direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wierdensestraat 226
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00022-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Mafo Holding BV bestaat uit Mafo Naval Closures BV en Mafo Cleaning Equipment BV. Mafo Holding BV heeft zich gespecialiseerd in het ontwerpen en produceren van:

  • Deuren, luiken en hangaardeuren bestemd voor Marineschepen
  • Industriële reinigingssystemen vooral voor de voedsel- en de metaalbewerkende industrie

Om de groei van het bedrijf op te vangen bestaat het voornemen een nieuwe loods met bijbehorende parkeervoorzieningen te realiseren. Het nieuwe bedrijfsgebouw zal in het verlengde van- en in open verbinding met de reeds bestaande loods worden gerealiseerd.

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan “Westelijke Groene Long”, waar de beoogde uitbreiding buiten het bestemmingsvlak valt dat voor het bedrijf Mafo Holding bv is gegeven. Om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken dient het vigerend bestemmingsplan, voor de bedrijfslocatie van Mafo te worden herzien.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten westen van het stedelijke gebied van de gemeente Almelo tussen de stad Wierden en Almelo in. Het plangebied is gelegen aan twee belangrijke verbindingswegen; de Wierdensestraat dat de verbindingsweg tussen Almelo en Wierden betreft en de N36 dat aansluit op de A35. Het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van het bedrijf Mafo Holding BV. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de Almelose zijtak van het Twentekanaal met aan de overzijde een bedrijventerrein.

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0002.png"

1.3 Vigerend bestemmingplan

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Westelijke Groene Long”, van de gemeente Almelo. Dit plan is door de gemeenteraad (gewijzigd) vastgesteld op 20 juni 2013.

Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Westelijke Groene Long"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0004.png"

Het bedrijf Mafo Holding BV heeft de bestemming 'Bedrijf - 3.2'. Binnen deze bestemming kunnen bedrijven worden opgericht die voorkomen op de lijst van Staat van Bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 tot en met 3.2.

Op de plaats van de nieuwe bedrijfsloods is de bestemming “Agrarisch” en de functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden-houtopstand” van toepassing. Op deze gronden is een industrieel bedrijfsmatig gebruik niet toegestaan, waardoor het realiseren van een nieuw bedrijfspand en parkeervoorzieningen niet binnen het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan mogelijk is. Om de bedrijfsuitbreiding mogelijk te maken dient het bestemmingsplan “Westelijke Groene Long” voor wat betreft het plangebied te worden herzien.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de huidige landschappelijke aspecten van het plangebied en de ruimtelijke en functionele aspecten van de omgeving als op de huidige situatie van het plangebied.

2.1 Het plangebied en omgeving

De bebouwing op het bedrijfsterrein van Mafo Holding BV bestaat uit twee bedrijfsloodsen langs de N36, een aantal kantoor panden aan de Wierdensestraat en een bedrijfswoning in het midden van het perceel. De twee bedrijfsloodsen hebben met 3000 m2 en 1500 m2 de grootste omvang. Doordat rond het plangebied dichte bomenrijen aanwezig zijn, bevat het plangebied een soort binnenterrein. In dit binnenterrein is het karakter als groene long waarneembaar.

De grond waar de nieuwe uitbreiding plaats zal vinden is op dit moment onbebouwd en bestaat uit agrarische cultuurgrond. De ontsluiting van het bedrijf vindt plaats via de Wierdensestraat bij het kantoor gedeelte (zie nr 2 van de overzichtskaart). Dit gedeelte is ingericht als entree gebied, wat het meer representatieve deel is van het bedrijf.

Afbeelding 2.1: (nr 1 van overzichtskaart) huidige situatie plaats nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0005.png"

Afbeelding 2.2: (nr 1 van overzichtskaart) bedrijventerrein overkant Twentekanaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0006.png"

Afbeelding 2.3: Overzichtskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0007.png"

Afbeelding 2.4: (nr. 2 van overzichtskaart) entree gebied aan de Wierdensestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0008.png"

Afbeelding 2.5: (nr 3 van overzichtskaart) bedrijfspanden langs de N36

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0009.png"

2.2 Ruimtelijke structuur

In de meest recente beleidsplan voor landschapsontwikkeling; de cultuurhistorische waardenkaart van het Oversticht, valt het plangebied aan de Wierdensestraat onder het landschapstype 'Jonge Heide en Broekontginningen'. Het jonge heide- en broekontginningslandschap is rond het jaar 1900 ontstaan toen grote heidevelden en broeken (moerassige gebieden) werden ontgonnen en in gebruik genomen als bouwland. De heidegebieden werden oorspronkelijk gebruikt om vee te weiden en plaggen te winnen om akkers te bevruchten, maar door de komst van de kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gebieden in cultuur gebracht.

Het landschap wordt gekarakteriseerd door een rechtlijnige, rationele verkaveling. De grond wordt veelal gebruikt als gras- en akkerland. Ook de situering van de bebouwing op het erf kent een rationele opzet waarbij de bebouwing meestal haaks op de ontsluitingsstructuur staat. Karakteristiek zijn laanbeplanting (eik, populier, els), houtwallen en singels en beplante voorerven. Het landschap bestaat uit grotere landschapselementen en bospercelen die ecologisch interessant zijn.

Afbeelding 2.6: plangebied (omkaderd) en landschapstype (paars: Jonge heide en broekontginningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0010.png"

2.3 Functionele structuur

Het plangebied is gelegen tussen Wierden en Almelo. Het tussengebied, van deze steden wordt de Westelijke groene long genoemd dat een van de vier groene longen in Almelo betreft. In zijn totaliteit heeft de westelijke groene long een landelijk en groen karakter waar de landschappelijke waarde hoog is. Het noordelijk gedeelte, waar het plangebied deel van is, is aangewezen als "Buitenhaven West" waar een keuze is gemaakt voor de ontwikkeling van bedrijvigheid. De ontwikkeling van de Buitenhaven West is vooralsnog op de lange baan geschoven (na 2025).

Afbeelding 2.7: plangebied in Westelijke Groene Long   Afbeelding 2.8: plangebied in Buitenhaven West  

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0012.png"

 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de ruimtelijke structuur van de directe omgeving van het plangebied en het plangebied zelf. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke ontwikkeling zelf.

3.1 De ruimtelijke ontwikkeling

De gevraagde ontwikkeling betreft het verlengen van een van de twee bedrijfsloodsen op het Mafo terrein. Mafo Holding B.V. breidt de bestaande bedrijfsloods in het verlengde uit om zo binnen het gebouw een rails spoor te kunnen doortrekken zodat grote elementen heen en weer kunnen worden verplaatst van de bestaande naar de nieuwe loods en vice versa. Voor de bedrijfsvoering is het dus cruciaal dat de loodsen in het verlengde van elkaar staan met een interne open verbinding. Naast het oprichten van het nieuwe bedrijfsgebouw zal een nieuwe ontsluitingsweg worden aangelegd voor de afwikkeling van de bedrijfsmatige vervoersbewegingen (waaronder het vrachtverkeer). Er zal hierbij sprake zijn van éénrichtingsverkeer, waar het (werk)verkeer bij het kantoor binnenkomt en het uitgaand verkeer via de nieuwe ontsluitingsweg het plangebied weer verlaat. Tegenover de nieuwe loods zal ruimte worden gecreëerd om de voertuigen op eigen terrein te kunnen parkeren.

De nieuwe bedrijfsloods zal een omvang hebben van 2380 m2. Na herontwikkeling kan de bouwopgave als volgt worden samengevat.

  Bestaand m2   Nieuw m2  
Bedrijfsgebouwen   5227,50   7689,50  
Half -en verhard oppervlak (ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, verharding om gebouwen)   3647,90   6670,90  
Bedrijfswoning   227,70   227,70  
Totaal   9103,10   14588,10  

3.2 Het plan

Belangrijk uitgangspunt voor de in de vorige paragraaf omschreven ontwikkeling is een goede balans tussen het mogelijk maken van de nieuw te realiseren bebouwing en het waarborgen van de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Hierdoor is er voor het plan een totaal plan opgesteld waarbij het mogelijk maken van de bedrijfsuitbreiding gepaard met een kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving waar het bedrijf deel van is. Dit is vertaald in een ruimtelijk kwaliteitsplan waarin de nieuwe inrichting van de bedrijfsuitbreiding en de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit zijn weergegeven.

Het ruimtelijk kwaliteitsplan volgt enerzijds de wensen van de initiatiefnemer en gemeentelijke beleidsstukken, maar ook vanuit het landschap de lagenbenadering zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. In de inpassing van het erf is onderscheid gemaakt tussen de basisinspanning en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De basisinspanning is de minimale tegenprestatie die geleverd wordt om de landschapskwaliteit te handhaven. De kwaliteitsimpuls zijn de landschappelijke ingrepen die het functionele landschap extra verfraaien.

Het ruimtelijk kwaliteitsplan met de nieuwe kwaliteitsimpuls ter compensatie van het realiseren van bedrijfsbebouwing in het buitengebied is in Bijlage 1 opgenomen. Hieronder volgt een korte toelichting op de kwaliteitsimpuls van het landschapsinpassingsplan.

Vanuit de cultuurhistorie is de bestaande verkavelingsstructuur als basis genomen voor de uitbreiding. Het geheel past binnen de structuren en laat een investering zien in de ruimtelijke kwaliteit. Door het nieuwe bedrijfsgebouw dient een gedeelte van de bestaande singel gekapt te worden. Dit heeft, samen met het verdwijnen van het doorzicht vanaf de Wierdensestraat naar het achterliggende gebied een negatief effect op het bestaande landschap. Om dit te compenseren is deze landschappelijke inpassing met erfinrichting gemaakt. Het zicht op de bestaande en uitgebreide loods is zoveel mogelijk beperkt door kleurgebruik van de loods en landschappelijke inpassing.

De landschappelijke waarden zijn in ogenschouw genomen. Er wordt in de ruimtelijke kwaliteit geïnvesteerd door het toevoegen van een nieuwe singel in één van de hoofdrichtingen van het landschap. Deze nieuwe singel, in combinatie met greppel, draagt bij aan de beleving van het plangebied, maar heeft ook ecologische waarde.

De noord-zuid georiënteerde singel is in de huidige situatie aan de noordzijde grotendeels verdwenen. Deze wordt met nieuwe streekeigen bomen aangeplant en hersteld. Ook de oost-west georiënteerde singel aan de zuidzijde wordt uitgebreid richting de bosschage. Verder wordt het gebied ecologisch interessanter door het toevoegen van een nieuwe poel. Juist in combinatie met de bestaande poel biedt dit een ecologische meerwaarde voor het plangebied. De toegenomen hoeveelheid verharding (ca. 5039 m2 verhard en ca. 446 m2 halfverhard) wordt gecompenseerd door de nieuwe poel en greppels.

Afbeelding 3.1: nieuwe inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0013.png"

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Ontsluiting

Het planvoornemen gaat gepaard met een verbetering van de interne verkeersontsluiting van het bedrijf. In plaats van de enkele ontsluitingsweg waar vanuit twee richtingen de verkeersafwikkeling plaatsvindt, krijgt het bedrijf een tweede ontsluitingsweg, De verkeersafwikkeling zal plaatsvinden door eenrichtingsverkeer, waar de bestaande ontsluitingsweg wordt gebruikt als ingang en de nieuwe ontsluitingsweg als uitgang.

Bij de civieltechnische uitwerking van de nieuwe ontsluitingsweg is rekening gehouden met de vereiste bochtstralen voor vrachtverkeer en hulpdiensten (Brandweer).

Voor verkeersafwikkeling op het regionale en landelijke hoofdwegennet loopt de aangewezen route via de Buitenhaven Westzijde, de Wierdensestraat en de N36. In de communicatie naar klanten en bezoekers wordt deze route ook nadrukkelijk aanbevolen, aangezien de alternatieve route noordwaarts (via de Badweg) slechts bedoeld is voor de afwikkeling van lokaal verkeer.

3.3.2 Parkeren

Bij het berekenen van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van de CROW parkeerkencijfers (CROW, publicatie 317, oktober 2012). Op basis van de parkeerkencijfers behoort Mafo holding BV tot de "arbeidsinensieve/bezoekersextensieve bedrijven".

Voor het plangebied kan uitgegaan worden van het omgevingstype "matig stedelijk - schil overloopgebied". Hiervoor geldt een minimale parkeernorm van 1,7 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen per 100 m² BVO.

Zoals beschreven in voorgaande paragrafen is er sprake van een uitbreiding van 2380 m² BVO. Dit betekent dat er in totaal minimaal 41 parkeerplaatsen (2380/100*1,7= 40,46 parkeerplaatsen) en maximaal 53 parkeerplaatsen (2380/100*2,2= 52,36 parkeerplaatsen) gerealiseerd moeten worden. In het nieuwe inrichtingsplan is ruimte geboden voor 56 parkeerplaatsen waarmee ruim voldaan wordt aan de maximale normen van de CROW publicatie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 4.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.

Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0014.png"

4.1.4 Conclusie rijksbeleid

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro mee zijn gemoeid.

De beoogde uitbreiding van het bedrijf wordt in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling waardoor de diverse treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moeten worden.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

Mafo Holding B.V. is een bestaand bedrijf dat al geruime tijd gevestigd is op de huidige locatie aan de Wierdensestraat 226. De bedrijfsfilosofie van het bedrijf vormt de basis voor de voortdurende groei. In haar lange bestaan heeft het bedrijf producten ontwikkeld die uniek zijn en die kwalitatief behoren tot het hoogste segment in hun markten. De bedrijfsgroei heeft men in het verleden op kunnen vangen binnen de (destijds) geldende juridisch-planologische kaders. De gewenste uitbreiding als beschreven in hoofdstuk 3, is echter niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan waardoor voorliggend plan is opgesteld. Middels dit bestemmingsplan wordt de gewenste uitbreiding gefaciliteerd. Deze uitbreiding, waartoe bijvoorbeeld de verlenging van de bestaande bedrijfsloods wordt gerekend, is noodzakelijk om ook naar de toekomst toe te kunnen blijven voldoen aan de wensen en eisen van de klanten van Mafo Holding B.V. en een duurzame bedrijfsvoering te kunnen blijven garanderen. Daarnaast kan er met de uitbreiding een efficiëntieslag gemaakt doordat, middels de interne rails, grote elementen eenvoudiger heen en weer verplaatst kunnen worden en er een betere interne verkeersontsluiting voor het bedrijf wordt gerealiseerd.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voor wat betreft Mafo Holding B.V. sprake is van een concrete behoefte aan uitbreiding van het bedrijf.

Trede 2: Is de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De behoefte aan uitbreiding van het bedrijf is wellicht op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit zou echter betekenen dat het bedrijf haar bedrijfsactiviteiten in de regio op verschillende bedrijfslocatie zou moeten uitoefenen. Vanuit het oogpunt van een duurzame en een (kosten)efficiënte bedrijfsvoering is dit absoluut onwenselijk. Daarnaast heeft het bedrijf juist de behoefte aan de mogelijkheid om grotere elementen eenvoudig te kunnen verplaatsen tussen bedrijfsloodsen onderling, hier is de interen rails voor bedoeld. Indien sprake is van verschillende bedrijfslocatie zal de verplaatsing van de grotere elementen vele malen omslachtiger zijn en aanzienlijk meer kosten met zich meebrengen. Het in haar totaliteit verplaatsen van het bedrijf is daarnaast geen optie. Dit zal leiden tot onevenredige kapitaalvernietiging en heeft tevens onevenredige bedrijfseconomische gevolgen voor het bedrijf.

Redelijkerwijs kan de concrete uitbreidingsbehoefte van het bedrijf derhalve niet worden opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied.

Trede 3: Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden

Multimodaal ontsloten wil zeggen dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerwijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten. Indien hierbij het plangebied in acht wordt genomen kan enkel worden geconcludeerd dat er sprake is van een locatie die op regionaal niveau uitstekend ontsloten wordt. De aan- en afvoer van goederen/producten van en naar het bedrijf vind hoofdzakelijk plaats middels vrachtverkeer. Dit type verkeer, en ook het regulier autoverkeer (personeel, klanten), kan via de Buitenhaven Westzijde en de Wierdensestraat eenvoudig en snel de N36 bereiken vanwaar men in binnen enkele minuten de rijksweg A35 oprijdt. Via de A35 komt men uit op de A1, één van de belangrijkste snelwegen van Nederland, via deze weg is eveneens Duitsland te bereiken.

Het werkend personeel, klanten en andere kunnen het bedrijf middels autoverkeer ook uitstekend via de voornoemde routes bereiken.

Vanuit het oogpunt van bereikbaarheid en gezien de schaal waarop het bedrijf functioneert is derhalve sprake van een multimodaal ontsloten locatie.

Gezien het vorenstaande is een gedegen en zorgvuldige afweging gemaakt omtrent de gewenste uitbreiding van Mafo Holding B.V. en wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

4.2.2 De Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar. Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de "Catalogus Gebiedskenmerken". Ontwikkelingen in de groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de “Catalogus Gebiedskenmerken” wordt uitgevoerd.

Het borgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in de groene omgeving is verankerd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening Overijssel is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie Overijssel juridisch geborgd is.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Onderstaande afbeelding geeft dit schematisch weer.

Afbeelding 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0015.png"

4.2.5 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat het volgende beeld.

4.2.5.1 Generieke beleidskeuzes (of)

De meeste van de hier aangewezen thema's (uitsluitingsgebied laagvliegroutes en funnel, verbod nieuwvestiging glastuinbouw, verbod op nieuwe recreatiewoningen, regionale verdringingsreeks twentekanalen, geschiktheid bodem voor koude en warmte opslag) hebben geen betekenis voor het plan.

Wel van belang voor de beoordeling van de generieke beleidskeuzes van het provinciaal beleid zijn de beleidsprincipes SER-ladder voor de stedelijke omgeving, zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (artikel 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.6 Omgevingsverordening Overijssel).

Artikel 2.1.3. SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Artikel 2.1.4 principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Artikel 2.1.6. onder 1 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving

Toetsing van het initiatief aan de 'Generieke beleidskeuzes'

SER ladder voor de stedelijke omgeving

Voor het voorzien van de uitbreidingsbehoefte van het bestaande bedrijf zijn er in alle redelijkheid geen mogelijkheden deze op te vangen in het bestaand bebouwd gebied dan wel te realiseren via door meervoudig ruimtegebruik. Voor een nadere toelichting hierop wordt kortheidshalve ook verwezen naar de toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid in paragraaf 4.1.4.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om de groei van het bedrijf te kunnen opvangen is uitbreiding van de bedrijfslocatie door nieuwbouw noodzakelijk. Er zijn geen mogelijkheden op andere locaties die kunnen worden hergebruikt. Het bedrijf heeft ook geen mogelijkheden de groei op te vangen in bestaande bebouwing, dan wel met efficiëntere inrichting van de bedrijfslocatie zelf. Het plan voldoet daarmee aan het principe zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Aan het bieden van ontwikkelruimte worden voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Strekking van het beleidsprincipe Kwaliteitsimpuls Groene omgeving is dat de omvang c.q. ontwikkeling in evenwicht dient te zijn met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. De balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving is vastgelegd in het landschapsinrichtingsplan en is beschreven in paragraaf 3.2 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat middels het Landschapsinrichtingsplan een impuls in de groene ruimte wordt geleverd en het plan derhalve een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt (het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden benut en waar mogelijk nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd). Gezien het vorenstaande is er geen strijd met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

4.2.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'gepland bedrijventerrein', zie ook onderstaande afbeelding.

Afbeelding 4.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0017.png"

De aanwijzing tot gepland bedrijventerrein is in overeenstemming met de 'Bedrijventerreinenvisie Netwerkstad Twente en het beleidsprincipe van de SER-ladder (zie ook 4.2.5.1). Het ontwikkelingsperspectief 'gepland bedrijventerrein' verzet zich niet tegen de uitbreiding van het bedrijf Mafo Holding BV.

4.2.5.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:

  • 1. Natuurlijke laag: beekdelen en natte laagtes
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oude hoevenlandschap (is inmiddels ingehaald en in recente plannen aangegeven als jonge heide en ontginningenlandschap)
  • 3. Stedelijke laag: niet van toepassing
  • 4. Lust- en leisurelaag: niet van toepassing

Inzake de beoordeling van de uitbreiding aan het gebiedskenmerken vanuit de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' kan worden aangegeven dat deze lagen uitgangspunt zijn geweest bij het opstellen van het landschapsinrichtingsplan. Hiermee is met het planvoornemen aangesloten bij de natuurlijke en culturele waarden die door de provincie aan het gebied zijn gegeven.

4.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciale beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het beleid van gemeente Almelo is vastgelegd in diverse beleidsstukken. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan worden hieronder de meest relevante beleidskaders behandeld.

4.3.1 Masterplan Almelo
4.3.1.1 Algemeen

Op 11 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Almelo het Masterplan Almelo vastgesteld. Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd.

4.3.1.2 Plandeel West

Het plangebied is gelegen in plandeel West. Als visie wordt hier aangegeven; "In de strook rond het Twentekanaal en de A36 worden nieuwe bedrijventerreinen aangelegd, Buitenhaven aan de N36 en Buitenhaven aan het Twentekanaal dat de werkplaats van Almelo zou moeten worden. Hier kan de Almelose innovatieve maakindustrie met een schoner karakter plaats krijgen. Die profiteert van de groene kwaliteiten van de westelijke groene long die in het terrein vervlochten zijn, en tevens een goede bereikbaarheid over de weg en het water"

4.3.1.3 Thema Werken

Ten aanzien van het thema "werken" is het beleid gericht op versterking van de economie. Dit moet vooral worden bereikt door het bieden van ontwikkelingsruimte aan ondernemers en bedrijven. Hiertoe is een differentiatie van bedrijventerreinen wenselijk. Op de visie kaart is het plangebied aangewezen als Buitenring: extensief ruimtegebruik.

Afbeelding 4.4: Visiekaart Masterplan Almelo

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0019.png"

Op de plankaart "werken" is het plangebied aangewezen als "Werken nieuw - schone productie".

Afbeelding 4.5: plankaart "werken"

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0021.png"

Geconstateerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling zowel qua functie als locatie, in overeenstemming is met de doelstellingen van het Masterplan Almelo.

4.3.2 Structuurplan "Symbiose tussen stad en land"

Het "Structuurplan Almelo, symbiose tussen stad en land" is op 6 maart 2003 vastgesteld en in 2006 en tweemaal in 2008 op onderdelen gewijzigd. Het Structuurplan is te beschouwen als de ontwikkelingsvisie voor geheel Almelo. De in het Structuurplan beschreven randvoorwaarden en ontwikkelingen zijn vastgelegd in een bij het Structuurplan behorende verbeelding.

Het gebied waarin de projectlocatie is gelegen, is op de structuurplankaart aangeduid als "Werken, ontworpen".

Afbeelding 4.6: Uitsnede structuurplankaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0023.png"

In het structuurplan is het volgende over het plangebied vermeld:

"Buitenhaven West

Voor dit gebied van 14 ha aan het Twentekanaal, een C locatie recht tegenover de bedrijvenlocatie Buitenhaven Oost, geldt hetzelfde als voor het gebied Wendelgoor. De drie gebieden vormen een in feite aaneengesloten industriële zone die zich bij uitstek leent voor natte industrie. Zowel voor het gebied Wendelgoor als voor Buitenhaven-West geldt dat de ontwikkeling ervan in tijd gezien afhankelijk is van de groei van bedrijvigheid en de behoefte aan nat industrieterrein." 

Het structuurplan bevat verder geen vermeldenswaardige bijzonderheden voor het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het structuurplan.

4.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de uitbreiding van het bedrijf passend is binnen de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Beoordeling

Een bedrijfsgebouw is geen geluidsgevoelig object, waardoor er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Er zijn verder geen indicaties voor een akoestisch ongunstig klimaat. Geluidsgevoelige functies zoals woningen zijn op voldoende afstand van het plangebied gesitueerd om, voor wat betreft het lawaai afkomstig van het bedrijfsgebouw, een belemmering te vormen (zie ook paragraaf bedrijven en milieuzonering). Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling, vanuit akoestiek, aan een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Algemeen

Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren functies en activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op wonen in of in de omgeving van het plangebied.

In de VNG-brochure worden richtafstanden aanbevolen tussen activiteiten en wonen, deze richtafstanden worden gerelateerd aan het omgevingstype waarbinnen het plan valt. Er wordt onderscheid gemaakt in het omgevingstypen 'gemengd gebied', 'rustige woonwijk en 'rustig buitengebied'. De VNG-brochure geeft de grootste aan te houden afstand tot aan een rustige woonwijk, een correctie naar een kortere afstand is acceptabel wanneer er een gebied geldt met een groter referentieniveau geldt zoals een gemengd gebied.

De richtafstanden van zowel een 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' als van 'gemengd gebied' is in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype
“rustige woonwijk en rustig buitengebied”  
Richtafstand tot omgevingstype “gemengd gebied”  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.2.2 Beoordeling

Met onderhavig voornemen vindt uitbreiding van de bestaande bedrijfsbestemming plaats. Met de uitbreiding blijft het bedrijf binnen dezelfde 3.2 milieucategorie. Uit de VNG brochure blijkt voor een categorie 3.2 bedrijf binnen gemengde gebieden een afstand 50 meter en voor rustige gebieden een afstand van 100 meter tot milieugevoelige functies te bestaan, om een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan kan worden geconstateerd dat de dichtstbijzijnde gevoelige functie de woning aan de Badweg 8 te zijn. Omdat deze woning op circa 170 meter van de nieuwe bestemmingsuitbreiding aanwezig is wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde richtafstanden in de VNG brochure.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

5.3.2 Beoordeling

Door Lycens Milieu & Ruimte is een Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er inde boven en ondergrond geen verhoogde gehalten zijn aangetoond. In het grondwater is een verhoogd gehalte aan Barium aangetoond. De tussenwaarde wordt echter niet benaderd.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de herontwikkeling en het gebruik van het terrein.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing worden vastgesteld indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 (van de Wet Milieubeheer, hoofdstuk. 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen) opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt, niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in eerder genoemde bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 10.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
5.4.2 Beoordeling

Met onderhavige herontwikkeling wordt een bestaand bedrijfsgebouw verlengd. Omdat deze ontwikkeling niet is benoemd als een van de Nibm categorieën, dient op een andere manier aannemelijk worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Dit wordt gedaan door de invulling van de Nibm tool die door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is ontwikkeld. Om deze tool te kunnen hanteren dient als input de verkeersgeneratie te worden berekend. Gezien de ruime afstand (meer dan 3 kilometer) van het planvoornemen tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is zijn effecten van eventuele stikstof emissie verwaarloosbaar en wordt voor deze paragraaf enkel de effecten van het vereer op de luchtkwaliteit in beeld gebracht.

Mafo holding BV behoort tot de "arbeidsinensieve/bezoekersextensieve bedrijven" en is gelegen in een omgevingstype "matig stedelijk - schil overloopgebied" . In de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn voor de verkeersgeneratie de volgende kengetallen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0024.png"

Uitgaand van deze kengetallen komt de verkeersgeneratie bij een uitbreiding van 2380 m2 bvo op minimaal 183, 26 verkeersbewegingen en maximaal 223,72 voertuigbewegingen per etmaal op een weekdag gemiddelde. Uit de berekening van de Nibm tool komt het volgende naar voren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0025.png" 

Uit de berekening van de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage aanzienlijk kleiner is dan de NIBM- grens van 1,2 µg/m3. Hierdoor zal het plan ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het initiatief dan ook niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van het wetgeving op het gebied van externe veiligheid is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

5.5.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0026.png"

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Opgemerkt wordt dat de inrichting zelf geen Bevi- of Brzo-inrichting betreft. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.6.1.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.6.1.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.2 Beoordeling

Natuurbank Overijssel heeft op 1 april 2014 een quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De conclusie uit dit onderzoek wordt hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Quickscan Natuurwaardenonderzoek.

5.6.2.1 Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied ligt niet in- of in de directe omgeving van beschermd natuurgebied of de EHS. De invloedssfeer van de voorgenomen activiteit beperkt zich tot het onderzoeksgebied en heeft geen negatief effect op gebieden erbuiten. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied of de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

5.6.2.2 Soorten bescherming

Het is aannemelijk te veronderstellen dat het gebied tot het functionele leefgebied van vleermuizen behoort. Vaste verblijfplaatsen ontbreken, maar mogelijk wordt de houtsingel en het grasland benut als foerageergebied. Uitvoering van de voorgenomen activiteit leidt niet tot een meetbare aantasting van de kwaliteit van het functionele leefgebied; er blijft voldoende gelijkwaardig foerageergebied voorhanden in de directe omgeving van het onderzoeksgebied.

De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde soorten die een verblijfplaats buiten het onderzoeksgebied hebben.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Beoordeling

Het archeologiebeleid van gemeente Almelo is vastgelegd in de beleidskaart van Almelo (vastgesteld in september 2013). Daarin is de waarde van het plangebied vastgesteld op laag en is de vrijstellingsgrens bepaald op 10 hectare. Aangezien het voornemen kleiner is dan 10 ha valt het plan binnen de vrijstellingsgrens en kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.7.2.2 Beoordeling

Het plangebied zelf kent op basis van de cultuurhistorische Atlas van Overijssel geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

5.8 Water

5.8.1 Waterbeleid Waterschap

Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterbeleid worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

Volgens de afspraken in het Nationaal Bestuursakkoord Water heeft het waterschap Vechtstromen beleid geformuleerd met betrekking tot water op maaiveld. Dit beleid beperkt zich voor de planperiode van het Waterbeheerplan 2010 – 2015 tot het huidige klimaat. Als gevolg van klimaatverandering worden vaker extremere situaties verwacht. In welke mate de klimaatverandering zich voordoet cq. zal voordoen is (vanzelfsprekend) op dit moment niet ‘keihard’ weer te geven. Door het kabinet is op advies van de Deltacommissie en het KNMI vooralsnog uit verschillende scenario’s gekozen voor het zogenoemde middenscenario. Het waterschap heeft deze keuze opgevolgd.

5.8.2 Wateraspecten plangebied

Om de vereiste ruimte voor water in extreme omstandigheden te borgen is door het waterschap een ‘retentiecompensatiekaart’ opgesteld. Als (bouw)activiteiten leiden tot vermindering van de benodigde berging zoals aangegeven op deze kaart, dan moet deze verminderde berging (m3) gecompenseerd worden. Deze ruimtelijke toetsing zal als onderdeel van de Watertoets plaatsvinden. Voor dit plangebied hoeft geen retentie gecompenseerd te worden. Zoals beschreven in het Ruimtelijke kwaliteitsplan (opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting) is voor het plangebied voldoende ruimte aanwezig om een extreme bui op te vangen.

Afbeelding 5.2: retentie compensatie kaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0027.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0028.png"

Vanaf 2015 zullen actief zogenaamde klimaatopvanggebieden worden ingericht. Hiermee wordt voorkomen dat de klimaatverandering laaggelegen gebieden belast. Het plangebied valt niet binnen een zogenaamd klimaatopvanggebied en door de aanleg van het plan zal er geen toekomstige waterberging verloren gaan. In het plan is geen extra berging voor de klimaatverandering noodzakelijk.

Afbeelding 5.3: informatiekaart klimaatopgave

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0029.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00022-BP31_0030.png"

5.8.3 Watertoets
5.8.3.1 Algemeen

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.8.3.2 Watertoetsproces

Op 7 mei 2014 is de digitale watertoets uitgevoerd. Uit deze toets blijkt dat de normale procedure van toepassing is. De procedure in het kader van de watertoets is hiermee doorlopen. De resultaten van de watertoets zijn als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

In het kader van de watertoetsproces is vanuit de gemeente de volgende opmerkingen gemaakt.

Afvoer van dakwater zoals voorgesteld op de nieuwe kikkerpoel. Advies hierbij is de nieuwe kikkerpoel te dimensioneren op de toekomst met een berging van 90 mm per m2 verhard oppervlak. Afvoer van verhardingsoppervlak via een grondpassage. Dit kan middels de kikkerpoel of bestaande wadi. Advies om wegen tonrond aan te leggen en af te wateren in aanliggend groen.

Aanvullend op het vorenstaande wordt opgemerkt dat vraag 9 van de in Bijlage 4 opgenomen watertoets abusievelijk foutief is ingevuld. Ter plaatse van het plangebied bedraagt het verschil tussen de gemiddelde hoogte grondwaterstand (GHG) en de bovenzijde van de begane grondvloer in de huidige situatie wel degelijk minder dan 100 centimeter. In hoeverre hier bij de beoogde nieuwbouw ook sprake van is zal moeten blijken bij de nadere uitwerking van het bouwplan. Het waterschap adviseert bij hoge grondwaterstanden (een verschil van minder dan 100 centimeter tussen de begane grondvloer en de GHG) om kruipruimteloos te bouwen.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de in onderdeel D genoemde drempelwaarden ligt, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Zoals verwoord in het door Natuurbank Overijssel uitgevoerde onderzoek (opgenomen in Bijlage 2) beperkt de invloedssfeer van de activiteit zich tot het plangebied en is geen sprake van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming 'Bedrijf' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Zoals in paragraaf 3.1 al verwoord blijft de beoogde uitbreiding waarin dit bestemmingsplan voorziet ruimschoots beneden de drempelwaarden (een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2). Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de beperkte uitbreidingsmogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er gezien:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project; en
  • de kenmerken van het potentiële effect;

sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Er is geen sprake van invloed op het milieu, dit is onder andere gebleken uit de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. Daarnaast zijn de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordenings regelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig en landschappelijk toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

6.2.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels : in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit lid is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.
6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

De procedureregels voor het stellen van nadere eisen worden omschreven in dit artikel

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels (Artikel 12) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (Artikel 13) wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordenings regelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig en landschappelijk toegestaan kan worden.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd.

Agrarisch (Artikel 3)

Functie

Gronden met de bestemming “Agrarisch” zijn onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, water en voorzieningen in de waterhuishouding, extensieve dagrecreatie, ontsluitings- en parkeervoorzieningen, wegen en paden, de bestaande nutsvoorzieningen en het hobbymatig houden van vee. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – houtopstanden’ wordt het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van houtopstanden nagestreefd.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van hier voorkomende landschapswaarden van het agrarische cultuurlandschap mogen bepaalde aanlegwerkzaamheden niet worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Bedrijf (Artikel 4)

Functie

Gronden met de bestemming “Bedrijf” zijn bestemd voor respectievelijk bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2. Daarnaast is de bestemming mede bedoeld voor de bestaande bedrijfswoning, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Bebouwingsmogelijkheden

Gebouwen mogen enkel worden opgericht binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak. Bedrijfsgebouwen mogen een maximale bouwhoogte hebben van 10 meter. De afstand van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen tenzij door de bebouwingsgrenzen anders is aangegeven. Bedrijfswoningen mogen enkel opgericht worden ter plekke van de aanduiding “bedrijfswoning”. Een bedrijfswoning mag een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 9 meter. De maximale inhoud van een bedrijfswoning bedraagt 750 m3.

De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt maximaal 75 m2 waarbij als eis wordt gesteld dat het onbebouwde en onoverdekte gedeelten van het bestemmingsvlak 50% dient te bedragen.

Afwijkingsmogelijkheden

Binnen de bestemming “Bedrijf” is het mogelijk om van de bouwregels af te wijken en zodoende de afstand tot aan de perceelsgrenzen te verminderen of bebouwing op te richten buiten het bouwvlak. Tevens is het binnen deze bestemming mogelijk om af te wijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toelaten van bedrijven die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met bedrijven zoals opgenomen in de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit verbonden aan een aantal voorwaarden.

Specifieke gebruiksregels

Voor de uitvoering van de bedrijfsfunctie zijn een aantal specifieke gebruiksregels opgenomen.

Ter borging van de landschappelijke investeringen is in deze regel tevens een zogenoemde voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn.

Groen (Artikel 5)

De bestemming 'Groen' is o.a. bedoeld voor groenvoorzieningen, ondergeschikte verkeersvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut. Binnen de bestemming 'Groen' mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Hierbij moet gedacht worden aan bouwwerken en kunstobjecten ten behoeve van verlichting en verkeer.

Verkeer (Artikel 6)

De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor verkeersvoorzieningen en verblijfsgebieden (parkeren). Er mogen binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming

'Leiding - Hoogspanningsverbinding' (Artikel 7 en 'Leiding - Riool' (Artikel 8)

De genoemde dubbelbestemming zijn in dit bestemmingsplan onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Westelijke Groene Long'. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de aanleg, instandhouding en bescherming van respectievelijk een bovengrondse hoogspanningsverbinding en een (ondergrondse) hoofdriolering.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten die zijn gemoeid met het plan worden verhaald middels een exploitatieovereenkomst die is gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Almelo. Ook is in een overeenkomst het risico van planschade opgenomen, zodat het kosten verhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Hiermee is het kosten verhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Inspraak/ zienswijze en vooroverleg

8.1 Vooroverleg

Het plan wordt in het kader van vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) voorgelegd aan de provincie, het waterschap en het ministerie. De opmerkingen uit het vooroverleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. Op 22 juni 2015 heeft de provincie aangegeven dat het bestemmingsplan past in het provinciaal ruimtelijk beleid. Indien het plan in de huidige vorm in procedure wordt gebracht, ziet de provincie vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure. Hiermee is voldaan aan het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. Nader overleg met het waterschap hoeft niet te worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Wierdensestraat 226" heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.