pleinen, plekjes en interne wandelroute (stippellijn)

3.2.3 Verkeer en parkeren

De functionele inrichting van het raamwerk is belangrijk voor de interne verkeersafwikkeling en de aansluiting van de verkeerssystemen op de omgeving. Conform de gemeentelijke wegencategorisering, die een onderscheid in gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) en erftoegangswegen (30 km/h) kent, wordt het woongebied Indië volledig ingericht als 30 km/u – zone. Alle wegen worden dus ingericht als erftoegangswegen. De milieutypen (zie paragraaf 3.2.4) van de ontwikkelblokken beschrijven een globale verdeling van functies over het gebied. Blok 9 wordt bijvoorbeeld gekenmerkt door een compacte bebouwing in een groene zetting. De programmatische verdeling wordt bepalend voor de verkeersstromen. Dat betekent dat de verkeersstromen groter zijn bij compactere bebouwing dan bij bebouwing in lagere dichtheden in een groene setting. De profilering van de straten wordt hierop toegesneden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0011.png" Figuur 3.3: verkeersontsluiting Indiëterrein

Naast infrastructuur voor rijdend verkeer (auto en langzaam verkeer) en voetgangers wordt ook voldoende parkeerruimte voor bewoners, bezoekers en voorzieningen opgenomen. In de meeste straten worden bomen (2e en 3e grootte) opgenomen. Hiertussen is in de meeste gevallen ruimte voor langs en haaks parkeren. De parkeerplaatsen worden niet op de stoep aangelegd. Er zal sprake zijn van een hoogteverschil tussen de parkeervoorziening en trottoirs. In de ontwikkelclusters wordt zo veel mogelijk op eigen kavel geparkeerd. Overige benodigde parkeercapaciteit wordt vormgegeven in zogenaamde koffers met haaksparkeren.

In het plangebied worden de volgende minimale parkeernormen gehanteerd:

  • grondgebonden woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning;
  • appartement: 1,4 – 1,6 parkeerplaatsen per appartement.
3.2.4 Uitgeefbaar gebied
3.2.4.1 Algemeen

De overheersende bouwhoogte van het gehele Indiëterrein is 10 meter (grotendeels in twee bouwlagen met een kap). Over het plangebied zijn enkele middelhoge woongebouwen verspreid. Dit kunnen volumineuze grondgebonden complexen zijn of compacte, ranke appartementgebouwen. Deze hebben een oriëntatie functie en zorgen op blokniveau voor afwisseling en overgangen tussen hoog en laag zoals dat vaker in de binnenstad of direct hieromheen voorkomt. De lange lijnen van de wegenstructuur bindt de diverse programma's en gebouwtypologieën met elkaar. Ter bevordering van de ruimtelijke samenhang binnen de diversiteit wordt langs een aantal lijnen of ten minste een significant deel van de lijn een haag als scheiding tussen het openbaar en uitgeefbaar gebied opgenomen.

Met het doorontwikkelen van de blokken worden een aantal pleintjes en plekken vrijgehouden. Deze bieden primair de mogelijkheid om spel- en ontmoetingspunten vorm te geven. De mogelijkheid om elkaar op een ongedwongen manier te kunnen ontmoeten bevordert de sociale cohesie in de buurt. Een pleintje of een plek draagt tevens bij aan de lokale identiteit. Door iedere plek een eigen karakter mee te geven (groen, baksteen, spel, etc.) ontstaat de mogelijkheid zich te oriënteren en zich aan te spiegelen.

Het gehele Indiëterrein bestaat uit diverse blokken, die ieder een eigen karakter en programmatische invulling kennen. Het onderhavige plangebied bestaat uit 5 verschillende blokken, namelijk blokken 1 (klein deel), 9, 10, 11 (rest) en 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0012.png"

3.2.4.2 Blok 1: Werkgebied langs de Kolthofsingel, 1e fase

Blok 1 is in eerste instantie vooral op werken gericht, waarbij een menging van kantoren, zorgfuncties en horeca wordt nagestreefd. Ruimtelijk kenmerkend zijn de grote bestaande

bomen in de achtertuin. Zo ontstaat er voor de bedrijven een formele voorkant aan de straat en

een groene parkachtige achterkant. Deze plek is de achtertuin van de bedrijven én de voortuin van

toekomstige bewoners. Het vormt daarmee een schakelpunt tussen wonen en werken. Een veranderde marktsituatie, waardoor er minder behoefte is aan bedrijfsruimte heeft ertoe geleidt om de grens tussen wonen en werken te verschuiven, zodat een strook grenzend aan het woongebied wordt herontwikkeld tot woningen.

3.2.4.3 Blok 9: Compact wonen in het groen

Blok 9, gelegen aan de noordrand van het plangebied is gekenmerkt door menging van grondgebonden geschakelde of vrijstaande woningen en een appartementencomplex in de zuidhoek. Geparkeerd wordt grotendeels op eigen terrein en deels op pleintjes. De invulling van het gebied is compact, maar groen. Hier kunnen circa 35 grondgebonden woningen en circa 18 appartementen gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0014.png"

Figuur 3.4: Blok 9 en delen van blokken 1 en 2

3.2.4.4 Blok 10: Divers, compact en waterfront

Blok 10 wordt gekenmerkt door een grote diversiteit van woningtypes, bijzondere pleintjes en een stevige waterfront in een stedelijke setting. Geparkeerd wordt op eigen terrein of aan de binnenkant van het blok. Bezoekersparkeren vindt plaats in de omliggende straten. Bij de woningen gaat het vooral om grondgebonden woningen. In de noordwesthoek komt een accent in de vorm van een appartementengebouw. Aan de zuidzijde komt een stevige wand in gemiddeld 3 bouwlagen als afbakening van het waterbekken. De overige zijden hebben voortuinen met hagen. De bebouwing aan het waterbekken staat direct aan de straat. Ook dit blok is compact, maar groen aangelegd. In totaal kunnen hier 35 woningen en 18 appartementen gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0016.png"

Figuur 3.5: Blok 10

3.2.4.5 Blok 11: Nieuw stadsblok

Het grootste deel van Blok 11 valt binnen het eerder vastgestelde bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1". Het blok wordt gekenmerkt door diverse bouwtypes, grondgebonden wonen, appartementen en ateliers met een stedelijk karakter. In totaal kunnen hier circa 76 woningen gerealiseerd worden. Het resterende gedeelte van het blok, dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan, voorziet in circa 24 appartementen en 4 grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0017.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0018.jpg"

Figuur 3.6: Blok 11

3.2.4.6 Blok 13: Aan het kanaal

Blok 13 is vanwege zijn ligging langs het kanaal in verhouding lang en smal. Aan de waterzijde bevinden zich vooral herenhuizen met zicht op het kanaal. Aan de noordzijde bevinden zich rijenwoningen. In totaal worden hier circa 34 grondgebonden woningen gerealiseerd. Parkeren gebeurd zowel op straat als op eigen terrein en op een hof aan de binnenkant van het blok. De openbare ruimte is beperkt, maar er is ruimte voor tuinen en dakterrassen. Het blok voorziet alleen in grondgebonden woningen. De randen langs het water zijn stevig en continu in drie bouwlagen, terwijl de opzet aan de noordrand meer divers is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0020.png"

Figuur 3.6: Blok 13

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het bestemmingsplan getoetst aan het relevante beleid van alle overheden en afgerond met een samenvatting en motivatie voor de woningbouw.

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0021.jpg"

Figuur 5.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

4.1.1.4 Toetsing aan uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. De herontwikkeling van de locatie raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd. Duidelijk is wel dat met de introductie van de Ladder voor duurzame verstedelijking duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd waarbij regionale afstemming plaatsvindt. In het kader van de herontwikkeling van het Indiëterrein heeft deze afstemming plaatsgevonden. Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid.

Plan Woongebied Indie Deel 2 past binnen de Ladder

In Overijssel bestaat een systeem van regionale afspraken over woningbouw productie, zodat iedere gemeente binnen de eigen behoefte ontwikkelt, de provincie borgt dit.

In het RWP Twente/West-Overijssel zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente/ West-Overijssel zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.

Gemeenten in Overijssel maken maximaal 100% van de gemeentelijke vraag voor de komende 10 jaar naar woningen beschikbaar in harde plannen. De provincie borgt dit. Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte.

Gemeenten die over een 'historische' harde bestemmingsplancapaciteit beschikken van meer dan 100% van de woningvraag, brengen het overaanbod met maximale voortvarendheid terug (maximaal 3 jaar vanaf januari 2016). De provincie ziet hierop toe. Verder borgt de provincie met de verordening dat gemeenten uitsluitend uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden met een plancapaciteit tot maximaal 100% van de woningvraag kunnen benutten. Hiermee worden buurgemeenten beschermd tegen negatieve effecten van overprogrammering bij buurgemeenten.

Van het in het bestemmingsplan Waterrijk beoogde aantal woningen (1.100 woningen) zal slechts een deel gerealiseerd worden. Het besluit van de raad om gronden aan de provincie te verkopen en terug te bestemmen tot een agrarische bestemming maakt dat een deel van deze woningaantallen kan worden ingezet ten behoeve van binnenstedelijke ontwikkelingen. Hiermee gaat de gemeente voldoen aan de afspraken zoals gemaakt met de provincie en nader uitgewerkt door de Stec-groep.  Op deze wijze wordt ruimte gecreëerd voor de ontwikkeling van het Indië-terrein. Het voorstel hiertoe is op 3 februari 2016 ambtelijk met de provincie besproken. Ambtelijk werd positief gereageerd op het voorstel. Ondanks dat het geheel feitelijk nog tot uitvoer moet worden gebracht is met zekerheid te zeggen dat de ontwikkeling van het wegbestemmen van een groot deel van het bestemmingsplan Waterrijk doorgang zal vinden. De gemeente Almelo heeft hiertoe een contract gesloten met de provincie.

Trede 1: Plan Woongebied Indië Deel 2 voorziet in een actuele regionale behoefte naar 170 woningen

Het actuele regionale behoefte wordt bepaald door de woningvraag te verminderen met het aanbod aan woningen in harde plannen (directe bouwtitels, uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden). De Overijsselse gemeenten gebruiken de huishoudingsprognose van Primos 2013 als basis voor het vaststellen van de vraag naar nieuwe woningen en de programmering daarvan. Primos wordt alom in Nederland hiervoor gebruikt. Zodra er goede inzichten ontstaan over Primos 2015 (in 2016) kijkt de provincie Overijssel opnieuw naar de situatie. Voor gemeenten en de provincie is Primos 2013, zolang goede inzichten nog niet beschikbaar zijn, het meest actuele marktinzicht voor het bepalen van de woningvraag.

Het bestemmingsplan 'Wongebied Indië Deel 2' voorziet in een actuele behoefte van 170 woningen in de gemeente Almelo. In de gemeenten Almelo is sprake van een actuele behoefte van 170 woningen voor de periode 2015-2025. Hiertoe komt men door de vraag naar woningen op basis van Primos 2013 te vergelijken met het aanbod in harde plannen. De woningvraag voor de gemeente Almelo bedraagt 2.155 woningen. Het aanbod in harde plannen (zonder vervanging van bestaande woningen) is goed voor 1.555 woningen. De resterende actuele behoefte die hieruit volgt is 600 woningen.

Bovendien is het bestemmingsplan 'Wongebied Indië Deel 2' bovendien regionaal afgestemd. Zoals aangegeven werken gemeenten in Overijssel met dezelfde uitgangspunten om overprogrammering te voorkomen. Binnen de RWP's is de afspraak gemaakt om maximaal 100% van de gemeentelijke vraag naar woningen beschikbaar te maken in harde plannen.

Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens van andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

4.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.2.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.


De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.2.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Volgende figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0022.jpg"

Figuur 5.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

4.2.3 De omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Op 1 juli 2014 is de Omgevingsverordening partiële herziening detailhandel (regionale afstemming) in werking getreden. Deze herziening heeft vooral betrekking op detailhandel en bedrijven en is daarom niet relevant voor het onderhavige bestemmingsplan, omdat dit plan niet voorziet in detailhandel of bedrijven.

In de Omgevingsverordening die geldt met ingang van 21 oktober 2015 (geconsolideerde versie) zijn met betrekking tot woningbouw de volgende relevante regels en bepalingen opgenomen:

Artikel 2.2.2. Nieuwe woningbouwlocaties

1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.2.3. Vervangende overeenstemming provincie

  • 1. 1. In het geval dat schriftelijk is onderbouwd dat in redelijkheid geen overeenstemming kon worden bereikt met een buurgemeente, treedt de overeenstemming met Gedeputeerde Staten in de plaats van de verplichte overeenstemming met buurgemeenten zoals bepaald in artikel 2.2.2.
  • 2. 2. Gedeputeerde Staten besluiten tot overeenstemming als bedoeld in lid 1 indien genoegzaam is aangetoond dat de woningbouw past binnen de provinciale visie op de woningbouwprogrammering.
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuze

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.2 (Principe van concentratie), 2.1.3 (SER-ladder) en artikel 2.2.2 (Woningbouw) van de Omgevingverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie 

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 sub 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De in dit plan besloten herontwikkeling betreft een binnenstedelijke herontwikkeling van een industrieterrein naar een woonfunctie. Voor de toetsing aan de (lokale) behoefte wordt verwezen naar Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties) van de Omgevingsverordening en paragraaf 4.3.3 (Woonvisie Almelo). In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving 

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De in dit plan besloten herontwikkeling betreft een binnenstedelijke herontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan “Centrum” geheel bestemd tot 'Bedrijf'. De ligging in bestaand bebouwd gebied wordt nogmaals bevestigd door het in de navolgende subparagrafen weergegeven 'Ontwikkelingsperspectief' en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'. Extra ruimtebeslag op de groene omgeving is niet aan de orde. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Nieuwe woningbouwlocaties 

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 sub 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals uit artikel 2.2.2 blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

In dit kader wordt verwezen naar de toetsing aan de gemeentelijke 'Woonvisie Almelo 2020', zoals wordt toegelicht in paragraaf 4.3.3.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Binnen de Omgevingsvisie worden zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Het onderhavige plangebied ligt binnen de stedelijke omgeving en valt binnen het ontwikkelingsperspectief “bedrijventerrein 1955-nu”, waarbij herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding van het stedelijk gebied wordt ingezet om de kwaliteit en de veerkracht van het stedelijk woon-, werk- en voorzieningenmilieu te garanderen en te versterken.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Bij (nieuwe) ontwikkelingen wordt, zoals hiervoor beschreven, ernaar gestreefd om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. In de omgevingsvisie worden hiervoor de gebiedskenmerken aan nieuwe ontwikkelingen verbonden. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheden, een natuurlijke laag (in en op de bodem); een laag van het agrarisch-cultuur landschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem); een stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en een lust & leisure laag (toerisme, recreatie en landgoederen). Voor dit plangebied zijn alleen de eerste en de derde laag benoemd. De natuurlijke laag is gekenmerkt als “dekzandvlakte en ruggen”, de stedelijke laag wordt gekenmerkt als “bedrijventerrein 1955 – nu”.

Geconcludeerd kan worden dat de gewenste herontwikkeling van het Indiëterrein naar een woongebied (fasen 2 en 3) en de herstructurering van een bedrijventerrein (fase 1) uitvoering geven aan het beleid zoals dat is vastgelegd in de Omgevingsvisie van de provincie. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het volgende gedeelte van het bestaande verouderde bedrijventerrein naar een woongebied mogelijk en sluit daarbij aan bij de Omgevingsvisie. Een laatste bestemmingsplan voor het zuidelijke deel zal op termijn nog volgen.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurplan Almelo: Symbiose tussen stad en land

Het structuurplan Almelo is in 2003 door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld en in 2006 en tweemaal in 2008 op onderdelen gewijzigd. De meest recente “Partiële herziening Structuurplan Almelo, Indiëterrein” is op 6 april 2010 vastgesteld.

Het structuurplan is te beschouwen als een ontwikkelingsvisie voor geheel Almelo. De in het structuurplan beschreven randvoorwaarden en ontwikkelingen zijn vastgelegd in een bij het structuurplan behorende plankaart. De laatste herziening is specifiek gericht op het onderhavige plangebied en heeft betrekking op het vergroten van de woonlocatie voor het Indiëterrein. Tevens is in dit kader ook de gehele plankaart behorend bij het Structuurplan Almelo omgezet naar een ander digitaal programma (van Igos naar Microstation). Met uitzondering van het Indiëterrein zijn er geen wijzigingen in de plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0023.jpg"

Afbeelding: uitsnede plankaart structuurplan Almelo

In de nieuwe plankaart is het grootste deel van Indië aangewezen als "wonen ontworpen". Alleen de westzijde van het gebied is aangewezen als "Werken bestaand". Dit gebied komt overeen met het plangebied van het bestemmingsplan "De Velden" voor fase 1 van de ontwikkeling van het Indiëterrein. Indië wordt in het structuurplan genoemd als nieuwe binnenstedelijke locatie die er voor zal zorgen dat het gebied Turfkade en de nieuw te ontwikkelen locatie Aadorp op het centrum van Almelo worden aangesloten. Indië zou naast bedrijven ook ruimte moeten bieden aan 600 woningen.


De Kolthofsingel behoort volgens het structuurplan tot de bestaande lokale hoofdwegen. Aan de noordzijde van Indië is ter hoogte van de Vissedijk met de Burgemeester Schneiderssingel een nieuwe lokale hoofdweg aangelegd. De Haven Noordzijde en de Sluiskade Noordzijde tenslotte zijn aangewezen als recreatieve fietsroute.

4.3.2 Masterplan Almelo

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. In figuur 5.4 zijn de verschillende plandelen in het Masterplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0024.jpg"

Figuur 5.4 Uitsnede kaart Masterplan (Bron: Gemeente Almelo)

Almelo is in het Masterplan opgedeeld in vijf samenhangende plandelen. Het Indiëterrein is gelegen in de plandelen Centrum en Noord.

Het plandeel Centrum wordt als de belangrijkste pijler van de ruimtelijke visie gezien en daarmee ook als het belangrijkste plandeel. Voor het plandeel Centrum is daarom een uitwerking van het Masterplan opgenomen (Binnenstadplan). In het Binnenstadplan is het plandeel opgedeeld in deelgebieden. Het Indiëterrein behoort tot het deelgebied 'Opgerekte' binnenstad. Binnen dit deel van de binnenstad is ruimte voor binnenstedelijke woonmilieus. Bij een aantal locaties in dit deel van de binnenstad zal functieverandering of vernieuwing gaan plaatsvinden, zoals het Indiëterrein. Voor deze ontwikkelingen wordt aangegeven dat geprofiteerd kan worden van de nabijheid van stedelijke functies en levendigheid. De plannen voor deze locaties zorgen voor nieuwe bijzondere woonmilieus en helpen de stad in balans te brengen. Het Indiëterrein wordt daarbij aangemerkt als essentieel voor het slagen van de uitgangspunten van het Masterplan, waardoor het Indiëterrein is aangewezen als Kernproject van het Masterplan.

In het Masterplan is in 2004 voor het Indiëterrein uitgegaan van de realisatie van 450 woningen. Van dit aantal mag gemotiveerd worden afgeweken. Sinds 2004 is duidelijk geworden dat meer woningen hier gewenst zijn. Daarom is in de eerder genoemde partiele herziening van het structuurplan het woningaantal aangepast tot 600.

Ten noorden van het Indiëterrein wordt de transformatie van het groengebied tot een nieuw stadspark (Noorderpark) voorzien. Tussen het Noorderpark en het Indiëterrein komt de Noordallee (inmiddels omgedoopt tot Burgemeester Schneiderssingel). Deze vormt een belangrijke ontsluiting van de binnenstad vanuit het noorden.

Gebieden als het Indiëterrein dienen volgens het Masterplan nieuwe ruimte te bieden aan bedrijven waarvoor het stedelijke karakter zeer belangrijk is. De landschappelijke kwaliteiten van het Noorderpark en het kanaal bieden bovendien aanknopingspunten voor een woongebied met twee gezichten. Voor het Indiëterrein is daarom aangegeven dat centrumstedelijke woonmilieus zullen worden gecombineerd met nieuwe soorten van bedrijvigheid en dienstverlening.

De waardevolle en beeldbepalende gebouwen van de textielverwerkende industrie completeren de locatie. Bezoekers vanuit het noorden zullen via de Noordallee het Indiëterrein moeten zien als vooraankondiging van het centrum. Bij de ontwikkeling van het Indiëterrein moet tenslotte rekening worden gehouden met de milieuregels vanwege het naastgelegen terrein Turfkade. In het Masterplan is aangegeven dat bedrijven met zware milieueisen uit deze omgeving worden geweerd.

4.3.3 Woonvisie Almelo 2020

Op 3 juli 2012 is de nieuwe Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de vorige woonvisie in 2006 is er veel veranderd. Hierbij valt te denken aan de economische neergang, vergrijzing en individualisering. Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo en waren de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe woonvisie.

4.3.3.1 Visie

Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor dan de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen 'compleet' palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.

Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld: Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven; Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad. Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens.

4.3.3.2 Woningbouwprogramma

Voor Almelo zijn meerdere prognoses beschikbaar op basis waarvan de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens kunnen worden ingeschat. Uit prognoses blijkt dat er een structurele behoefte is aan meer woningen in Almelo. Gezien de verwachte ontwikkelingen en behoeften streeft Almelo naar 75.000 inwoners in 2020. Dat is een reële verwachting voor de lange termijn, passend bij de prognoses voor een gezonde woningmarkt, en sluit aan bij de verwachtingen van de provincie. De realisatie van deze structurele opgave wordt echter door de conjunctuur danig beïnvloed. Idealiter, in het licht van de bevindingen en uitspraken gedaan in deze woonvisie, worden er per jaar dan zo'n 200 tot 225 woningen netto toegevoegd aan de voorraad. Op termijn zullen de betreffende woningen gerealiseerd moeten worden, omdat er behoefte aan is, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Tegelijkertijd wil men een realistisch programma, waarin ook de gevolgen van de economische crisis voor de woningmarkt meegenomen worden. Vanwege deze redenen is voor een flexibele woningbouwprogramma gekozen.

4.3.3.3 Indië terrein

Het Indië terrein is in de woonvisie aangewezen als een mogelijke nieuwbouwlocatie voor woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van nieuwbouwwoningen en de herstructurering van een industrieterrein, zodat een deel van het regionale behoefte aan woningen in dit plangebied kan worden gerealiseerd. Voor Indië specifiek en voor herstructurering in het algemeen is voor de periode van 2010-2020 een indicatie gegeven van in totaal 1.312 woningen.

4.3.4 Bomenstructuurplan

Het bomenstructuurplan – als onderdeel van het bomenbeleid – is een beleidsdocument dat de gemeentelijke visie op bomen verwoordt, de bestaande en toekomstig te realiseren boomstructuren aanwijst en maatregelen formuleert die van belang zijn voor behoud, versterking en ontwikkeling van de bomenstructuur. Daarnaast vormt het bomenstructuurplan het belangrijkste document om input te leveren voor bescherming en inpassing van bestaande bomen en nieuw aan te planten bomen in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten. Ook functioneert het plan als toetsingsinstrument voor de gemeentelijke kapverordening om te bepalen of (particuliere) bomen al dan niet kapvergunningplichtig zijn.

Het bomenstructuurplan is een planvorm zonder juridische status. Dit betekent dat het plan een (beleids)sturend en richtinggevend karakter heeft zonder dwingend te zijn. Met het vaststellen van de inhoud van het plan legt het gemeentebestuur haar beleid voor de periode 2010-2020 vast. Het bomenstructuurplan wordt daarmee een uitgangspunt in toekomstige discussies over bomen en legt de basis voor bomen in nieuwe plannen. Het plan zorgt voor borging van waardevolle bomen en bomenstructuren en het hieraan toekennen van het juiste gewicht als het gaat om weging van de verschillende belangen. Ook zal het plan richtinggevend zijn voor het opstellen van beheer- en werkplannen voor het bomenonderhoud en zodoende houvast bieden voor het dagelijkse beheer en onderhoud van het gemeentelijke bomenbestand.

Binnen het plangebied zijn geen bomen, boomrijen of boomgroepen aanwezig die in het bomenstructuurplan worden genoemd. Het bomenstructuurplan vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.4 Samenvatting en motivatie woningbouw

De herontwikkeling van het Indiëterrein, waarvan dit bestemmingsplan de tweede fase vormt, is in lijn met het beleid op alle overheidsniveaus. De argumenten om voor de locatie Indië te kiezen in plaats van andere locaties in Almelo/de regio zijn als volgt:

  • 1. Woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied

Zuinig met ruimte omgaan en bestaande steden revitaliseren heeft beleidsmatig de voorkeur boven het uitbreiden van de stad met uitleglocaties ten koste van het groen en het buitengebied. Realisatie van woningen op het Indiëterrein past in deze beleidslijn.

Het bestemmingsplan Waterrijk, dat op 17 januari 2012 door de gemeenteraad van Almelo is vastgesteld voorziet in circa 1.100 woningen in het noordelijke buitengebied van Almelo. Het besluit van de raad om deze gronden aan de provincie te verkopen en terug te bestemmen tot een agrarische bestemming maakt, dat een deel van deze woningaantallen kan worden ingezet ten behoeve van binnenstedelijke ontwikkelingen. Hiermee gaat de gemeente voldoen aan de afspraken zoals gemaakt met de provincie en nader uitgewerkt door de Stec-groep. Op deze wijze wordt ruimte gecreëerd voor de ontwikkeling van het Indië-terrein. Het voorstel hiertoe is op 3 februari 2016 ambtelijk met de provincie besproken. Per saldo zal er dan door de realisatie van woningen op het Indiëterrein geen sprake zijn van een toename van het aantal woningen op gemeenteniveau.

De provincie heeft ambtelijk positief gereageerd op dit voorstel. Ondanks dat het geheel feitelijk nog tot uitvoer moet worden gebracht is met zekerheid te zeggen dat de ontwikkeling van het wegbestemmen van een groot deel van het bestemmingsplan Waterrijk doorgang zal vinden. De gemeente Almelo heeft hiertoe een contract gesloten met de provincie.

  • 2. Revitaliseren van de stad en verbetering van het milieu

De geplande herontwikkeling biedt de kans om een verouderd en grotendeels al leegstaand industrieterrein in het centrum van Almelo te vervangen door een bijzondere en kwalitatief hoogwaardige woonwijk. Naast een stedenbouwkundige kwaliteitsverbetering vindt ook een verbetering van het milieu plaats. Door de transformatie van een industrieterrein tot woonwijk vindt een duidelijke vermindering van overlast in de omgeving plaats. Ook vindt in het kader van het project bodemsanering plaats.

  • 3. Indië heeft een unieke ligging met een uniek concept waar vraag naar is

Bij het Indiëterrein gaat het dan ook om een bijzondere locatie. Op loopafstand van het centrum van Almelo ontstaat een nieuw stuk binnenstad. Het aanbod aan woningen is divers. De mix van woningen met historische fabrieksgebouwen, monumentale eiken, water, cultuur en horeca maakt Indië uniek. Door de realisatie van dit uniek project wordt ook een positief impuls gegeven aan de rest van Almelo.

  • 4. Water als bijzonder element in het centrum van Almelo

De herontwikkeling van het Indiëterrein voorziet ook in de realisatie van grote waterpartijen. Deze waterpartijen zijn uniek in Twente. Geen enkele gemeente heeft hier water tot in het centrum. Het beoogde waterbekken voegt een bijzondere kwaliteit toe aan Indië, maar ook aan het hele centrum van Almelo. De realisatie hiervan is echter afhankelijk van de voortgang van de woningbouw.

  • 5. Woningbouwprogramma (Woonvisie Almelo 2020)

Voor Almelo zijn meerdere prognoses beschikbaar op basis waarvan de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens kunnen worden ingeschat. Uit prognoses blijkt dat er een structurele behoefte is aan meer woningen in Almelo. Gezien de verwachte ontwikkelingen en behoeften streeft Almelo naar 75.000 inwoners in 2020 (zie ook Woonvisie Almelo 2020). Dat is een reële verwachting voor de lange termijn, passend bij de prognoses voor een gezonde woningmarkt, en sluit aan bij de verwachtingen van de provincie. De realisatie van deze structurele opgave wordt echter door de conjunctuur danig beïnvloed. Idealiter, in het licht van de bevindingen en uitspraken gedaan in de woonvisie, worden er per jaar dan zo'n 200 tot 225 woningen netto toegevoegd aan de voorraad. Op termijn zullen de betreffende woningen gerealiseerd moeten worden, omdat er behoefte aan is, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Tegelijkertijd wil men een realistisch programma, waarin ook de gevolgen van de economische crisis voor de woningmarkt meegenomen worden. Vanwege deze redenen is voor een flexibele woningbouwprogramma gekozen.

Indiëterrein

Het Indië terrein is in de woonvisie aangewezen als een mogelijke nieuwbouwlocatie voor woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van nieuwbouwwoningen en de herstructurering van een industrieterrein, zodat een deel van het regionale behoefte aan woningen in dit plangebied kan worden gerealiseerd. Voor Indië specifiek en voor herstructurering in het algemeen is voor de periode van 2010-2020 een indicatie gegeven van in totaal 1.312 woningen.

  • 6. Bewezen vraag die hoger is dan de prognoses

Na de economische crisis van 2008 is de Nederlandse huizenmarkt ingestort, waardoor het nodig was om de bouw van nieuwe huizen te beperken en op regionaal gebied te sturen. De markt is recentelijk weer aangetrokken en er worden weer duidelijk meer woningen verkocht. Verwacht wordt dat deze groei verder zal toenemen. Gebleken is dat de woningen van fase 1 van Indië goed in de markt liggen. De verkoop ligt boven verwachting. Dat wordt ook van de woningen in de vervolg fase(s) verwacht, zeker nu de woningmarkt weer aantrekt.

Van de in 2015 en 2016 gerealiseerde woningen waren 42 eenheden in de vrije sector huur (> ca. 700,- per maand). Landelijk onderzoek toont aan dat in deze klasse grote behoefte is. Dat geldt ook voor Almelo. Het is dan ook rëel om aan te nemen dat het beoogde aantal woningen voor Indië ook daadwerkelijk de komende jaren gebouwd zullen gaan worden.

  • 7. Lange procedure

De woningbouw is afhankelijk van de vaststelling van de bestemmingsplannen voor de diverse fases. Omdat de ruimtelijke ordeningsprocedures lange doorlooptijden kennen, is het dan ook van groot belang om deze op tijd te starten. Het is daarom van belang dat ook het nu voorliggende bestemmingsplan zo snel mogelijk kan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Algemeen

Sinds begin jaren ’80 is de Wet geluidhinder van kracht. De wet heeft tot doel om de geluidsoverlast voor nieuwe geluidsgevoelige functies te beperken. Volgens de Wet geluidhinder zijn woningen, scholen en bepaalde medische voorzieningen (met een nachtfunctie) te beschouwen als geluidsgevoelige functies. Indien een geluidsgevoelige functie binnen een geluidszone van een weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer, spoorweg of industrieterrein mogelijk wordt gemaakt, dient door middel van een akoestisch onderzoek te worden nagegaan wat de geluidsbelasting ter plaatse van de geluidsgevoelige functie zal zijn.

Weg- en spoorwegverkeer

Uit berekeningen van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai (Bijlage 1) is in februari 2017 gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De geluidbelasting na aftrek van de correctie conform artikel 110g Wgh bedraagt ten hoogste 39 dB.

Ter plaatse van het plangebied bedroeg de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai ten hoogste 66 dB. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt met 11 dB overschreden. De ten hoogste toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt echter in acht genomen.

Spoorweg emplacement

Ten zuiden van het plangebied is het spoorweg emplacement Almelo gesitueerd. De inrichting is vergunningsplichtig in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het akoestisch onderzoek naar de geluidimmissie, ten gevolge van het spoorwegemplacement (Bijlage 2) ter plaatse

van geluidgevoelige bestemmingen binnen het plangebied ‘Indië Woongebied 2’, heeft als uitgangspunt het in opdracht van ProRail uitgevoerde akoestisch onderzoek ten behoeve van een aanvraag om omgevingsvergunning.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de grenzen van de bouwvlakken binnen het plangebied bedraagt ten hoogste 54 dB(A) etmaalwaarde. Aan de bovengrenswaarde 55 dB(A) etmaalwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt voldaan. Maximale geluidniveaus zijn beoordeeld conform de beoordelingswijze uit de ‘Circulaire beoordelingswijze piekgeluiden voor spoorwegemplacementen’. De rekenresultaten geven geen aanleiding voor het toepassen van een straftoeslag op de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus.

Als toetsingswaarde voor indirecte hinder is de voorkeursgrenswaarde (Lden) van 55 dB, overeenkomstig

de Wet geluidhinder, voorgesteld. Het berekende geluidniveau (Lden) bedraagt ten hoogste 49

dB, ruimschoots lager dan de toetsingswaarde.

Industrielawaai

Door de herontwikkeling van het Indië terrein, zullen alle nu zittende bedrijven uiterlijk per 31-12-2017 vertrekken. Ook Ten Cate heeft de opzegging geaccepteerd.

Witzand

Uit het onderzoek (Bijlage 3) is gebleken dat voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als maximale geluidniveau aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. De bedrijfsactiviteiten van Witzand kunnen worden uitgevoerd zonder dat de normstellingen uit het Activiteitenbesluit ter plaatse van het plangebied worden overschreden. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat binnen het plangebied in voldoende mate gewaarborgd is.

Cumulatie

Zoals uit het voorafgaande naar voren is gekomen, is het plangebied geluidbelast door wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en geluid vanwege verschillende bedrijven in de directe omgeving. Hierdoor is het noodzakelijk om de cumulatie nader te onderzoeken (Bijlage 4). Uit de berekende MKM-waarden is af te leiden dat de milieukwaliteit varieert van ‘matig’ tot ‘slecht’. Een MKM-waarde hoger dan 65 dB(A), behorende bij het kwaliteitsoordeel ‘slecht’, treedt slechts vier keer op. De bepalende bron is het railverkeerslawaai. Van belang is dat de berekeningen gemaakt zijn, zonder rekening te houden met de afschermende werking van de (eerstelijns) bebouwing. Gelet op de toegestane bouwhoogte binnen het plangebied, zal de cumulatieve geluidbelasting op de tweedelijns en daar achterliggende bebouwing nog verder afnemen.


Het zwaartepunt van de milieukwaliteit bevindt zich in de klassen matig en tamelijk slecht. Daar het plangebied in een stedelijke omgeving is gesitueerd en geluidbelast is vanwege meerdere geluidbronnen, kan deze milieukwaliteit als acceptabel worden beschouwd.

Maatregelen

Uit het uitgevoerde geluidsonderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Daarnaast worden ook de ambitiewaarde uit het gemeentelijke geluidbeleid overschreden. Aanvullend onderzoek heeft uitgewezen, dat bronmaatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en bezwaren van vervoerskundige aard ontmoeten én dat overdrachtsmaatregelen wel doeltreffend zijn, maar bezwaren ontmoet van financiële en stedenbouwkundige aard. Een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder tot de berekende waarden, is derhalve noodzakelijk.

Op grond van de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit 2012 moet de karakteristieke geluidwering van de

gevels van de appartementen voldoende zijn, ten een aanvaardbaar binnenniveau in de woningen te

waarborgen.

5.2 Trillingen

Vanwege de nabijheid van het plangebied kan mogelijke trillingshinder als gevolg van het treinverkeer niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is in december 2017 door onderzoeksbureau Alcedo onderzoek naar eventuele trillingshinder uitgevoerd (zie Bijlage 5).

De trillingsmetingen zijn onbemand uitgevoerd in de periode van 15 tot en met 22 december 2017. Op basis van de uitgevoerde trillingsmetingen en de verkregen meetresultaten kan worden geconcludeerd dat bij de geplande nieuwbouw voldaan zal worden aan de streefwaarden behorende bij nieuwbouw en treinverkeer uit de SBR richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen". Er hoeven geen (extra) maatregelen voor de nieuwbouw getroffen te worden om aan de streefwaarden te voldoen.

Dit onderwerp vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.3 Bodem

Voor de realisatie van nieuwe bebouwing geldt dat er inzicht nodig is in de bodemkwaliteit. De bodem in het plangebied is daarom getoetst aan de geldende streef- en interventiewaarden die zijn opgenomen in de Circulaire bodemsanering 2009 (d.d. 03 april 2012, Ministerie van Infrastructuur en Milieu). Er is daarbij sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien een interventiewaarde van een stof wordt overschreden (voor 25m3 grond en/of 100 m3 grondwater). Sanering is dan noodzakelijk.

Het Indiëterrein is geruime tijd in gebruik geweest ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. In en nabij het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken verricht en worden enkele bodemsaneringsactiviteiten uitgevoerd.

Uit de bodemonderzoeken is gebleken dat op een aantal plaatsen op het Indiëterrein sprake is van een verhoogde concentratie aan verontreinigende stoffen in de grond en/of het grondwater. Voor wat betreft de grond gaat het deels om immobiele verontreinigingen met zware metalen, PAK en/of zware minerale olie. Daarnaast zijn er ook een aantal mobiele verontreinigingen (met name chloorhoudende oplosmiddelen en in mindere mate lichtere minerale olie) aanwezig. Ook zijn in de bovenste meter van de toplaag, verspreid over het terrein, bijmengingen met puin, sintels, kolengruis en glas aangetroffen. Ter plaatse van de brongebieden met mobiele verontreinigingen zijn tevens verontreinigingen in het grondwater aangetroffen. Tenslotte is op een tweetal locaties asbest aangetroffen. Op basis van de omvang van de grondverontreiniging en/of de omvang van de grondwaterverontreiniging is voor het Indiëterrein als geheel sprake van twee ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Beide locaties bevinden zich buiten het onderhavige plangebied.

In december 2015 is door KWA bedrijfsadviseurs de actuele verontreinigingssituatie voor het onderhavige plangebied in kaart gebracht (Bijlage 7).

Hierbij wordt geconcludeerd dat op basis van de huidige kwaliteitsgegevens van de grond en het grondwater en de geplande saneringsactiviteiten er vanuit de bodemkwaliteit geen

belemmeringen voor de beoogde functies van het bestemmingsplan worden gezien.

5.4 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit, wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor zwevende deeltjes wordt eveneens op diverse locaties overschreden.

In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen, moet worden getoetst aan de grenswaarden.

 

De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van de bestaande (planologische) toestand. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de

ingsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto, bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Voor de bouw van kantoren geldt bij één ontsluitingsweg een bedrijfsvloeroppervlak van 100.000 m2 en bij twee ontsluitingswegen geldt een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2.

Dit bestemmingsplan voorziet samen met twee andere bestemmingsplannen in de transformatie van een bedrijventerrein naar woningen en bedrijven. Hierdoor wordt voor het grootste deel de ene functie vervangen met een andere. De netto toevoeging is dus veel geringer dan de 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoren (bij één ontsluitingsweg) die 'niet in betekenende mate bijdragen'. Dat geldt ook als de ontwikkelingen die in de andere bestemmingsplannen voor het Indiëterrein worden voorzien meegenomen worden in de beoordeling. De drempel van 3.000 woningen of 200.000 m2 kantoren (bij twee ontsluitingswegen) zal niet overschreden worden. Er kan daarom worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn om het bestemmingsplan vast te stellen.

Aanvullend op het voorafgaande kan hier verwezen worden naar het onderzoeksrapport van Cauberg-Huygen uit 2010 (Bijlage 8) waarin geconcludeerd wordt dat ruimschoots aan de luchtkwaliteitseisen wordt voldaan.

Natura 2000

Op 8,2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Wierdense Veld. Op grotere afstand - 8,9 kilometer - van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Engbertsdijksvenen. De afstand van deze gebieden tot het onderhavige plangebied is zodanig groot, dat geen negatief effect vanwege een toename aan stikstof in deze gebieden wordt verwacht. Daarnaast blijkt uit voorafgaande tekst al dat er geen significante toename aan verkeersintensiteiten wordt verwacht, omdat het hier gaat om de vervanging van industriële bedrijven met woningen.

5.5 Fysieke veiligheid

5.5.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen

van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het

belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen

brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en

gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen.

De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en

de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande

wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming

van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen

incidenten plaats kunnen vinden.

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de Brandweer Twente voor advies. Het advies van 4 april 2017 is in de volgende paragrafen verwerkt.

5.5.2 Bereikbaarheid

5.5.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via

het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en

bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • de weg voldoet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.

Een beschrijving van de bereikbaarheid in het plangebied staat in 5.5.2.2 beschreven.

5.5.2.2 Situatiebeschrijving bereikbaarheid

De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. De inrichting van de ruimte kan bestrijding negatief of positief beïnvloeden. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Wanneer (brandweer) toegangen meer dan 40 meter van de openbare weg liggen dient er een opstelplek op eigen terrein gerealiseerd te worden. De volgende afmetingen zijn dan van toepassing:

  • breedte 5,5 meter
  • lengte 10 meter
  • hoogte 4,2 meter
  • totaal gewicht 25 ton
  • aslast 11,5 ton

Bij objecten waar zich grote groepen mensen bevinden gelden andere afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0025.jpg"

Figuur 5.1: hoofduitrukroutes brandweer Almelo

In 2007 zijn in samenspraak met de hulpdiensten (waaronder de brandweer) de nieuwe uitrukroutes aangewezen. Na het vaststellen van de hulpdienstroutes vormt dit een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur.

De in het plangebied gelegen Kolthofsingel en de Haven Noordzijde zijn aangewezen als hoofduitrukroutes voor de brandweer. Om de bereikbaarheid te garanderen zullen er op de Kolthofsingel geen snelheidsremmers worden gerealiseerd. Op de meest oostelijk hulpdienstroute van het plangebied (Laan van Indië) zullen in eerste instantie zoveel mogelijk brandweervriendelijke snelheidsremmer worden toegepast.

5.5.3 Opkomsttijd
5.5.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0026.png"

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan,

vastgesteld. Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 5.5.3.2 beschreven.

5.5.3.2 Situatiebeschrijving opkomsttijd

Door de Brandweer Twente is een berekening van de opkomsttijd opgesteld. De berekening betreft de theoretische opkomsttijd en kan in praktijk verschillen met de daadwerkelijke opkomsttijd. Redenen voor een vertraging kunnen bijvoorbeeld wegwerkzaamheden zijn. Daarnaast dient u er rekening mee te houden dat de procedure om te komen tot een definitief en vastgesteld bestemmingsplan over het algemeen een lange doorlooptijd kent. Indien er een advies aan Brandweer Twente is gevraagd kan tussentijds door diverse ontwikkelingen de opkomsttijd gewijzigd zijn.

Voor de objecten binnen het plangebied geldt in basis een opkomsttijd van 12 minuten. Berekeningen van Brandweer Twente tonen aan de eerste tankautospuit in theorie binnen de gestelde termijn ter plaatse kan zijn.

5.5.3.3 Advies opkomsttijd

Aangezien de eerste tankautospuit in theorie binnen de gestelde norm ter plaatse is, zijn er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voor deze objecten. Door het plangebied wordt de bestaande hoofduitrukroute van de brandweer echter afgewaardeerd. De Haven Noordzijde betreft een 50-km per uur weg en zal worden afgewaardeerd naar 30-km per uur. Door de aanleg van de Burgemeester Schneiderssingel is er een alternatieve route aangelegd. Daarnaast adviseert de brandweer om in de Laan van Indië hulpdienstvriendelijke snelheidsremmers aan te brengen, zodat deze route eventueel als alternatief van de Burgemeester Schneiderssingel gebruikt kan worden. Desondanks zal dit in theorie tot een minimale vertraging in de opkomsttijd lijden met name in de omgeving van de Aalderinkshoek.

5.5.4 Bluswatervoorziening
5.5.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen 3 minuten worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij een continuïteit van tenminste 1 uur is gegarandeerd.

  • De secundaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen een half uur worden opgebouwd en operationeel zijn, waarbij sprake moet zijn van een continuïteit van tenminste 4 uur met een minimale capaciteit van 90m3/per uur. Er geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Deze bluswatervoorziening kan binnen een uur worden opgebouwd en operationeel zijn. Hiervoor geldt een capaciteiten van minimaal 120m3/per uur en het bluswater is onbeperkt leverbaar. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken. Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 5.5.4.2 beschreven.

5.5.4.2 Situatieschets bluswatervoorziening

Voor gewone woningen is een capaciteit van 30m³/uur toereikend. Voor bedrijven en andere voorzieningen is een capaciteit van 60m³/uur nodig. Binnen 40 meter van een brandweertoegang dient een brandkraan aanwezig te zijn. De onderlinge afstand van brandkranen mag niet meer dan 80 meter zijn. Binnen een afstand van 320 meter dient een open water te liggen, dat geschikt is als secundaire bluswater-voorziening (voor de duur van 4 uur, 90m³/uur). Omdat in het plangebied naast woningen ook andere functies komen, waaronder horeca en een kinderdagverblijf, is het van belang, dat leidingen conform brw-richtlijnen met een capaciteit van 60m³/uur worden aangelegd. Daarnaast moet voorkomen worden dat brandkranen in parkeervakken komen te liggen.

5.5.4.3 Advies bluswatervoorziening

Geadviseerd wordt om bij de uitvoering van het plangebied degenoemde basisuitgangspunten mee te nemen in het ontwerp van het drinkwaterleiding net en op voorhand rekening te houden met het bijplaatsen van extra brandkranen op het (nieuwe) drinkwaterleidingnet. De appartementencomplexen dienen specifiek beoordeeld te worden bij de omgevingsvergunning.

5.5.5 Zelfredzaamheid
5.5.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid. Een beschrijving van de zelfredzaamheid staat in 5.5.5.2 beschreven.

5.5.5.2 Zelfredzaamheid specifiek

Het betreft een plangebied bestemd voor voornamelijk (grondgebonden) woningbouw. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toegestaan. In de regels wordt kinderopvang echter uitgesloten, waardoor de aanwezigen over het algemeen zelfredzaam zullen zijn of zijn instaat elkaar in veiligheid te brengen. Een aandachtspunt vormt de ontwikkeling dat mensen tegenwoordig langer zelfstandig thuis blijven wonen. Daarnaast brengt de functie 'wonen' met zich mee dat de mensen niet altijd wakend zijn.

5.5.6 Waarschuwen van de bevolking
5.5.6.1 Sirenedekking plangebied

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.

Een beschrijving van de sirenedekking in het plangebied staat in 5.5.6.2 beschreven.

5.5.6.2 Sirenedekking

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het dekkingsgebied van een sirene aan de Brugstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0027.png"

Figuur 5.3 : overzicht sirenedekking

5.5.7 Conclusie en advies Brandweer Twente

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in basis voldoet aan de bereikbaarheideisen. Het gebied is via hoofdonsluitingen via twee zijden bereikbaar. Geadviseerd wordt om bij de ontwikkelgebieden en het wegprofiel rekening te houden met de handreiking. Dit geldt tevens voor de realisatie van de brandkranen op het drinkwaterleidingnet. Voor het plangebied geldt daarnaast dat de brandweer in theorie binnen de gestelde norm ter plaatse kan zijn. Echter wordt een gedeelte van een hoofdrijroute van de brandweer afgewaardeerd. Er zijn alternatieven, echter dient rekening te worden gehouden met een vertraging in de opkomsttijd.

5.6 Externe veiligheid en technische infrastructuur

Vanuit het oogpunt van veiligheid en technische infrastructuur is een aantal zaken van belang. Zo gelden er veiligheidszones met betrekking tot bepaalde leidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg of het spoor.

5.6.1 Straalpaden, kabels en leidingen

Het plangebied is volgens de belemmeringenkaart van de provincie gelegen buiten de zone van een straalpad. Er gelden daarom geen maximale bouwhoogtes als gevolg van straalpadverbindingen.

In het plangebied zijn geen hoofdgastransportleidingen aanwezig.

5.6.2 Externe veiligheid inrichtingen

Het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en giftige stoffen kan risico's met zich meebrengen. Voor ruimtelijke projecten in de nabijheid van het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen moet daarom onderzoek worden gedaan naar individueel (plaatsgebonden)- en/of groepsrisico.

Op de risicokaart van de provincie is aangegeven dat er ten westen van het plangebied opslag van propaan plaatsvindt in een bovengrondse tank. Uit de gegevens van de gemeente blijkt dat het om een tank van 5 m³ ging en dat deze tank inmiddels al is verwijderd. Daarnaast is ook een LPG/propaan tank aan de Haven Noordzijde verwijderd. Op het nabijgelegen spooremplacement worden conform afspraken tussen de gemeente Almelo en Prorail geen gevaarlijke stoffen meer gerangeerd. De nieuwe milieuvergunning aanvraag voorziet ook niet meer in het rangeren met gevaarlijke stoffen. Wel vindt over het doorgaand spoor nog beperkt transport van gevaarlijke stoffen plaats (zie 5.5.3).

5.6.3 Externe veiligheid transport

Het vervoer van gevaarlijke stoffen als LPG en giftige stoffen kan risico's met zich meebrengen. Voor ruimtelijke projecten in de nabijheid van transportwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd moet daarom onderzoek worden gedaan naar individueel (plaatsgebonden)- en/of groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Ook de toekomstige Burgermeester Schneiderssingel zal niet worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er is daarom geen onderzoek nodig voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Op circa 80 meter afstand van de eerste bebouwing bevindt zich de spoorlijn tussen Deventer en Almelo. Deze verbinding wordt echter wel gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Onderzoek is daarom nodig.

In november 2015 is door onderzoeksbureau AVIV een onderzoek naar de externe veiligheid vanwege het spoortraject Almelo - Hengelo uitgevoerd (Bijlage 9). Uit het onderzoek is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen. De breedte van de veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour 10-6) gemeten vanaf het midden van het spoortraject is namelijk 0 meter.

Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De realisatie van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen leidt niet tot een toename van het groepsrisico.

Tenslotte geldt volgens de Regeling Basisnet voor het spoortraject Almelo - Hengelo geen plasbrandaandachtsgebied (PAG).

5.6.4 Explosieven

Door REASeuro is in januari 2005 een quick-scan verricht naar de eventuele aanwezigheid van Niet Gesprongen Explosieven (NGE) ter plaatse van het Indiëterrein (Bijlage 10). Uit de quick-scan blijkt dat het niet te verwachten is dat er tijdens de voorgenomen bouwwerkzaamheden een verhoogd risico is op het aantreffen van een NGE. De werkzaamheden kunnen derhalve op reguliere wijze worden uitgevoerd.

5.6.5 Externe veiligheidsbeleid Almelo

In maart 2014 is door de gemeente Almelo het externe veiligheidsbeleid opgesteld.

Visie op externe veiligheid

Eén van de kerntaken van de overheid is het bieden van een veilige leefomgeving voor haar burgers. In

die zin draagt de gemeente Almelo een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe

veiligheid. Om deze verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente haar visie op externe veiligheid

geformuleerd. Onderdeel van de externe veiligheidsvisie is een afweging in het spanningsveld van

externe veiligheidsambities enerzijds en maatschappelijke kosten anderzijds. Hierbij dient opgemerkt te

worden dat het externe veiligheidsbeleid weliswaar richting geeft en bepalend is voor de benadering van

externe veiligheidssituaties, maar dat in voorkomende gevallen maatwerk mogelijk blijft (verantwoording

groepsrisico).

Ambities binnen wettelijke kaders

Als het gaat om het ambitieniveau voor externe veiligheid binnen de gemeente Almelo is door de

wetgever een minimum-veiligheidsniveau gedefinieerd. Zo bestaat voor het plaatsgebonden risico een

grenswaarde en een richtwaarde waar aan moet worden getoetst. Voor groepsrisico bestaat een

verantwoordingsplicht en de verplichting advies te vragen aan de Veiligheidsregio Twente; daarbij dient

getoetst te worden aan een oriëntatie waarde. Binnen deze kaders staat het de gemeente Almelo vrij

om eigen ambities te formuleren.

De kern van de visie van Almelo is de ambitie om een verantwoord evenwicht te scheppen tussen het

gebruik van gevaarlijke (afval)stoffen, met de risico's die hieraan zijn verbonden en de behoefte aan

veiligheid (bijv. in de woonomgeving).

Deze ambitie is gebaseerd op de overtuiging dat risico's een onderdeel zijn van het maatschappelijk

verkeer. Dit laat onverlet dat de gemeente een verantwoordelijkheid heeft om deze risico's te

minimaliseren en beheersbaar te maken, de nadelige effecten te reduceren en grenzen te stellen die

gehandhaafd kunnen en moeten worden.

De gemeente kan niet op alle activiteiten met gevaarlijke (afval)stoffen direct invloed uitoefenen. De

verantwoordelijkheid voor een verantwoorde omgang met deze stoffen ligt ook bij de gebruiker of

eigenaar. Daarnaast bezitten de provinciale en de nationale overheid bevoegdheden en

verantwoordelijkheden inzake gevaarlijke(afvalstoffen) binnen de gemeentegrenzen van Almelo.

Het is vanzelfsprekend dat de gemeente Almelo zich in ieder geval wenst te conformeren aan haar

wettelijke verplichtingen. Dit betekent dat invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het

groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen. Het plaatsgebonden risico dient daarbij minimaal

te voldoen aan de wettelijke grenswaarde. Voor wat betreft groepsrisico, effectbenadering en risicovol

transport ontbreekt echter een harde wettelijke norm. Dit maakt het noodzakelijk om als gemeente

Almelo eigen uitgangspunten vast te leggen voor het externe veiligheidsbeleid.

Wat is (aanvaardbaar) veilig?

Bij het formuleren van beleid voor externe veiligheid dient duidelijk te zijn wat wordt verstaan onder de

term veiligheid. In het landelijke beleid en in regelgeving ten aanzien van veiligheid, de basis voor het

gemeentelijke beleid, wordt een zogeheten. risicobenadering toegepast. Dat wil zeggen dat een

afweging wordt gemaakt welke effecten aanvaardbaar zijn in relatie tot de kans waarop deze effecten

zouden kunnen plaatsvinden. Als een risicosituatie acceptabel is wil dat dus zeggen dat de risico's

aanvaardbaar worden geacht. Voor deze insteek is gekozen omdat de wetgever van mening is dat

volledige veiligheid niet te garanderen is.

Aanvaardbare veiligheid betekent dus niet:

  • Dat er geen ongelukken, incidenten of rampen met gevaarlijke (afval)stoffen kunnen voorkomen;
  • Dat er geen dodelijke slachtoffers vallen bij een ongeluk, incident of ramp;
  • Dat er geen gewonden vallen bij een ongeluk, incident of ramp.

Wat is aanvaardbare veiligheid wel:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Voldoen aan de ambities omgenomen in dit externe veiligheidsbeleid.

Woongebied Indië Deel 2

Zoals in voorafgaande paragrafen naar voren is gekomen valt het plangebied van dit bestemmingsplan

binnen de invloedssfeer van een risicobronnen (spoorlijn tussen Deventer en Almelo). Onderzoek heeft aangetoond dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie is kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde is. De realisatie van plangegebied Indië - deel 2 leidt niet tot een toename van het groepsrisico. Het bestemmngsplan is voorgelegd aan de brandweer Twente voor advies en er is aangetoond dat het gaat om een verantwoorde situatie zie ook paragraaf 5.6.6. Het project voldoet hiermee aan de wet en is in overeenstemming met het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo.

5.6.6 Verantwoording groepsrisico

Veiligheidsregio Twente, waarvan Brandweer Twente onderdeel uitmaakt, adviseert op het gebied van rampenbestrijding en de verantwoording van het groepsrisico onder andere in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het plangebied bevindt zich nabij het spoortracé Deventer-Hengelo waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

5.6.6.1 Scenario's

In of nabij het plangebied bevinden zich risicobronnen. De volgende scenario's kunnen zich hier voordoen.

Plasbrand

Op basis van de vervoerde stoffen over het spoor gaan wij in de voorbereiding op calamiteiten uit van:

  • plasbrand als gevolg van transport van brandbare vloeistoffen (bv. benzine)
  • koude/warme BLEVE als gevolg van transport van brandbare gassen (bv. LPG)
  • emissie van een toxische stof als gevolg van transport van toxische vloeistoffen en gassen (bv. ammoniak).

Bij een plasbrand zal een deel van de gebouwen door direct vlamcontact worden beïnvloed. Tot circa 30 meter van het spoor kunnen gebouwen door hittestraling mee gaan branden. Aanwezigen in objecten binnen deze afstand kunnen (dodelijk) getroffen worden. Eerste graad brandwonden zijn bovendien te verwachten tot op 60 meter van het spoor. Door hittestraling is een nog groter gebied (tot circa 100 meter) alleen te betreden door brandweermensen in beschermende kleding.

De eerste bebouwing van het plangebied ligt op circa 80 meter van het doorgaande spoortracé. Hierbij gaat het om de woningen die zich aan de Haven Noordzijde bevinden. De aanwezige personen zijn bij een plasbrand binnen in principe veilig.

BLEVE

Bij een BLEVE explodeert een onder druk vloeibaar gemaakt brandbaar gas met als gevolg een grote vuurbal. Het bezwijken van een ketelwagon is mogelijk door mechanisch falen (bv. bij een aanrijding) of door aanstraling door een brand met brandbare vloeistoffen. De vuurbal zorgt voor een hittebelasting en een drukgolf in de omgeving. Een BLEVE-scenario heeft de grootste omvang in het geval van een incident met een spoorketelwagon. Tot 140 meter zullen aanwezigen een grote kans op overlijden hebben. Tot op 330 meter van het incident is het mogelijk dat aanwezigen dodelijk worden getroffen. Materiële schade is nog op grotere afstand te verwachten (600m).

Alle woningen binnen blok 13 (het gebied tussen de Ouwensstraat en de Haven Noordzijde) bevinden zich in het gebied waarbij de aanwezigen een grote kans op overlijden hebben. De overige woningen bevinden zich binnen 300 meter.

Toxisch

Een incident met een toxische stof kan tot op zeer grote afstand gevolgen hebben. Door de diversiteit aan stoffen en de diversiteit aan factoren die invloed hebben op de mogelijke effecten van een incident met een toxische vloeistof is het moeilijk een eenduidende effectafstand aan te geven. De effectafstanden voor de afstand tot waar nog 1% van de aanwezigen kan overlijden, varieert bijvoorbeeld van 80 meter tot maximaal 1.250 meter (worst-case scenario).

Overigens merken wij op dat over het spoor, op basis van het convenant van het rijk met Akzo-Nobel, incidenteel 200 wagons met chloor mogen worden vervoerd met inachtneming van extra maatregelen in vergelijking met regulier transport van gevaarlijke stoffen. Gelet op de geringe frequentie van dit vervoer hebben wij dit scenario niet als maatgevend aangegeven. Doordat de omvang van een dergelijk incident onze hulpverleningscapaciteiten te boven gaat, is de bestuurlijke afweging gemaakt dat Twente haar repressieve voorbereiding niet op deze effecten baseert. Door middel van proactieve en preventieve middelen wordt getracht het risico (zowel kans als effect) van deze transporten te verminderen.

Afhankelijk van de windrichting en het soort incident kan verondersteld worden dat alle woningen zich binnen het effectgebied bevinden.

5.6.6.2 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Maatregelen ter optimalisatie van de rampenbestrijding zijn er op gericht om door de inzet van de hulpverlenende diensten de effecten, in termen van slachtoffers en schade, te beperken. In de volgende paragrafen bekijken wij de beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van de situatie.

De mogelijkheden om bronmaatregelen te treffen zijn slechts in beperkte mate aanwezig. Voor dit spoortracé is door de inwerkingtreding van Basisnet, een risicoplafond voor het transport van gevaarlijke stoffen ingesteld. Onlangs is echter gebleken dat de gerealiseerde aantallen wagons die over het spoortracé worden vervoerd hoger liggen dan de uitgangspunten van het risicoplafond.

De maatregelen zullen zich daarom voornamelijk richten op effect beperkende maatregelen.

Bestrijdbaarheid

Voor het spoortracé nabij het plangebied geldt dat er bij de realisatie van de geluidsschermen mogelijkheden zijn gerealiseerd om het spoortracé te kunnen betreden. Door de ligging van het spoortracé tegen het kanaal aan zijn op gedeelten van het spoor deze mogelijkheden beperkter. Bij de vergunning voor het spoorwegemplacement is rekening gehouden met de bereikbaarheid van dat gebied en ook is daar een opstelplek aan het kanaal gerealiseerd. Hierdoor zijn de mogelijkheden om op te treden geoptimaliseerd. Voor de reeds getroffen maatregelen in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is het van belang dat deze ook in praktijk bruikbaar blijven.

Zelfredzaamheid

Het betreft een plangebied bestemd voor voornamelijk (grondgebonden)woningbouw. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toegestaan. In de regels wordt kinderopvang echter uitgesloten, waardoor de aanwezigen over het algemeen zelfredzaam zullen zijn of zijn instaat elkaar in veiligheid te brengen. Een aandachtspunt vormt de ontwikkeling dat mensen tegenwoordig langer zelfstandig thuis blijven wonen. Daarnaast brengt de functie 'wonen' met zich mee dat de mensen niet altijd wakend zijn.

5.6.6.3 Maatregelen

Type maatregel   Inhoud maatregel  
Planologisch   In basis voldoet de hoofdstructuur en is het mogelijk om van de bron af te vluchten. Bij de ontwikkelblokken (voornamelijk binnen 140 meter van het spoortracé) adviseren wij te borgen dat het mogelijk is om rechtstreeks van de bron af te vluchten. Een aandachtspunt vormen daarbij eventuele hofjes.
De appartementencomplexen bevinden zich op circa 160 meter van het spoortracé. Door deze appartementencomplexen verder van het spoor te situeren wordt de kans op slachtoffers kleiner. Opgemerkt dient te worden dat de geplande appartementen zich buiten de zone bevindt waar de aanwezigen een grote kans hebben om te overlijden.
 
Vergunningtechnisch   Het betreft voornamelijk woningbouw, waarbij de vergunningtechnische maatregelen beperkt zijn.
 
Overig (bijv. bouwkundig)   Indien de gemeente besluit om appartementencomplexen te realiseren is een maatregelen dat de (mechanische) ventilatie afgesloten moet kunnen worden. Met name bij het toxische scenario kan dit relevant zijn.
 
Bestrijdbaarheid (bluswater & bereikbaarheid)   Het plangebied dient in basis te voldoen aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Daarnaast kan het kanaal als secundaire en tertiaire bluswatervoorziening dienen. Van belang is dat er opstelplekken aanwezig zijn, zodat hier ook gebruik van gemaakt kan worden. Bij de verdere detailuitwerking adviseren wij u hier rekening mee worden gehouden.
 
Zelfredzaamheid   Er is reeds in de regels geborgd dat er geen objecten voor minder of niet zelfredzame personen kunnen vestigen.
 
Informatieverstrekking / Risicocommunicatie   Wij adviseren de (toekomstige) bewoners te voorzien van informatie over de mogelijke risico's en handvatten mee te geven hoe in basis te handelen in geval van een incident.
 

5.6.6.4 Conclusie

Het voornemen is om het plangebied nabij een spoortracé te realiseren waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Onderzoek heeft aangetoond dat het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De realisatie van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen leidt niet tot een toename van het groepsrisico. Door de ligging binnen de invloedsfeer van het spoor dient er bij een incident op het spoor (ter hoogte van het plangebied) rekening mee te worden gehouden dat er dodelijke slachtoffers kunnen vallen. Maatregelen kunnen er wel aan bijdragen om de effecten te beperken. Hierbij kan gedacht worden aan vluchtroutes van de bron af of mogelijkheden om de (mechanische) ventilatie uit te kunnen schakelen. Overige maatregelen zijn in vorige paragraaf beschreven.

5.7 Geur

Ten westen van de projectlocatie, die aan de rand van het woongebied is gelegen, bevindt zich de Rioolwaterzuiveringsinstallatie Vissedijk (RWZI). Bij ontwikkeling van het onderhavige kavel en het Indiëcomplex dient rekening te worden gehouden met de geurhinder van de RWZI.

Sinds 2011 regelt het Activiteitenbesluit de geurbelasting van de RWZI. Voor de RWZI Vissedijk geldt dus sinds 1 januari 2011 dat de geurbelasting ter plaatse van bestaande geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet meer is dan 1,5 odour units per kubieke meter lucht als 98-percentiel (idem als voorheen 3 ge/m³ 98 percentiel).

Op korte afstand van de RWZI bevinden zich reeds woningen. Deze woningen staan op kortere afstand dan de nieuwe woonwijk en het onderhavige plangebied. De realisatie van nieuwe woningen in de woonwijk heeft dus geen gevolgen voor de geurruimte van de RWZI. Deze ruimte wordt bepaald door de al aanwezige woningen.

In 2009/2010 is door Witteveen en Bos voor het gehele Indiëterrein een geuronderzoek uitgevoerd. Hierbij is naast een analyse van de NeR normen een “snuffelploegmeting” uitgevoerd. De resultaten van de snuffelploegmetingen zijn verwerkt in het zogenoemde Korte Termijn Model. Uit de modelberekeningen volgt dat bij de eerste meetronde de snuffelafstand waarvoor een geurconcentratie van 1 se/m³ geldt gelijk is aan 290 meter tot de zuivering. Voor de tweede meetronde geldt een geurconcentratie van 1 se/m³ op een afstand van 510 meter tot de zuivering. Dit resulteert in een gemiddelde afstand van 400 meter tot de zuivering waarvoor geldt dat de geurconcentratie gelijk is aan 1 se/m³. De waarnemingen geven aan dat de berekende contouren, zoals vastgelegd in de milieuvergunning, een correct beeld lijken te geven van de ligging in de praktijk.

Naast het hiervoor beschreven onderzoek is in 2009/2010 ook een geuronderzoek uitgevoerd door SGS Environmental Services. SGS heeft de op het Indiëterrein beoogde woningbouw getoetst aan het provinciale geurbeleid. Verder is de hedonische waarde van de RWZI vastgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat de RWZI volgens het provinciale geurbeleid in de categorie “minder hinderlijke” geur valt. Er zijn ten opzichte van de geldende milieuvergunning een aantal extra maatregelen genomen waardoor de geurhinder verder af is genomen.

In januari 2012 heeft door Witteveen en Bos een herberekening van de geurbelasting door de RWZI plaatsgevonden. In eerdere berekeningen is gebruik gemaakt van het zogenoemde Lange Termijn Frequentie Distributie (LTFD) model. Dit model is als onderdeel van het Nationaal Model aanvaard in 1981. Naast het Nationaal Model dat ten grondslag ligt aan het LTFD-model is thans het Nieuw Nationaal (NNM) beschikbaar. In de activiteitenregeling (“Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer') is in lid 1 opgenomen dat de geurbelasting moet worden bepaald met behulp van het NNM. De met NNM berekende geurconcentratie is in de buurt van de geurbron hoger, maar juist lager op grotere afstand.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door de gemeente beoordeeld of de nieuwbouw van woningen op het Indiëterrein verantwoord is. Hierover heeft met alle partijen overleg plaatsgevonden. In dit kader is ook een proefwaarneming van de in kaart gebrachte geurniveaus georganiseerd. Bij de proefwaarneming is gebleken dat het verschil tussen een belasting van 1 of 2 geureenheden voor de meeste mensen nauwelijks waarneembaar is. De gemeente heeft in haar advies over de geuremissie van de RWZI op Indië van 31 januari 2012 geconcludeerd, dat de in het plangebied van Indië optredende geurconcentratie voldoet aan de wettelijk gestelde normen en dat deze qua hinderbeleving en ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Aan potentiële kopers zal door de verkopende partij worden gemeld dat de waterzuivering incidenteel waarneembaar zal zijn.

Naar aanleiding van een door het Waterschap ingediende zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan 'Woongebied Indië Deel 1' zijn de uitgangspunten van de verrichte onderzoeken in overleg met het Waterschap herijkt en opnieuw uitgevoerd. Dit heeft hetzelfde beeld opgeleverd op het gebied van de mogelijke hinder.

Voor het woongebied op het Indiëterrein wordt in de huidige en toekomstige situatie voldaan aan de wettelijke normen voor geur. De geplande nieuwbouw van woning heeft geen gevolgen voor de zuivering alsmede eventuele toekomstige uitbreidingsmogelijkheden daarvan.

De aanwezigheid van de waterzuivering in de nabijheid verstoort het woongebied niet op onaanvaardbare wijze. De zuivering zal incidenteel wel waarneembaar zijn.

Uit alle onderzoeken en het advies van de gemeente (zie ook Bijlage 11) is geconcludeerd dat de geurhinder op het woondeel van het Indiëterrein aanvaardbaar is en in principe geen belemmering vormt voor de beoogde woningbouw.

In mei 2017 is de geursituatie nogmaals door onderzoeksbureau Witteveen en Bos beoordeeld (zie Bijlage 12). Hierin zijn eerdere conclusies bevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0028.png"

In de bovenstaande afbeelding is te zien dat het inmiddels gerealiseerde Woongebied Deel 1 zich buiten de geurcontour van 1 ou/m³ (98-percentiel) bevindt. Zoals beschreven is dat een aanvaardbaar geurhinderniveau. Het Woongebied Deel 2, waar het voorliggende bestemmingsplan betrekking op heeft, bevindt zich eveneens buiten genoemde geurcontour en daarvoor gelden derhalve dezelfde conclusies wat betreft aanvaardbare geurhinder.

5.8 Milieuzonering

Het Indiëterrein onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Turfkade. Vanwege de ligging nabij de binnenstad van Almelo en de woonbebouwing in de omgeving van het industrieterrein heeft de gemeente besloten om de milieuzone van het industrieterrein te verkleinen. Dat is door de vaststelling van de Parapluherziening Geluidzone Industrieterreinen Noord op 27 januari 2015 gebeurd. Vooruitlopend op deze herziening is in het eerder vastgestelde bestemmingsplan “De Velden” een verlaging van de daar toegestane milieucategorieën naar categorieën 1 en 2 vastgesteld, zodat de toegestane bedrijven minder milieubelastend voor de (woon)omgeving zijn dan de bedrijven die op grond van het hiervoor geldende bestemmingsplan waren toegestaan. De minimale richtafstand tot woningen deze categoriën is 10 tot 30 meter.

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn uitsluitend niet-producerende bedrijven en kantoren toegestaan. Doordat de milieuhinder minimaal is, is de combinatie met een woonwijk mogelijk.

Er bevinden zich nog een aantal bedrijven op Indië. Het gaat hierbij vooral om kleine bedrijfjes die hier opslag huren. Het grootste bedrijf is Ten Cate. Alle bedrijven zullen vertrekken als dit bestemmingsplan in werking treedt.

Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.9 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming ingegaan. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De wet vereist, zoals de hiervoor geldende Flora- en Faunawet dat onderzocht dient te worden in hoeverre binnen het plangebied beschermde dier- en plantsoorten voorkomen en wat de gevolgen van voorgenomen ontwikkelingen zijn op eventueel aanwezige beschermde dier- en plantsoorten. Er zijn verder verbodsbepalingen opgenomen voor bepaalde activiteiten, zoals het doden, verwonden, vangen of opzettelijk verontrusten van diersoorten. Van de verbodsbepalingen kan in bepaalde gevallen ontheffing worden verleend.

Het plangebied is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor alle beschermde en onbeschermde dier- en plantsoorten geldt te allen tijde een zorgplicht, ongeacht ontheffing of vrijstelling van de verbodsbepalingen.

Door een ecoloog van bureau Els & Linde B.V. is op 22 november 2015 beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen (Bijlage 13).

Uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat het voorkomen van vleermuizen, huismus en de steenmarter binnen het plangebied niet zijn uit te sluiten. Voor de geplande ontwikkelingen is een afdoend onderzoek naar vleermuizen, steenmarter en vogels met een vaste verblijfplaats noodzakelijk.

Direct ten oosten en ten westen van het plangebied zijn verschillende geschikte voortplantingswateren voor de rugstreeppad aanwezig. Uit voorzorg wordt geadviseerd om ook en afdoend onderzoek naar de rugstreeppad uit te laten voeren.

Het afdoende onderzoek is in de periode van mei t/m oktober 2016 uitgevoerd (Bijlage 14). Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied een zomerverblijfplaats en zes paarterritoria van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Het is niet uit te sluiten dat in de bebouwing binnen het plangebied gewone dwergvleermuizen overwinteren. Daarnaast is binnen het plangebied een nestplaats van de gierzwaluw vastgesteld. Er zijn sterke aanwijzingen dat het plangebied onderdeel is van een leefgebied van de steenmarter. Voor de gewenste ontwikkelingen is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Deze is op 13 september 2017 aangevraagd en zal naar verwachting eind januari/ begin februari 2018 verleend worden. Om zo min mogelijk effecten te verkrijgen en de sloop en bouwwerkzaamheden te begeleiden, is een ecologisch werkprotocol opgesteld (Bijlage 15). De werkzaamheden betreffen de sloop van de huidige fabriekscomplexen en de nieuwbouw van woningen. Het ecologisch werkprotocol beschrijft de werkwijze die moet worden gevolgd om onnodige schade aan de natuurwaarden te voorkomen. Hierbij horen onder anderen het ophangen van gierzwaluwstenen en vleermuiskasten. Deze zijn inmiddels al opgehangen (zie volgende afbeeldingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0029.png"

Afbeelding: Vleermuiskasten

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0030.png"

Afbeelding: Gierzwaluwstenen

Op 19 april 2016 is door Els & Linde de eerste inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van de huismus binnen het plangebied. Tijdens het onderzoek is onder andere gezocht naar zingende mannetjes op de nok of in de dakgoot van de gebouwen binnen het plangebied. Door zingende mannetjes te tellen, wordt een goede schatting verkregen van de omgeving van een broedkolonie. Daarnaast zijn de gebouwen afgezocht om nesten van de huismus te zoeken. De nesten worden geteld waarmee bepaald kan worden wat het belang is van de gebouwen voor de huismus. Tijdens het veldonderzoek zijn geen huismussen in de gebouwen binnen het plangebied aangetroffen.

Andere beschermde soorten worden binnen het plangebied niet verwacht. In de bomen en de begroeiing binnen het plangebied kunnen tijdens de broedperiode vogels tot broeden komen. De werkzaamheden dienen buiten om de broedperiode - maar tot en met juli - van vogels te starten.

In de watergang direct ten zuiden van het plangebied kunnen beschermde soorten voorkomen. Voor werkzaamheden aan de watergang dient eerst een afdoend onderzoek naar de visfauna te worden uitgevoerd.

Een effect op de Natura 2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland wordt, door de aard en de omvang van de geplande ontwikkelingen, niet verwacht.

Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming of een verklaring van geen bedenkingen nodig.

5.10 Archeologie

In 2005 is voor het Indiëterrein een archeologisch bureauonderzoek verricht (Bijlage 16). Vervolgens is, om te voorkomen dat door de herontwikkeling van het Indiëterrein eventuele archeologische resten zouden worden vernietigd in januari 2008 door bureau BAAC een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het gebied direct ten zuiden van de Kolthofstraat. Dit gebied ligt buiten het onderhavige plangebied, maar maakt onderdeel uit van het Indiëterrein. Met name een mogelijke vroege voorganger van de boerderij 't Kolthof', reeds genoemd in 15de eeuwse historische bronnen, stond centraal in het onderzoek. Bij het archeologisch onderzoek zijn sporen vanaf de Volle Middeleeuwen aangetroffen, die zich met name concentreren ten noordoosten en ten zuidwesten van de Kolthofstraat. Het zwaartepunt van de bewoningsporen, maar vooral het vondstmateriaal, is gedateerd in de Volle Middeleeuwen. In het archeologisch onderzoek is de vindplaats van de boerderij beschreven.

Op grond van de verzamelde gegevens en het veldonderzoek heeft 't Oversticht aangegeven dat voldoende is aangetoond dat er verder geen archeologische vindplaatsen meer in het gebied verwacht worden. Op basis van de onderzoeken acht de regio-archeoloog van 't Oversticht een vervolgonderzoek niet noodzakelijk in het plangebied Almelo Indiëterrein. Hiermee is een selectiebesluit tot vrijgave genomen.

5.11 Monumenten en beschermd stadsgezicht

Het Indiëterrein is geen onderdeel van een beschermd stadsgezicht. Op het Indiëterrein, buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, bevindt zich één monument. Aan de Sluiskade Noordzijde staat de watertoren van de textielfabriek van Nijverdal Ten Cate, gebouwd in 1924. De fabrieksgebouwen rondom de deels ingebouwde toren zijn grotendeels na de Tweede Wereldoorlog vervangen. Op het Indiëterrein zijn daarnaast enkele objecten als waardevol aangewezen. Zo ook de fabriekshal in blok 14B, waarvoor in 2012 een apart bestemmingsplan ("Kunsthal") is vastgesteld. Deze hal wordt dus behouden en geïntegreerd in de ontwikkelingen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0031.jpg" Figuur 5.4: Waardering bestaande bebouwing  

5.12 Water

5.12.1 Beleid

Europees- en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's.

De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid Waterschap Vechtstromen

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en ze probeert nieuwe toepassingen te zoeken.

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven 'end-of-pipe'-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke

watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.


Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder- meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water.

De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil

geven aan haar zorgplichten. De gemeenteraad heeft gekozen voor de volgende ambities:

Ambitie en (beleids)keuze stedelijk afvalwater: 

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • De gemeente zet in de planperiode in op de transitie naar effect gestuurd beheer, met als doel het maken van transparante keuzes en het efficiënt inzetten van de beschikbare middelen (het doen, of juist laten, van investering versus de effecten daarvan). Voor dit onderwerp zijn door de raad de volgende belangrijke thema's (kernwaarden) aangedragen:
    • 1. Volksgezondheid
    • 2. Veiligheid
    • 3. Duurzaamheid / Milieu
    • 4. Leefbaarheid / kwaliteit fysieke leefomgeving
  • De gemeente wil een duidelijk aanspreekpunt zijn voor inwoners en bedrijven voor afvalwatersysteem gerelateerde klachten en vragen. Door samenwerking, ook met buurgemeenten en partners (bv Twents waternet en het waterschap) kan er mogelijk nog efficiënter en effectiever gewerkt worden.
  • Indien innovatieve systemen kunnen bijdragen aan (toekomstige) kostenbesparingen worden deze verkend en eventueel toegepast.

Ambitie en (beleids)keuze afvloeiend hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • Pro-actief inzetten op afkoppelen, bv bij vervangings- en onderhoudsprojecten. Daarnaast wordt bv de regeling groene daken doorgezet (met wat praktische aanpassingen op gebied van de behandeltermijn) en worden burgers gestimuleerd om hemelwater te scheiden en vast te houden in tuinen (participatie met burgers).
  • De definitie voor wateroverlast wordt herzien in hinder, ernstige hinder en overlast.
  • Bij in- en uitbreidingen wordt binnen het plangebied ruimte gecreëerd voor waterberging, 40 mm bij uitbreidingen en 20 mm bij inbreidingen. Optioneel bestaat bij inbreidingen de mogelijkheid om de waterberging bij de gemeente af te kopen.
  • Indien mogelijk wordt aangesloten bij thema's zoals ZON (Zoetwatervoorziening Oost Nederland), KAS (Klimaat Actieve Stad), Duurzaamheidsplan en dergelijke.
  • Niet alleen de riolering maar de openbare ruimte als geheel wordt klimaatbewust ontworpen, met aandacht voor waterberging in het plangebied in het straatprofiel, in het groen of op daken.

Ambitie en (beleids)keuze grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied aveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

Relevante doelstellingen zijn:

  • De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
  • Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
    • 1. Ophogen van maaiveld.
    • 2. Het aanleggen van oppervlaktewater.
    • 3. Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
  • Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
  • Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
    • 1. Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
    • 2. Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
    • 3. Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.

Ambitie en (beleids)keuze oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

  • Samen met waterschap wordt gewerkt aan droge voeten in het stedelijk gebied (voorkomen van wateroverlast).
  • Het imago van Almelo Waterstad wordt ook in de nieuwe planperiode verder ondersteund. Daarbij is een goede waterkwaliteit en een goed functionerend watersysteem belangrijk. Waterverontreiniging vanuit stedelijk water wordt daarom zoveel mogelijk beperkt en indien mogelijk en financieel toegestaan wordt er bijgedragen aan bv waterrecreatie en -beleving.
  • Oppervlaktewater is ook een integraal onderdeel van het klimaatbewust ontwerpen van de openbare ruimte.
  • De strategie voor de financiering van het baggeren wordt herzien in het nog op te stellen baggerplan zodat de achterstand in het uitvoeren van het baggerprogramma kan worden weggewerkt.
  • Veilligheid en beschikbare financiën hebben een hogere prioriteit in de afweging dan de waterkwaliteit en de klimaatbestendigheid. Bijvoorbeeld het bergen van water op straat, in groen en speelplekken is een reële optie zolang dat niet leidt tot onveilige situaties en de kosten niet te hoog zijn. Dit kan er toe leiden dat op dit vlak een tandje minder wordt ingezet.

Speerpunten voor de planperiode

Bovenstaande ambitiekeuzes voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kan in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • 1. Samen op met burgers en bedrijven.
  • 2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • 3. Een doelmatige aanpak.
  • 4. De organisatie en de middelen op orde.
  • 5. Een functionerend watersysteem.
5.12.2 Watertoets
5.12.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e

eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten.

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.12.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Vechtstromen zal tijdig geïnformeerd worden over het onderhavige bestemmingsplan. Het advies van het Waterschap zal na ontvangst in voorliggende tekst verwerkt worden.

In paragraaf 5.11.2.3 is ingegaan op het plangebied en op welke wijze het water afgevoerd moet worden.

5.12.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

In het plangebied betreft een inbreidingsplan waar een nieuwbouwwijk wordt gevestigd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwingebied, beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Er dient rekening gehouden te worden met aanwezige verontreinigende stoffen bij bijvoorbeeld lokale grondwaterputten. Bij nieuwbouw zal er rekening gehouden worden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast kleiner wordt. Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Binnen het plangebied is berging gecreëerd door aanwezige watergangen naast de Burgemeester Schneidersingel rondom het plangebied. Mogelijk dat extra berging gecreëerd moet worden naar aanleiding van de bergingseis van 20 mm voor het totale plangebied. Deze berging kan gecreëerd worden in het aan te leggen IT riool. Waarbij rekening gehouden moet worden met het aanwezig grondwater irt de bergingseis en flocculatie van ijzerhoudend grondwater.

Er kan gesteld worden dat het plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

De gemeente Almelo streeft naar een volledige scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift. Indien een inwoner of bedrijf ervoor kiest om het de afvoer ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder voorwaarden acceptabel.

Grondwater

In de omgeving van het plangebied liggen peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk, plangebied Indië ligt niet een grondwateraandachtsgebied. Lokaal kan het grondwater tot 0,7 m-mv komen waardoor er bij het bouwplan rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing.

Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

  • Ophogen;
  • Aanleggen extra oppervlaktewater:
  • Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld.

Hemelwater en oppervlaktewater 

Bij nieuwbouw moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) valt worden gescheiden. Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren en/of te bergen. Er is hierin voorzien door afvoer middels IT riolering naar het omliggende oppervlaktewater waar het overtollige hemelwater kan worden geborgen en/of direct geloosd. Ook is berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving.

Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.

Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

Riolering (vuilwater)

In het plangebied ligt een vuilwaterriool wat onder vrijverval afvoert. Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8+15%. Uitgangspunt is dat dit geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. Voor het plangebied zijn theoretisch lokale problemen geconstateerd echter door het niet meer aansluiten van het dakoppervlak en verhardingen op het vuilwaterriool wordt geacht dat deze lokale problemen niet meer aanwezig zullen zijn.

De riolering in het plangebied ligt diep genoeg om onder vrij verval op de buis aan te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00034-BP31_0032.jpg" Figuur : Riolering nabij plangebied

5.12.2.4 Conclusie

Hemelwater moet separaat worden aangeboden aan de kavelgrens. Het hemelwater moet worden afgevoerd en aangesloten op het oppervlaktewater- of grondwatersysteem. Een berging van 20 mm voor het hele plangebied moet worden gewaarborgd.
Het is mogelijk al het hemelwater vertraagd af te voeren en te bergen en infiltreren op locatie, al waar het kan overstorten op het aanliggende oppervlaktewater.
Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande vuilwaterriool. Er dient bij nieuwbouw aandacht te zijn voor grondwater in relatie met het nieuwe vloerpeil.

5.13 Milieueffectrapportage

5.13.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • 1. de aard van de voorgenomen activiteit;
  • 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.
5.13.2 M.e.r. en m.e.r. beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. Echter wordt ver onder de drempel van 2.000 woningen gebleven (geldt voor Indië als geheel) en worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht, zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In het kader van dit bestemmingsplan en in het kader van eerder vastgestelde en inmiddels onherroepelijke bestemmingsplannen voor het ernaast gelegen bedrijventerrein De Velden en Woongebied Indië Deel 1, zijn alle relevante milieueffecten onderzocht (zie voorafgaande paragrafen van deze toelichting en de toelichting van de andere genoemde bestemmingsplannen). De herontwikkeling leidt niet tot een bijzondere toename aan nieuwe emissies of een bijzondere nieuwe verkeersaantrekkende werking. Integendeel: De herontwikkeling leidt tot het dezoneren van het oude industriegebied en tot het leggen van nieuwe bestemmingen die minder milieubelastend zijn dan de te vervangen bestemming. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling.

5.13.3 Conclusie

De conclusie is dat de herontwikkeling van het Indiëterrein geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben en dat er daarom geen m.e.r. of m.e.r. beoordeling behoeft te worden gemaakt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Er is een contract afgesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar van het Indiëterrein waardoor het plan geheel financieel uitvoerbaar is.


Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 6.12, lid 2, sub a, b en c van de Wro zodat er geen verplichting bestaat tot vaststelling van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarin de meest gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden, de bebouwingsmogelijkheden en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. In de regels worden de mogelijkheden in schrift vastgelegd. In de verbeelidng worden de bestemmingen per locatie vastgelegd.


In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

7.2 Juridische systematiek


In dit plan wordt een bestemmingsregeling beoogd waarbij de rechtszekerheid gewaarborgd is. Uitgegaan is van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een bouwvergunning hebben verleend.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", omvat de volgende artikelen:

  • a. Begrippen;
  • b. Wijze van meten;


Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • a. bestemmingsomschrijving: specificatie en omschrijving van de op de gronden toegelaten bestemming;
  • b. bouwregels: regels over bouwregels;
  • c. nadere eisen: een aanvullend stelsel van nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
  • d. afwijking van de bouwregels: bevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de bouwregels;
  • e. specifieke gebruiksregels: aanvullende of afwijkende regels ten aanzien van het gebruik;
  • f. afwijking van de gebruiksregels: bevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels.


Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat:

  • a. Anti-dubbeltelregel;
  • b. Algemene gebruiksregels;
  • c. Algemene afwijkingsregels;


Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat:

  • 1. Overgangsrecht: voor bouwwerken, die op het moment van ter visielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels;
  • 2. Slotregel: hierin is opgenomen hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald en wanneer het door de gemeenteraad is vastgesteld.

7.3 Beschrijving per bestemming

Het bestemmingsplan kent 2 bestemmingen: Verkeer en Woongebied. Hierna volgt een beknopte beschrijving van de bestemmingen en bestemmingsregels.

7.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde.

Artikel 1 Wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier zal worden gemeten. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf de hoogte van het aangrenzende maaiveld. Ook is in artikel 2 beschreven hoe de bruto vloeroppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt als verkeers- en verblijfsgebied. Ook bij deze functie behorende elementen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde of ongebouwde parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater zijn toegestaan.

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

Artikel 4 Woongebied

Deze gronden zijn bestemd voor woningen, ruimten ten behoeve van uitoefening van aan huis verbonden beroepen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en verkeersareaal, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.

Gebouwen in de bestemming worden binnen de aangegeven bouwvlakken gebouwd.

De maximale bouwhoogte voor grondgebonden woningen is 11 meter. Voor gestapelde woningen is de maximaal toegestane bouwhoogte 18 meter. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is aangegeven in het artikel.

Het maximum aantal grondgebonden en gestapelde woningen is voor het totale plangebied van het bestemmingsplan aangegeven. Hierdoor wordt de flexibiliteit verhoogd. Het totaal aantal woningen in het plangebied mag niet worden overschreden. Verder zijn voor deze bestemming parkeernormen opgenomen.

7.3.3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is ten aanzien van verboden gebruik een verwijzing opgenomen naar artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in het plan. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen die afwijkt met de betreffende bepalingen in het bestemmingsplan. Een aantal van de gegeven maxima kunnen op grond van dit artikel in zeer beperkte mate worden overschreden.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.

Het eerste lid regelt de bebouwing, waarbij onder 1 vernieuwing en verandering van bebouwing, die in strijd is met het bestemmingsplan wordt toegestaan, onder voorwaarde dat de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Een reeds eerder afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden benut, ook al is het bouwen in strijd met het bestemmingsplan. Het hier gestelde geldt niet indien een raadsbesluit tot onteigening is genomen. Onder 2 wordt geregeld dat eenmalig een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het vergroten van het bouwwerk als bedoeld onder 1 met 10 %. Deze omgevingsvergunning kan gelet op het bepaalde onder c niet worden verleend indien het betreffende bouwwerk in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling.

Het tweede lid van dit artikel regelt het gebruik. Onder 1 is geregeld dat gebruik dat volgens eerdere bepalingen was toegestaan maar op basis van dit nieuwe bestemmingsplan wordt verboden mag worden voortgezet. Onder 2 is geregeld dat gebruik als bedoeld onder 1 niet mag worden gewijzigd in een ander strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang afneemt. Indien het strijdig gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken is het conform het bepaalde onder 3 niet meer toegestaan om het strijdig gebruik daarna te hervatten. Gelet op het bepaalde onder 4 is het bepaalde onder 1 niet van toepassing indien het betreffende gebruik reeds in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling.

Artikel 9 Slotregel 

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Overijssel;
  • 2. Waterschap Vechtstromen;
  • 3. ProRail;
  • 4. Veiligheidsregio, Brandweer Twente;
  • 5. Netwerkstad;
  • 6. Regiogemeenten Enschede, Hengelo, Borne en Oldenzaal.

De geadresseerden, hiervoor vermeld onder de nummers 1 t/m 4 hebben schriftelijk gereageerd. De opmerkingen van de geadresseerden zullen hierna, vergezeld van de reactie van de gemeente

daarop, puntsgewijs worden behandeld. Adressanten onder nummers 5 en 6 hebben niet gereageerd. Er wordt ervan uitgegaan dat het voorontwerp bestemmingsplan deze partijen geen aanleiding geeft voor het maken van op- of aanmerkingen.

8.1.1 Provincie Overijssel

Opmerking 1

De Provincie geeft aan graag een uitgebreidere onderbouwing van de (eerste trede van de) Ladder van duurzame verstedelijking te willen zien. Men vindt dat onvoldoende naar voren komt dat er regionale afstemming met buurgemeenten en steden in de Netwerkstad is geweest.

 

Reactie gemeente

In de Regionale woonprogrammering (RWP) is een procedure-afstemming afgesproken voor het in procedure brengen van nieuwe plannen.

“Gemeenten stemmen woningbouwplannen vanaf 25 woningen binnen bestaand stedelijk gebied af met gemeenten in de subregio en eventueel andere planrelevante gemeenten. Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra melding is gemaakt en mogelijkheid is geboden mee te denken over het woonplan.” In dat kader is dit bestemmingsplan voorgelegd aan de Netwerkstad (zie hiervoor onder 5) en regiogemeenten (zie hiervoor onder 6). Geen van de partijen heeft gereageerd, waardoor ervan uit kan worden gegaan dat zij geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen hebben.

Opmerking 2

De provincie merkt op dat in de paragraaf 5.5.2 (externe veiligheid) een verkeerde verwijzing staat, hier wordt verwezen naar 5.4.3 en zou 5.5.3 moeten zijn.

Reactie gemeente

Deze opmerking is terecht. De verwijzing wordt aangepast.

8.1.2 Waterschap Vechtstromen

Opmerking

Het waterschap geeft aan in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan. De waterparagraaf (5.11) voldoet aan de eisen en het beleid van het waterschap. M.b.t. geur wordt verwezen naar het in 2014 gesloten convenant "Geurcontour Indië Almelo".

Reactie gemeente

De gemeente neemt kennis van deze opmerking. De opmerking leidt niet tot aanpassingen van dit bestemmingsplan.

8.1.3 ProRail

Opmerking

ProRail geeft aan dat het aspect hinder door trillingen niet is onderzocht en vraagt om dat alsnog te doen. Hoewel er een diepe watergang (kanaal) gelegen is tussen het spoor en de geplande woningbouw, waardoor trillingen (gedeeltelijk) gemitigeerd worden, wordt een onderbouwing ten aanzien van trillingen toch noodzakelijk geacht, omdat de beoogde woongebouwen dichtbij het spoor zijn gepland. Hierdoor kan trillinghinder voor de toekomstige bewoners ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder in dit soort situaties acht men het gewenst dat er in de planvorming wel aandacht voor is. ProRail raadt dan ook aan om het aspect trillingen te betrekken bij het Voorontwerp-bestemmingsplan. Eventueel kan indicatief onderzoek worden gedaan naar de te verwachten trillingsniveaus. Indien de te verwachten trillingsniveaus groter zijn dan de na te streven waarden, zoals bijvoorbeeld aangegeven in de Richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwendoor trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting Bouwresearch (SBR), dan adviseert men eisen/maatregelen op te nemen ten aanzien van de constructie van de gebouwen in de uitwerking van het plan en / of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen.

Reactie gemeente

Zoals dat in de reactie van ProRail staat aangegeven gaat het om richtlijnen voor trillingsbelasting, geen wettelijke normen (belasting en afstand), zoals bij geluid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient hiernaar te worden gekeken en indien het nodig wordt geacht, dient dat onderzocht te worden. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook hiernaar gekeken en geconcludeerd dat de afstand zodanig groot is dat geen meetonderzoek nodig is.

In de Verenigde Staten is in 2006 door de Federal Transit Administration (in Nederland vergelijkbaar met het ministerie van I&M) een rapport opgesteld dat de beoordeling van invloed van onder andere spoortrillingen beschrijft.

Het gaat om het volgende rapport: "Transit Noise and vibration impact assessment – FTA-VA-90-1003-06 May 2006 - Office of Planning and Environment Federal Transit Administration"

In dit rapport wordt gesteld dat het spoor zondermeer een potentiele trillingsbron is die tot hinder kan leiden. In de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen kantoren en woningen. Voor kantoren wordt een kritische afstand van 120 feet (36 meter) geadviseerd. De kritische afstand voor woonbestemmingen is groter en bedraagt 200 feet (61 meter).

De woningen in Indië staan op meer dan 61 meter afstand en vallen hiermee buiten de kritische zone. Daarnaast bevindt zich tussen het spoor en de woningen ook een circa 30 meter breedte diepere waterweg die eventuele trilling deels op kan vangen. Uitvoering van extra onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.

Het genoemde onderzoek is weliswaar een Amerikaans onderzoek, maar het toont wel aan dat een afstand van rond 61 meter of meer niet voor problemen zal zorgen. Bij de genoemde afstand van 61 meter gaat het om een situatie zonder water tussen de bron en de woning. Op Indië is wél sprake van een watergang met een breedte van circa 30 meter. ProRail geeft zelf al aan dat water een dempende werking heeft. Wij zitten dus op de grens van het risicogebied (60 meter), maar er zit nog heel veel water tussen. Dat is dan ook voldoende om te concluderen dat hier geen probleem is en geen meetonderzoek nodig is.

Er is dus in het kader van een goede ruimtelijke ordening naar de situatie gekeken en geconcludeerd dat geen onderzoek nodig is.

8.1.4 Veiligheidsregio, Brandweer Twente

Opmerking

De Veiligheidsregio heeft uitvoerig advies uitgebracht over de onderwerpen fysieke en externe veiligheid. Gevraagd wordt om dit advies in het bestemmingsplan te verwerken.

Reactie gemeente

Het advies van de Veiligheidsregio is verwerkt in de paragrafen 5.5 en 5.6.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan “Woongebied Indië Deel 2” heeft tot en met 28 november 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.

Er is in deze periode één zienswijzen binnengekomen. De zienswijze wordt in het vervolg samengevat en beantwoord.

8.2.1 Zienswijze ProRail

Zienswijze

In de zienswijze vraagt ProRail om het aspect trillingen als gevolg van treinverkeer nader te onderzoeken. Vanwege de afstand van de geplande woningen tot het spoor is eventuele trillingshinder op woningen niet op voorhand uit te sluiten.

Reactie gemeente

Conform het verzoek van ProRail is in december 2017 / januari 2018 een trillingsonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.2). Hierin wordt geconcludeerd dat voldaan zal worden aan de streefwaarden behorende bij nieuwbouw en treinverkeer uit de SBR richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen". Er hoeven geen (extra) maatregelen voor de nieuwbouw getroffen te worden om aan de streefwaarden te voldoen.

8.2.2 Conclusie

N.a.v. de zienswijze is een trillingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn in een nieuwe paragraaf (5.2 Trillingen) samengevat. Verder heeft deze zienswijze niet geleid tot inhoudelijke aanpassingen van het bestemmingsplan.